Cultuur en politiek in een moeilijke tijd. Het republikeinse feest te Antwerpen. (Anke Janssens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 2 : Het republikeinse feest: de viering

 

1. Inleiding

 

Dit hoofdstuk zal zich meer specifiek richten op de verschillende republikeinse vieringen die Antwerpen gekend heeft. Globaal beschouwd kan men stellen dat het algemeen schema van de feesten erg op elkaar leek, maar wanneer de vieringen van nabij bekeken worden, blijken ze toch een aantal elementen te bevatten die rechtstreeks betrekking hebben op de desbetreffende viering. In dit kader werd er dan ook gekozen voor een driedeling in de republikeinse feesten. Eerst zal er ingegaan worden op het fenomeen van de decadivieringen, de tiendaagse feestdag die de Fransen invoerden. Hieraan gekoppeld zal de Tempel van de Wet aan bod komen. De decadivieringen zetten de toon voor de rest van de republikeinse feesten die in Antwerpen gevierd werden. In tweede instantie zal de vrijheidsboom toegelicht worden. Tenslotte zal er aandacht besteed worden aan de republikeinse feesten die jaarlijks gevierd werden, namelijk de reeds vermelde politieke en morele feesten. Er wordt een studie gemaakt van het programma van de republikeinse feestdag, de indeling van de feestdag zelf en de interne organisatie. Het geheel wordt afgerond met een korte bespreking van de vieringen onder het bewind van Napoleon.

 

 

2. De decadivieringen en de Tempel van de Wet

 

In dit onderdeel zal aandacht besteed worden aan de decadivieringen. Zij zijn erg typisch voor de Franse feestcultuur en allerlei aspecten hiervan zullen in de andere republikeinse feesten ook aan bod komen. Allereerst zal er een korte toelichting over de republikeinse kalender gegeven worden, daar de decadivieringen er nauw mee verweven zijn. In tweede instantie zal er ingegaan worden op de wetgeving die omtrent de decadivieringen uitgevaardigd werd. Daarna zal er stilgestaan worden bij de decadivieringen zelf. Hierbij zal de decadiviering van 10 frimaire afzonderlijk behandeld worden, daar zij erg specifiek was. Tenslotte zal de lokatie, namelijk de Tempel van de Wet, toegelicht worden.

 

2.1. De republikeinse kalender

 

Op het einde van het Ancien Régime was in onze gewesten de traditionele (katholieke) Gregoriaanse kalender in gebruik. Maar van zodra de Franse revolutionairen de Zuidelijke Nederlanden hadden geannexeerd, zouden zij hier ook hun tijdrekening invoeren. In hun thuisland was dat reeds gebeurd met het decreet van 4frimaire jaarII (24 november 1793). Het bespreken van deze kalender is relevant in die zin dat de republikeinse feesten, net als de traditionele katholieke feesten, er erg nauw mee verweven waren. In grote lijnen kwam de revolutionaire kalender op het volgende neer.[104]

Men begon een nieuwe jaartelling. De eerste dag werd vastgesteld op 22 september 1792, de stichting van de Franse republiek, en kreeg de welluidende naam van 1vendémiaire jaarI mee. Het jaar bestond uit twaalf maanden van elk dertig dagen, en daarbij kwamen dan vijf aanvullende dagen (jours complémentaires) om aan een totaal van 365 dagen per jaar te komen. Elke maand had drie weken van tien dagen (décades). Om de vier jaar was er een schrikkeljaar van 366 dagen (het telde dan zes aanvullende dagen, de zesde dag noemde men dan toepasselijk jour de la révolution). Na 129 jaar was er echter reeds voorzien om geen zesde aanvullende dag in te lassen, en dit om in overeenstemming te zijn met het zonnejaar. Alle dagen droegen de naam van een loem of een plant, dit als tegenhanger van de heiligendagen van de Gregoriaanse kalender. De laatste dag van een decade (décadi) was net als de katholieke zondag een afsluiter van de week en een feest- en rustdag. De republikein sprak in dit verband van decadivieringen.

Op 11 nivôse jaar XIV (1 januari 1806) schakelde men officieel weer over op de Gregoriaanse kalender, en werd de republikeinse kalender afgeschaft. Reeds bij zijn invoering had hij niet veel succes gekend bij de plaatselijke bevolking, die gewoon de oude datering bleef verder gebruiken. Slechts de administraties bedienden zich van de nieuwe kalender, maar ook hier raakte hij vanaf 1802 in onbruik.

De republikeinse kalender was een duidelijke manifestatie van de drang van de Franse revolutionairen om een nieuwe maatschappij op te richten, die komaf maakte met het Ancien Régime. Vooral de Kerk had hieronder te lijden. Door middel van de kalender wisten de Fransen de leemte op te vullen die zij creëerden door de katholieke feestdagen, heiligendagen en zondagen af te schaffen. De revolutionair had een nieuwe zondag die hij kon vieren, er waren nieuwe feesten, waarbij het vaderland en de republikeinse deugden centraal stonden, en vooral, met het gebruik van de nieuwe kalender was er niets meer dat de revolutionair nog herinnerde aan het gehate machtsinstituut van de Kerk. In deze zin kan de kalender ook gezien worden als een belangrijk propagandamiddel voor de politiek die de Fransen voerden ten aanzien van de plaatselijke bevolking.

 

2.2. De wetgeving[105]

 

Hoewel de eerste decadiviering in Antwerpen reeds plaatsvond eind 1794, werden de echte wetten hieromtrent pas erg laat uitgevaardigd. Volgens Bernard kwam dat doordat de decadi's populairder werden na de staatsgreep van het Directoire op 18 fructidor jaarV (4september 1797).[106] Het besluit, opgesteld door de municipale administratie van het kanton Antwerpen op 29nivôse jaarVI (18 januari 1798), bevatte in feite de eerste vermelding van enige wettelijke verordeningen met betrekking tot de decadivieringen. De volgende artikels kwamen hierin voor[107]:

Pas op 17thermidor jaarVI (4 augustus 1798) werd er vanwege de overheid in Parijs een wet uitgevaardigd in verband met de decadivieringen. Men wilde de rustdagen coördineren met de republikeinse kalender. Op de decadi's en de nationale feestdagen moesten particuliere en openbare scholen gesloten zijn. Dat moest ook gebeuren op de quintidi's (de vijfde dag van elke week). Er mocht op deze dagen ook geen openbare verkoop plaatsvinden, de winkels moesten gesloten zijn (en bijgevolg geopend op de zondagen van de oude kalender) en alle werk moest gestaakt worden.[108] Vanaf toen volgden de verschillende wetten elkaar erg snel op. Meestal vormden ze een verduidelijking van de vorige wetten.

De wet van 13 fructidor jaar VI (30 augustus 1798) op zijn beurt stelde dat de wetten per decade uitgevaardigd elke volgende decadi in de Tempel van de Wet moesten voorgelezen worden. Er werd tevens gepleit om de huwelijken op de decadi in de Tempel van de Wet te vieren : door beide te laten samenvallen, konden de huwelijken veel plechtiger gevierd worden. De president van de municipale administratie of zijn plaatsvervanger moest dan fungeren als burgerlijk ambtenaar. Een dubbel van het huwelijksregister moest gedeponeerd worden bij de municipale administratie, en de geboorten en de overlijdens moesten op de decadi's aan de bevolking meegedeeld worden. Ook moesten er op die dag scheidingen, adopties, de erkenning van buitenechtelijke kinderen en dergelijke plaatsvinden. Al deze gevallen moesten door de openbare ambtenaar aan de president van de municipale administratie meegedeeld worden.[109]

In het zesde artikel van de wet van 13 fructidor werd gestipuleerd dat de private en de openbare scholen op de decadivieringen vertegenwoordigd moesten zijn door de onderwijzers en hun leerlingen.[110] Dit artikel vormde een herhaling van de wet van 17thermidor : het was iets dat te Antwerpen slechts sporadisch werd nageleefd (cfr. supra). Tenslotte werd ook gesteld dat de burgers geëngageerd moesten worden om ten volle van de pracht van de ceremonie op de feestdag te kunnen genieten. Hiervoor werden de spelen bedacht: zij moesten de aantrekkingskracht van de viering vergroten. Er werd wel gesteld dat men geen wrede spelen mocht kiezen, zoals bijvoorbeeld met dieren. De aandacht moest ook hier weer naar de jeugd gaan.[111]

De wet die op 23 fructidor jaar VI (9 september 1798) werd uitgevaardigd, was gebaseerd op de observaties van de verschillende decadivieringen. Weer werd er gesteld dat enkel de data van de republikeinse kalender herdacht mochten worden. De feestdagen uit een bepaalde streek konden daarom het beste vervangen worden door feestdagen gekoppeld aan de nieuwe kalender. Het besluit van het uitvoerend directorium op 14germinal jaarVI (3april 1798) gaf de ondernemers zelfs de vrijheid om theatervoorstellingen, bals en ontspanning voor het volk te organiseren op de zon- en feestdagen van de Gregoriaanse kalender, als zij daardoor samenvielen met de normale gang van zaken.[112] In Frankrijk vond dat blijkbaar ingang, zo vermeldde in elk geval Plongeron.[113]

De wet van 18germinal jaarX (8 maart 1802) tenslotte verklaarde dat de rustdagen van de verschillende administraties en de rechtbanken weer op zondag vielen, en de decadi's werden gewone werkdagen.[114] Op 12frimaire jaarXI (3 december 1802) werden er een aantal katholieke feestdagen terug ingevoerd waarop men een dagje vrijaf kreeg, namelijk Kerstmis, Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart en Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart. Dit was gebeurd in overleg met de Heilige Stoel van Rome.[115]

 

2.3. De 'decadiviering' van 10 frimaire jaar III

 

In Antwerpen werden de decadivieringen ingesteld op 10frimaire jaarIII (30november 1794). Prims vermeldt dat de eerste daadwerkelijke decadiviering pas plaatsvond op 20frimaire jaarIII (10december 1794).[116] Toch lijkt het logischer dat de decadi ook reeds een week vroeger gevierd werd, en dat om verschillende redenen. Dargonne hield immers op 10 frimaire reeds een redevoering in de Tempel van de Wet[117], een aspect dat erg fundamenteel was voor de republikeinse feesten, waarin ook de decadivieringen kaderden. Daarbij pende Van der Straelen in zijn kroniek een beschrijving van de hele dag van 10frimaire neer, en hieruit kan men besluiten dat er toch wel degelijk een republikeinse viering plaatsvond.[118] Rekeningen van het feest van 10frimaire vermeldden tevens dat er muziek gespeeld was : er was een bal geweest en er had een concert plaatsgevonden. Er waren eveneens aalmoezen aan de armen gegeven en op het stadhuis had een gemeenschappelijke maaltijd plaatsgevonden.[119] De viering van 10frimaire jaarIII kan echter wel als specifiek bestempeld worden in vergelijking met latere decadivieringen in die zin dat ze veel 'revolutionairder' was : ze sloot nauwer aan bij de ideeën van de Franse Revolutie dan latere republikeinse feesten dat zouden doen. Hiervan getuigt alleen al de jonge maagd, die als zinnebeeld van de Rede in de stoet werd meegedragen.[120]

Hier zullen enkel de specifieke aspecten van de viering van 10frimaire aan bod komen. Deze bespreking is wel enkel gebaseerd op de beschrijving van Van der Straelen.[121] Uit zijn kroniek blijkt dat de leden van de criminele rechtbank in de stoet erg belangrijk waren. Zo sleepten ze een schavot, foltertuigen, een galg en een rad voort, evenals een pauselijke driekroon, een wereldbol, een kardinaalsstaf, twee bisschopsstaffen en twee keizerlijke en koninklijke kronen. Het was dus duidelijk de bedoeling om te spotten met de vroegere machtsinstanties van Kerk en Staat. Op bepaalde plaatsen verspreid over de stad vonden dan ook schijnexecuties plaats, zoals ophangen aan de galg van het portret van de Oostenrijkse keizer enzovoort. Documenten uit het Ancien Régime, keizerlijke portretten, oude gedenkstukken zoals wapenschilden enzovoort, werden op de Meir verbrand. Hier werd er ook een redevoering gehouden door de openbare aanklager van de criminele rechtbank, die beantwoord werd door de magistraat. Pas nadien trok men naar de Tempel van de Wet.

