Cultuur en politiek in een moeilijke tijd. Het republikeinse feest te Antwerpen. (Anke Janssens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Hoofdstuk 3: Het republikeinse feest: een mislukking?

 

1. Inleiding

 

In dit laatste hoofdstuk zal er aandacht besteed worden aan het republikeinse feest in zijn relatie tot de Antwerpse bevolking enerzijds en de relatie tot de republikeinen zelf anderzijds. Zo bestond er blijkbaar wel de intentie om de feesten met veel luister te vieren, maar daarbij moesten de Fransen afrekenen met allerlei ongemakken. Zo was er het probleem van de populariteit bij de Antwerpse bevolking. Een groot deel nam geen deel aan de republikeinse vieringen. Feesten organiseren waarbij buiten het selecte groepje van Fransgezinden niemand kwam opdagen, was nu niet bepaald het doel dat men bij het instellen van de republikeinse feesten voor ogen had. Men wilde de bevolking immers laten kennismaken met de verschillende waarden van de Franse Revolutie. Maar tenslotte was het niet enkel het volk dat het succes van de republikeinse feesten tegenwerkte. Ook de Fransen waren er zelf voor een deel verantwoordelijk voor. Eén van de redenen voor de geringe populariteit van de republikeinse vieringen was het hardnekkige en innoverende karakter van de feesten zelf. Maar ook het gebrek aan begrip vanwege de overheid in Parijs tegenover de lagere instanties, zoals de plaatselijke municipaliteiten, zorgde ervoor dat de republikeinse feesten niet erg enthousiast door de bevolking onthaald werden.

In de literatuur komt de impopulariteit van de republikeinse vieringen ook regelmatig aan bod. Zo stelde Poullet reeds dat de feesten weinig opkomst vanwege de bevolking kenden in de Belgische departementen, behalve in Luik.[225] Bernard schreef dan weer dat de vieringen op zich niet zoveel succes kenden bij de bevolking, maar dat de militaire parades, de balspelen, de loopwedstrijden, de liedjes en het dansen wel enthousiasme opwekten.[226] Ook Delsaerdt wijdde hieraan enige aandacht. Hij benadrukte dat de redevoeringen niet erg gegeerd waren bij de plaatselijke bevolking. Hij stelde tevens dat zelfs de autoriteiten zich bij de ceremonies afzijdig hielden, wat ook Roegiers vermeldt[227]. Voor Antwerpen is dit slechts eenmaal vermeld geweest, namelijk in het volgende citaat:

 

«Je viens d'apprendre ainsi que l'administration municipale qu'une partie des membres composant votre tribunal avait arreté de ne point assister en costume à la fête de demain. Je ne puis vous cacher combien elle est sensible ainsi que moi à une resolution qui prive la fête de l'eclat que doit lui donner aux yeux du peuple la présence de ses magistrats couverts d'un costume qui les distingue autant qu'il les honore, vueillez citoiens jugés à l'exemple du tribunal criminel rapportant ce qui a été arreté que par une partie d'entre vous prendre ensemble une mesure plus en analogue à nos vœux et plus conforme à ce que le bien public semble prescrire.»[228]

 

Dit alles had te maken met de impopulariteit van het Franse bewind. Een algemeen revolutionair enthousiasme ontbrak in onze gewesten. Maar ook de feesten zelf vielen niet erg in de smaak. Zo waren de vieringen te eentonig. Daar de decadi's extra rustdagen betekenden (en geen vervangende rustdagen), kwamen de handelaars hiertegen in opstand. De lokale tradities waren ook helemaal niet terug te vinden in de republikeinse vieringen, waardoor het grootste deel van de plaatselijke bevolking er veel meer voor voelde om de bestaande feesten te behouden.[229]

Allereerst zal er hier aandacht besteed worden aan de viering ter gelegenheid van de opening van de Schelde. Hierdoor werden een aantal Antwerpenaren ertoe aangezet om zich positief in te stellen tegenover de Franse overheersers. In een tweede deel zal er gesproken worden over de reactie van de inwoners van Antwerpen op de hele feestcultuur, voor zover die echter te traceren valt. Hierbij zal er ingegaan worden op de deelname van het volk aan de vieringen, maar ook aan hun 'sabotageacties'. Tenslotte zullen de Fransen aan het woord komen om hun mening over de feesten te geven, en ook over het geldtekort waarmee zij te kampen hadden bij de organisatie van hun vieringen.

 

 

2. De vrijheid van de Schelde

 

2.1. Voorgeschiedenis

 

Reeds in 1585 hadden de Noordelijke Nederlanden de Schelde afgesloten en hiermee de haven van Antwerpen geblokkeerd. Met de verovering van de Zuidelijke Nederlanden door de Fransen kwam hier verandering in. Reeds bij de eerste Franse inval werd de vrijheid van de scheepvaart op de Schelde afgekondigd (16 november 1792), maar na de Oostenrijkse overwinning bij Neerwinden werd de oude toestand weer hersteld.[230] Bij de tweede Franse inval hoopte Antwerpen op een vrije Schelde. Op 27floréal jaar III (17 mei 1795) werd dit door Frankrijk bewaarheid met het Verdrag van Den Haag, een vredesverdrag gesloten met de Verenigde Provinciën. Artikel XVIII stelde dat de Schelde weer vrij was voor alle verkeer. Dit zorgde voor een heropbloei van de Antwerpse haven: er werd een Kamer van Koophandel opgericht, er kwam een loodswezen tot stand, vele buitenlandse firma's vestigden zich te Antwerpen, enzovoort. Deze groei werd echter al gauw getemperd door de handelsoorlogen met Engeland, waaronder de haven vooral vanaf 1806 te lijden had.[231]

De vrijheid van de Schelde werd bij de tweede Franse inval bijna een jaar na de verovering van Antwerpen afgekondigd. In vergelijking met de eerste Franse inval is dat wel erg laat: de vrijheid werd toen immers reeds drie dagen vóór de eigenlijke inname van de stad afgekondigd.[232] De republikeinen uit 1794 verklaarden de Schelde dus erg laat vrij, en dat valt misschien te verklaren in het licht van de naderende annexatie van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk, op 1 oktober 1795. Toen gingen beide territoria immers één geheel vormen. Het zou dan ook aannemelijk lijken dat de Fransen door de Scheldevrijheid af te kondigen, een deel van de Antwerpenaren aan zich wilden binden om hen zo positief tegenover de Franse Republiek te laten staan. Anderzijds speelde waarschijnlijk ook eigenbelang een rol: de haven van Antwerpen was geen onbelangrijke haven in de daaropvolgende periode (althans voor een korte tijd: de handelsoorlogen met Engeland zorgden al snel voor een kentering).[233] Een extra haven op het Franse grondgebied kon de Franse handel uiteraard enkel maar stimuleren.

Voor de Antwerpenaren was de opening van de Schelde een punt dat erg in het voordeel van de Fransen pleitte. Dat blijkt alleen al uit het feit dat te Antwerpen de "Club de la liberté de l'Escaut" door Verrières werd opgericht.[234] Ook op andere momenten maakten de Fransen gebruik van het voordeel dat zij konden halen uit deze populaire daad, ook in latere periodes. Toen bijvoorbeeld de minister van binnenlandse zaken uit Parijs een bezoek bracht aan Antwerpen op 3 februari 1797, werd er boven zijn logement het volgende opschrift gehangen:

 

«Au Gouvernement français,

Restaurateur de la Liberté de l'Escaut,

La commune d'Anvers reconnaissante.»[235]

 

Er werden in Antwerpen ook hele vieringen georganiseerd rond het openen van de Schelde, waarbij de waterloop dan officieel vrij werd verklaard. Zo werd er op 16november 1792 gesteld dat de Schelde (en de Maas) open waren voor de scheepvaart.[236] Hierbij kwam reeds de (typisch republikeinse) argumentatie naar voren, zoals die later in de redevoeringen tot uiting zou komen:

 

«[…] Que les gênes et les entraves que jusqu'à présent la navigation et le commerce ont souffertes, tant sur l'Escaut que sur la Meuse, sont directement contraires aux principes fondamentaux du droit naturel que tous les Français ont juré de maintenir […]»[237]

 

Het openstellen van de Schelde en de Maas werd beschreven als een typische daad voor het respecteren van het natuurrecht, een aspect dat met de Verlichting op de voorgrond trad. De vrijheid behoorde tot de drie sleutelbegrippen van de Franse Revolutie, en het zou dan ook die vrijheid zijn die zij in de door hen veroverde gebieden, contradictorisch genoeg, wilden opleggen. Ook de vrije scheepvaart van de Schelde en de Maas kan in deze context gesitueerd worden.

 

2.2. De viering van de opening van de Schelde in 1795

 

Wat de viering van 30 thermidor jaar III (17 augustus 1795) betreft, zijn er beschrijvingen van Van der Straelen[238] en een proces-verbaal[239] bewaard gebleven.[240] Het lijkt erop dat Van der Straelen zich voornamelijk op het proces-verbaal vanwege de municipale administratie van het kanton Antwerpen gebaseerd heeft voor zijn beschrijving van de viering ter gelegenheid van het openen van de Schelde. Hij publiceerde immers ook de wettekst, waarin er officieel verklaard werd dat de Schelde vrij was: zonder degelijke documentatie had hij dat nooit kunnen doen. Men kan ook aanhalen dat de bewoordingen waarin Van der Straelen de gebeurtenissen op de feestdag beschreef, erg overeenstemmen met die uit het proces-verbaal. Ook de volgorde komt helemaal overeen, en er werd eigenlijk niets door hem toegevoegd.

