Licht, Lucht en Ruimte. Van ideaalbeeld tot pragmatisme: een eeuw stedenbouwkundig denken toegepast op de Antwerpse linker Schelde-oever. (Dirk Schoofs)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Besluit

 

Het verhaal van Linkeroever leest als een geheel van opeenvolgende mislukkingen en niet ingeloste verwachtingen. De huidige toestand oogt, ondanks de kaarsrechte lanen, vrij rommelig. Als je van op de Antwerpse rede naar de overkant kijkt, krijg je het gevoel dat er veel meer met dit gebied kon gebeuren. Het ‘moderne’ Linkeroever begeestert weinigen, niet in het minst de meerderheid van haar inwoners. Het gebrek aan diensten leidt ertoe dat het gebied tijdens de kantooruren dikwijls een uitgestorven indruk maakt. Dit maakt Linkeroever nauwelijks verschillend van andere stadsuitbreidingen aan de overkant[401]. In de plaats van de oorspronkelijk geplande levendige nieuwe stad, die voor een groot deel in haar eigen behoeften kon voorzien, verrees er geleidelijk een echte slaapstad, die volledig afhankelijk bleef van de kernstad. Het contrast met de grootse plannen uit het interbellum kon niet groter zijn.

 

Doorheen deze thesis heb ik proberen aan te tonen welke factoren verantwoordelijk waren voor de dikwijls haperende en niet rechtlijnige ontwikkeling van de Imalsogronden. Stedenbouw is een complexe materie, waar het planologische aspect niet noodzakelijk de boventoon voert. Veel belangrijker bleken de noden van dat moment, de gevoerde huisvestingspolitiek bijvoorbeeld, of de toenemende aandacht voor de milieuproblematiek. Bijkomende remmingen op een harmonieuze ontwikkeling waren de economische conjunctuur en de appreciatie van het publiek voor de bouwgronden. Beide zijn uiterst onberekenbaar en wegen toch enorm door op de uiteindelijke beslissingen.

 

In het interbellum domineerde de structuurvisie onder de modernistische architecten. Hiermee wordt bedoeld dat een stad best werd aangelegd volgens een vooraf bepaald rationeel schema, waarvan niet mocht worden afgeweken. Een extreme exponent van deze stroming was de avant-garde beweging. De avant-garde architecten hechten een groot belang aan het sociale aspect van hun projecten. De modernisten wilden breken met alle architectuur uit het verleden, en in de plaats nieuwe stedenbouwkundige concepten bedenken. Linkeroever leek hen een geschenk uit de hemel. Een maagdelijk terrein van een zekere omvang, in de onmiddellijke nabijheid van een stad, leende zich uitstekend voor een ongewijzigde implementatie van één van deze integrale, allesomvattende bouwgehelen. Op Linkeroever moest men geen rekening houden met ‘hinderende’ factoren zoals bestaande bebouwing, landschappelijke waarde of bestaand bodemgebruik. Het gebied was zo vlak als een biljartlaken en zo steriel als een maanlandschap. De ville radieuse van Le Corbusier, door velen beschouwd als het meest doordachte en meest leefbare concept van deze modernistische architecten, brak dan ook totaal met alle denkbare stedelijke kenmerken. Straten werden verplaatst naar gangen in de gebouwen. De verticaal georiënteerde woongebouwen stonden zelfstandig in een groene omgeving. Het verkeer werd opgedeeld en groene vlaktes vervingen de straten en pleinen van weleer. In essentie waren het grote, gemakkelijk te bouwen en vrij goedkope woongehelen, met een sterk sociaal aspect. Rijk en arm, gezinnen en alleenstaanden, ouderen en jongeren, ze woonden allemaal door elkaar. Voor elk gezinstype was binnen elke woonblok een hygiënische en kwalitatief hoogstaande typewoning beschikbaar. Zowel in als buiten de blokken waren diverse gemeenschappelijke uitrustingen voorzien. Door deze maatregelen hoopte men een harmonieus samenleven te garanderen.

 

Deze grootschalige allesomvattende projecten beantwoorden perfect aan wat zowel Imalso als de Stad Antwerpen met Linkeroever voor ogen hadden, namelijk de creatie van een moderne, monumentale zusterstad. Waarom werd uiteindelijk van dergelijke grootschalige projecten afgezien? Uiteraard speelde de tijdsgeest een rol. In het interbellum leek zowel de bevolking als de bevoegde instanties allerminst klaar voor een Copernicaanse revolutie in de stedenbouw. Toch werd evenmin het meer traditionele, ietwat inspiratieloze ontwerp van De Heem en Van Averbeke gerealiseerd. Waarom niet? Waarom werd er na de Tweede Wereldoorlog gekozen voor een meer kleinschalige, geleidelijke ontwikkeling, ten koste van de structuurvisie? En was dit wel een bewuste keuze, of eerder het gevolg van een gefragmenteerd ad hoc beleid, zonder enige globale visie?