Dit aspect overleefde voor een deel in de viering van 2 pluviôse, de herdenking van de terechtstelling van koning Lodewijk XVI. Bij deze viering werd er immers van de aanwezigen een eed van haat aan het koningsschap gevraagd, een eed die kan gezien worden in het licht van de vernietiging van het Ancien Régime. Dit deel van de Franse Revolutie bleef in deze zin overleven.[122]

 

2.4. De andere decadivieringen

 

Wanneer er algemene reglementen in verband met de decadivieringen in Antwerpen werden uitgevaardigd, was het republikeinse tijdperk reeds ver gevorderd. Het belangrijkste was het besluit vanwege de municipale administratie van het kanton Antwerpen van 28 ventôse jaar VII (18 maart 1799).[123] Verder is er nog de correspondentie vanwege de muncipaliteit met de politiecommissarissen. Echte beschrijvingen van de vieringen opgemaakt door de municipale administratie van het kanton Antwerpen zijn er niet teruggevonden. Voor elke tiende dag een apart programma opstellen zou voor de municipaliteit niet haalbaar geweest zijn. Daarbij kwam dat de decadivieringen steeds als minder belangrijk dan de grote nationale feesten beschouwd werden, waardoor men het blijkbaar niet nodig vond om voor hen een specifieke dagindeling uit te werken.[124] Voor een aantal beschrijvingen kan men echter wel terugvallen op Van der Straelen, die de decadivieringen van 10, 20 en 30 frimaire en 10nivôse jaar III (30november, 10, 20 en 30december 1794) beschreven heeft.[125]

De decadiviering speelde zich voornamelijk af rond de Tempel van de Wet. Deze moest in de voormiddag geopend worden, gewoonlijk tussen tien en elf uur.[126] Men vroeg twee politiecommissarissen om er op dat tijdstip post te vatten. Hun taak bestond erin de orde te handhaven. Pas als zij aangekomen waren, mocht de Tempel geopend worden.[127] De autoriteiten moesten zich van tevoren verzamelen aan het stadhuis, en vandaar trokken ze in stoet naar de Tempel van de Wet. Zij waren de eersten die er binnen mochten.

Voor de viering van 10 frimaire vermeldde Van der Straelen een routebeschrijving.[128] De criminele rechtbank bevond zich in de Lange Gasthuisstraat. Men volgde de Meir via de Schoenmarkt naar het Comité de Surveillance. De leden van dit Comité werden er opgehaald, en samen met ruiters, vaandeldragers, een wagen «opgeciert als een landschap met schandaleuze opschriften behangen»[129] waarop een maagd als zinnebeeld van de Rede had plaatsgenomen, en begeleid door verscheidene muzikanten, trok men langs dezelfde weg terug naar het stadhuis op de Grote Markt. Daar voegde de magistraat zich bij de stoet, en ging men naar de Meir, ter hoogte van de Meistraat. Bij elke onderbreking van de stoet vond er een symbolische vernietiging van het Ancien Régime plaats. De grote klok luidde onophoudelijk en de muzikanten speelden er ook duchtig op los. Van de Meir trok men naar de Tempel van de Wet.

De autoriteiten hadden vaste plaatsen in de Tempel van de Wet, de andere burgers waren vrij om te kiezen waar ze wilden plaatsnemen. Enkel wanneer men koos voor één van de bovenste galerijen, mocht men reeds vóór de autoriteiten de Tempel binnentreden. De politiecommissarissen moesten zich verdelen over de Tempel van de Wet : twee moesten postvatten bij de ingang, twee op de galerijen en één bij de burgers.[130] Dan begon men met het voorlezen van de wetten en de besluiten.[131] Daarna volgden de redevoeringen, tijdens dewelke de hoofddeur van de Tempel van de Wet geopend bleef. Het moest er wel muisstil zijn.[132]

Van der Straelen vermeldde dat de redevoeringen in de beginperiode plaatsvonden in twee talen, Frans en Vlaams. Wat de decadiviering van 10frimaire betreft, werd er een redevoering ten beste gegeven door de magistraat en Dargonne, de president van het Comité de Surveillance.[133] Over de decadiviering van 20frimaire schreef Van der Straelen dat de openbare aanklager van de criminele rechtbank eerst de redevoering in het Frans hield, waarna een jonge Antwerpenaar «wiens naem ik verswijgen sal om sijne familie verduyts wird»[134], die lid was van het Comité de Surveillance, de redevoering vertaalde in het Vlaams.[135] Al diegenen die zichzelf aangesproken voelden om een dergelijke redevoering uit te spreken, dienden zich vooraf aan te melden. Op 17pluviôse jaar IV (6 februari 1796) moest dat nog gebeuren op het bureau van de openbare opvoeding[136]. In een besluit van de municipale administratie van 28ventôse jaar VII (18 maart 1799) werd vermeld dat de inschrijving moest gebeuren bij de politiecommissarissen[137].

De toegang tot de Tempel moest ontzegd worden aan bedelaars, aan mensen die hun werkkledij nog droegen en aan kinderen jonger dan vijftien jaar, die niet door hun ouders begeleid werden. Ook buiten de Tempel mochten er geen bedelaars zijn : de ingang moest vrij blijven. Iedereen die de orde zou kunnen verstoren, moest aangehouden worden.[138] Dit werd wel heel expliciet gesteld : het zou kunnen dat dit een enorm probleem vormde in Antwerpen. Ook de aanwezigheid van vijf politiecommissarissen bij elke decadiviering zou daarop kunnen wijzen. Er zijn echter geen concrete situaties teruggevonden in dit verband.

 

2.5. De Tempel van de Wet

 

Mona Ozouf stelt dat het feest liefst in open lucht gevierd werd. Het ongecultiveerde en het stormachtige van het open landschap werd hier tegenover de vertrouwde intimiteit van het dorpsplein uitgespeeld. Aan het open landschap kleefden geen herinneringen : hier kon men gemakkelijker met de nieuwe revolutionaire wereld uitpakken.[139] In Antwerpen werd slechts zelden vermeld dat de eigenlijke ceremonie in open lucht plaatsvond. Het noordelijke klimaat vereiste waarschijnlijk dikwijls dat men beschutting zocht in een gebouw, en dat werd «temple de la loi» of «temple décadaire» genoemd, daar de ceremonie er elke decadi plaatsvond.

Het moest in feite een erg ruim gebouw zijn.[140] Vaak gaf men de voorkeur aan katholieke kerken. Dit had een tweevoudig voordeel : de kerken waren enerzijds inderdaad ruime gebouwen, en bij de bevolking ingeburgerd als plaatsen waar de religie beleden werd. Anderzijds was dit een extra punt om de katholieken een hak te zetten: men kon de katholieke kerken in beslag nemen en ze 'republikaniseren', de katholieke godsdienst werd er vervangen door de republikeinse eredienst. In Antwerpen zijn er vele kerken, kapellen en kloosters die de eer te beurt viel de prestigieuze titel van Tempel van de Wet te dragen. Op 17 pluviôse jaar IV (6 februari 1796) stelde de municipale administratie van het kanton Antwerpen dat de Tempel van de Wet de verzamelplaats was voor het vieren van de nationale feesten, de broederlijke vereniging van de republikeinen, het voorlezen van de wetten en de openbare opvoeding.[141] Dit laatste werd ook door d'Or in zijn redevoering aangehaald:

 

«Le Temple de la Loi sera par conséquent aussi l'école de l'instruction publique»[142]

 

Deze opvoeding speelde zich grotendeels af op het auditieve vlak. Men las in de Tempel van de Wet de wetten van de voorbije decade voor, en men luisterde er naar redevoeringen. Maar ook het visuele kwam hier tot uiting. Bij elke plechtigheid die in de Tempel van de Wet plaatsvond werd deze versierd. Voor de decadiviering van 20frimaire jaar III vermeldde Van der Straelen een versiering van driekleurige zijden sluiers.[143] Maar daarnaast bediende men zich ook van andere elementen : de propaganda voor het republikeinse regime bestond niet enkel in de promotie van het eigen regime, maar ook in de vernietiging van de 'oude' elementen. Wanneer men een gebouw als Tempel van de Wet wilde inhuldigen, stelde men zich allereerst tot doel om in de katholieke kerken :

 

«[…] de faire disparaître les attributs du fanatisme et de la superstition qui y figurent encore a coté des emblemes de la liberté.»[144]

 

Hiertoe werd praktisch het hele interieur gerekend. In een inventaris waarin opgetekend was wat er allemaal uit de Carolus-Borromeuskerk moest verwijderd worden, vermeldde men tien biechtstoelen en vijftig versieringen. Van de altaren moesten de beelden en de wapenschilden verwijderd worden, de verschillende inscripties moesten weggekapt of uitgeschilderd worden enzovoort. Ook van de voorgevel moesten de beelden verwijderd worden. Langs het orgel, waar blijkbaar een troon en een scepter stonden, moest ook dit weggehaald worden.[145] Deze hele opruiming van katholieke symbolen werd door d'Or kernachtig samengevat in de volgende zin :

 

«C'est ici […] que le Fanatisme sera blessé à mort […]»[146]

 

Op 28 november 1794 vermeldde Van der Straelen dat de kerk van de Onze-Lieve-Vrouwebroeders (de kerk die bij hun klooster hoorde) gesloten werd, en dat de godsdienstige diensten er werden opgeschort. Dit gebeurde dus in feite twee dagen voordat de eerste decadiviering te Antwerpen plaatsvond. De heiligenbeelden, de schilderijen en dergelijke meer werden uit de kloosterkerk verwijderd,[147] want, zo vermeldde Van der Straelen :

 

«Dese schoone kerke was door het Magistraet verschikt om te dienen voor eenen tempel der Reden, gelijk sij self seijden.»[148]

 

Op 18 vendémiaire jaar IV (10 oktober 1795) werd door de centrale administratie van het arrondissement Brabant aan de municipale administratie van het kanton Antwerpen gevraagd om een geschikte lokatie te zoeken, waarvan men een Tempel van de Wet kon maken.[149] In haar antwoordbrief vermeldde de municipaliteit dat de decadivieringen op dat moment doorgingen in een soort pakhuis.[150] Er waren volgens de municipaliteit vele aanpassingen nodig om van het gebouw een degelijke Tempel van de Wet te maken. Vandaar dat de municipale administratie van het kanton Antwerpen voorstelde om hiervoor de voormalige jezuïetenkerk van Carolus Borromeus aan te wenden. Daarvoor waren er blijkbaar lang niet zoveel aanpassingen nodig : de kerk had de ideale vorm om als Tempel dienst te doen. Daarbij lag ze in het centrum van Antwerpen, nabij het stadhuis. Het gebouw was tevens in goede staat, waardoor er weinig herstellingen nodig waren.[151]

De municipale administratie van het kanton Antwerpen besliste op 17pluviôse jaarIV (6februari 1796) dat de inwijding van de nieuwe Tempel van de Wet zou plaatsvinden op 10ventôse jaarIV (29februari 1796), waardoor dit samenviel met de viering ter gelegenheid van het planten van de vrijheidsboom.[152] Van der Straelen vermeldde echter in zijn kroniek dat Dargonne op 4 ventôse jaar IV (23 februari 1796) een brief had geschreven met de vraag de Huidevetterskapel leeg te maken om die als Tempel van de Wet in te richten. Het was immers zo dat er vanwege de kerkmeesters van de Carolus-Borromeuskerk zoveel protest gekomen was, dat de Fransen het verstandiger achtten om een andere lokatie tot Tempel van de Wet te promoveren.[153]

Uiteindelijk wendden de Fransen zich toch weer tot de Carolus-Borromeuskerk als Tempel van de Wet. Hiervoor is er echter geen exacte datum voorhanden. Naar aanleiding van de tiende verkoop van geestelijke goederen, die plaatsvond op 7april 1797, vermeldde Van der Straelen expliciet over de Huidevetterskapel : «wesende actuelijk den zoogenaemden Tempel der Weth».[154] Op 29 april 1797, het feest van de echtgenoten op 10 floréal, merkte Van der Straelen echter reeds het volgende op over de Carolus-Borromeuskerk : «welke schoone kerk sij nu voor hunnen zoogenoemden Temple de la loi geschikt hadden».[155] Ook in de geschriften vanwege de municipale administratie van het kanton Antwerpen werd er met geen woord gerept over een wisseling van lokatie voor de Tempel van de Wet. Waarschijnlijk had er dus geen plechtige inhuldiging plaatsgevonden, zoals men nochtans voor 10 ventôse jaar IV gepland had. Dit zou men kunnen verklaren doordat er toen blijkbaar zoveel protesten gerezen waren tegen de omdoping van de Carolus-Borromeuskerk tot Tempel van de Wet. Door dit nu stil te houden, zou men de Antwerpenaren immers voor een voldongen feit kunnen plaatsen, waardoor protest niet meer zoveel zou uithalen. Daarbij zou het ook aannemelijk lijken dat men de gelegenheid van een nationaal feest zoals dat van de echtgenoten aangreep om in een nieuwe Tempel van de Wet te starten.