De belangrijkste gebeurtenissen vonden in de late namiddag en de avond plaats. Om vier uur stapten twee volksrepresentanten op een schip aan het Laureysfort en voeren stroomopwaarts de Schelde op naar de werf. Daar hadden zich, volgens het programma, de inwoners van Antwerpen verzameld, evenals een bewapend garnizoen en de municipaliteit, getooid met driekleurige sluiers. De volksrepresentanten stapten er van boord, en er werd door één van hen een redevoering gehouden. Daar de veroverde gebieden profijt mochten trekken uit hun status, en omdat Frankrijk voor de voorspoed van de landbouw en de koophandel zorgde, werd het volgende besluit afgekondigd:

 

1) De Belgische schepen (en dus ook de Antwerpse) moesten voortaan onder de Franse vlag varen.

2) Nu pas werd de vrijheid van de scheepvaart op de Schelde uitgeroepen, de Franse Republiek stond er borg voor.

3) De reglementen van nationaal belang voor de koophandel van de haven van Antwerpen zouden steeds gepubliceerd worden. Algemene en bijzondere wetten betreffende de scheepvaart, politie en ontvangst van nationale rechten zouden bij provisie geëxecuteerd worden volgens hun inhoud.

Na de afkondiging van dit besluit volgden er kanonschoten vanop de vesten en de wallen, en riep het volk herhaaldelijk "Vivat de Republiek!", "Vivat de Vrijheid der Zeeën!". De volksrepresentant gaf het besluit aan de municipale administratie van het kanton Antwerpen, waarop de president van de municipaliteit een redevoering hield, waarin de Fransen geëerd werden als brengers van de vrijheid in de Zuidelijke Nederlanden. Ook de opening van de Schelde werd tot die vrijheid gerekend. De volksrepresentanten zouden deze gevoelens van dankbaarheid aan de Nationale Conventie van Parijs overbrengen. Na deze formaliteiten begaven de volksrepresentanten en de municipale ambtenaren zich naar het stadhuis, waar het banket plaatsvond. Van der Straelen[241] vermeldde ook dat er een reuzenwagen op de Meir geplaatst was, waarop muzikanten verschillende muziekstukken speelden. Er bleek dus wel enig vermaak voor het volk geweest te zijn, zoals dat ook het geval was bij de andere republikeinse feesten. Er was om negen uur 's avonds een vuurwerk voorzien, maar daar het 's avonds nogal hevig regende, werd dit verplaatst naar de volgende dag. De hele avond door was er herhaaldelijk geschut te horen, evenals het luiden van de klokken en de beiaard. Het garnizoen werd op de Beurs verwend met bier en wijn.

Het volk bleek hierover erg enthousiast te zijn. Het is wel niet echt duidelijk welk volk hiermee bedoeld wordt: ging het hier enkel om de Fransgezinde burgers uit Antwerpen, of uitten ook andere mensen zich positief tegenover de Fransen? Van der Straelen vermeldde dat het vooral «die dese feeste ter herten gong»[242] waren die de republikeinen uitbundig toeriepen. De Antwerpenaren zullen deze daad van de Fransen wel naar waarde hebben weten te schatten, maar dat betekent daarom nog niet dat de personen die niet sympathiseerden met het Franse regime, zich meteen zo uitdrukkelijk vóór de bezetter zouden uiten! Toch is het vermoedelijk wel zo dat de twijfelaars en de Fransgezinden in hun positieve mening tegenover de Franse overheerser bevestigd werden. Het volgende citaat, dat uit een schrijven komt van 20 vendémiaire jaar VII (11oktober 1798[243]) vanwege het departement van de Twee Neten, relativeert het enthousiasme van het volk voor een deel:

 

«On remarque dans le plus grand nombre des habitans une apathie marquée pour les institutions nouvelles […] Ils ne sont aucunement touchés des avantages que leur assure la libre navigation de l'Escaut, après laquelle ils soupiraient naguère.»[244]

 

Het is wel zo dat dit drie jaar na de werkelijke opening van de Schelde opgemerkt werd. Het zou daarom best kunnen dat de andere maatregelen die de Fransen invoerden, bijvoorbeeld de anti-kerkelijke, het openen van de Schelde in de schaduw stelden.

 

 

3. De Antwerpenaren en de republikeinse feesten

 

«Elles [de verschillende administraties] m'ont fait observer qu'on ne peut guère appeler Fêtes publiques des jours qui ne sont célébrés que par une partie des citoyens d'une même commune: l'autre partie, encouragée par des fanatiques, affecte de les dédaigner, et même cherche à les ridiculiser.»[245]

 

Dit citaat geeft treffend weer hoe de Fransen de relatie van de plaatselijke bevolking tegenover de republikeinse feesten aanvoelden. Dit zal nu precies in dit onderdeel aan bod komen, in de eerste plaats aan de hand van de aanwezigheid van de Antwerpenaren op de verschillende vieringen. Nadien zal het werkverbod dat gold op de feestdagen en decadi's van nabij bekeken worden. Dat veroorzaakte immers een enorm protest, daar het impliceerde dat men op de katholieke feestdagen en zondagen wél moest werken… Daarna zal er een blik geworpen worden op de rol van de Kerk in de tegenstand van de Antwerpenaren tegenover de republikeinen. Tenslotte zal er ingegaan worden op een aantal specifieke gevallen, die moeilijk onder een bepaalde noemer onder te brengen zijn.

 

3.1. De aanwezigheid van de Antwerpse bevolking

 

Een belangrijke factor om de populariteit te meten, is de deelname van de plaatselijke bevolking aan de republikeinse feesten. Hieruit blijkt al gauw dat deze niet bijzonder populair waren bij de Antwerpse bevolking. De aanwezigheid van dé Antwerpse bevolking is uiteraard een erg moeilijk te meten factor. Het is bijna onmogelijk te achterhalen hoeveel volk er juist voor een bepaald republikeins feest kwam opdagen. Van der Straelen gaf hierover wel enige informatie, en hieraan zal dan ook in eerste instantie aandacht besteed worden. Meer informatie is er echter te vinden, betreffende de deelname van het volk aan het vormen van de stoet, die aan het stadhuis vertrok en langs de voornaamste straten van Antwerpen naar de Tempel van de Wet trok. Achtereenvolgens zullen hier de aanwezigheid (of afwezigheid?) van de burgermeisjes en de onderwijzers onderzocht worden.

 

Van der Straelen: een louter Franse aangelegenheid

 

Van der Straelen benadrukte in zijn kroniek meerdere malen dat er maar weinig volk kwam opdagen voor de republikeinse feesten, maar hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat Van der Straelen zelf erg tegen de Fransen gekant was. Dit is één van de bewoordingen waarmee Van der Straelen gewoontegetrouw elke beschrijving van een republikeinse viering afsloot:

 

«Aldus is deze feest geëijndigt, aldus seg ik, is desen dag van vreugd en blijdschap geviert, tot droefheijd van alle de goede ingesetenen, die sig schaemden van omtrent deze plaetsen te komen en iets van dit alles te zien.»[246] (over het feest van 2 pluviôse jaar III)

 

Het is dan ook wel opmerkelijk dat Van der Straelen in 1793 expliciet vermeldde dat er vele mensen in de stoet meeliepen ter gelegenheid van het planten van de vrijheidsboom op 6januari.[247] Hier moet dan wel aan toegevoegd worden dat hij deze toeloop zelf meteen relativeerde:

 

«[…] dan volgde eenen hoop van volk, soo mans, vrouwen als kinderen, dewelke sij geld geven en veel goed belooven om se tot hun te krijgen […]»[248]

 

Hieruit zou men kunnen besluiten dat er inderdaad wel wat volk was komen opdagen om de vrijheidsboomplanting van 1793 bij te wonen. Men bevond zich tenslotte nog in de beginperiode van de Franse verovering, en men moest nog kennismaken met de nieuwe cultuur die de revolutionairen in de Zuidelijke Nederlanden binnenbrachten. Het zou zelfs kunnen dat de Fransen door velen inderdaad gezien werden als de bevrijders van het Oostenrijkse regime, zoals zij zich tenslotte voorstelden. De echte revolutionaire maatregelen, vooral de anti-Kerkelijke wetten en de conscriptie die zoveel protest met zich zouden meebrengen, lieten immers nog op zich wachten. Met de verklaring van de vrijheid van de Schelde zullen vele Antwerpenaren tenslotte ook bereid geweest zijn om de Franse overheersers een kans te geven. Van der Straelen was niet zo opgetogen over de bevrijding door de Franse revolutionairen (ze ontheven Jan Frans immers uit al zijn functies), en hij beschuldigde hen dan ook van omkoperij. Dit getuigt er echter weer van dat Van der Straelen inderdaad dicht bij de waarheid bleef in zijn beschrijvingen, maar deze wel in zijn voordeel uitbuitte. Dat hij niet erg positief tegenover de vrijheidsboom stond, blijkt alleen al uit het feit dat hij hem geringschattend «boom van slavernije»[249] noemde…

 

De afwezigheid van de burgermeisjes in de stoet

 

Een interessante casus om de populariteit van de vieringen te meten betreft de burgermeisjes die in de stoet moesten meelopen. De meeste documenten in dit verband zijn bewaard gebleven voor de viering ter gelegenheid van het planten van de vrijheidsboom op 10ventôse jaarIV (29februari 1796).[250] De meisjes ontvingen telkens een plechtige uitnodiging vanwege de municipale administratie van het kanton Antwerpen om zich op een vast tijdstip naar het stadhuis te begeven en daar de hen aangewezen plaats in de stoet in te nemen. Deze uitnodiging was erg stereotiep, en bevatte een voorgedrukte tekst.[251] Meestal werd ze slechts enkele dagen vóór het feest verstuurd: voor de viering van 10 ventôse werd ze op 6ventôse verstuurd, vier dagen vóór de viering. In vergelijking met de uitnodigingen die verstuurd werden naar de openbare aanklager (cfr. supra) was dat erg vroeg. Dat leverde het meisje uiteraard een enorm voordeel wanneer zij geen zin had om het feest bij te wonen. Ze kon zo immers gemakkelijk voorwenden dat zij op de bewuste feestdag reeds verhinderd was of dat ze al iets anders gepland had. Dat dit inderdaad veelvuldig voorkwam, blijkt alleen al uit de voorgedrukte tekst van de uitnodiging voor de vrijheidsboomplanting van 10 ventôse jaarIV:

 

«[…] Dans une circonstance aussi intéressante qui rappellera au peuple que son sort est invariablement réuni aux destinées glorieuses de la République Française, nous nous flattons que Votre Civisme ainsi que la Prudence vous feront devoir de vous rendre à notre invitation et nous ne pouvons vous dissimuler qu'un refus de votre part à concourir avec toutes les authorités constituées à cette Fête Nationale et Républicaine, ne pourroit être envisagé que comme un éffet de la Malveillance ou du peu d'attachement aux principes de la République Française, qui ne vous compte pas au nombre de ses ennemis. […]»[252]

 

Uit deze tekst blijkt dat de Fransen het blijkbaar gewoon waren dat de mensen die zij opriepen om hun republikeinse feesten bij te wonen, zich met allerhande redenen van de uitnodiging trachtten te ontdoen. Daar deze uitnodiging in feite maar dateerde van februari 1796, eigenlijk nog maar enkele maanden na de aansluiting van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk, lijkt het waarschijnlijk dat de republikeinse feesten nooit erg populair geweest waren te Antwerpen. Men moest er uiteraard rekening mee houden dat de Oostenrijkers elke gelegenheid zouden aangrijpen om de Zuidelijke Nederlanden opnieuw te veroveren: een tolerante houding tegenover de Fransen zou dan wel eens erg nadelige gevolgen kunnen hebben. Ook voor de planting van de vrijheidsboom in 1796 blijkt dit massale afwezigheidscijfer weer. De meisjes stuurden in antwoord op de uitnodiging immers veelvuldig een brief naar de municipale administratie van het kanton Antwerpen waarin zij zich verontschuldigden over het feit dat ze onmogelijk de viering konden bijwonen. Slechts één van deze antwoordbrieven vermeldde dat het meisje vorig jaar wel aanwezig was geweest bij het planten van de vrijheidsboom: dit jaar was ze jammer genoeg verhinderd… De meisjes werd gevraagd om witte kledij aan te trekken, een driekleurig ceintuur te dragen en een zelfde hoofddeksel. De meesten voelden zich verre van vereerd met deze uitnodiging, dat blijkt wel uit de vele antwoordbrieven die zijzelf of hun ouders verstuurden ter verontschuldiging.

In totaal zijn er drieënvijftig van dergelijke antwoordbrieven gevonden. Ze waren op twee uitzonderingen na in de Franse taal opgesteld (deze twee zijn ook specifiek, in die zin dat ze het regelmatige handschrift van de andere brieven missen: misschien was de schrijver minder onderlegd en kon hij geen Frans), en hanteerden grotendeels de republikeinse datering. Dit is misschien niet zo verwonderlijk: in de 18de eeuw was het Frans immers dé cultuurtaal bij uitstek. Het lijkt daarenboven aannemelijk dat men de Fransen niet tegen zich in het harnas wilde jagen: men had immers een gunst van hen nodig (een vrijstelling om naar het feest te gaan). Bijgevolg trachtte men hen zoveel mogelijk tegemoet te komen. In zesvan deze brieven vermeldde de vader uitdrukkelijk dat meerdere dochters gevraagd waren om het feest bij te wonen. Er waren in totaal zes meisjes van de zestig die aan de municipale administratie beloofden om de viering op te luisteren, waarbij rekening moet gehouden worden met het feit dat er twee zussen bij waren. Het is niet zeker of ze zich ook echt verheugd voelden voor het komende feest: volgens Van der Straelen namen vele meisjes immers deel uit angst voor represailles vanwege de Fransen:

 

«Ik moet er bijvoegen dat er vele van dese dogters uijt vreese en tegen hun dank medegingen […]»[253]

 

Men formuleerde dan ook een klassiek antwoord op de uitnodiging, zoals deze zinsnede vanwege de zussen Michiels:

 

«[…] N'ayant d'autres merites qu'un civisme tous pure pour assister à la céremonie qui aura lieu le dix du courant à l'occasion de la replantation de l'arbre de la liberté, nous nous referons avec plaisir à tout ce que le République peut exiger de ses enfans pour entrer dans ses vues […]»[254]

 

Het lijkt er wel op dat blijkbaar niet alle meisjes die een uitnodiging gekregen hadden en naar het feest kwamen, dat lieten weten aan de municipale administratie. Er waren immers maar zestig meisjes die een antwoord op de uitnodiging geformuleerd hadden, terwijl er vanuit Parijs was opgelegd om honderd meisjes aan te trekken. Het is uiteraard niet zeker of het programma in werkelijkheid ook nageleefd werd. Belangrijker is echter het volgende fragment vanwege J.M. Devos, de echtgenote van P. Van Lieshout:

 

«Comme j'étois absolument décidée que ma fille se seroit une gloire d'augmenter le nombre des citoyennes pour profiter de la fête de demain je n'ai point crue nécessaire de vous répondre par écrit sur la gracieuse invitation que vous lui fites, croyant que sa personne l'étoit en se trouvant à l'heure indiquée à la maison commune […]»[255]

 

De overige vierenvijftig meisjes haalden verschillende redenen aan waarom zij verhinderd waren om de planting van de vrijheidsboom bij te wonen (cfr. bijlage 11). Bijna de helft van de meisjes schreef dat ze ziek waren, of dat ze de weersomstandigheden te slecht vonden om zich buitenshuis te begeven. Bij drie van hen was tevens een doktersbewijs bijgevoegd. Ging het hier wel degelijk om een bewijs, of werd de dokter ingeschakeld in het tegenwerken van de republikeinen? Zo schreef dezelfde J.M. Devos verder in haar brief aan de municipale administratie:

 

«[…] Mais la forte gélé de la nuit passé accompagné d'un vent froid, m'oblige de vous prier de l'en dispenser. Je n'ai qu'un motif à vous mettre sous les yeux, elle a eu au commencément de l'hiver deux mois de suite la fièvre jour à autre, qui s'est repris encore il y a 15 jours, et quoiqu'elle se porte bien à présent, je crains encore toujours l'exposer. Cependant si vous jugez que nous nous exposerions à quelques désagrements par cette excuse que je me flâte n'être point sans raison vous m'obligerez infiniment de m'honorer d'un petit mot de reponse […]»[256]

 

Veertien meisjes bleken zich te ver van Antwerpen te bevinden om aan het feest te kunnen deelnemen. Zo bevonden drie van hen zich in een klooster buiten de stad, anderen waren op reis en konden niet meer tijdig gewaarschuwd worden, enzovoort. De ziekte of het overlijden van een familielid werd zesmaal als 'overtuigend' argument aangehaald om niet naar de viering te moeten gaan: het was immers niet gepast om in dergelijke ongelukkige omstandigheden deel te nemen aan de vreugde van een feest. Zes anderen veontschuldigden zich wel voor hun afwezigheid, maar gaven daarbij geen specifieke reden op. Twee stelden dat zij thuis onmogelijk gemist konden worden: ze moesten de winkel in goede banen leiden bij afwezigheid van hun broer of vader. Een strenge vader, N.F. Beeckmans, verontschuldigde zijn dochters bij de municipale administratie eenvoudigweg met de volgende woorden:

 

«[…] Et quant aux autres qui vont encore à l'école je ne les laisse pas si tôt frequenter les places publiques, c'est le regime que j'ai toujours tenu parmi ma famille […]»[257]

 

Dit was een handige zet van deze man, daar de Fransen in hun redevoeringen telkens het belang van het gezin benadrukten. Tenslotte dient er volledigheidshalve ook het geval van de drossaard van Wommelgem vermeld te worden: hier werd de vrijheidsboom op dezelfde dag geplant als in Antwerpen, en de vader vond dan ook dat het meisje in Wommelgem de planting moest bijwonen en niet in Antwerpen. Tot slot kan er nog opgemerkt worden dat tussen al deze brieven ook een verontschuldiging gevonden werd vanwege de vrouw van een notaris, die de municipale administratie ervan in kennis stelde dat haar echtgenoot echt te ziek was om de planting van de vrijheidsboom bij te wonen… Ook van de notarissen werd immers verwacht dat zij meeliepen in de stoet achter de vrijheidsboom.

Ook Van der Straelen gaf ons dergelijke informatie over de aanwezigheid van de burgermeisjes bij de planting van de vrijheidsboom:

 

«[…] jae het grootste getal van die versogt waren, was thuijs gebleven, zoo gingen deze republikaensche vreugden aen de welpeijnsenden ter harten.»[258]

 

In de programma's werd er steeds vermeld dat er honderd burgermeisjes bij een republikeinse viering aanwezig moesten zijn. Het is uiteraard niet zeker dat de Fransen dit aantal ook nastreefden. Het bovengeschetst patroon vermeldt vierenvijftig meisjes die weigerden om de vieringen bij te wonen. Zelfs als er honderd brieven verstuurd zouden zijn, en de overige veertig meisjes allen naar het feest kwamen, bleef nog meer dan de helft van de meisjes thuis. Waarschijnlijk schuilt er in de veronderstelling van Van der Straelen, dat vele meisjes met hun aanwezigheid op de republikeinse feesten toestemden uit vrees voor het regime, ook een grond van waarheid. Als men met deze factor ook rekening houdt in de schatting naar de populariteit van de republikeinse vieringen, komt men helemaal aan een laag percentage.

Dat in werkelijkheid niet alle meisjes verhinderd waren, blijkt wel uit de brief die Dargonne, commissaris van het uitvoerend directorium, op 12 ventôse jaar IV (2maart 1796) stuurde naar de politiecommissarissen van de vier secties in Antwerpen.[259] Hij stelde dat de stadspoorten in de toekomst beter bewaakt moesten worden: nadat ze de uitnodiging hadden gekregen, hadden vele meisjes immers zonder paspoort de stad verlaten om zo de viering niet te moeten bijwonen… De politiecommissarissen werden verzocht om de desbetreffende meisjes op te sporen en hen per wagen naar de stad terug te voeren. Ze moesten naar het politiebureau gebracht worden, waar ze een paspoort zouden krijgen. De Fransen lieten het hier echter niet bij zitten, als we Van der Straelen mogen geloven:

 

«Den 8 Meert werden er in sommige huijsen alwaer de dogter op 28Februarij laest had versogt geweest om met den boom van vrijheijd te gaen, en niet gecompareert was, 4 soldaeten voor 10 dagen geleijt.»[260]

 

Dit zou uiteraard ook toeval kunnen zijn, daar er volgens Van der Straelen vele inkwartieringen plaatsvonden bij de Antwerpse burgers.