 

De in de thesis aangehaalde factoren boden geen volledig bevredigende verklaring voor het niet toepassen van een dergelijk structuurmodel. De economische conjunctuur bijvoorbeeld, was immers voor elk West-Europees land gelijk. Ook de demografische aangroei, en de daaruit voortvloeiende vraag naar nieuwe woningen, was min of meer dezelfde in de buurlanden. Voorbeelden in het buitenland bewezen dat een grootschalige modernistisch geïnspireerde stadsuitbreiding wel degelijk mogelijk was (bijvoorbeeld het Bijlmermeerproject in Amsterdam en de Parijse Villes Nouvelles).

 

De vraag blijft dus waarom, ondanks de veelbelovende nieuwe concepten van de modernisten, toch een gefragmenteerd en onaf geheel tot stand kwam? Linkeroever was immers een zeldzame, uitgelezen locatie voor een stedenbouwkundig experiment. Als mogelijke verklaring heb ik drie overkoepelende processen onderscheiden, die alle andere factoren hebben gestuurd.

 

De eerste verklaringsfactor is de houding van het stadsbestuur en het beleid van de hogere overheden. De hele Belgische stedenbouwkundige geschiedenis wordt gekenmerkt door een laissez-faire politiek. Pas vanaf de invoering van de Stedenbouwwet in 1962 veranderde dit geleidelijk, om uit te monden in de sterk planmatige gewestplannen. Deze gewestplannen werden inmiddels verlaten voor de meer losse Ruimtelijke Structuurplannen, wat er mogelijk op wijst dat de balans weer lichtjes in het voordeel van de laissez-faire politiek zal overhellen.

 

Binnen deze diepgewortelde Belgische traditie (onbestaande in onze buurlanden), leek het Linkeroeverproject wel zeer merkwaardig. Nooit werden er wetten uitgevaardigd die collectieve woongehelen begunstigden ten opzichte van individuele woningbouw. Verschillende maatregelen begunstigden wel de individuele woningbouw en sommigen de beide sectoren, maar nooit was er enig wettelijk kader om grootschalige planmatige stadsuitbreidingen door te voeren. De Leuvense stedenbouwkundige Marcel Smets formuleerde het zo:

 

“De stuurloosheid die het naoorlogse stedebouwkundig gebeuren in België kenmerkt komt hoofdzakelijk voort uit het doorgedreven pragmatisme . Elke zweem van uitdaging ontbreekt[402]”.

 

Wegens de afwezigheid van wettelijke stimulansen vereiste het een grote durf en eensgezindheid om toch dergelijke initiatieven door te drukken. Beide ontbraken in het Antwerpse Stadsbestuur. Het beleid van de Stad in verband met Linkeroever kenmerkte zich door aarzelingen, fragmentarische oplossingen, eindeloze debatten en een fundamenteel gebrek aan engagement. Naarmate de jaren verstreken en de bewoning van het gebied toenam werd de situatie alleen maar meer delicaat. Weinigen durfden nog hun nek uitsteken. De jaren zestig vormden in zekere zin een uitzondering. Er werd toen, meer dan waar ook elders in Vlaanderen, geopteerd voor de inplanting van een groot aantal moderne hoogbouwblokken[403]. Deze blokken werden echter door zowel private als sociale bouwmaatschappijen gerealiseerd. Waar deze laatste nog rekening moesten houden met een vooraf goedgekeurd aanlegplan van de betreffende site, waren de private bouwmaatschappijen amper aan regels gebonden. De onmacht van het Stadsbestuur wordt geïllustreerd door het grote aantal toegevingen dat ze moest doen aan deze bouwondernemingen. Voorziene bouwhoogtes werden aangepast, kavels op maat van de ondernemingen gesneden, esthetische normen werden door de maatschappijen zelf bepaald. Deze situatie leidde op Linkeroever, enigszins verschillend van de situatie in de binnenstad, niet noodzakelijk tot ronduit lelijke realisaties. De beoogde monumentaliteit en stedelijk karakter van het gebied werd eindelijk bereikt, maar dit ging ten koste van de eenvormigheid en het geheel.

 

Na de jaren 1960 verzandde de stedelijke ontwikkeling opnieuw. De druk op nieuwe grootschalige initiatieven werd zo groot dat sindsdien geen enkel vernieuwend project van een zekere omvang werd gerealiseerd. Niet alleen werd het zeer moeilijk om de stedelijke goedkeuring te krijgen voor dergelijke vernieuwende projecten, ook het aansnijden van de benodigde open ruimte werd een uiterst gevoelige materie. De kale, zandige terreinen van de beginjaren waren na een halve eeuw immers veranderd in uitgestrekte groene vlaktes, dikwijls met een hoge landschappelijke waarde.