De Fransen deden dus wel erg veel moeite om de Carolus-Borromeuskerk tot Tempel van de Wet om te dopen. Dat is eigenlijk niet zo verwonderlijk. Ten eerste was deze kerk stukken groter dan de Huidevetterskapel of de kerk van de Onze-Lieve-Vrouwebroeders. Bovendien was de Carolus-Borromeuskerk een prestigieus gebouw. Tenslotte was de kerk van de voormalige jezuïeten geweest. Zij vormden een belangrijk symbool van de katholieke hervorming : het inpalmen van een jezuïtenkerk paste bijgevolg erg goed in de denkbeelden van de republikeinen. Trenard, die een studie maakte over de manier waarop de revolutionaire feesten plaatsvonden in Noordwest-Frankrijk, stelde dat hét grote verschil met de rest van Frankrijk juist in deze contrareformatie kaderde. Onder de aarsthertogen hadden deze gebieden immers heel intens kennis gemaakt met het Concilie van Trente, met haar triomferende liturgie, fervente piëteit en populaire devoties.[156] Ook voor Antwerpen kan dit argument gelden.

 

 

3. De vrijheidsboom

 

3.1. Inleiding

 

«Komt nader, lang verdrukte Belgen!

Aanschouwt dees' Vryheids-Boom, die 't Hart en d'Oogen streeld,

De Heerschzugt, steeds gewoon uw rechten te Verdelgen,

Is woedend' daar ze u vlucht voor 't dierbaar vryheids-beeld.

 

 

Dit groot geluk ontvangt gy van de Franschen,

Zweerd hulde aan hun zui'vre Vryheids Min!

Vlegt om hun braven Kruin de schoonsten Lauwerkransen,

En treed met hen het spoor der lieve Vryheid in.

 

O Franschen! Gy, gy hebt ons zô veel Heils beschoren

Ontfangt ons dankbaar hart de hand van broederschap,

Dan zal den ouden Grys, dan zal den Jong-gebooren

Blymoedig juichen met een vrolyk handgeklap.

 

De rechten van den mensch, door eendragt, Trouw bewaard.

Verband de Tyranny, voor eeuwig, van deez' aard»[157]

 

Dit is een gedicht ondertekend door de schuilnaam 'Républicain'. Het begint met een lofzang op de vrijheidsboom. Deze wordt vooral verheerlijkt daar hij symbool staat voor de vrijheid, en het was juist die vrijheid die volgens de dichter dankzij de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden was ingevoerd.

In dit onderdeel zal onderzocht worden hoe het planten van de vrijheidsbomen in Antwerpen in zijn werk ging. Antwerpen heeft verschillende vrijheidsbomen gekend, en elke planting ging gepaard met een hele republikeinse viering. Eerst zal de organisatie van die feesten aan bod komen. Hierbij zal aandacht besteed worden aan de viering ter gelegenheid van het planten van de vrijheidsbomen, de opeenvolging van de verschillende bomen en de manier waarop de stad zelf hierin een rol te spelen had. Tenslotte zal het voortleven van deze (typisch Franse?) traditie te besproken worden.

 

3.2. De organisatie van de vieringen

 

De viering zelf

 

De organisatie van de vieringen omtrent het planten van de vrijheidsbomen[158] komt gedeeltelijk overeen met de organisatie van de andere republikeinse feesten zoals die in het volgende deel aan bod zal komen. Voor de bespreking van het verloop van de feesten ter gelegenheid van het oprichten van de vrijheidsbomen werd gebruik gemaakt van beschrijvingen van de vieringen van 7 januari 1793, 10 brumaire jaar III (31 oktober 1794) en 10 ventôse jaar IV (29 februari 1796), opgetekend door enerzijds Van der Straelen[159] en anderzijds de municipale administratie van het kanton Antwerpen[160].

's Morgens tussen zeven en negen uur luidden alle klokken en de beiaard te Antwerpen. Zo wilde men feestelijk het planten van de vrijheidsboom meedelen aan de bevolking. Deze aankondiging vond ook plaats bij de andere republikeinse feesten. Om tien uur moesten de autoriteiten verzamelen aan het stadhuis om de stoet te vormen. Behalve de verschillende rechtbanken en de administraties waren ook de scholen en de politie aanwezig. Er waren ook in het wit geklede jonge burgermeisjes bij. In 1793 had men de aanwezigheid van honderd jonge meisjes gepland: hun jeugd en schoonheid moesten het feest verfraaien.

De stoet vertrok aan het stadhuis om de vrijheidsboom op te halen. Met de boom trok men dan naar de Grote Markt om hem te planten. Om elf uur, bij het begin van de ceremonie, werden nogmaals de klokken geluid, en weerklonken er kanonschoten vanop het Groen Kerkhof. Om twaalf uur werd de boom dan opgericht. Dit bleek niet altijd probleemloos te verlopen : op 6 januari 1793 brak de boom in stukken toen men hem trachtte rechtop te plaatsen. De hele ceremonie moest 's anderendaags worden overgedaan, en toen had men meer succes. Het was de bedoeling dat tijdens het oprichten van de boom de burgemeester en de autoriteiten, evenals de jonge burgermeisjes, errond gingen staan. Na het oprichten van de vrijheidsboom trok de stoet naar de Tempel van de Wet, waar de redevoeringen en het traditionele voorlezen van de wetten plaatsvonden. In 1793 waren in Antwerpen de Vonckisten, een club onder leiding van Verrières, erg belangrijk bij de viering voor het planten van de vrijheidsboom. Ze droegen een rode republikeinse muts, naar het voorbeeld van de Parijse jacobijnen. Zo dansten ze 's avonds rond de vrijheidsboom.

Nergens werd er echter een spoor van vermaak voor het volk op de verschillende feestdagen van het planten van de vrijheidsbomen teruggevonden. Dit is wel merkwaardig, daar dit op andere republikeinse feesten in feite dé grote trekpleister voor het volk was (cfr. infra).

 

De verschillende vrijheidsbomen van Antwerpen

 

De eerste vrijheidsboom werd in Antwerpen geplant op 20 november 1792 bij de eerste inval van de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden. Van der Straelen vermeldde op 27december 1792 :

 

«[…] trokken de Hollanders den staek uit op de merkt, deden al dat zij dogten.»[161]

 

Gedurende verschillende weken waren er immers veel Hollandse soldaten in Antwerpen aangekomen, en wanneer men Van der Straelen moet geloven, hebben zij er zich erg misdragen. Ze gebruikten geweld tegenover de Antwerpenaren en plunderden hun huizen. Ze zetten in feite de hele stad op stelten.[162] In elk geval werd er op 6 januari 1793 overeengekomen om een nieuwe vrijheidsboom te planten, maar zoals reeds vermeld knapte deze af bij het oprichten (of was er hier sabotage vanwege de bevolking in het spel?) en moest men 's anderendaags de ganse ceremonie herbeginnen. Na de nederlaag van de Fransen in Neerwinden (18 maart 1793) werd de vrijheidsboom meteen door de Oostenrijkers weggehaald. Tenslotte konden de Fransen na hun overwinning bij Fleurus (26 juni 1794) de Oostenrijkers definitief verjagen, en op 10 brumaire jaar III (31oktober 1794) prijkte er reeds een nieuwe vrijheidsboom op de Antwerpse Grote Markt.

Na nog geen anderhalf jaar bleek deze boom afgestorven te zijn : de commissaris van het derde bureau van de municipale administratie van het kanton Antwerpen werd ermee belast om te controleren of dit wel degelijk het geval was. Er werd zelfs een hovenier bijgehaald die hierover een definitieve uitspraak moest doen.[163] Op 3pluviôse jaarII (22januari 1794) was er immers een decreet uitgevaardigd dat stelde dat wanneer er in een gemeente nog geen vrijheidsboom stond, er op 10ventôse één moest geplant worden. Wanneer de oude vrijheidsboom afgestorven was, moest deze vervangen worden door een nieuwe, een olm, en dat moest plaatsvinden tussen 3pluviôse en 1germinal jaar II (21maart 1794). De burgers werden verantwoordelijk gesteld voor het planten en het onderhouden van de vrijheidsboom.[164] Op 10 ventôse jaarIV (29 februari 1796) kwam er te Antwerpen een nieuwe vrijheidsboom, een planting die men wou laten samenvallen met de inhuldiging van de nieuwe Tempel van de Wet, de voormalige jezuïetenkerk van Carolus Borromeus. Zoals voordien aangetoond werd, ging dit uiteindelijk niet door.

 

De vrijheidsboom en de stad

 

In feite was de vrijheidsboom slechts een staak met bovenaan een rode republikeinse muts en versierd met driekleurige lintjes. Hij kwam in het centrum van de stad te staan, op de Grote Markt, vlakbij de municipale administratie die op het stadhuis zat. Hieruit blijkt al het belang van de vrijheidsboom, maar het is ook zo dat de vrijheidsboom op die manier door iedereen gezien kon worden : geplant in het midden van de stad kwam elke Antwerpenaar er ooit wel eens voorbij.

In 1793 en 1794 was de boom een eik, in 1796 was het een olm. De eik uit 1793 was volgens Van der Straelen afkomstig uit het bos van Berchem, en vandaar was hij vervoerd naar Antwerpen. Dat gebeurde via de Meir en de Schoenmarkt naar het Groen Kerkhof en de Grote Markt. Daardoor kwam de stoet met de vrijheidsboom in principe dus eerst voorbij het bisschoppelijk paleis op de Meir, en nadien voorbij de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal op de Handschoenmarkt. Dit kon uiteraard ook toeval zijn, daar de Meir min of meer op de weg lag om van de Kipdorppoort naar de Grote Markt te gaan. Bovendien was de Meir toen één van de meest prestigieuze straten van Antwerpen, en daarbij perfect uitgebouwd om een brede stoet door te laten.

De jaren nadien vermeed men de kathedraal en ging men van de Meir langs de andere kant naar de Grote Markt, via de Eiermarkt, de Melkmarkt en de Kaasrui: deze weg was opmerkelijk korter. In 1796 moest de vrijheidsboom aan de Tempel van de Wet gehaald worden (toen de Huidevetterskapel, cfr. infra). Men maakte met de stoet bijgevolg een rondje via de Oude Koornmarkt, de Schoenmarkt, de Schrijnwerkersstraat, de Korte Gasthuisstraat, de Drijhoek en de Huidevettersstraat, om daarna met de boom naar de Grote Markt te trekken.

 

3.3. De vrijheidsboom hernomen : het koninkrijk België

 

Eén van de voornaamste propagandamiddelen voor de Franse Republiek was ongetwijfeld de vrijheidsboom. Dit blijkt alleen al uit dit citaat van de redevoering van d'Or gehouden ter gelegenheid van de planting van de vrijheidsboom op 10 ventôse jaarIV (29 februari 1796) te Antwerpen :

 

«L'arbre planté sous des auspices aussi malheureuses [Het volk paste zich niet snel genoeg aan het Franse regime aan], ne pouvait prendre racine… la nature libre par essence lui refusa la nourriture.»[165]

 

De vrijheidsboom symboliseerde één van de drie sleutelwoorden van de Franse Revolutie, namelijk la liberté, de vrijheid. Het jonge België zou bij deze traditie weer aanknopen: de vrijheidsboom werd nu niet meer zozeer gezien als een symbool voor Frankrijk, maar in tegendeel voor de Belgische vrijheid. Op 17 april 1831 nam de gouverneur van de provincie Antwerpen het initiatief om op Grote Markt van Antwerpen een nieuwe vrijheidsboom te laten planten, een olm. Bij de plechtige ceremonie waren de lokale autoriteiten aanwezig, evenals een deel van het garnizoen en de burgerwacht, die de orde moesten handhaven. Het geheel werd muzikaal opgeluisterd. De boom zelf was afkomstig uit de botanische tuin.[166] In 1836-1837 was hij echter reeds verdord, en werd hij vervangen door een andere olm.

Pas op 19 april 1882 beval het College aan de hoofdopziener van de stadsaanplantingen om de dode vrijheidsboom te vellen. Het College zou dan de verkoop van de boom regelen. Op 4mei 1882 werd de olm verkocht. Een stuk van de boom (een schijf van twee duim dik) werd afgezaagd om onder te brengen in het Museum van Oudheden, en dit naar analogie met andere steden in België zoals Brussel. Men was er blijkbaar niet erg rouwig om, daar men expliciet vermeldde dat wanneer men de Grote Markt betrad, de breedgetakte vrijheidsboom vooral in de zomer het zicht benam op de fraaie gevel van het stadhuis van Antwerpen…[167] Een citaat uit het Handelsblad van 5mei 1882 gaf de sfeer sprekend weer:

 

«Wat nu den Boom van Vrijheid zelve aangaat, die treurde al lang. Hij scheen, in de laatste jaren, nog te willen leven, maar als de vrijheid van 1830 zelve dood is, gedood door de geuzerij, wat zou dan het zinnebeeld nog moeten leven!»[168]

 

 

4. De nationale feesten [169]

 

4.1. Het programma

 

De programma's van de republikeinse vieringen waren erg stereotiep voor de republikeinse periode. Ze werden opgemaakt door de municipale administratie van het

kanton Antwerpen. Allereerst vermeldde men de wetten en besluiten die er met betrekking tot het desbetreffende feest uitgevaardigd waren. Die wetten waren van toepassing op heel Frankrijk (waarbij België vanaf 9 vendémiaire jaar IV – 1 oktober 1795 ook gerekend werd), de besluiten zijn meestal lokale aanpassingen van de wetten, opgesteld door de commissaris van het uitvoerend directorium of de centrale administratie van het departement van de Twee Neten. Daarna kwamen er overwegingen in verband met de viering van het feest. Het belang voor het vieren van het feest, het doel van het feest, eventuele problemen die men wilde vermijden enzovoort werden hierbij tevens onderstreept. Tenslotte werd in verschillende artikelen de dagindeling van de feestdag(en) besproken. Hieruit blijkt weer de drang naar orde en structureren van de Fransen: het programma was netjes chronologisch opgesteld, en tot in de details uitgewerkt.

