Tweezijdig pragmatisme. De relatie tussen Koning Albert I en de socialistische leiders van zijn tijd. (Frederik De Meyer)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Inleiding

 

In sé is het socialisme een republikeinse ideologie, vandaag de dag echter is daar nog weinig van te merken. De socialistische ministers in onze regering leggen zonder morren de eed af in handen van de Koning, van sommigen is geweten dat ze een goede relatie hebben met het koningshuis.

Dat het zo zou worden leek niet meteen waarschijnlijk in 1894, toen de opstellers van het Charter van Quaregnon vaststelden dat de grondwettelijke rechten van de Koning erfelijk zijn en dat aldus tussen die overgeleverde vormen en het republikeinse ideaal, dat al de socialistische partijen zich voorstellen, er geen verzoening mogelijk kon zijn[1], aldus het Charter.

Het is onbetwistbaar dat er geregeld conflicten tussen de instelling Koning en de socialistische beweging waren, maar meteen moet opgemerkt worden dat dergelijke conflicten er evenzeer en vaak even hard waren tussen de vorst en andere partijen. Dat deze andere partijen in beginsel niet anti-monarchie waren is het grote verschil, naast andere verschillen zoals het feit dat de BWP eind 19de eeuw een nieuwe verschijning op het Belgische politieke toneel was en een ideologie vertegenwoordigde die veel meer afweek van de twee opinies (liberale en katholieke) die België tot dan toe gekend had.

 

Om het opzet van deze studie in enkele woorden samen te vatten kan ik stellen dat hier de verhouding tussen de monarchie en een aantal voorname socialisten wordt bekeken. De socialistische personaliteiten wiens houding zal worden bestudeerd zijn allen minister geweest onder Albert I, omdat ik op die manier zeker kon zijn dat er contacten geweest zijn tussen hen en het staatshoofd. Niettemin zal er bij momenten ook aandacht zijn voor andere socialistische voormannen, zoals bijvoorbeeld een Georges Hubin, ook bij hem merkte ik een aantal interessante tussenkomsten in verband met de monarchie.

Spijts een noodzakelijke aanloop die handelt over ruwweg de laatste twintig jaar van het regnum van Leopold II, focust deze verhandeling vooral op de regeerperiode van zijn opvolger Albert I. Dit omdat het onder zijn bewind is dat de socialisten in het Belgische staatsbestel geïncorporeerd zijn, wat ze nadien altijd zijn gebleven. Kortom het gaat hier voornamelijk om de relatie tussen Albert I en de socialistische voormannen van zijn tijd. Er wordt bekeken hoe deze verhouding is ontstaan en geëvolueerd, en welke rol de factoren Koning – socialistische voormannen in het Belgische politieke leven van 1914 tot 1934 hebben gespeeld. Zoals gezegd wordt ook nagegaan of er al een verhouding voor 1914 was en hoe beide polen tegenover elkaar stonden in deze vooroorlogse periode.

Concreet bekijk ik in dit werk chronologisch hoe het staatshoofd tegenover deze socialistische voormannen stond en eventueel tegenover het socialisme in het algemeen. Volgende vragen waren speciaal het voorwerp van mijn onderzoek.

Hoe dacht Albert over de socialisten in het algemeen (en een aantal socialisten die later zijn ministers zouden worden) in de periode voor hij Koning was en in de periode tussen 1909 en 1914? Deze vraag kan ook omgekeerd worden, hoe zagen de socialisten de kroonprins en later de jonge Koning?

Zat iedereen binnen de BWP op dezelfde lijn betreffende de wijze waarop met de monarchie moest worden omgegaan?

In hoeverre waren er al contacten tussen Koning en socialisten voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Speelden een aantal tussenpersonen hier een rol? (dr. Leboeuf, de lijfarts van de Koning, was al voor de oorlog bevriend met Emile Vandervelde, net als industrieel Ernest Solvay, die ook dicht bij de Koning stond).

Zo komen we als vanzelf bij de vraag hoe men er toe gekomen is om in de crisisdagen van augustus 1914 de eerste socialist (Vandervelde) tot minister van Staat te benoemen, en later in die oorlog volwaardig socialistisch minister, met niet onbelangrijke bevoegdheden. Dit gegeven bekijk ik zowel vanuit socialistische hoek (immers door voor nationale belangen te kiezen, kozen de socialisten tegen het internationale verenigd arbeidersideaal) als vanuit de hoek van de monarchie (waren de socialisten wel betrouwbare partners?). Het socialistisch oogpunt scheen me reeds uitvoerig bestudeerd te zijn, dat van de Koning, minder. Nadat deze Union Sacrée tot stand is gekomen, gaan we na hoe de verhouding tussen de socialistische minister en de Koning evolueerde. Ook heb ik me de vraag gesteld in hoeverre de Koning pressie moest uitoefenen op de andere partijen om Emile Vandervelde als volwaardig minister in de regering te krijgen.