Ook wat andere vieringen betreft, zijn er dergelijke antwoordbrieven gevonden, hoewel niet in deze mate. Voor het feest van 1vendémiaire jaarV (22september 1796) waren er drie verontschuldigingen.[261] Ze passen wel in bovengeschetst patroon. Het eerste meisje voltooide haar opvoeding in Brussel, in het klooster van Berlaymont, en kon dus onmogelijk het feest in Antwerpen bijwonen. De grootmoeder van het tweede meisje was blijkbaar ernstig ziek, en daardoor verbood haar vader iedere deelname aan een publiek feest. In het derde geval waren de zussen Torfs verhinderd doordat hun vader blijkbaar net overleden was. Zij besloten hun brief met de volgende woorden:

 

«[…] nous aimons de croire que ce que nous venons d'alleguer ne sera regardé par vous comme une echappatoire mais comme une raison juste et un obstacle qui nous ote le plaisir d'assister a la dite fête.»[262]

 

Men legde er dus de nadruk op hoe spijtig men het wel vond dat men aan de vraag van de Fransen niet kon voldoen. Ook in de brieven met betrekking tot de viering van het planten van de vrijheidsboom trad dit aspect vaak op de voorgrond. Hiermee wilde men zijn al dan niet geldige reden om afwezig te zijn op het feest extra onderstrepen: men was immers niet zomaar verhinderd, het was echt onmogelijk om te delen in de vreugde van de republikeinse feesten…

 

De onderwijzers in de stoet: hetzelfde patroon [263]

 

Maar niet enkel de burgermeisjes of de notarissen wilden aan hun verplichtingen te ontsnappen, ook de onderwijzers probeerden dat op allerlei manieren te doen. Tot die conclusie kwam in elk geval de municipale administratie van het kanton Antwerpen op 18brumaire jaarV (8 november 1796). Bij elke republikeinse viering werden immers ook de onderwijzers opgeroepen om deel te nemen aan het vormen van de stoet naar de Tempel van de Wet. Zij moesten voorafgegaan worden door hun leerlingen. Ook hier trad het element van de jeugd weer op de voorgrond. Zo verkondigde het besluit vanwege het uitvoerend directorium van 13thermidor jaar IV (31 juli 1796) in zijn vierde artikel dat de leermeesters moesten beloven:

 

«[…] à n'inspirer à leurs élèves que des sentimens Républicains, un respect pour les vertus, les talens, le courage, & de la reconnaissance pour les fondateurs de la République.»[264]

 

Een rondschrijven vanwege de commissaris van het uitvoerend directorium verkondigde dat de onderwijzers zich aan dit besluit moesten onderwerpen, anders zou hun school gesloten worden.[265] In het besluit van 18 brumaire jaar V werd de aanwezigheid van de onderwijzers op het feest van 10 augustus nader toegelicht. Het zou kunnen dat dit kaderde in een grootscheepse organisatie, daar Delsaerdt eveneens iets dergelijks vermeldt voor Leuven. Ook hier bleken de onderwijzers massaal afwezig te zijn geweest.[266] Voor Antwerpen waren er blijkbaar drie onderwijzers aanwezig geweest, namelijk Raeymaeckers, Bailleu en Vander Borght. De rest, zo vermeldde de municipale administratie van het kanton Antwerpen, had geweigerd «à prêter cet engagement solemnel»[267]. Men besloot dan ook dat enkel de drie aanwezige onderwijzers waardig waren «de concourir à la place d'instituteurs»[268]. De scholen van de andere onderwijzers werden vanaf 20 brumaire jaar V gesloten: zij waren immers onbekwaam om onderwijzer van een openbare school te worden. De argumenten van de municipale administratie van het kanton Antwerpen luidden als volgt:

 

«[…] que laisser plus longtems le soin de l'éducation des jeunes gens à des individus, qui montrent une aversion si prononcée pour le Gouvernement Républicain, & un mépris si coupable pour les Arrêtés du Directoire, ce serait compromettre la propagation des lumières & la pureté de l'esprit public qinsi que la sûreté de l'Etat, en souffrant, que la jeunesse fut inculquées de principes contraires au Gouvernement, à l'amour & au respect duquel toutes les parties des élémens de l'éducation publique doivent être rapportées.»[269]

 

Raeymaeckers werd door de Fransen dus beschouwd als iemand die hen wel gunstig gezind was: samen met Bailleu en Vander Borght was hij immers de enige onderwijzer die op het feest van 10 augustus in het jaar IV (1796) aanwezig was geweest. Van der Straelen merkte op dat dit niet zo verwonderlijk was «aengesien hun gesintheijd genoegsaem bekent was»[270]. Voor het feest van 10 fructidor jaar IV (27 augustus 1796) verontschuldigde Raeymaeckers zich echter omdat zijn gezondheid hem niet toeliet om met zijn leerlingen de viering bij te wonen. Raeymaeckers had naar eigen zeggen immers reeds jarenlang last van een kwaal waardoor hij te veel warmte en een felle zon liever vermeed.[271] Enerzijds zou men aan het waarheidsgehalte van deze uitspraak kunnen twijfelen, door te stellen dat het op 10augustus ook erg warm kan geweest zijn, maar dat hoefde uiteraard niet. Het is trouwens zo dat, wanneer hij echt niet naar een republikeinse viering wilde komen, hij dezelfde uitvlucht ook voor het feest van 10augustus had kunnen aanwenden. Anderzijds is het waarschijnlijk dat Raeymaeckers tevens de vertaler was van een aantal programma's die door de municipale administratie van het kanton Antwerpen uitgegeven werden (cfr. infra), en lijkt het volgende citaat uit zijn verontschuldigingsbrief overtuigend genoeg om niet meer aan zijn oprechtheid te twijfelen:

 

«[…] je vous observe que je n'ai rien de plus empressé que d'obéir à la Loi comme j'en ai donné des preuves non équivoques, ce qui m’a déjà fait perdre bien des élèves. Cependant je persiste encore dans les mêmes intentions d'obéissance; aussi crois-je pouvoir espérer que le contenu de la circulaire du 21 thermidor dernier sera régulièrement exécuté, sinon il ne me faudrait que peu de temps pour risquer d'être instituteur sans élèves.»[272]

 

Het is niet duidelijk op welk rondschrijven Raeymaeckers hier doelt, maar vermoedelijk stemde de inhoud wel overeen met het besluit vanwege de centrale administratie van het departement van de Twee Neten van 18 brumaire jaar V. Blijkbaar was dus niet iedereen het eens met deze manier van opvoeden. Zo vermeldde ook Van der Straelen dat er op 7pluviôse jaarIII (26januari 1795) een rondschrijven verspreid was door de centrale administratie van het arrondissement Brabant waarin de onderwijzers verplicht werden om de Verklaring van de Rechten van de Mens in alle colleges, pensionaten en openbare scholen aan hun leerlingen aan te leren.[273] Van der Straelen keurde dit uiteraard af, en vermeldde zelfs dat blijkbaar ook vele Antwerpse burgers dat deden:

 

«[…] daer alle welpeijsende eenen afschrik van hadden ; jae selfs van intentie waren, van, als dit voordgang had, en dit in de scholen moet geleert worden, hunne kinderen en die aen hunne sorg bevolen zijn seffens thuijs te houden.»[274]

 

Hierdoor verkeerden de onderwijzers dus in tweestrijd, ze moesten kiezen tussen legaliteit en hun eigen ideeën. Wanneer men beide versies mag geloven, kozen de meeste onderwijzers voor de laatste oplossing, en was er slechts een minderheid die de Franse overheersers een warm hart toedroeg. De Fransen reageerden daarop door de weigerende onderwijzers uit het schoolsysteem te verwijderen, wat bij de Antwerpse burgers resulteerde in het weghouden van hun kinderen van de zich aan de Fransen onderwerpende onderwijzers.

 

3.2. De Kerk zet zich tegenover de Fransen

 

Hier zullen een aantal aspecten aan bod komen waarbij de Kerk rechtstreeks of onrechtstreeks mee verbonden was. Allereerst zal er hier een toelichting gegeven worden over de manier waarop de Fransen zich tegenover de Kerk te Antwerpen gedroegen. In tweede instantie zal het werkverbod dat gerespecteerd moest worden op de republikeinse feesten en de decadi's aan bod komen en waarbij het dus verplicht was om te werken op de katholieke feestdagen. Tenslotte zal het feest van de echtgenoten toegelicht worden, waar de pastoors van Antwerpen ook een rol in te vervullen hadden.