Het laatste artikel van het programma bevatte steeds de vermelding dat het bovenstaande in de twee talen zou gedrukt worden, en op vaste, zichtbare plaatsen uitgehangen zou worden. Voor de republikeinse periode werden er voornamelijk twee verschillende drukkers vermeld (cfr. bijlage1). In sommige gevallen werd er geen aangeduid, en één document werd door J.H. Heyliger gedrukt. Over hem werd er echter niet meer informatie gegeven : het document werd gedrukt in 1794, en over deze vroege periode is er niet bijzonder veel bewaard (het hoogtepunt van de republikeinse vieringen situeert zich rond 1796). Wat de twee voornaamste drukkers betreft, het gaat hier om J.E. Parys en J.Saeyens. Parys had een drukkerij in de Zwarte Zusterstraat 13, en hij was vooral actief in de periode 1794-1798. Hij was de drukker van het departement : wanneer er brieven, reglementen, wetten enzovoort door de centrale administratie van het departement van de Twee Neten werden uitgegeven, werden die door Parys gedrukt. Saeyens daarentegen was de drukker van de municipaliteit, en later van de prefectuur. Zijn drukkerij was gevestigd in de Oude Borze 45, en van hem zijn er documenten uit de periode 1796-1799 bewaard gebleven. Tenslotte kan ook de drukker Allegre vermeld worden, die tevens als drukker van het departement werd aangeduid. Zijn drukkerij bevond zich op de Paardemarkt 414. Er zijn echter slechts vier documenten uit zijn drukkerij bewaard gebleven, en ze dateren allen uit 1801.

Men gebruikte voor het drukken van de programma's grote vellen papier, die men in twee kolommen verdeelde. De eerste was in de Franse taal opgesteld, de tweede in het Nederlands. Men mag veronderstellen dat het programma oorspronkelijk in het Frans was opgesteld en nadien vertaald werd in het Nederlands. Onder de Nederlandse tekst is immers de naam van de vertaler terug te vinden. Dit was meestal Raeymaeckers. Er is te Antwerpen voor dezelfde periode een Raeymaeckers bekend, namelijk een onderwijzer, die revolutionaire sympathieën had. Dat blijkt alleszins uit het feit dat hij één van de weinige onderwijzers was die de republikeinse feesten bijwoonde.[170] Raeymaeckers had daarenboven voor het feest van 1vendémiaire jaarVII bijgelegd in de kosten om het met veel luister te kunnen vieren.[171] Een andere reden waarom het Franse exemplaar het originele lijkt te zijn, is dat het Nederlands vaak nogal stroef klinkt, daar men vaak niet de moeite nam om typisch Franse uitdrukkingen in gangbaar Nederlands te vertalen. Men krijgt zo zinswendingen die zelfs in het laat-achttiende-eeuwse Nederlands vreemd aandoen. Zo gebruikte men bijvoorbeeld ook accenten in navolging van het Frans (men schreef bijvoorbeeld "overweégende").

 

4.2. De viering

 

Het republikeins feest kan men beschouwen als een stereotiepe viering.[172] Maar wanneer de details bekeken worden, zijn er toch verschillen op te merken. Eerst zal er hier getracht worden om uit de verschillende programma's een 'algemeen' programma te destilleren. Verder zal er aandacht besteed worden aan een aantal specifieke aspecten die bij de programma's naar voren traden. Eerst zal er daarbij ingegaan worden op de volgorde waarin de stoet langs de straten van Antwerpen schreed, met eraan gekoppeld een korte bespreking van enkele merkwaardige onderdelen van deze stoet. Daarna zal de weg die door de stoet gevolgd werd, toegelicht worden. In derde instantie zal de ceremonie aan bod komen. De verschillende programma's besteedden uiteraard erg veel aandacht aan de plechtigheid die op de feestdag zelf plaatsvond. De overheid te Parijs werkte dit tot in de kleinste details uit. De plaatselijke commissarissen moesten dat enkel nog aanpassen aan de lokatie waar de ceremonie kon plaatsvinden. Een bespreking van alle verschillende plechtigheden zou ons bijgevolg te ver leiden, vandaar dat er slechts enkele algemene kenmerken worden aangereikt, die aan de hand van een voorbeeld zullen worden uitgewerkt. Als afsluiter zal er een blik geworpen worden op de spelen die bij de republikeinse vieringen voor het volk georganiseerd werden.

 

Schema

 

Het feest werd op de vooravond van de feestdag aangekondigd met artillerieschoten en klokkengelui (cfr. bijlage 2). Dit gebeurde vooral in de laatste jaren van de republikeinse vieringen (jaarIX en X – 1800-1801). Deze vreugdeklanken werden ook herhaald op de feestdag zelf. 's Morgens werd de Antwerpse bevolking gewekt door een artillerieschot, wat vooral in de zomer erg vroeg kon zijn, variërend van vijf uur tot zeven uur. Tegelijkertijd kon men gedurende een half uur genieten van het luiden van de klokken van alle Antwerpse kerken en kloosters, en het spelen van de beiaard. 'sMiddags werd dit alles nog eens herhaald, maar nu bleef de beiaard stil. De klokken konden al beginnen beieren om elf uur, en dat kon duren tot één uur. Meestal moest men zich echter tevreden stellen met slechts één uurtje klokkengelui. In de namiddag waren de klokken en de artillerie dan weer actief, dit gebeurde enkel in de winter. In de zomer werd dit verplaatst naar de avond, vanaf acht uur tot zonsondergang. Ook de beiaard kon weer van zich laten horen. Tweemaal werd er vermeld dat dit alles afgesloten werd met een enorm vuurwerk, dat uiteraard erg laat plaatsvond, rond tien uur 'savonds.

In de voormiddag waren de voornaamste autoriteiten uitgenodigd om te verzamelen in het stadhuis, meestal in de zaal waar de vergaderingen van de municipale administratie van het kanton Antwerpen gewoonlijk plaatsvonden. Daar werd een stoet gevormd, die door de straten van de stad trok en als eindpunt de Tempel van de Wet had waar de ceremonie begon. Deze bestond uit het voorlezen van de wetten en redevoeringen. Soms werden er ook leerlingen bekroond. Daarna gingen de autoriteiten hun eigen weg. In de namiddag vonden er op het Kasteelplein spelen voor het volk plaats, en ook hierbij waren er prijzen te winnen. Tenslotte werd er bier aan de bevolking uitgedeeld, en als afsluiter van de dag was er een bal of een theatervoorstelling. Soms ging dit, zoals vermeld, met een heus vuurwerk gepaard. 's Avonds werd de plaatselijke bevolking tevens verzocht om de voorgevels van hun huis te verlichten. Vaak moest dat gebeuren gedurende drie dagen rond de feestdag. Ook de openbare gebouwen zoals het stadhuis en de kathedraal werden feestelijk verlicht.

 

De volgorde van de stoet

 

Bij elke republikeinse viering waren de belangrijkste hoogwaardigheidsbekleders van Antwerpen via een uitnodiging gemachtigd om het feest bij te wonen. Zij verzamelden aan het stadhuis om er de stoet te vormen. Maar niet alleen de autoriteiten liepen in de stoet mee. De programma's besteedden tevens veel aandacht aan de volgorde die de verschillende personen in de stoet moesten innemen. Men kan hierbij wel enkele algemene trends onderscheiden (cfr. bijlage 3). Zo werd de stoet goed beschermd door militairen. Vaak was er een garnizoen dat zich rondom de stoet voortbewoog, en dan bevonden zich vooraan en achteraan nog een aantal personen die de stoet moesten beschermen. Dat konden grenadiers of musketiers zijn, maar ook infanterie en cavalerie werden vermeld. Het vaakst kwam echter de nationale rijkswacht voor, die de stoet opende en afsloot. Vaak werden zij daarbij begeleid door militaire muziek. Tussen deze milities stapte dan de eigenlijke stoet op.

Het lijkt erop dat de stoet opgesteld werd in stijgende volgorde van belangrijkheid. Meestal liepen de onderwijzers met hun leerlingen immers vooraan, gevolgd door die van de centrale scholen. Hieruit blijkt weer het belang van de jeugd bij de republikeinse feesten. Dat belang kwam ook naar voren in de aanwezigheid van jongelingen en burgermeisjes, die geacht werden om zo het feest op te fleuren. Maar ook de andere leeftijden speelden een belangrijke rol in de republikeinse feestcultuur. Toch lijkt het erop dat het belang van de leeftijden in Antwerpen veel minder naar voren kwam dan bijvoorbeeld in Parijs. Zo bevatte het feest van de jeugd daar blijkbaar verschillende initiatieriten en dergelijke meer.[173]

De verschillende leeftijden kwamen vooral op het feest van de landbouw naar voren. Zo moesten er in deze stoet jonge burgermeisjes meelopen, evenals jonge landbouwers, vergezeld van hun familie (die men zou kunnen beschouwen als een vertegenwoordiging van de volwassenen). Achter hen liepen dan een aantal oudere landbouwers. Zo zag de toeschouwer de verschillende leeftijdsfasen langs zich voorbijkomen. Uiteraard paste dit alles perfect in het kader van een feest van de landbouw. Deze verschillende leeftijdsgroepen gingen immers nog wagens vooraf die door paarden getrokken werden en in bedwang gehouden werden door twee boerenjongens. Op deze wagens waren er landbouwwerktuigen geplaatst zoals een spade, een hooivork en een ploeg, evenals loof, bloemen en zo meer.[174]

Na de onderwijzers stapten meestal de bedienden van de militaire administraties, gevolgd door die van de burgerlijke administraties. Na deze bedienden volgde het juridische deel van de stoet. Dit bestond uit de notarissen, gevolgd door de verschillende rechters. Deze moesten steeds «en costume» aanwezig zijn, waaruit hun waardigheid sprak : dit werd van niemand anders in de stoet geëist. Eerst liepen de vrederechters met hun mederechters. Zij werden gevolgd door de correctionele rechtbank, de burgerlijke rechtbank en de criminele rechtbank. Slechts eenmaal werd hun volgorde anders vermeld, maar dat zou een drukfout kunnen geweest zijn. Tweemaal werd de rechtbank van koophandel vermeld (in de latere jaren), en eenmaal de militaire rechtbank (in het jaarIII).

Ongeveer in het midden van de stoet liepen meestal de muzikanten. Zij moesten patriottische gezangen ten gehore brengen evenals een aantal revolutionaire gezangen. Wanneer de stoet erg lang was, gebeurde het dat er twee groepen muzikanten meeliepen. Ook bijna altijd aanwezig was de militaire staf van de plaats. Net als bij de bedienden van de administraties, ging ook hier weer het militaire gezag vooraf aan het burgerlijke. De stoet werd immers meestal afgesloten door diegenen die het hoogste gezag over de stad hadden, namelijk de municipale administratie (of de municipale commissie) van het kanton Antwerpen en de centrale administratie van het departement van de Twee Neten, dat ook in Antwerpen gevestigd was. Meestal sloot het departement de stoet, maar af en toe gebeurde dat ook door de municipaliteit. Beide vormden ze wel in feite de belangrijkste organen van de hele stad, zij hadden de macht in handen en hadden het feest georganiseerd. Hier kan er een parallel getrokken worden met de processies uit het Ancien Régime. Hiermee zijn de voornaamste personen uit de stoet besproken.

 

Speciale onderdelen van de stoet

 

Wat de overige mensen betreft, zij wisselden regelmatig. Zo werd een deel van de stoet bij sommige vieringen ingenomen door de directie van de douanes, de directie van de domeinen en de commissie van de burgerhuizen van bijstand (de armenhuizen), vergezeld van een aantal van de hen toegewezen kinderen. Ook was de Vrije Maatschappij van de Landbouw af en toe vertegenwoordigd, en dat gebeurde niet speciaal ter gelegenheid van het feest van de landbouw. Door haar aanwezigheid wordt wel het vermoeden gestaafd dat de Fransen inderdaad erg begaan waren om het beroep van de landbouwers te promoten. Tenslotte kan ook, specifiek voor Antwerpen dan, de aanwezigheid van matrozen en de administratie van de marine vermeld worden.