Het leek me ook belangrijk om na te gaan of de verhouding Koning – BWP veranderde met de afloop van de oorlog. De BWP koos na de oorlog voor pragmatisme, en bleef in de regering. Het is een vraag of Albert I hierop aandrong, de socialisten waren op het eerste gezicht immers niet meer broodnodig na afloop van de oorlog en de verzekering van de binnenlandse rust na het akkoord van Loppem.

Het einde van de uitzonderlijke toestand die een oorlog brengt, had eventueel ook andere gevolgen. De banden tussen Kerk en koningshuis in België zijn traditioneel zeer nauw, zouden er conflicten geweest zijn tussen de Koning toen deze voor regeringsparticipatie van de socialisten was en bleef na de wapenstilstand, en  kardinaal Mercier, die waarschijnlijk tegen coalities met deze vrijzinnigen was. (Hierbij kan men zich ook de vraag stellen in hoeverre coalities met de liberalen toelaatbaar waren voor de kerkelijke autoriteiten, aangezien de liberalen uiteindelijk ook vrijzinnigen zijn.)

In hoeverre waren de relaties vriendschappelijk of puur zakelijk, was er bijvoorbeeld na de oorlogsjaren (waarin beide polen op dezelfde golflengte zaten in verband met belangrijke zaken) een verzuring van de relaties in de jaren ’20 toen er heel wat tegenstellingen waren (onder meer betreffende de militaire politiek).

De vorige kwestie heb ik uitgebreid met de vraag of Albert contact had met de socialisten toen deze in de oppositie zaten. In principe kon (en kan) de oppositie in dit land straal genegeerd worden, deed Albert dit? En indien hij wel luisterde naar de socialistische oppositie(leiders), was dit uit pragmatisme, of gewoon uit sympathie voor enkele ervaren oud-ministers? Indien hij inderdaad de socialistische oppositie hoorde, heeft hij dan misschien aangedrongen bij de regering om rekening te houden met de socialistische standpunten?

In hoeverre kon Albert na de oorlog (geen crisistijd, dus minder officieuze bewegingsvrijheid voor het staatshoofd) beslissen dat socialisten al dan niet in de regering zouden zetelen? Indien hij hier werkelijk invloed op had, wat waren dan de redenen voor hem om ze al dan niet in de regering op te laten nemen?

De vraag is hier al gesteld of de socialisten in zekere zin hun invloed op of door de vorst konden doen gelden, maar die vraag kan ook omgekeerd worden. Kon Albert meer, of juist minder invloed uitoefenen op de Belgische Werkliedenpartij dan op de katholieke en liberale Partij (de traditionele partijen dus)? Voor beide mogelijkheden valt wat te zeggen, de traditionele partijen waren al lang “verankerd” in België en konden zich eventueel een koninklijke banbliksem veroorloven. De BWP was een vrij recente verschijning op het Belgische politieke toneel, had in feite veel aan de Koning te danken en zou dus met haar pas veroverde macht een jaknikker tegenover de vorst kunnen zijn. Maar hier staat tegenover dat de partij in feite hervormingen wilde en voor een deel een radicale aanhang had, in mei 1921 scheurde de extreem-linkse vleugel zich trouwens af. Die radicale vleugel zou veel minder geneigd zijn tot jaknikkerij.

Ik heb ook trachten nagaan hoe de Koning dacht over de BWP als partij, hoe beoordeelde hij het republicanisme van sommigen, wat was zijn mening over de extreem-linkse vleugel?

Tot slot leek het me de moeite waard om te focussen op één van dé grote bezorgdheden van Koning Albert I en de rol van een aantal socialisten hierin: de éénheid van het land. Mannen als Huysmans en Vandervelde waren voor toegevingen aan de Vlamingen, Destrée had opzien gebaard met zijn beruchte Lettre au Roi. Beïnvloedden deze zaken de relatie met de Koning?