 

Het Franse offensief tegen de Kerk

 

In het decreet van 4 thermidor jaar III (22 juli 1795) benadrukten de volksrepresentanten dat de godsdienstvrijheid moest gehandhaafd worden. Dat kon enkel door de godsdienst bínnen de kerken te houden, want zo zouden ze geen wanorde kunnnen veroorzaken. Het gebeurde volgens de Fransen immers maar al te vaak dat processies in de straten de oorzaak waren van vele ruzies.[275] Gezien de vele herhalingen van de wet, lijkt het niet erg waarschijnlijk dat de bevolking zich aan deze bepalingen hield.[276] Daarvan getuigt ook dit citaat:

 

«L'Administration Municipale voit avec peine, que plusieurs d'entre vous contreviennent journellement à l'arrêté, par lequel il est prescrit, que le Culte ne doit s'exercer que dans l'enceinte des Eglises & non dans les rues & autres lieus publics & extérieurs. […] aimant à croire, que leur violation provient de l'ignorance & non d'une intention coupable […]»[277]

 

Toch bleven, zelfs in het openbaar, processies uitgaan, zoals de processie van het Heilig Sacrament. De vele bevelen van Dargonne konden daar weinig aan veranderen, noch in het jaar IV (1796), noch in het jaar V (1797). Uiteindelijk werden er pastoors gearresteerd, zoals die van Sint-Jacobs op 2 messidor jaar V (20 juni 1797): ze overtraden tenslotte de republikeinse wetten.[278]

De wet van 7 vendémiaire jaar IV (29 september 1795) hernam de bepalingen van de vrijheid van de godsdienst, en besliste ook wat er met de verschillende cultusgebouwen moest gebeuren. Deze werden eenvoudigweg teruggegeven aan de burgers, en mochten gebruikt worden voor de doeleinden die men in het jaar II (1793-1794, dus vóór de tweede inval van de Fransen in de Zuidelijke Nederlanden) toepaste.[279] Er werd ook beslist dat elk uiterlijk teken dat naar de katholieke godsdienst zou kunnen verwijzen, zoals kruisen en heiligenbeelden, verwijderd moest worden. Op de vijfde aanvullende dag van het jaarV (21 september 1797) besliste men zelfs dat het beeld van Onze-Lieve-Vrouw aan het stadhuis weggehaald moest worden.[280] Tegen al deze maatregelen rees er te Antwerpen veel verzet. Maar toch zetten de politiecommissarissen door. De bevelen kwamen van Dargonne, die steeds verder ging in zijn anti-kerkelijke campagne.[281] Toch bleek hij geen succes te boeken: op 23messidor jaarX (12 juli 1802) meldde de prefect aan de burgemeester dat de inwoners van Antwerpen steeds nieuwe beelden van Onze-Lieve-Vrouw op de hoeken van de straten plaatsten, en dat het aan hem was om deze dan weer te verwijderen…[282]

Eén van de belangrijkste tekenen van het offensief tegen de Kerk waren de eedafleggingen die van de geestelijkheid gevraagd werden. Aanvankelijk werd in de wet van 7 vendémiaire jaarIV enkel de eed van loyauteit aan de wetten vermeld.[283] Deze luidde als volgt:

 

«Je reconnais que l'universalité des citoyens français est le Souverain, et je promets soumission et obéissance aux lois de la République.»[284]

 

Vanaf 18fructidor jaarV (4 september 1797, de staatsgreep van het Directoire tegen de royalisten) werd er echter tevens een eed van haat tegen het koningsschap en tegen de anarchie geëist[285], een meineed noemde men de «[…] crime le plus vil et le plus odieux»[286]. Te Antwerpen legde geen enkele pastoor of onderpastoor de eed af, enkel dertien kapelanen gaven op dit punt toe. Men vond de principes van de eed tegenstrijdig met de katholieke godsdienst.[287] Zo schreef de deken van Antwerpen Werbrouck aan Dargonne: «Il y a des lois de la république sur lesquelles ma conscience ne peut me rassurer»[288]. Wanneer men weigerde deze eed af te leggen, werd de pastoor uit zijn functie ontzet:

 

«Niemand zal de bediening van eenigen Godsdienst moógen oeffenen, in welke plaetse het zoude moógen weézen, is 't dat hy voórgaendelyk geene verklaering gedaan heéft, waer van het afschrift in den volgenden artikel staet.»[289]

 

De Franse overheid deed veel moeite om de overtreders te vinden: de politiecommissarissen moesten regelmatig nagaan welke pastoors er nog kinderen doopten, wie de zieken bezocht enzovoort. Daarbij kon men gebruik maken van het burgerlijk register, dat nu ook door de overheid bijgehouden werd.[290]

Prims vermeldt dat in Antwerpen zelfs de beëdigde priesters werden gedeporteerd, iets wat niet gebeurde in de Franse departementen.[291] Plongeron benadrukte voor Frankrijk dat de Kerk er enthousiast deelnam aan de revolutionaire feesten. Hij verklaart dit door middel van de Gallicaanse Kerk aldaar.[292] Een voorbeeld vormen de decadi's en de zondagen. In Frankrijk was het blijkbaar de gewoonte om ze beide te onderhouden: men bepaalde de christelijke feestdagen zo dat ze samenvielen met de republikeinse decadi's, en dat werkte een tijdlang goed.[293]

 

Het werkverbod op de decadi's en de nationale feesten

 

«Peut-être la société a le droit d'exiger de ses membres qu'ils consacrent quelques jours de l'année à des réunions civiques, à leur instruction enfin, et à leur amélioration morale, et l'on trouverait ces derniers avantages dans les cérémonies qui font partie des Fêtes nationales, et dans les réunions et Fêtes décadaires, si elles étaient établies. Mais aucune loi ne me permet d'autoriser les administrations à contraindre les citoyens à suspendre leurs travaux les jours de Fêtes publiques; elles ne doivent que les y inviter.»[294]

 

Dit citaat werd door de minister van binnenlandse zaken uitgesproken op 27 ventôse jaarV (17 maart 1797). Zoals reeds vermeld werd, was de decadi een rustdag, en dan mocht er niet gewerkt worden. Het was in feite de tegenhanger van de katholieke zondag. Dit leidde natuurlijk tot protest vanwege de bevolking, want het impliceerde dat er op een zondag, als die niet op een decadi viel, wel gewerkt moest worden![295] Deze decadivieringen leidden dan ook tot heel wat wrevel onder de Antwerpse bevolking. Dit was natuurlijk een gemakkelijk punt om de Fransen tegen te werken. Er verschenen dan ook om de haverklap nieuwe wetten die aan de vorige bepalingen moesten herinneren en er bij de politiecommissarissen van de verschillende secties op aandrongen om beter te controleren (cfr. supra).

Maar ondanks al deze wetten waren er nog steeds inwoners die deden alsof ze hun waren uitstalden op de decadi, of hun werkhuizen openden, enzovoort. Voor 20 prairial jaarVIII (9 juni 1800) was er zelfs een openbare verkoop van wagens, koetsen en dergelijke gepland! Dargonne drong er bij de politiecommissarissen op aan om dat te verhinderen. Omdat het volgens de wet van 17 thermidor verboden was om spullen te verkopen op decadi's, moest er aan de betrokken handelaars een boete uitgeschreven worden van 25 tot 300 livres. Ook het openen van winkels, magazijnen en werkhuizen werd verboden. Het was de taak van de politiecommissarissen om de navolging van die wet te controleren: van de openbare verkoop moesten zij een proces-verbaal opstellen, en de betrokkenen moesten zo snel mogelijk uitgeleverd worden. Er moest tevens een onderzoek gestart worden naar zij die de wetten overtreden hadden.[296]

Om achterpoortjes te vermijden, moesten de wetten zo ruim mogelijk opgevat worden. Zo werd er in de wet van 17 thermidor bijvoorbeeld gesteld dat alle werken in het openbaar verboden waren. Dat moest in de breedste zin van het woord geïnterpreteerd worden: ook het smeden in een gesloten werkplaats werd daartoe gerekend, want het lawaai was immers tot op straat te horen… Voor de landbouw werd de enige uitzondering gemaakt: zaaien en oogsten mocht ook op een decadi plaatsvinden. Hierbij werd er wel expliciet gesteld dat dit niet voor het hele jaar gold, en dat het niet zo was dat men dan in de zaai- en oogsttijd vrij mocht nemen op zondag…[297]

Enkele Antwerpenaren vermeldden dat het sluiten van hun winkel op elke decadi veel schade zou toebrengen aan de handel. Dargonne zou dit nog wel willen geloven, ware het niet dat deze winkels, werkhuizen, enzovoort wel gesloten waren op de voormalige zondagen en katholieke feestdagen! Om aan de vorige wetten enige duidelijkheid te verschaffen (vooral omtrent artikel acht van de wet van 17 thermidor over het sluiten van de winkels op de republikeinse feestdagen en omtrent artikel zeven van de wet van 23fructidor over het openen van diezelfde winkels op de oude katholieke feestdagen), vaardigde de commissaris van het uitvoerend directorium op 11 pluviôse jaar VII (30januari 1799) een besluit uit waarin hij stipuleerde dat het verboden was om de magazijnen, winkels enzovoort te sluiten op de feestdagen van de oude katholieke kalender. Dat waren met de komst van de republikeinen immers gewone werkdagen geworden. Wie dit besluit overtrad, moest eerst verschijnen voor de rechtbank van de municipale politie, om dan doorverwezen te worden volgens artikel 605 van het wetboek van misdaden en straffen. [298]

Dit alles moest uitgevoerd worden door de politiecommissarissen. Zij moesten de processen-verbaal opstellen van de kooplieden die een overtreding begingen, en een expeditie sturen naar de commissaris van het uitvoerend directorium en naar de commissaris van het derde bureau van de municipale administratie,[299] bij wie de eindverantwoordelijkheid inzake politionele zaken en veiligheid lag.[300] Van der Straelen vermeldde voor 17 augustus 1799 dat dit ook inderdaad door de politiecommissarissen nageleefd werd. Dit was een decadi voor de Fransen, maar het was toen te Antwerpen tevens kermisavond. 's Morgens liepen de politiecommissarissen en de soldaten de markten af. Ze verjoegen er de marktvrouwen. Vele mensen werden gearresteerd, en in de kelders van het stadhuis gevangen gezet. Van der Straelen stelde dat het optreden van de Fransen eerder een plundering dan een handhaving van de orde kon genoemd worden: de verschillende waren werden immers omvergeworpen, vertrappeld en geroofd…[301]