Er werden ook regelmatig vlaggen meegedragen in de stoet, vooral bij politieke feesten. Op de vlaggen bracht men slogans aan die het feest moesten verduidelijken naar de bevolking toe. Dergelijke opschriften namen tenslotte een belangrijke plaats in bij de Franse feestcultuur. Het gebeurde immers erg vaak dat er tevens een opschrift aan de vrijheidsboom werd opgehangen, of dat men bij het oprichten van het altaar van de vrijheid aan elke hoek een inscriptie bevestigde. Meestal werden de vlaggen gedragen door jongemannen, en ook hier treedt weer het aspect van de jeugd op de voorgrond. Het lijkt erop alsof zij als vertegenwoordiging van de toekomst de republikeinse waarden op deze manier in stand konden houden. Hier zal bij wijze van voorbeeld de viering van 30ventôse jaar VI (20 maart 1798) toegelicht worden. Het feest van de soevereiniteit van het volk was een feest dat zich specifiek tot de bevolking richtte. Bijgevolg was het ook belangrijk om de mensen in kennis te stellen van de doelstellingen van het feest. Men wilde de Antwerpenaren trouwens ook bewust maken van het principe van de volkssoevereiniteit. In de stoet werden vier vlaggen meegedragen, en zij hadden de volgende opschriften :

 

1. «La Souveraineté réside essentiellement dans l'iniversalité des citoyens».

2. «L'universalité du citoyen français est le Souverain».

3. «Nul ne peut, sans une délégation légale excercer aucune autorité, ni remplir aucune fonction publique».

4. «Les citoyens se rappelleront sans cesse que c'est de la sagesse des choix dans les assemblées primaires et électorales que dépendent principalement la durée, la conservation et la prospérité de la République».[175]

Hiermee werden dan ook meteen de belangrijkste punten aan het volk meegedeeld die in dit verband golden. Ook wat de andere republikeinse vieringen betreft, werden er dergelijke vlaggen meegedragen, met bijvoorbeeld de opsomming van bepaalde heldendaden wanneer het een historisch feest betrof, of informatie over de doelstellingen van de feesten enzovoort.

De stoet die uitging ter gelegenheid van de viering van 2 pluviôse jaar III (21 januari 1795) past niet volledig in dit schema. De stoet werd toen immers geopend door het Comité de surveillance.[176] Vóór de toepassing van de grondwet van het jaarIII kende men verschillende comités, actief bij de eerste en de tweede muncipaliteit : Comité de surveillance ; Comité de la police, des prisons, des hôpitaux etc. ; Comité des logements ; Comité des finances ; Comité des réquisitions ; Comité des subsistances. Het Comité de surveillance behoorde bij de tweede municipaliteit niet meer tot de eigenlijke municipaliteit, maar fungeerde er autonoom naast.[177] Daarmee vormde het dus in feite het hoogste gezag van de stad op dat moment, vergelijkbaar met de municipaliteit. Na het Comité volgden de muzikanten in de stoet, en daarna de magistraat. Toen kwamen de rechtbanken en de militairen. Hier liepen de burgerlijke autoriteiten dus vóór de militaire autoriteiten. In feite liep de stoet dus ongeveer in de omgekeerde volgorde als diegene die hierboven werd beschreven: liep men hier wel in volgorde van belangrijkheid?[178]

In de stoet die op 1 vendémiaire uitging, liepen een aantal wagens mee die in het Ancien Régime ook de ommegang van Antwerpen hadden opgefleurd. Concreet ging het om vier wagens, namelijk :

In het Ancien Régime verbeeldde de reus de persoon van Druoon Antigoon, wiens hand door Salvius Brabo afgehakt werd. In de ommegang vormde hij de personificatie van Antwerpen. De walvis en de wagen van Neptunus stonden ook toen symbool voor de nauwe band van Antwerpen met de Schelde. Erg vermakelijk was dat de walvis water naar de toeschouwerds spoot.[180]

Het was een voorstel van de burger Mesigh geweest om de reus, die zich voordien in het magazijn van Antwerpen bevond, te restaureren en hem het republikeinse feest van 1vendémiaire te laten verfraaien. Anderzijds stelde hij echter ook dat de reus wel erg ouderwets was, maar dé oplossing hiervoor was om hem te versieren met een nationale kokarde…[181]

 

De weg van de stoet

 

De verschillende deelnemende mensen werden via een uitnodiging verzocht om zich op het juiste tijdstip naar het stadhuis te begeven, waar men dan de stoet kon vormen. Dit gebeurde steeds in de voormiddag, variërend van acht uur tot twaalf uur, met een hoogtepunt rond tien uur en half elf (in tweederde van de gevallen, cfr. bijlage4). Het uur was afhankelijk van wat er verder op de dag nog gebeurde. Men moest bijvoorbeeld eerst nog de leden van de centrale administratie van het departement van de Twee Neten plechtig gaan afhalen, waardoor de stoet vroeger moest vertrekken.

Zo trok men dan naar de Tempel van de Wet. Dit gebeurde bijna altijd langs dezelfde weg: men wou de stoet immers langs de vele prestigieuze straten van Antwerpen laten gaan, zoals de Meir. Wat de verschillende routebeschrijvingen betreft, is er slechts één die deze straat niet in haar plan heeft verwerkt. Wanneer men de routes bekijkt, kan men in feite twee soorten onderscheiden, de korte en de lange (cfr. bijlage5). De korte routes vormden slechts een kleine wandeling doorheen het centrum van de stad. In het algemeen kwam deze erop neer dat men van het stadhuis op de Grote Markt naar de Meir trok, daar een stukje bleef lopen, om dan de kortste weg naar de Tempel van de Wet (meestal de Carolus-Borromeuskerk) te kiezen. De lange routes doorkruisten de hele achttiende-eeuwse stad, en zij moeten zeker veel tijd in beslag hebben genomen. De reisweg van de stoet werd echter niet elk jaar bij elk feest vermeld, vandaar dat men erg voorzichtig met conclusies moet zijn.

Men koos blijkbaar veel vaker voor de korte dan voor de lange routes. Dat is ook logisch: in de verschillende programma's legde men er de nadruk op dat de ceremonie in de Tempel van de Wet de belangrijkste was van het hele republikeinse feest. De voornaamste bedoeling, in stoet de Tempel van de Wet bereiken om daar samen de ceremonie bij te wonen, werd via de korte route even gemakkelijk vervuld dan met de lange. Opvallend is dat de lange routes gekozen werden gedurende de hele periode (geen concentratie in bepaalde jaren), en dat dit drie van de vier maal gebeurde ter gelegenheid van de viering van 1 vendémiaire. De vierde maal was bij het feest van 10 augustus. Dit zou weer verklaard kunnen worden via de propaganda. Wanneer men een stoet vormde met de belangrijkste personen, zij die in feite het Franse regime in Antwerpen vertegenwoordigden, is het in het kader van de propaganda een kleine moeite om met die stoet de hele stad rond te trekken om de inwoners kennis te laten maken met de vertegenwoordigers van de republikeinse waarden, om zo de anonimiteit niet in de hand te werken. Vooral wanneer dit gebeurde op de politieke feesten (zoals 1vendémiaire en 10augustus), lijken de lange routes van de stoet vanuit dit gezichtspunt erg aannemelijk.

Wanneer de plechtigheid in de Tempel van de Wet afgelopen was, keerde men terug naar het stadhuis. Dit gebeurde vaak langs dezelfde weg, maar af en toe werd er ook een kortere vermeld, waarbij men de Meir links liet liggen. De ceremonie was immers reeds voorbij, en de bevolking had voordien al kennisgemaakt met deze belangrijkste personen.

 

De ceremonie

 

«Dan wirden alle belaggelijkheden, aengerigt om het gemeijn volk te verblinden, geeijndigt. Het was als eenen vastenavond, loopende langs de straeten, even als die sot waeren.»[182]

 

Dit is de commentaar die Van der Straelen gaf na zijn beschrijving van het feest van de ouderlingen op 10 fructidor jaar IV (27 augustus 1796). De stoet was door de straten van Antwerpen getrokken, en daarna werd er op de Grote Markt een redevoering door de president van de municipale administratie van het kanton Antwerpen gehouden. Dat het daarbij niet gebleven is, kan men uit dit citaat opmaken.[183]

Blijkbaar vond de ceremonie dus niet altijd in de Tempel van de Wet plaats. Ook voor andere vieringen bleken bepaalde plechtigheden in de open lucht plaatsgevonden te hebben. Dit gebeurde meestal op de Grote Markt, bij de vrijheidsboom, ofwel op de Meir, waar het altaar van het vaderland was opgericht. Ook hier zou men zich bij wijze van voorbeeld kunnen richten tot het feest van de soevereiniteit van het volk, zoals dat op 30 ventôse jaar VI (20 maart 1798) plaatsvond.

Toen was er op de Meir een altaar van het vaderland opgericht. Erboven waren drie vlaggen met de nationale driekleur bevestigd, en errond waren drie rijen sparren in de vorm van een driehoek geplant. Zij vormden de omtrek. De stoet kwam hier aan, en de secretaris van de municipale administratie van het kanton Antwerpen legde het boek van de Constitutie op het altaar. De vier jongelingen, die elk een vlag droegen, plantten die rondom het altaar. De ouderlingen, in de stoet na de jongelingen, plaatsten zich vóór het altaar, met achter zich de openbare ambtenaren, gevolgd door de onderwijzers en hun leerlingen. Daarrond kwam de bewapende macht te staan (als bescherming om het storen van de ceremonie te voorkomen?). Daarna werden er verschillende symfonieën gespeeld, waarna de ouderlingen, die elk een witte stok droegen, deze bundelden met driekleurige linten. Na de symfonieën beklom één van de ouderlingen de trappen die naar het altaar leidden, om daar via geijkte woorden de municipale administratie van het kanton Antwerpen toe te spreken, die hem even plechtig antwoordde. Na deze woorden volgde er weer een symfonie, om dan over te gaan tot het voorlezen van een proclamatie. Wanneer dit beëindigd was, namen de jongelingen het boek van de Constitutie op, en keerde de stoet terug naar het stadhuis. Hier werd de plechtigheid afgesloten met patriottische gezangen.[184]

Meestal echter vond de ceremonie wel plaats in de Tempel van de Wet. Het klimaat in Antwerpen liet immers niet toe dat men het hele jaar door dergelijke plechtigheden in open lucht kon houden. Zoals voordien reeds vermeld, vormden de redevoeringen hier een belangrijke schakel in. Maar er waren tevens ook programmapunten die specifiek betrekking hadden op het feest zelf, zoals bijvoorbeeld de eed van haat aan het koningsschap die op het feest van 2 pluviôse van de aanwezigen geëist werd. Ook het gebruik van lauwerkransen dient hier vermeld te worden, waarmee men op de verschillende republikeinse feesten de centrale personen bekroonde : op het feest van de landbouw de landbouwers, op het feest van de jeugd de jongelingen, enzovoort. Ook Le Franc vermeldde dit in zijn redevoering ter gelegenheid van het feest van de overwinning en de dankbaarheid. Toen werden de «borgers, welker lidmaeten voór de verdédiging van het vaderland zijn verminkt en verlamd geworden» gekroond met lauwerkransen, en ze kregen tevens een burgerlijke palmtak. Daarna volgden er lofzangen op hun heldenmoed en dapperheid.[185]

In dit verband moeten ook de prijzen gezien worden die men aan de leerlingen van de centrale scholen uitdeelde op het feest van de jeugd. Men gaf een beloning aan de leerlingen die uitmuntten op de nationale scholen. Er werd een prijs toegekend voor schilderkunst, poëzie, welsprekendheid, voordrachtkunst, dans en vocale en instrumentale muziek.[186] Het belang van deze beloningen blijkt alleen al uit het feit dat dit in de wetten was opgenomen, namelijk de wet van 3 brumaire jaar IV (25 oktober 1795), uitgewerkt in het besluit van het uitvoerend directorium van 19 ventôse jaarIV (9maart 1796). Deze prijs bestond uit een gedenkpenning, een lauwerkrans op het hoofd en een broederlijke omhelzing begeleid door trompetgeschal en toejuichingen vanwege het publiek. Daarna mocht de winnaar naar zijn ouders gaan, om gelukwensen in ontvangst te nemen. 'sAvonds mocht hij plaatsnemen tussen de wethouders voor het bijwonen van de theatervoorstelling.[187]

 

De spelen voor het volk

 

«Les exercices de l'esprit et du corps sont, après les cérémonies, les moyens les plus propres à intéresser le peuple aux Fêtes nationales.»[188]

 