 

Een tweede verklaring is de aarzelende houding van het publiek. De vraag waarom er op Linkeroever geen eenvormig stedenbouwkundig geheel tot stand kwam is één zaak, de vraag waarom deze terreinen zo weinig nieuwe inwoners aantrokken een heel andere. Op het eerste zicht leek het dat Linkeroever een modelstad voor iedereen zou worden. Er kwam geleidelijk een mengeling tot stand van sociale en private woningen, van appartementen, rijhuizen en villa’s. Ondanks het feit dat Linkeroever steeds groeide, was deze groei niet te vergelijken met de expansie van de woningbouw in de Antwerpse randgemeenten. Wat zeker hierin een grote rol speelde was de eerder vermelde psychologische verklaringsfactor. De psychologische barrière bij vele Antwerpenaren van alles wat zich ‘over de Schelde’ bevond, heeft zeker de trage groeicijfers mee veroorzaakt. Het was namelijk de verwachting dat Antwerpen-West vooral door uitgeweken stedelingen zou worden bevolkt. Er is echter nog een andere, meer fundamentele reden. Particuliere kandidaat bouwers waren in de periferie volledig vrij in het bepalen van de ligging van hun bouwgrond en de architectuur van hun toekomstige woning. Op Linkeroever golden echter vrij strikte stedenbouwkundige voorschriften, ook al werd er ruimte gelaten voor zo goed als elk bestaand woningtype. Deze beperking beïnvloedde zeker vele kandidaat bouwers. In een land met de diepgewortelde traditie van het vrij in het landschap inplanten van een eigen gekozen woning, moeten deze beperkingen als een grote rem op de individuele vrijheid zijn ervaren. De ongelijke strijd tussen het planmatige en het ongereglementeerde, kon in de toenmalige context nooit in het voordeel van Linkeroever worden beslecht.

 

Een laatste verklaringsfactor is tevens de meest fundamentele van de drie. We hebben gezien dat het Linkeroevergebied zich uiterst goed leende voor de toepassing van één van de totaalprojecten uit het interbellum. Nergens anders was een dergelijk geschikt terrein te vinden waar een dergelijk totaalconcept integraal, zonder hinderende ruimtelijke factoren, kon worden uitgevoerd. Op Linkeroever kon met ander woorden wel wat elders onmogelijk was, namelijk de ongewijzigde realisatie van een uitgedacht ideaalbeeld. De integrale toepassing van een ideaalbeeld in de praktijk blijkt echter dikwijls een mislukking[404].

 

Een ideaalbeeld is vaak statisch, het biedt geen antwoord op wijzigende ruimtelijke, economische en mentaliteitsfactoren. De realisatie van een hele nieuwe stad was echter een proces van verschillende tientallen jaren. In deze lange periode wijzigde onvermijdelijk de tijdsgeest. Het is bovendien een illusie te denken dat de realisatie in één vloeiende beweging zou worden uitgevoerd. Onberekenbare factoren, zoals de economische conjunctuur bijvoorbeeld, hadden een diepgaande invloed op het hele realisatieproces. Het briljante concept van de Unités d’habitation bijvoorbeeld, werd slechts één keer in ongewijzigde vorm gerealiseerd[405]. Al vlug bleek echter dat de integrale uitvoering vrij duur uitviel. Bij gebrek aan onbeperkte fondsen voor de sociale huisvestingssector, moest er noodgedwongen kostenbesparend worden opgetreden. De vier andere, later gebouwde, Unités d’habiation zijn daarom stuk voor stuk een voorbeeld van een steeds verdere uitholling van de oorspronkelijke ideeën. Het belang van de ‘ideologie’ nam zienderogen af in de loop van de 20ste eeuw. De drang naar winst en het daaruit voortvloeiende pragmatisme bepaalden steeds meer het uitzicht van de woningen.

 

Op Linkeroever was het niet anders. Het totaalconcept uit het interbellum moest het noodgedwongen opnemen tegen meer pragmatische factoren. De onverenigbaarheid van deze twee elementen leidde tot een tussenoplossing. Op kleinere schaal werden er afzonderlijke wijken gecreëerd. Toch werd zelfs binnen deze wijken zelden een homogeen architectonisch concept nagevolgd, enkel het Europark vormt hierop een uitzondering. In een land met een absoluut onbestaand beleid inzake stedenbouw stelde men zich al tevreden met het bepalen van de voorziene aard en hoogte van de bebouwing. De Antwerpse schrijver Willem Elsschot (1882-1960), waarnaar een straat in het Europark werd vernoemd, verwoordde het spanningsveld tussen ideeën en de praktijk als volgt:

 

 “Want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren[406].”