Ook Mona Ozouf vermeldt dat de republikeinse kalender niet werd nageleefd, waarin tevens nalatigheid op de decadi's kaderde. Zij stelt zelfs dat de zondagsrust in de revolutionaire periode tweemaal zo stipt nageleefd werd dan in het Ancien Régime. Ook carnaval en het feest van de schutspatroon zouden in deze periode een opbloei gekend hebben. De zondag en de decadi worden zo tegenover elkaar geplaatst: op zondag ging men naar de kerk, men werkte niet, men trok mooie kleding aan en er waren openbare spelen, op de decadi bleef men werken, men droeg zijn eenvoudige werkkledij en de dag werd gekenmerkt door een loodzware verveling.[302]

Toch zullen er heel wat Antwerpse burgers zich naar de eisen van de Fransen geplooid hebben. Sommigen deden dit misschien ook uit angst voor represailles vanwege de overheersers. Van der Straelen, sterk anti-Frans gezind, vermeldde in elk geval een dergelijk inzicht:

 

«De overheden willen deze decadis met geweld door de borgers doen vieren, en op de sondagen en H. dagen door God en de H. Kerke ingestelt, zijn door hun alle werken toegelaeten, en verscheijde slegte inwoonders beginnen zig daer van te bedienen. Dog de goede borgers blijven getrouw aen hunne religie, en vieren de sondagen en feestdagen zoo veel in hun vermogen is.»[303]

 

De Fransen bedienen zich van de pastoors

 

Op het feest van de echtgenoten was het de gewoonte om een getrouwd paar te belonen «dont la vertu soutenue & les respectables besoins méritassent l'application des secours, que la République Française se plaît à verser sur l'honnête indigence»[304]. Om deze eerbare mensen te vinden, deden de Fransen een beroep op de pastoors van de zes verschillende parochies die er toen te Antwerpen waren. Deze weigerden echter om deze informatie te verstrekken, en dat konden de republikeinen uiteraard niet appreciëren. Deze «hommes malveillans»[305] waren er dan ook voor verantwoordelijk dat de Fransen hun feest niet naar behoren konden vieren. Toch wisten de republikeinen een oplossing te vinden op deze tegenwerking, want ze hadden zich zelf de informatie eigen gemaakt die de pastoors hen onthielden. Natuurlijk moesten ze bij hun beschuldiging van de pastoors hun offensief tegen de Kerk weer ter sprake brengen:

 

«[…] ou il n'était question d'aucun systême réligieux, & dont le but seul était d'honorer publiquement la vertu & de consacrer la pudeur & les bonnes mœurs.» [306]

 

3.3. De tegenwerking door de Antwerpse bevolking

 

Maar de Antwerpenaren konden ook feller uit de hoek komen dan 'eenvoudigweg' weigeren om deel te nemen aan de republikeinse vieringen. Er zijn voorbeelden van daadwerkelijke tegenwerking. Zo is er wat Floris Prims het 'vlag-incident' noemt.[307] In de nacht van 23 op 24vendémiaire jaarIII (14 op 15 oktober 1794) werd de driekleurige vlag van de criminele rechtbank afgetrokken. De openbare aanklager van deze rechtbank deelde dit mee aan het bewakingscomité:

 

«[…] Des ennemis de la chose publique ont arraché le drapeau tricolor qui flottoit à la porte du tribunal, je vous requiera de prendre sur le champs les mesures les plus promptes pour parvenir à decouvrir les acteurs de ce crime […]»[308]

 

Onnodig te zeggen dat van de dader nooit een spoor is teruggevonden… Op 25vendémiaire waren er reeds twee nieuwe vlaggen gemaakt, die naar de rechtbank werden opgestuurd. Vier dagen later vond de plechtige inhuldiging van de nieuwe vlag plaats. Dit is wel een erg merkwaardig geval. Men schrijft tenslotte nog maar 1794, en toch is de haat tegenover de Fransen reeds zo diep geworteld dat men het nodig vindt om hét symbool van de Franse natie, de nationale driekleur, te vernietigen. De ironie dat men juist de vlag van de criminele rechtbank koos, maakt de daad des te rebelser.

 

De vrijheidsboom: niet uitgerukt, maar een hek…

 

De vrijheidsboom was een belangrijk symbool van de Franse overheersing. Het was dan ook te begrijpen dat de plaatselijke bevolking haar woede tegenover de bezetter uitte op deze boom, door hem te beschadigen of zelfs uit te rukken. Te Antwerpen is hier weinig van te merken geweest. Slechts één vrijheidsboom werd uitgerukt, maar dat gebeurde door Hollandse soldaten en niet door de bevolking van Antwerpen zelf (27 december 1792). Bij het oprichten van de vrijheidsboom op 6 januari 1793 knapte hij af: men had de boom misschien ook een handje geholpen, maar dat is helemaal niet zeker. Het verzet dat er wel in dit verband gepleegd werd, was veel kleinschaliger. Zo stelde Dargonne op 23 prairial jaar IV (11 juni 1796) voor om een hek rond de vrijheidsboom te plaatsen, en dit naar aanleiding van de vele schendingen van de vrijheidsboom in andere gemeentes. Het besluit van 22 germinal jaar IV (11 april 1796) van het uitvoerend directorium schilderde dergelijke daden af als 'contra-revolutionair', en gemeenten waar zoiets voorgevallen was, moesten trachten om de schuldige op te sporen. Men verordende dat er een driekleurig houten traliewerk rond de vrijheidsboom moest geplaatst worden, en indien de gemeente beschikte over een eigen wacht, moest er een schildwacht naast de boom postvatten.[309]

Dargonne deelde dit op 1 floréal jaar IV (20april 1796) mee aan de municipale administratie van het kanton Antwerpen, maar moest op 4 messidor jaar IV (22 juni 1796) zijn eis herhalen.[310] In Antwerpen werd er uiteindelijk op 22 fructidor jaar IV (8september 1796) een ontwerp gemaakt van een ijzeren hek dat men rond de vrijheidsboom zou plaatsen: men wou het acht voet hoog maken, met een diameter van eveneens acht voet. Bovenaan het hek moesten de emblemen van de gelijkheid komen.[311] De municipaliteit werd belast met de uitvoering van het besluit: voor het bouwen van het hek moest men zoveel mogelijk gebruik maken van het materiaal uit het stadsmagazijn, en tevens van de stadsarbeiders.[312] Het plan werd blijkbaar op de lange baan geschoven, want op 26frimaire jaarVII (16december 1798) stelde de toenmalige municipale commissie vast dat de vrijheidsboom nog steeds niet bewaakt werd. Het stadsmagazijn werd geraadpleegd, maar het bleek dat er 250 pond lood te kort was om een traliewerk rond de vrijheidsboom te bouwen.[313] Op 13fructidor jaar VII (30augustus 1799) werd er een discussie vermeld omtrent de prijs van het ijzer, dat nodig was om het traliewerk te maken.[314] Men kwam er nu blijkbaar nog niet uit, want op 19vendémiaire jaarVIII (11 oktober 1799) besloot men om een nieuwe schatting te maken van de kosten voor het bouwen van het traliewerk rond de vrijheidsboom.[315]

Het lijkt er dus op dat er nooit een hek gekomen is, daar Napoleon op 5 juli 1801 reeds een concordaat met de paus sloot,[316] waarmee de republikeinse vieringen, op enkele uitzonderingen na, afgelopen waren.

 

De muzikanten hebben geen zin om te spelen

 

Het decreet van 18 floréal jaar II (7 maart 1794), waarin Robespierre een nieuwe feestkalender uitwerkte[317], stelde in zijn negende artikel dat:

 

«La Convention appelle tous les talens dignes de servir l'humanité à l'honneur de concourir à leur établissement par des hymnes ou chants civiques.»[318]

 

Dat deze opluistering van de republikeinse feesten door de muzikanten niet altijd even enthousiast gebeurde, blijkt wel uit het volgende. Op 16fructidor jaarIV (2 september 1796) had Tobi, de directeur van de muzikanten gevraagd om een loonsverhoging. Die kreeg hij niet, en de municipale administratie van het kanton Antwerpen verantwoordde zich op de volgende manier voor haar weigering. Ze stelde dat de muzikanten slechts gespeeld hadden van elf uur tot half twee in plaats van tot half drie. De oorspronkelijk afgesproken som voor drie uur en een half moest dus ruim volstaan. Wanneer de muzikanten moesten spelen tijdens een grote mis, vroegen ze trouwens veel minder geld dan wanneer ze moesten spelen op een republikeins feest. De muzikanten hadden bovendien slechts twee liedjes gspeeld tijdens het voortschrijden van de stoet, met daartussen telkens een grote pauze. Ze hadden tevens niet geluisterd naar de bevelen vanwege de Fransen om regelmatiger te spelen. Tenslotte zou directeur Tobi zich slecht gedragen hebben.[319]

Hieruit zou men dus kunnen besluiten dat ook de muzikanten diverse pogingen ondernamen om de republikeinse feesten te dwarsbomen zodat ze niet gevierd konden worden zoals de overheid te Parijs eiste. Men moet hier echter wel rekening houden met het feit dat het geschetste patroon wat overtrokken zou kunnen zijn, daar het de municipale administratie van het kanton Antwerpen uiteraard goed uitkwam wanneer de rebellie van de muzikanten extra in de verf werd gezet. Zo had zij betere argumenten om hen zo weinig mogelijk te kunnen betalen.

 

 

4. De Fransen en de republikeinse feesten

 

In dit deel zal de relatie van de Franse republikeinen met hun nationale feesten besproken worden. In eerste instantie zal er onderzocht worden hoe de Franse republikeinen zelf hun feesten zagen. Ten tweede zal er aandacht besteed worden aan de financiering van de feesten. Het was immers niet enkel de Antwerpse bevolking die men verantwoordelijk zou kunnen stellen voor de mislukking van het republikeinse feest te Antwerpen. Door het aanhoudende geldtekort zorgden de Fransen er immers zelf voor dat de feesten veel eenvoudiger gevierd moesten worden dan de reglementen uit Parijs voorschreven.