Oefeningen en spelen waren erg belangrijk bij de republikeinse feesten. Volgens de minister van binnenlandse zaken te Parijs vormden zij een wezenlijk onderdeel van de vieringen (27 ventôse jaar V – 17 maart 1797). Ze moesten plaatsvinden in open lucht, en enkel bij erg slechte weersomstandigheden mochten ze verplaatst worden naar de volgende dag (dit in tegenstelling tot de ceremonie zelf, die niet verplaatst mocht worden wanneer het te slecht weer was).[189] De minister zag als spelen vooral loopwedstrijden, paardenwedstrijden en wagenrennen. Eventueel mochten er ook gevechtsporten plaatsvinden, maar dan wel zonder gevaar voor de vechtenden.[190] Verder stelde de minister dat de municipale administraties bij grote gelegenheden geld moesten geven aan de directeurs van het toneel, zodat die stukken voor het volk konden spelen. De voorbereidingen van de spelen moesten getroffen worden door één of meerdere «ordonnateurs des jeux», die de details moesten uitwerken. Ze moesten gekozen worden onder de welstellende burgers, daar zij meer tijd hadden om zich met hun nieuwe taak bezig te houden. Tekenend is dat men hen ook wel «chorèges» noemt, naar de antieke koorleiders…[191]

Bij elke viering werd er telkens expliciet vermeld dat er spelen voor de bevolking moesten plaatsvinden. Hiervoor moest men zich richten naar de bestaande tradities inzake volksspelen die er in de desbetreffende landsstreken in voege waren. Te Antwerpen kwamen het vaakst loopwedstrijden voor, die samen met het handboogschieten naar een vogel die op een wip was vastgemaakt de eerste rang bekleedden (cfr. bijlage 6). Ook ringsteken te paard werd vaak georganiseerd. Tenslotte kan men ook schermen vermelden, dat eveneens af en toe plaatsvond. Voor de latere periode, vooal onder het Napoleontische bewind, kwam het palingspel (Jeu du Nautonnier) in voege. Hierbij stond de Schelde centraal. Het was de bedoeling om zich al zwemmend naar een schip op de rivier te begeven, en dan op een ingezeepte boegspriet te klimmen. Diegene die daarbij als eerste de vlag die bovenaan bevestigd was bereikte, had gewonnen. Men mocht niet zomaar deelnemen aan dit spel : de sportievelingen moesten kunnen zwemmen…[192] Voor de republikeinse periode werd dit spel slechts eenmaal vermeld, namelijk in het jaarVIII.

De spelen vonden meestal plaats in de namiddag, om drie uur en soms om vier uur (cfr. bijlage 7). Voor de latere periode (jaar IX en X – 1800 en 1801) werden wel bijna uitsluitend uren in de voormiddag vermeld, tussen negen en elf uur. Het gebeurde toen echter ook dat de spelen gesplitst werden : een aantal vonden er in de voormiddag plaats, en een aantal in de namiddag. Tenslotte kan hierbij ook vermeld worden dat er ook militaire wapenhandelingen plaatsvonden. Dit waren oefeningen waarbij het garnizoen aan de bevolking enkele militaire hoogstandjes liet zien. Ook deze vonden plaats in de namiddag, op dezelfde uren als de volksspelen (ze werden er ook in één adem mee genoemd). Voor het jaar IX werd dan weer elf uur vermeld.

Voor elk spel werd er door de municipale administratie van het kanton Antwerpen een prijs uitgeloofd. Het gebeurde zelfs dat er prijzen gegeven werden aan de drie beste deelnemers (cfr. bijlage 8). Meestal waren de prijzen zilveren stukken, die iets met het desbetreffende spel te maken hadden. Zo kreeg de winnaar van de loopwedstrijd meestal zilveren gespen (eenmaal werden zilveren sporen vermeld). Voor het ringsteken kreeg men zilveren sporen, een kostbare zweep of toom. Wanneer men de beste in het schermen was, kon men een sabel, een riem of weer zilveren gespen winnen. Wat het wipschieten of het palingspel betrof, kreeg men waardevolle voorwerpen. Het vaakst kwam een zilveren zakhorloge uit de bus, maar ook een zilveren snuifdoos werd regelmatig uitgereikt. Minder frequent kon men een flessendrager, een suikerpot, een mosterdpot en peperbus, een beker, een lepel en vork en een oliedrager, allen gemaakt in zilver, winnen.

Merkwaardig is dat er voor een aantal vieringen in de programma's geen vermelding gemaakt werd van dergelijke volksspelen. Het betreft hier de vieringen van 9/10thermidor en 18 brumaire, en de feesten van de vrede, de overwinning en de dankbaarheid, de echtgenoten en de ouderlingen. Misschien vonden er op die feesten wel spelen plaats, maar is daar nu geen spoor meer van terug te vinden. Omdat dit niet meteen de belangrijkste republikeinse feesten waren, gaf Van der Straelen geen uitgebreide beschrijving van de vieringen. Hij vermeldde in elk geval ook niets over volksspelen. Ook op de decadivieringen vonden er geen spelen plaats, maar men zou hiervoor kunnen concluderen dat, gezien de kostbare prijzen, het wel erg duur uitkwam als die spelen elke decadi georganiseerd moesten worden.

 

4.3. De interne organisatie van de feesten

 

Bij het uitschrijven van een programma baseerde men zich in het algemeen op de wetten die vanuit Parijs voor de verschillende feesten waren uitgevaardigd, en ook wel op het programma van de viering die het jaar voordien had plaatsgevonden. Soms werd dat laatste expliciet vermeld. Men kan dat ook afleiden uit de structuur van het programma, die vaak exact overeenstemde met die van het vorige jaar. Toch gingen er per jaar per nationaal feest een aantal zittingen van de municipale administratie van het kanton Antwerpen aan vooraf om het volledige programma uit te werken. Er werden immers verschillende schriftelijke voorbereidingen gemaakt, voor het uiteindelijk naar de drukker ging.

Meestal vonden deze zittingen slechts enkele dagen vóór het feest plaats. Tekenend in dit verband zijn de uitnodigingen die men stuurde naar de openbare aanklager (cfr. bijlage9). In ruim 60 % van de gevallen werd de uitnodiging één of twee dagen voordat de viering moest plaatsvinden verstuurd. Slechts tweemaal werden de vier dagen overschreden : het betrof hier enkel het feest van 1 vendémiaire. Misschien valt dit te verklaren door het feit dat de vijf aanvullende dagen die aan de viering zelf voorafgingen vaak als feestdagen door het Franse regime werden aanzien, waardoor men zou kunnen getracht hebben om de uitnodiging voordien nog te verzenden.

Binnen de municipale administratie van het kanton Antwerpen werd er over de republikeinse feesten een drukke correspondentie onderhouden. Een woordje uitleg over de stedelijke overheid lijkt hier dan ook gepast. Zij werd gevormd door twee instellingen: enerzijds de municipaliteit en anderzijds de gemeenteraad. De bevoegdheden van de municipaliteit waren erg uiteenlopend. Vóór de toepassing van de grondwet van het jaarIII kende men verschillende comités, actief bij de eerste en de tweede muncipaliteit : Comité de surveillance ; Comité de la police, des prisons, des hôpitaux etc. ; Comité des logements ; Comité des finances ; Comité des réquisitions ; Comité des subsistances. De nationale feesten kwamen toe aan het Comité de la police, des prisons, des hôpitaux etc. Tot de taken van dit comité behoorden immers de ordening van het openbare leven, en het toezicht uitoefenen op de instellingen van de openbare onderstand.[193] In het jaar III was er geen vaste indeling van de administratieve diensten over een aantal bureaus. De beambten waren rechtstreeks verbonden aan één van de voornoemde comités.

Bij de benoeming van de derde municipaliteit op 11 floréal jaar III (30 april 1795) kwam er een administratieve reorganisatie. Men richtte een algemeen secretariaat op en zeven bureaus. Het lijkt logisch dat de nationale feesten behandeld werden door het vijfde bureau dat verantwoordelijk was voor het openbaar onderwijs en de openbare onderstand. Reeds in april 1796 vond de eerste wijziging van de verschillende bureaus plaats: de bevoegdheden van het vroegere vijfde bureau werden verdeeld over de overige bureaus. In september 1796 vond er een nieuwe reorganisatie plaats, ditmaal om redenen van bezuiniging. Deze organisatie werd gehandhaafd tot november 1800, toen er een enorme afslanking in de bureaus was : er bleven slechts drie bureaus over en een algemeen secretariaat. Deze bureau-indeling bleef gedurende de hele Napoleontische periode gehandhaafd.[194]

De bewaard gebleven documenten van de correspondentie in verband met de republikeinse feesten betreffen alle de periode van het jaar IV tot het jaar VII (cfr. bijlage10). Het overgrote deel bestaat uit geschriften afkomstig van het derde bureau en gericht aan het tweede bureau. In deze periode bestond het derde bureau uit drie afdelingen, met de volgende bevoegdheden :

· Afdeling 1 : Handel, scheepvaart en bevoorrading.

· Afdeling 2 : Politie, veiligheid, openbare reiniging en militaire logementen.

· Afdeling 3 : Openbaar onderwijs, ziekenhuizen en gevangenissen.[195]

Waarschijnlijk werden de republikeinse feesten ondergebracht bij het openbaar onderwijs (afdeling 3). Dat verklaart waarom de feitelijke organisatie van de vieringen bij het derde bureau lijkt gelegen te hebben : dit was immers verantwoordelijk voor het opstellen van het programma van de republikeinse feesten. Het gaf bevelen aan het tweede bureau en aan de politiecommissarissen. Die werden bij elk republikeins feest aangespoord om de orde tijdens de vieringen te handhaven. Politie en veiligheid vielen tenslotte ook onder de bevoegdheden van het derde bureau (afdeling 2).

Het tweede bureau had in deze periode heel andere bevoegdheden, het was verantwoordelijk voor de openbare werken, de publieke gebouwen en de openbare onderstand.[196] Vooral de eerste twee bleken hier van belang te zijn. De voornaamste bezigheid van het tweede bureau in verband met de republikeinse feesten bleek het maken van allerlei voorwerpen die men nodig had bij de vieringen. Het vaakst werd het ingeroepen om vlaggen te creëren, maar ook het maken van trofeeën, emblemen, kransen, enzovoort behoorde tot de verantwoordelijkheid van het tweede bureau. Daar de Tempel van de Wet tot de openbare gebouwen gerekend mag worden, kan men alles dat hierop betrekking had ook tot de bevoegdheden van het tweede bureau rekenen.

 

 

5. De feestcultuur onder Napoleon : continuïteit?

 

Hier zullen de vieringen die onder Napoleon te Antwerpen plaatsvonden, besproken worden. In het kader van deze verhandeling past het echter niet om alle details te belichten. In eerste instantie zal er aandacht besteed worden aan een aantal republikeinse vieringen die nog na de machtsovername van Napoleon bleven voortleven. Het feest van 18brumaire werd zelfs nog nieuw ingevoerd. Ten tweede zullen de typisch Napoleontische vieringen aan bod komen. Met het concordaat van de paus werd de katholieke godsdienst immers weer aanvaard met betrekking tot de verschillende feesten. Tenslotte zal er besproken worden hoe een aantal aspecten die bij de republikeinse vieringen naar voren traden voortleefden onder Napoleon.

 

5.1. Het republikeinse feest onder Napoleon

 

Zoals reeds gebleken is uit het voorgaande was er de eerste jaren na de machtsovername van Napoleon enige continuïteit inzake het feestvieren. Dat blijkt alleen al uit het feit dat de republikeinse viering van 18 brumaire jaar VIII (9 november 1799) onder Napoleon ingevoerd werd. Dat was de verjaardag van het begin van het Consulaat en het einde van het Directoire. Deze feestdag werd in elk geval nog tot het jaar X (1801) gevierd.[197] Ook 1vendémiaire jaarX (23 september 1801) bleek nog gevierd te worden. Men stelde er in elk geval nog een programma voor op.[198] Voor de meeste republikeinse feesten dateerde de laatste viering echter uit het jaar VII (1798-1799), en dat staaft de hypothese dat het met het bewind van Napoleon inderdaad afgelopen was voor de republikeinse vieringen.

Tenslotte werd het feest ter herdenking van 14 juli 1789 ook nog in latere tijden gevierd.[199] Bernard vermeldt dat dit nog de enige nationale feestdag was tijdens het Consulaat.[200] Het bewaard gebleven programma geeft wel geen exacte datering, maar het vermeldt wel dat het opgesteld werd onder de hoede van de prefect. Dit was een persoon die ter plaatse Napoleon vertegenwoordigde. In Antwerpen werd d'Herbouville prefect van het departement van de Twee Neten op 3 maart 1800.[201] Daar er voordien reeds een programma voor de viering van het jaarIX was toegevoegd, zou men kunnen besluiten dat het bewaard gebleven programma dat van het jaarX (1802) betreft.