 

Een probleem is dat de BWP eigenlijk weinig grote theoritici in haar rangen telde tijdens de besproken periode. We krijgen vooral te maken met geschriften van prominente socialisten, iets wat ook Guy Vanschoenbeek opmerkte in zijn studie over de relatie tussen de BWP en het Belgische vaderland[2]. Het is dus met andere woorden zo dat we vaak afwijkende houdingen zullen zien tussen de verschillende leidinggevende figuren in de BWP, net als inconsequenties door de tijd heen.

 

Het onderzoek begon ik door de correspondentie van en voornamelijk tussen de verschillende actoren op te sporen. Helaas is hiervan zeer veel verdwenen. Van politieke zwaargewichten als Edward Anseele en Camille Huysmans bijvoorbeeld is wel veel behouden, maar correspondentie met de Koning bevindt zich niet in hun archieven, hoewel die er zeker moet geweest zijn, aangezien beiden minister geweest zijn. Andere persoonsarchieven zijn dan weer grotendeels of zelfs volledig verdwenen, ik heb het hier dan over de papieren van de ministers Brunet, Laboulle en Joseph Wauters. Het is jammer, want als we Emile Vandervelde mogen geloven dan is het zo  dat le Roi Albert, d’ordinaire assez distant avec ses ministres, manifestait une véritable prédilection pour ces deux plébéiens de l’équipe gouvernementale: Edouard Anseele et Joseph Wauters[3]. Van deze vriendschap heb ik echter nergens enig spoor teruggevonden. Dat hoeft niet echt te verwonderen, immers: zelfs al heb ik veel informatie in het Archief van het Koninklijk Paleis gevonden, vele zaken zijn vernietigd. Max-Léo Gérard, voormalig kabinetschef van Albert schreef hierover in 1951 dat Albert veel persoonlijke contacten met politici onderhield, maar veel brieven die, zoals de Koning zelf zei, “de begeerte van historici zouden kunnen opwekken”, werden door de vorst zelf vernietigd aangezien zij te gevoelige informatie bevatten[4]. Helaas... Bovendien lijkt het me niet onwaarschijnlijk dat dergelijke redeneringen ook bij andere betrokkenen gespeeld hebben. Zo zijn ook zowat alle persoonlijke papieren van Jules Destrée verdwenen, wat me werd bevestigd door het stadsarchief van Charleroi dat een deel van het Destrée-archief bewaart. Navraag heb ik ook gedaan naar de archieven van personen die zoals reeds vermeld eventueel de rol van go-between tussen Albert en invloedrijke BWP-mensen in de vooroorlogse periode zouden hebben kunnen gespeeld, maar de archieven van dr. Leboeuf en van Ernest Solvay blijken ofwel spoorloos, ofwel grotendeels verdwenen, zodanig dat hier nauwelijks interessante zaken werden gevonden.

Ook het Archief van het Aartsbisdom bleek een ontgoocheling. Wat pro-forma-correspondentie met de koninklijke familie (kerstwensen, en dergelijke zaken) en enkele krantenknipsels was de magere oogst na een bezoek aan deze instelling. Ook hier moet er ooit meer geweest zijn: in het archief van het Koninklijk Paleis zelf immers bevonden zich wel een aantal politiek geladen brieven vanwege het aartsbisdom.

 

            De opsomming der archieven is tot nu toe negatief geweest, maar wat andere archieven betreft heb ik meer geluk gehad. Het Archief van het Koninklijk Paleis bevat heel wat waardevolle documenten met betrekking tot sleutelmomenten in de Belgische politieke geschiedenis, zoals crisissen en regeringsvormingen. Ook de socialistische archieven bleken waardevolle informatie te bevatten. In het IEV ging het omzeggens uitsluitend over informatie uit het Vandervelde-archief. Aangezien Emile Vandervelde de belangrijkste socialistische leider uit de besproken periode is, had ik dus zeer veel aan dit archief. In het AMSAB leerde ik veel uit de microfilms van de verslagen van de vergaderingen van het bureau en de algemene raad van de BWP. In het AMVC tenslotte, vond ik in het Camille Huysmans-archief een aantal zeer interessante brieven.

 

            Ik meen dus te mogen stellen dat dankzij de rijkdom aan informatie die zich in de verschillende archieven bevindt,  en de indrukwekkende hoeveelheid literatuur die bestaat met betrekking tot de Belgische politiek en het koningschap, een aantal interessante feiten en evoluties kunnen worden vastgesteld in deze verhandeling.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Vandervelde (E.). Na-oorlogsch socialisme. Voorontwerp tot herziening van ons programma., Brussel, De Wilde Roos, 1924, p.199.