 

4.1. Parijs is tevreden

 

Het is erg moeilijk om een beeld te vormen van het exacte standpunt van de republikeinen ten aanzien van hun eigen feesten. Een voorbeeld: het is namelijk zo dat de processen-verbaal die de municipale administratie van het kanton Antwerpen via het departement van de Twee Neten naar Parijs doorstuurde, erg stereotiep waren, en zeker niet met de werkelijkheid overeenstemden. Het was immers helemaal niet interessant om in Parijs op te vallen als een ongehoorzaam kanton. De programma's die vóór de viering waren opgemaakt, werden bij het schrijven van het proces-verbaal dan ook veelvuldig geconsulteerd. Vanuit Parijs werden er als antwoord felicitaties gestuurd, maar ook hier kan men uiteraard niet zeker zijn van de werkelijke gevoelens:

 

«J'ai reçu, avec votre lettre du 23 germinal le procès verbal de célebration de la fête de la jeunesse dans notre commune; je l'ai lu et j'en ai été extremenent satisfait: recevez en mes felicitations.»[320]

 

Het zou ook kunnen dat men met dergelijke bewoordingen de bestaande feesten wilde aanmoedigen om een meer schitterende viering te bekomen. Typerend hiervoor is de mening van een burger uit Antwerpen, Mesigh, die het volgende stelt:

 

«La ville d'Anvers vient d'acquerir la reputation qu'on y celêbre avec dignité les fêtes nationales commemoratives des grandes époques de la Revolution, l'ordre, l'esprit patriotique, la gaïté, et l'union, les ont presque toutes caracterisé, il est donc du devoir de tout bon citoyen de soumettre aux autorités competentes les reflexions qui peuvent avancer l'accroisement des prinicipes republicains et l'embelissement des fêtes nationales.»[321]

 

Ook deze laatste opmerking is interessant. Burgers konden immers, wanneer ze maar wilden, een schrijven indienen waarin ze eventuele verbeteringen aan de bestaande vieringen konden toevoegen. Dat was bijvoorbeeld gebeurd met het feest van 1vendémiaire jaar V (22 september 1796). Mesigh had in fructidor jaar IV (september 1796) naar de municipale administratie van het kanton Antwerpen geschreven met het voorstel om bepaalde figuren uit de ommegang van het Ancien Régime te gebruiken in de stoet die op de feestdag uitging. Dit voorstel werd door de municipaliteit aangenomen, en deze bracht de centrale administratie van het departement van de Twee Neten op de hoogte (21 fructidor – 7 september), die het goedkeurde (22 fructidor – 8september).[322]

De Fransen waren zich erg goed bewust van de lage populariteitsgraad van de republikeinse feesten bij de Antwerpse bevolking. Dat blijkt alleen al uit de klacht die de commissaris van het uitvoerend directorium bij de centrale administratie van het departement van de Twee Neten naar zijn collega bij de municipale administratie van het kanton Antwerpen stuurde:

 

«[…] pour donner quelqu'éclat aux jours de decadis qui sans être meconnus n'offrent cepandant pas a Anvers cet ensemble et ce devouément qui devroit presider aux fêtes republicains et que l'on remarque dans les fêtes consacrées aux vieilles habitudes […] que les décadis sont nuls tandis que les fêtes nommées Kermesse y sont celebrées […]»[323]

 

Ze beseften ook dat de vrijheidsboom in Antwerpen weinig populariteit genoot. Hiervan getuigt volgend citaat uit een brief van de commissaris van het uitvoerend directorium aan de municipaliteit op 1floréal jaarIV (20april 1796):

 

«Je vous invite et requiers au besoin, de vouloir donner des ordres pour l'arbre sacré de la liberté à qui nous avons en tant de peines à faire prendre racine dan un sol ingrat ne soit pas exposé au moment où il va étendre ses ramaux aux manœuvres de la malveillance qui pourrait tenter quelques moyens pour le faire périr. Il faut, en conséquence, le mettre à couvert de toutes tentatives en se faisant entourer de manière à s'emplir le double objet de la Décence et de la Sûreté.»[324]

 

4.2. Het geldtekort bij de republikeinse feesten

 

«[…] pour donner à cette solemnité le caractère auguste et touchant qui lui convient, malgré l’économie et la simplicité qui doivent y regner»[325]

 

Dit citaat, reeds daterend van 4floréal jaarIV (23 april 1796) laat meteen een kennismaking toe met één van de voornaamste zorgen van de municipale administratie van het kanton Antwerpen ten aanzien van de republikeinse feesten, namelijk de financiering ervan. Het was blijkbaar een enorm probleem om voldoende geld bijeen te sprokkelen om de republikeinse feesten met veel pracht en praal te kunnen vieren, zoals de wet het voorschreef. Regelmatig werden er klachten ingediend vanwege de municipale administratie van het kanton Antwerpen bij Dargonne, de commissaris van het uitvoerend directorium, en bij de centrale administratie van het departement van de Twee Neten met de vraag naar meer geld. Men kan daar dus uit afleiden dat de financiering van de nationale feesten voor rekening was van de municipale administratie van het kanton Antwerpen. Dat geld moest echter wel komen van hogerhand, namelijk de centrale administratie van het kanton Antwerpen. Door de herhaaldelijke klachten die er geschreven werden, lijkt de centrale administratie ook niet over een onuitputtelijke kas beschikt te hebben.

Vandaar dat de municipale administratie de oplossing had gevonden in wat men petities zou kunnen noemen. Dit waren lijsten die men bij de burgers liet rondgaan, en waarop zij zich konden inschrijven en naar believen een bedrag voor de bekostiging van een nationaal feest konden storten. Zo werd er voor de viering van 1vendémiaire jaarVII (22 september 1798) een tien bladzijden tellende lijst aangelegd, met daarop vermeld de namen van de ondertekenaars, hun handtekening, het bedrag dat ze wilden storten en of ze reeds betaald hadden of niet. Tot die genereuze burgers behoorden bijvoorbeeld Dargonne, die twaalf frank gaf, en Raeymaeckers, die twee livres gaf. Verondersteld wordt dat de meeste burgers ofwel actief aan het Franse bestuur deelnamen (leden van de verschillende administraties, politiecommissarissen, enzovoort), ofwel sterke sympathisanten waren. Het valt te betwijfelen of de gewone man van de Antwerpse straat ook maar iets van al deze geldproblemen afwist. Bovenaan de eigenlijke namenlijst werd er bij de petitie een korte toelichting gegeven door de municipale administratie van het kanton Antwerpen, waardoor de gulle gevers er 'zeker' van konden zijn dat hun geld ten gunste van de gemeenschap gebruikt werd. Hierbij richtte men zich echter wel tot alle medeburgers:

 

«L'administration municipale du canton d'Anvers considérant que les moyens de la commune ne lui permettent pas de faire aucun dépense pour l'embelissement du temple de la loi et la celebration de la fête du 1ervendémiaire qui doit être pompeuse et solemnelle. Invite ses concitoyens à se cotiser volontairement entreux suivant leurs facultés pour ce double objet.»[326]

 

In totaal zijn er ongeveer vijftien klachten gevonden met betrekking tot de verschillende feesten[327] (cfr. bijlage 12). De belangrijkste klacht die geformuleerd werd, was het niet kunnen betalen van een nationaal feest in het algemeen. Dat was zo in één derde van de gevallen. Wanneer men meer specifieerde waarom men het geld nodig had, werden vooral de muzikanten vermeld als erg duur, maar ook de verdeling van bier onder de bevolking kostte veel geld. Het telkens weer versieren van de Tempel van de Wet bleek tevens een kostbare zaak. Voor dit laatste werden de petities opgesteld.

Wanneer men de periode bekijkt waarin de verschillende klachten geformuleerd werden, komt men tot de volgende vaststelling. Twee derde van de gevallen concentreerden zich in het jaarVI en in het jaarVII (1798-1799), dus na het hoogtepunt van de republikeinse vieringen, dat zich immers afspeelde in het jaar IV en in het jaar V. De municipale administratie van het kanton Antwerpen vroeg dus vooral in de latere jaren regelmatig om geld. Aanvankelijk werd het geld dus nog spontaan door de centrale administratie van het departement van de Twee Neten ter beschikking gesteld, want er werd toen immers minder geklaagd over een geldtekort. De klacht van 8 thermidor [jaar XI] suggereert dat er steeds grotere eisen gesteld werden over de manier waarop de republikeinse feesten gevierd moesten worden, maar dat men door de lege schatkist wel verplicht was om de vieringen eenvoudig te houden.[328] Het zou kunnen dat het budget dat de centrale administratie van het departement van de Twee Neten ter beschikking stelde voor de verschillende vieringen in de loop der jaren onveranderd bleef, en dus niet aangepast werd aan de hogere eisen die men vanuit Parijs stelde in verband met het vieren van de republikeinse feesten.