Merkwaardig is wel dat dit feest een andere naam meekreeg, namelijk «fête de la concorde» of «feest van de eendracht»… Men vermeldde echter nog wel expliciet dat het feest gevierd werd ter herdenking van de verjaardag van 14 juli, maar het feest had blijkbaar een andere naam gekregen. Ook dit kan gezien worden als een uiting van propaganda : de viering werd behouden, maar het feest zelf kreeg een heel andere betekenis. Het revolutionaire werd immers naar de achtergrond verschoven, terwijl de nadruk werd gelegd op een nieuw begin. Met 14 juli 1789 was er immers een nieuw tijdperk aangebroken, waarbij men afscheid had genomen van de 'oude' wereld, het Ancien Régime. Na een decennium van politieke en andere moeilijkheden, was men er in geslaagd om een zekere eendracht te vestigen, 18 brumaire zou men kunnen beschouwen als de zoveelste grens die men in de tijd trok (na achtereenvolgens 9/10 thermidor en 18fructidor : Mona Ozouf stelt hierbij echter dat deze twee data kunnen gezien worden als een eindpunt van de Franse Revolutie[202]). Het voorbije decennium kan bijgevolg gezien worden als een streven naar eendracht, waarvan het begin gesitueerd kan worden op 14juli 1789, een eendracht die bereikt werd in het jaar X.

Dit alles komt exact overeen met de inhoud van de wet van 3 nivôse jaar VIII (24december 1799) die stelde dat de republikeinse vieringen afgeschaft werden, enkel de feesten ter herdenking van 14 juli 1789 en 1 vendémiaire bleven bewaard.[203] De correspondentie van de municipale administratie van het kanton Antwerpen gaf echter geen melding van deze wet, maar het feestpatroon doet wel vermoeden dat de wet hier inderdaad ook uitgevaardigd werd. De aangehaalde literatuur richt zich immers naar het departement van de Loire-Inférieur. Daar echter ook het departement van de Twee Neten in deze periode tot Frankrijk behoorde, lijkt het inderdaad waarschijnlijk dat de desbetreffende wet ook in Antwerpen verschenen is.

Deze late vieringen kaderen niet volledig in het bovengeschetste patroon van een feest uit de volle republikeinse periode. Toch werd ook nu weer het feest daags tevoren aangekondigd, en ook op de feestdag zelf was er op regelmatige tijdstippen het afvuren van het kanon en het gelui van de klokken te horen, evenals de beiaard. Het grote verschil is echter dat de plechtige ceremonie die in de republikeinse periode het belangrijkste was van de hele viering, hier vaak achterwege werd gelaten. Enkel voor het feest van 14 juli begaven de autoriteiten zich naar de Tempel van de Wet, waar de prefect een redevoering ten beste gaf. Voor het feest van 18brumaire werd er wel een stoet gevormd. Deze bestond uit de autoriteiten (de prefect, de generaal, de burgemeester en zijn assessoren, de militaire staf en de directie van de burgerlijke en militaire administraties), die begeleid werden door het garnizoen, een detachement huzaren en verschillende brigades van de rijkswacht, die zich naar het Kasteelplein begaven. Van deze stoet werd er bij het feest van 1 vendémiaire jaar X geen gewag meer gemaakt. Wel vonden er bij beide feesten op het Kasteelplein wapenhandelingen uitgevoerd door het garnizoen plaats. Op 18brumaire volgde er dan een redevoering door de burgemeester, op 1vendémiaire vonden er nog paardenrennen en loopwedstrijden plaats.

's Middags vermeldde men voor het feest van 18 brumaire jaar X een banket bij de burgemeester op het stadhuis, met wel meer dan tachtig genodigden. De tafel was versierd met verschillende emblemen en inscripties, volledig in de sfeer van de republikeinse zinssneden. Zij hadden betrekking op België, Frankrijk, de Schelde en Neptunus. Een voorbeeld:

 

«De la Tamise au Nil vengeant le nom français

Au monde qu'il vainquit, il imposa…la Paix.»[204]

 

Na de maaltijd (die blijkbaar duurde van drie uur 's namiddag tot acht uur 's avonds), begaf men zich naar de spektakels. Om tien uur 's avonds was er een bal. Wat het feest van 1 vendémiaire jaar X betreft, vonden er in de namiddag weer spelen plaats op het Kasteelplein, namelijk het wipschieten. Bij alle drie de vieringen werd er, net zoals tijdens de republikeinse periode, erg de nadruk op gelegd dat de gevels verlicht moesten worden en de winkels gesloten moesten zijn. De politiecommissarissen moesten ook nu weer erg oplettend zijn en overtreders streng straffen.

De verschillen die optraden in vergelijking met de republikeinse feesten uit een vroegere periode, hebben waarschijnlijk te maken met het feit dat op 16 messidor jaar IX (5 juli 1801) het concordaat tussen Napoleon en paus PiusVII gesloten werd[205]. Hiermee werden Kerk en Staat met elkaar verzoend : er kwam vrijheid van eredienst en bezoldiging van de pastoors, maar in ruil moest de Kerk controle van staatswege toestaan, vooral inzake benoemingen.[206] Men had dus blijkbaar wel iets geleerd uit de republikeinse periode : men streefde ernaar om de Kerk niet meer dezelfde macht te geven zoals in het Ancien Régime. Kloosterorden werden slechts weer opgericht wanneer ze te maken hadden met onderwijs en ziekenzorg.[207] Doordat de katholieke godsdienst weer in ere werd hersteld, was de Tempel van de Wet overbodig geworden als oord om de revolutionaire 'religie' te belijden. Op 14 juli, negen dagen na het sluiten van het Concordaat, was dit alles waarschijnlijk nog niet helemaal doorgedrongen tot in Antwerpen. Vandaar dat de ceremonie van dit feest nog wel plaatsvond in de Tempel van de Wet. Wat de latere vieringen echter betrof, waren er reeds enkele maanden verstreken, en was de Tempel van de Wet vermoedelijk niet meer in gebruik. Toch bleven deze republikeinse feesten behouden, voorlopig althans, daar zij het regime van Napoleon in belangrijke mate propageerden.

 

5.2. De Napoleontische vieringen

 

Maar ook Napoleon ontwikkelde een heel eigen feestcultuur. Daar een gedetailleerde behandeling hiervan ons in het kader van deze verhandeling te ver zou leiden, zal hier enkel een oppervlakkige bespreking volgen. Te Antwerpen heeft Napoleon twee eenmalige vieringen gekend, namelijk zijn Blijde Inkomst op 29 messidor XI (18 juli 1803) en de viering van zijn huwelijk met aartshertogin Marie-Louise op 23 april 1810. Verder zijn er ook enkele jaarlijkse vieringen geweest, die wel een vergelijking doorstaan met de republikeinse feesten.

Zo was er het feest ter gelegenheid van de kroning van Napoleon tot koning van Italië op 3prairial jaarXIII (23 mei 1805). Er zijn enkel documenten bewaard gebleven van de viering te Antwerpen in het jaarXIII (1805) en in 1812, het zou dus kunnen dat de viering slechts tweemaal heeft plaatsgevonden. Merkwaardig is wel dat de viering in 1812 plaatsvond op 6 december, een half jaar ná de verjaring van zijn kroning… Er werd wel expliciet gesteld dat het inderdaad ging om de verjaardag van de kroning van de keizer tot koning van Italië.[208] Een ander feest werd gehouden op 15augustus, de viering van Sint-Napoleon. Dit feest vond wel ongeveer elk jaar plaats.[209] Tenslotte waren er de huwelijken van de rozenmaagden, «Rosières» genaamd. Ook zij vonden tamelijk regelmatig plaats.[210] De Napoleontische vieringen vonden globaal gezien plaats tussen 1805 en 1813. Dat betekent dus dat men voor de typische feesten moest wachten op de keizerskroning van Napoleon (2december 1804).

De programma's van de vieringen ter gelegenheid van de kroning van Napoleon tot koning van Italië en het feest van Sint-Napoleon komen in hoofdzaak overeen met die van de voorgaande republikeinse vieringen. Ook nu weer werd de viering op de vooravond aangekondigd door artillerieschoten en klokkengelui, wat ook 'smorgens, 'smiddags en 'savonds op de feestdag zelf gebeurde. In plaats van de ceremonie in de Tempel van de Wet kwam er een Te Deum in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, met aansluitend een eucharistieviering. Ook waren alle militaire en burgerlijke autoriteiten uitgenodigd. In de namiddag vonden er dan spelen voor de bevolking plaats, met een prijsuitreiking voor de winnaars. Er werd ook bier aan de bevolking uitgedeeld. 's Avonds was er een theatervoorstelling en een bal op vier verschillende plaatsen. De voorgevels van alle huizen moesten verlicht worden.[211]

De vieringen van de rozenmaagden waren een merkwaardig fenomeen. De kern bestond erin dat een eerbaar meisje huwde met een oud-strijder van de Franse legers, en dat dit huwelijk door de overheid gefinancierd werd. Deze gewoonte was afkomstig uit het Ancien Régime, toen een jong en deugdzaam meisje, een Rosière, tijdens een plechtigheid met een rozenkrans gekroond werd.[212] Volgens Bernard was dit de enige positieve vernieuwing in deze periode.[213] Dergelijke huwelijken vonden ook plaats tijdens andere feesten onder het Napoleontische bewind. Zo werd er bijvoorbeeld vermeld voor de viering ter herdenking van de kroning van Napoleon tot koning van Italië op 6december 1812 dat er om elf uur 's morgens een Rosière zou getrouwd worden door de stad Antwerpen zelf.[214] De kosten hieraan verbonden waren inbegrepen in het budget dat aan een gemeente met een minimum van 20000 fr. (De Lelys vermeldt 10000fr.[215]) ter beschikking werd gesteld.[216] Later werd er echter vermeld dat er een extra budget van 600 fr. aan Antwerpen werd toegekend.[217]

Hierbij kan er een parallel getrokken worden met het republikeinse feest van de echtgenoten. Immers, ook voor de Rosières werden de pastoors van de verschillende parochies te Antwerpen geconsulteerd en moesten zij een deugdzaam meisje uit hun parochie aanduiden dat geschikt was om een Rosière te zijn. Er werd daarvoor tevens een beroep gedaan op het burgerlijk armenhuis en de gasthuizen. Wanneer de meisjes gevonden waren, werd aan de politiecommissarissen van de sectie waar het betrokken meisje woonde gevraagd, om haar gedrag te controleren. Pas dan werd er een keuze gemaakt.[218] In tegenstelling tot het republikeinse feest van de echtgenoten (cfr. supra) waren ditmaal een aantal pastoors, misschien wel allemaal, wél bereid om de Fransen de nodige informatie te verstrekken.

Voor de viering van 15 augustus 1813 is er blijkbaar een drukke correspondentie gevoerd in verband met de Rosière die men op dat moment wou trouwen. De burgemeester kreeg drie kandidaturen binnen vanwege de pastoors, het armenhuis en de gasthuizen. Het ging hier om de meisjes Jeanne Meulders, Marie Vanschoenbeeck (een weduwe van een oud-strijder) en Isabelle Jacobs.[219] De politiecommissarissen kwamen tot de vaststelling dat ze alle drie een erg deugdzame reputatie hadden.[220] Uiteindelijk werd er gekozen voor Isabelle Jacobs, die mocht huwen met een hervormde militair. Dat werd ook meegedeeld aan de pastoor van de parochie Sint-Andries, waar het meisje woonde. Eerst vond het burgerlijk huwelijk plaats, daarna de kerkelijke viering in de parochie van het meisje.[221]

De Lelys vermeldt dat er naast de reputatie van het meisje ook rekening gehouden werd met de militaire verdiensten van de man en met zijn reputatie. Hij moest immers een oud-strijder zijn die gediend had in de legers van Napoleon. Men verkoos mannen die daarbij enkele verwondingen hadden opgelopen en met een invaliditeitspensioen naar huis gestuurd waren.[222] Voor Antwerpen is over de controle door de politiecommissarissen betreffende de verdiensten en de reputatie van de mannen zo goed als geen informatie bewaard gebleven. Misschien was hier enkel de reputatie van het meisje van belang.

 

5.3. Het republikeinse aspect van de Napoleontische vieringen

 

Uit de vieringen rond de Rosières zou men kunnen besluiten dat de republikeinse feesten toch wel een langer leven beschoren waren dan men in de strikte zin zou kunnen stellen. De eigenlijke vieringen waren met het concordaat tussen Napoleon en de paus afgelopen, maar men besloot blijkbaar om het kind niet met het badwater weg te gooien. De interessante tradities uit de republikeinse feesten werden heraangewend in de Napoleontische vieringen, zoals bijvoorbeeld de propaganda. Uit de benamingen van de verschillende vieringen blijkt ook nu weer dat de feesten vooral gekozen werden naar het voorbeeld van de politieke feesten uit de republikeinse periode. De Rosières vormden hierop wel een uitzondering, maar deze vieringen zou men kunnen onderbrengen bij de morele feesten, naar analogie met het republikeinse feest van de echtgenoten dat ook bij de morele feesten hoorde.