 

De lange periode waarin Linkeroever zich ontwikkelde ging onvermijdelijk samen met, steeds sneller wijzigende, architectonische en stedenbouwkundige opvattingen. Door het gebrek aan een vooraf goedgekeurd aanlegplan voor het hele gebied, werd Linkeroever een amalgaam van totaal verschillende wijken. Elk van deze wijken werd vormgegeven door een synthese van de stedenbouwkundige tendensen van dat ogenblik en de toenmalige praktische noodwendigheden. Iedere woonwijk heeft daardoor zijn eigen karakter en toch vormen ze samen een uniek geheel dat doordrongen is van modernistische kenmerken. Een in een stedelijke context zeldzaam gevoel van ruimte, ging op Linkeroever samen met een optimaal bewonerscomfort, zoals uitgedacht door de modernisten. De vraag is echter of de beoogde inwoners wel vragende partij waren voor deze aparte architecturale vormgeving. Vanaf de jaren 1960 was de stedelijke architectuur een feit, maar andere stedelijke functies zoals diensten en een centrum bleven achterwege. De explosie van het bouwen in de Antwerpse rand leverde daar geen opwindende architectuur op, maar deze randgemeenten kenden wel een nooit geziene inwijking. Een (dorps)centrum was vlakbij en voor andere diensten bleef de stad makkelijk bereikbaar met de auto. Op Linkeroever was het tegendeel waar. De betonstad straalde nauwelijks iets vertrouwds en gezelligs uit. Om hier te komen wonen moesten de inwoners in zekere zin een ‘angst voor het nieuwe’ overwinnen.

 

Hoewel in de praktijk de grootschalige modernistische projecten het hebben afgelegd tegen een meer bescheiden stadsontwikkeling, is de geest van de vernieuwende ideeën uit het interbellum wel voelbaar aanwezig. Licht, Lucht en Ruimte, de modernistische slogan uit de jaren 1930, typeert dan ook het beste de tot stand gekomen stadswijk. Linkeroever ontwikkelde zich tot een uniek woongebied, dat zich kenmerkt door het contrast met de omliggende gemeenten en de stad, kortom: door haar fundamenteel ‘anders-zijn’.

 

* * *

 

Voor het tot stand komen van deze thesis heb ik vooral gesteund op de Imalso jaarverslagen. Deze verslagen bleken een zeer waardevolle informatiebron, hoewel ze enkel feiten weergaven. Het lobbywerk en de debatten die aan een bepaalde beslissing vooraf gingen, kon je er niet in terug vinden. Ook de rol van de Raad van Bestuur en van de individuele voorzitters kwam amper voor in de jaarverslagen. Om deze vragen op te lossen is het noodzakelijk dat het Imalso archief volledig wordt ontsloten. Ook de rol van de sociale huisvestingsmaatschappijen heb ik slechts gedeeltelijk kunnen verklaren. Onderzoek in het archief van bijvoorbeeld Huisvesting Antwerpen zal zeker het belang dat deze maatschappij aan Linkeroever hechtte, verduidelijken. Er werd ook nauwelijks aandacht besteed aan de ervaringen en appreciatie van de bewoners van Linkeroever zelf. Bijgevolg zijn er nog genoeg vragen die wachten op een antwoord. Een uitdaging voor een volgende thesis misschien?

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[401] Andere voorbeelden zijn de stadsuitbreidingen Rozemaai in Ekeren, Luchtbal, Polderstad in Hoboken, enz.

[402] E. TAVERNE, en I. VISSER, Stedebouw. De geschiedenis van de stad in de Nederlanden van 1500 tot heden, Nijmegen, 1993, blz. 283.

[403] Een ander zeldzaam voorbeeld is Nieuw-Gent vlakbij de watersportbaan (1957-1965). Het geheel bestaat uit enkele hoogbouwblokken van 18 verdiepingen hoog.

[404] Een uitzondering vormt de zogenaamde ‘Modelwijk’ in Brussel (Heizel) van Renaat Braem. Het geheel bestaat uit verschillende hoogbouwblokken met gemeenschappelijke voorzieningen en werd in drie fases uitgevoerd tussen 1958 en 1979. Voor meer informatie raadpleeg: S. VAN DEN BERGH, The monumental dimension of the Heysel Parkwijk. The “Modelwijk” by Renaat Braem 1958-1964, Leuven, 2002 (Katholieke Universiteit Leuven, Faculteit Toegepaste Wetenschappen, Departement R. Lemaire centre for conservation of historic towns and buildings, onuitgegeven masterverhandeling) en F. STRAUVEN, Renaat Braem: de dialectische avonturen van een Vlaams functionalist, Brussel, 1983, 235blz.

[405] De Unité d’habitation van Marseille.

[406] Erfgoedcel Antwerpen, Brochure naar aanleiding van de manifestatie Linkeroever Literair, Antwerpen, 2002.