Op 27ventôse jaarV (17 maart 1797) schreef de minister van binnenlandse zaken te Parijs aan de verschillende administraties dat hij er zich van bewust was dat:

 

«La pénurie d'argent a empêché plusieurs municipalités de célébrer les Fêtes nationales avec autant d'éclat qu'elles eussent désiré» [329]

 

Ook voordien kwam dat reeds tot uiting, zoals in dit citaat uit het "Bulletin des lois de la République Française" (17 messidor jaar IV – 5 juli 1796):

 

«Les administrations municipales à qui les localités et l'insuffisance des moyens ne permettraient pas d'exécuter toutes les cérémonies indiquées dans le présent programme, s'y conformeront du moins autant qu'il sera possible»[330]

 

De minister van binnenlandse zaken stelde in het jaar V voor om «des cérémonies simples et augustes» te houden, dus niet duur maar wel plechtig. Hiervoor moesten alle autoriteiten samenkomen, en er moesten ook oefeningen en spelen zijn voor de plaatselijke bevolking.[331] Hiervoor werden dan prijzen uitgereikt. Om die te bekostigen zag de minister drie oplossingen:

In Antwerpen lijkt het alsof er het vaakst gekozen werd voor de eerste oplossing (de petities), hoewel de derde oplossing ook wel succes had. Dat men vaak erg inventief was om de feesten te kunnen bekostigen, blijkt wel uit het volgende: daar de municipale administratie van het kanton Antwerpen niet voldoende financiële middelen had om het feest van 1vendémiaire jaarVII (22 september 1798) te betalen, droeg ze de tresorier Borrekens op om iedereen die zich voor het feest had ingezet (zoals zij die het bier geleverd hadden, de muzikanten enzovoort) slechts voor driekwart uit te betalen… Het resterende deel zou toegekend worden «lors que la caisse municipale aura des fonds»[332] Ook nu weer moest de minister van binnenlandse zaken zijn brief herhaaldelijk rondsturen. Zo stelde hij op 3 ventôse jaar VI (21 februari 1798) dat het feest van de soevereiniteit op 30ventôse overal gevierd moest worden, in de minder rijke gemeenten kon dat erg eenvoudig gebeuren. Het was immers een feest voor het volk: het plezier en de instructie moesten centraal staan.[333]

 

Ook in de Napoleontische periode kende men dergelijke financiële problemen. Weer waren de muzikanten de grootste schuldeisers. De directeur van de muzikanten drong er op 24 messidor jaar XIII (13 juli 1805) bij de burgemeester op aan om het bal dat georganiseerd was ter gelegenheid van de kroning van Napoleon op 3prairial jaarXIII (23 mei 1805) eindelijk eens te willen betalen…[334] Maar er waren ook nog andere financiële tekorten waarvoor er betaling vanwege de municipaliteit gevraagd werd. Zo schreef het Bureau van Welzijn voor de Armen in 1812 aan de administratieve commissie dat ze vóór het einde van het jaar haar werk zou neerleggen als ze niet meer fondsen kreeg toebedeeld. Dat er geen buitengewone fondsen waren om de verjaardag van de kroning van Napoleon te vieren, was blijkbaar een normale zaak, maar het Bureau benadrukte dat nu zelfs het meest noodzakelijke geld ook nog ontbrak![335] De muzikant Goossens vertelde de prefect van het departement van de Twee Neten dat hij de muziek bij een gedicht had geschreven. Dit stuk vormde volgens hem het hoogtepunt van de feestdag van Napoleon op 15 augustus. Hij vroeg bijgevolg een extra beloning voor bewezen diensten.[336] Op 24 september 1807 voegde de burgemeester van Antwerpen volgende cijfers aan zijn brief over het feest van Napoleon op 15augustus toe: de totale kosten bedroegen 8303 frank en 43 cent, doch de prefect had slechts een som van 6000 frank ter beschikking gesteld…[337]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[225] POULLET, Les institutions françaises, p. 416.

[226] BERNARD, "Het revolutionaire feest", p. 487-490.

[227] ROEGIERS, "Sociocultureel leven in de Zuidelijke Nederlanden", p. 71.

[228] SAA, MA, 1075 A, dossier 5, N° 9.

[229] DELSAERDT, "De politieke aspecten van de Franse overheersing", p. 116.

[230] LELEUX, Anvers et la première occupation française, p. 50-56.

[231] PRIMS, Geschiedenis van Antwerpen, p. 155 ; VAN ISACKER en VAN UYTVEN, Antwerpen. Twaalf eeuwen geschiedenis en cultuur, p. 239-242 ; VERAGHTERT, "Het economische leven 1789-1814", p. 200-203.

[232] VERAGHTERT, a.c., p. 200.

[233] Zie voor meer informatie: VERAGHTERT, "Het economische leven 1789-1814", p. 200-203.

[234] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 105-106.

[235] ID., Kronijk van Antwerpen. Zesde deel 1797-1798, p. 20.

[236] DELHAIZE, La Domination Française en Belgique. Tome premier, p. 339-340.

[237] ID., o.c., p. 339.

[238] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 93-94.

[239] Procès-verbal de l'Ouverture de la Navigation de l'Escaut.

[240] Dit komt ook aan bod in de literatuur: BORGNET, Histoire des belges, p. 345-346 ; STAES, Sansculotten te Antwerpen, p. 27, 91-93.

[241] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 93.

[242] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 94.

[243] Leclère vermeldt echter 10 oktober 1798.

[244] LECLÈRE, "L'esprit public en Belgique", p. 34-35.

[245] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 14, doc. 1, p. 9-10.

[246] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 21-22.

[247] ID., Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 132.

[248] Ib.

[249] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vierde deel 1791 tot en met 1794, p. 131.

[250] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N°9 ; VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 142-143. Dit wordt ook summier vermeld bij POFFÉ, Antwerpen in de XVIIIe eeuw, p.30-31.

[251] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 9, doc. 1.

[252] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 9, doc. 1.

[253] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 142.

[254] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 9, doc. 43.

[255] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 9, doc. 44.

[256] Ib.

[257] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 9, doc. 19.

[258] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 142.

[259] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 9, doc. 2.

[260] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 145.

[261] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 7.

[262] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 7, doc. 3.

[263] Deze problematiek komt ook sumier aan bod in: PRIMS, Geschiedenis van Antwerpen, p. 160.

[264] LE FRANC, Extrait du Registre aux Arrêtés.

[265] Ib.

[266] DELSAERDT, "Pedagogie en conformisme", p. 250.

[267] LE FRANC, Extrait du Registre aux Arrêtés.

[268] Ib.

[269] LE FRANC, Extrait du Registre aux Arrêtés.

[270] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 189.

[271] SAA, MA, 1075 A, dossier 4, N° 23.

[272] SAA, MA, 1075 A, dossier 4, N° 23, p. 1.

[273] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Vijfde deel 1795-1796, p. 29.

[274] Ib.

[275] SAA, MA, 1962 A, dossier 1, N° 1.

[276] SAA, MA, 1962 A, dossier 1, N° 2-6 ; REYNAUD en LE FRANC, Proclamation, (5 prairial jaarIV) ; REYNAUD en LE FRANC, Proclamation, (18 prairial jaar IV).

[277] REYNAUD en LE FRANC, Proclamation, (5 prairial jaar IV).

[278] SAA, MA, 1962 A, dossier 2.

[279] SAA, MA, 1962 A, dossier 5, N° 2.

[280] SAA, MA, 2012 A, dossier 1, N° 11.

[281] SAA, MA, 2012 A, dossier 1, N° 14.

[282] SAA, MA, 2012 A, dossier 1, N° 35.

[283] KOSSMAN, De lage landen 1780-1940, p. 42.

[284] SAA, MA, 2012 A, dossier 1, N° 1.

[285] DELSAERDT en ROEGIERS, Brabant in Revolutie, p. 84-87.

[286] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 14, doc. 1, doc. 3, p. 1.

[287] PRIMS, "Prêtres Insoumis?", p. 16.

[288] ID., o.c., p. 89.

[289] SAA, MA, 1962 A, dossier 5, N° 5.

[290] SAA, MA, 1962 A, dossier 5, N° 4.

[291] PRIMS, "Prêtres Insoumis?", p. 7.

[292] PLONGERON, "La fête révolutionnaire", p. 541.

[293] PLONGERON, "La fête révolutionnaire", p. 543.

[294] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 14, doc. 1, p. 10.

[295] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 9.

[296] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 18.

[297] SAA, MA, 1962 A, dossier 6, N° 1 ; DE LANZAC DE LABORIE, La domination française, p. 189-193.

[298] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 20.

[299] Ib.

[300] BOUMANS, Het Antwerps stadsbestuur, p. 406.

[301] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Zevende deel 1799-1802, p. 84.

[302] OZOUF, Het feest van de revolutie, p. 231-215.

[303] VAN DER STRAELEN, Kronijk van Antwerpen. Zesde deel 1797-1798, p. 227.

[304] REYNAUD en LE FRANC, Proclamation (11 floréal jaar IV).

[305] Ib.

[306] Ib.

[307] SAA, MA, 1075 B, dossier 3, N° 1 ; PRIMS, Geschiedenis van Antwerpen, p. 147 ; POFFÉ, Antwerpen in de XVIIIe eeuw, p. 28.

[308] SAA, MA, 1075 B, dossier 3, N° 1, doc. 1.

[309] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 11.

[310] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 10.

[311] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 112.

[312] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 13.

[313] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 14-17.

[314] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 19, doc. 1.

[315] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 19, doc. 2.

[316] PRIMS, "Prêtres Insoumis?", p. 321.

[317] ROBESPIERRE, Rapport.

[318] PIERRE, Les hymnes et chansons de la révolution, p. 33.

[319] SAA, MA, 1075 A, dossier 4, N° 22.

[320] SAA, MA, 1075 A, dossier 2, N° 14, doc.2.

[321] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 1, doc. 1, p.1-2.

[322] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 1.

[323] SAA, MA, 1075 B, dossier 2, N° 11.

[324] SAA, MA, 1075 B, dossier 1, N° 10, doc. 1.

 

[325] SAA, MA, 1075 A, dossier 3, N° 1.

[326] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 13.

[327] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 13, 21 ; dossier 4, N° 6 / 1074 B, dossier 1, N° 10 doc. 2-3 ; dossier3, N° 1, 3, 7 / 1075 A, dossier 1, N° 3-4 ; dossier 2, N° 12 ; dossier 4, N° 22 ; dossier 6, N° 14 doc. 1-2, N° 13 / 1075 B, dossier 2, N° 7, 19 ; dossier 3, N° 14.

[328] SAA, MA, 1075 B, dossier 3, N° 14.

[329] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 14, doc. 1, p. 4.

[330] SAA, MA, 1074 A, dossier 4, N° 12.

[331] SAA, MA, 1074 B, dossier 1, N° 14, doc. 1, p. 4.

[332] SAA, MA, 1074 A, dossier 2, N° 16, doc. 1.

[333] SAA, MA, 1074 B, dossier 3, N° 1.

[334] SAA, MA, 1076, dossier 2, N° 9,doc. 1

[335] SAA, MA, 1076, dossier 2, N° 12, doc. 3.

[336] SAA, MA, 1076, dossier 3, N° 11.

[337] SAA, MA, 1076, dossier 3, N° 4.