Er zal vooral aandacht besteed worden aan de vieringen rond de Rosières, waarbij de ontlening aan de republikeinse feesten het sterkst naar voren kwam. Men vond het als propagandamiddel blijkbaar wel interessant om de traditie uit het feest van de echtgenoten over te nemen, om een koppel, dat op het punt stond in het huwelijk te treden, een geldelijke vergoeding te geven wanneer het een deugdzame reputatie had. Onder het bewind van Napoleon werd daaraan nog een verplichting voor de echtgenoot toegevoegd, namelijk de eis om een oud-gediende uit het leger te zijn. Hierdoor wou men huwelijken stimuleren met militairen die door de strijd voor het vaderland verminkt waren. Het zou ook kunnen dat men het in dienst treden van de bevolking bij de Napoleontische legers in de hand wilde werken.

Het aspect van de jeugd, bij de republikeinse feesten zó belangrijk, lijkt hier toch meer naar de achtergrond te zijn verschoven. De desbetreffende meisjes (of vrouwen) en hun oud-strijders behoorden immers strikt genomen niet meer tot de jeugd zoals die tijdens de Republiek gedefinieerd werd. Ozouf onderscheidde de rijpe leeftijd, mensen tussen eenentwintig en zestig jaar, van de jongeren: de grens trok zij bij het huwelijk.[223] Zo vermeldde de pastoor van Sint-Jacobs in 1807 dat hij Catharine Godu gedurende achtentwintig jaren had gekend, en dat ze een erg deugdzame vrouw was, net als haar ouders, voor wie ze tot het einde van hun dagen had gezorgd.[224] Hiermee wordt er uiteraard geen exacte leeftijd gegeven, maar zelfs als ze achtentwintig was op het ogenblik dat ze voor Rosière uitgekozen werd, betekent dit dat ze nog ruim tien jaar ouder was dan de jeugd aan wie men tijdens de Republiek vroeg om mee op te stappen in de stoet. Deze jongeren mag men algemeen gezien tussen zestien en eenentwintig jaar situeren.

Tot besluit zou men kunnen stellen dat het feest onder Napoleon zich wel baseerde op de republikeinse vieringen inzake oorsprong (het onderscheid dat men kan maken tussen politieke en morele feesten, de reden van het feest, de dagindeling van de feestdag enzovoort) en doel (propaganda). Anderzijds was er wel het katholieke aspect dat weer op de voorgrond kwam doordat Napoleon zich met de paus had verzoend. Daardoor werden de revolutionaire aspecten meer naar de achtergrond verdrongen (zoals bijvoorbeeld de ceremonie in de Tempel van de Wet die in feite vervangen werd door een eucharistieviering in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal). Ook de jeugd bleek veel minder belangrijk in de feesten onder het Napoleontische bewind: nergens werd er nog een vermelding gemaakt dat zij mee opstapte in de stoet, of dat er een specifiek feest voor haar ingericht werd.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[104] De informatie over de republikeinse kalender is gebaseerd op : GEVAERT, Republikeinse Kalender, p.1.

[105] Aan de wetgeving omtrent de dedcadivieringen in de Zuidelijke Nederlanden werd er ook aandacht besteed door POULLET, Les institutions françaises, p. 417.

[106] BERNARD, "Het revolutionaire feest", p. 487-490.

[107] SAA, MA, 1074 A, dossier 3, N° 4/ 1075 B, dossier 2, N° 6.

[108] SAA, MA, 1962 A, dossier 6, N° 1.

[109] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 12.

[110] Ib.

[111] SAA, MA, 1962 A, dossier 6, N° 1.

[112] SAA, MA, 1962 A, dossier 6, N° 1.

[113] PLONGERON, "La fête révolutionnaire", p. 543.

[114] SAA, MA, 1962 A, dossier 6, N° 2.

[115] SAA, MA, 1962 A, dossier 6, N° 3.

[116] PRIMS, Geschiedenis van Antwerpen, p. 151.

[117] [DARGONNE], Discours.

[118] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 371-374.

[119] SAA, MA, 1075 B, dossier 3, doc. 1-5.

[120] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 372.

[121] ID., o.c., p. 371-374.

[122] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 9.

[123] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 13.

[124] Ook hier gaat een vergelijking met de Gregoriaanse kalender op : de heiligendagen en zondagen hebben ook steeds minder belang gehad dan de vele katholieke feestdagen.

[125] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 371-374, 380-381, 394, 398-399.

[126] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 10, 13 ; dossier 3, N° 52.

[127] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 8, 13.

[128] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 371-374.

[129] ID., o.c., p. 372.

[130] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 13.

[131] SAA, MA, 1075 A, dossier 6, N° 13 ; D'OR, Discours, p. 4.

[132] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 8.

[133] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 373.

[134] ID., o.c., p. 380.

[135] Ib.

[136] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 3 ; VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 138.

[137] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 13.

[138] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 8, 13.

[139] OZOUF, Het feest van de revolutie, p. 123-126.

[140] SAA, MA, 1075 B, dossier 3, N° 7.

[141] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N°3.

[142] D'OR, Discours, p. 3.

[143] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 380.

[144] SAA, MA, 1075 A, dossier 6, N° 8.

[145] SAA, MA, 1075 A, dossier 6, N° 14, doc. 3.

[146] D'OR, Discours, p. 4.

[147] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 368-369; PRIMS, Geschiedenis van Antwerpen, p. 150.

[148] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 369.

[149] SAA, MA, 1075 A, dossier 6, N° 1.

[150] Van der Straelen vermeldde op 15 oktober 1794 dat de Carolus-Borromeuskerk («de gesloten kerk») gebruikt werd als pakhuis of magazijn. Zie hiervoor : VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 328.

[151] SAA, MA, 1075 A, dossier 6, N° 12.

[152] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 3 ; VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 137-138.

[153] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 141.

[154] ID., Kronijk van Antwerpen. Zesde deel 1797-1798, p. 34-35.

[155] ID., o.c., p. 44.

[156] TRENARD, "Les fêtes révolutionnaires", p. 192.

[157] STAES, Sansculotten te Antwerpen, p. 72-73.

[158] Dit komt ook aan bod in de literatuur : PRIMS, Antwerpen onder Jean Marassé, p. 40-41 ; ID., Antwerpiensia 1934 (Achtste Reeks), p. 231-243 ; ID., Geschiedenis van Antwerpen, p. 133, 148-149, 159 ; STAES, Sansculotten te Antwerpen, p. 30, 51, 72-73, 96.

[159] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 90-91, 131-133, 344 ; Vijfde deel 1795-1796, p. 143.

[160] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N°1.

[161] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 124.

[162] ID., o.c., p. 123.

[163] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N°4.

[164] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N°3.

[165] D'OR, Discours, p. 3.

[166] SAA, MA, 10782, dossier 1, N° 1.

[167] SAA, MA, 1362/1, dossier 12, doc. 2-3, 7, 9.

[168] SAA, MA, 1362/1, dossier 12, doc. 5/6.

[169] Dit deel is gebaseerd op vergelijking van de verschillende programma's die in de dossiers van het Stadsarchief van Antwerpen zijn gevonden : SAA, MA, 1074 A, dossier 1, N° 3, 8, 10 ; dossier 2, N°2, 9, 11, 14, 18, 23 ; dossier 3, N° 2, 4, 8 ; dossier 4, N° 2, 8 / 1074 B, dossier 1, N° 9 ; dossier 2, N° 2, 7 ; dossier 3, N° 5, 10, 12 ; dossier 4, N° 3, 5, 6 ; dossier 5, N° 5, 6 ; dossier 5, N° 1, 2, 6, 13 / 1075 A, dossier2, N° 4, 10, 16, 19 ; dossier 3, N° 1, 5, 7, 10 ; dossier 4, N° 1, 4, 7-8 ; dossier 5, N° 7, 16.

 Er werd ook gebruik gemaakt van VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 20-22, 151-152, 162-163, 168-169, 179, 187, 188-190, 192, 200-201 ; Zesde deel 1797-1798, p. 13, 32, 43-44, 84-85, 167-168, 182, 206-207, 210, 238, 248, 263-264 ; Zevende deel 1799-1802, p. 20, 48, 49, 96-97, 186, 196-197, 222, 233-234.

 Tevens werden geconsulteerd : Gazette van Antwerpen, vrydag 4 pluviôse derde jaer, dinsdag 1fructidor derde jaer, Buytengewoon byvoegsel aen de Antwerpsche gazette van 2 pluviôse vierde jaer, 16 germinal vierde jaer, dinsdag 14 floréal vierde jaer, vrydag 13 messidor vierde jaer, dinsdag 5vendémiaire zesde jaer, dinsdag 14 germinal zesde jaer, nonodi 29 messidor zesde jaer, Buytengewoon byvoegsel aen de Antwerpsche gazette van primidi 21fructidor zesde jaer, quartidi 4vendémiaire zevende jaer, tridi 3vendémiaire tiende jaer.

 In de literatuur kwam dit enkel aan bod in : STAES, Sansculotten te Antwerpen, p. 77, 79, 81-82, 117-122.

[170] LE FRANC, Extrait du Registre aux Arrêtés.

[171] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 13.

[172] Dit komt ook in de literatuur naar voren, zie : BERNARD, "Het revolutionaire feest", p. 487-490.

[173] Zie hiervoor OZOUF, "Symboles et fonction des âges", p. 568-593.

[174] SAA, MA, 1075 A, dossier 5, N° 7, doc. 1.

[175] SAA, MA, 1074 B, dossier 3, N° 5.

[176] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 1, doc. 4.

[177] BOUMANS, Het Antwerps stadsbestuur, p. 345-346.

[178] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 1, doc. 4.

[179] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 2, doc. 2.

[180] Er werd gebruik gemaakt van de afbeeldingen van de werken van Alexander van Bredael uit 1649 "Twee taferelen uit de ommegang van Antwerpen", zie VAN DER STOCK, Antwerpen, p. 319-320. Tevens werd het werk van Alexander Casteels geconsulteerd (1651-1675) "De ommegang van Antwerpen op de Meir", zie www.kikirpa.be.

[181] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 2, doc. 1.

[182] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 192.

[183] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 192.

[184] SAA, MA, 1074 B, dossier 3, N° 5.

[185] LE FRANC, Rédevoering, p. 8.

[186] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 14, doc. 1, p. 6.

[187] SAA, MA, 1075 A, dossier 2, N° 10.

[188] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 14, doc. 1, p. 5.

[189] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 14, doc. 1, p. 4.

[190] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 14, doc. 1, p. 7.

[191] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 14, doc. 1, p. 8.

[192] SAA, MA, 1076, dossier 3, N° 3.

[193] BOUMANS, Het Antwerps stadsbestuur, p. 369.

[194] ID., o.c., p. 403-411.

[195] BOUMANS, Het Antwerps stadsbestuur, p. 406.

[196] ID., o.c., p. 405.

[197] SAA, MA, 1074 B, dossier 4, N°5-6.

[198] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 22.

[199] SAA, MA, 1074 A, dossier 1, N° 9-10.

[200] BERNARD, "Het revolutionaire feest", p. 490.

[201] VAN DEN BRANDEN, Prefect d'Herbouville, p. 2.

[202] OZOUF, Het feest van de Revolutie, p. 170.

[203] DE GIDAROT, "Les fêtes de la Révolution", p. 376.

[204] SAA, MA, 1074 B, dossier 4, N°6.

[205] PRIMS, "Prêtres Insoumis?", p. 321.

[206] DEVLEESHOUWER, "De Zuidelijke Nederlanden tijdens het Franse bewind", p. 204.

[207] VAN ISACKER en VAN UYTVEN, Antwerpen. Twaalf eeuwen geschiedenis en cultuur, p. 266.

[208] SAA, MA, 1076, dossier 2.

[209] SAA, MA, 1076, dossier 3.

[210] SAA, MA, 1076, dossier 4.

[211] SAA, MA, 1076, dossier 2, N° 2, 6, 10, 12 ; dossier 3, N° 3, 6, 8, 10.

[212] DE LELYS, "De 'Rosière' huwelijken", p. 223-224.

[213] BERNARD, "Het revolutionaire feest", p. 490.

[214] SAA, MA, 1076, dossier 2, N° 12, doc. 1.

[215] DE LELYS, "De 'Rosière' huwelijken", p. 223-224.

[216] SAA, MA, 1076, dossier 4, N° 3.

[217] SAA, mA, 1076, dossier 4, N° 8 doc. 1, 9 doc. 1.

[218] SAA, MA, 1076, dossier 4, N° 2, 6, 7, 9.

[219] SAA, MA, 1076, N° 9, doc. 3-8.

[220] SAA, MA, 1076, N° 9, doc. 9-11.

[221] SAA, MA, 1076, N° 9, doc. 14.

[222] DE LELYS, "De 'Rosière' huwelijken", p. 223-224.

[223] OZOUF, "Symboles et fonction des âges", p. 574.

[224] SAA, MA, 1076, dossier 4, N° 2, doc. 1.