'De overtreffelijcke reijse gedaen door Reynier Adriaensen'. Leven als soldaat in de Oost, (1681-1689) (Bram Cocquyt)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II: BESPREKING

 

HOOFDSTUK VII: OVERIGE EXPEDITIES

 

1. De Lampongse expeditie.

 

In zijn laatste hoofdstuk heeft Reynier het over de Lampongs alsof het een onafhankelijke regio is die dringend onder VOC-controle dient gebracht te worden, omwille van hun steun aan de rebelse Soeripati. Een indrukwekkende vloot vaart uit en de opstandige Lampongers worden na enkele hevige gevechten onder de VOC-juk gebracht. Reynier heeft weer eens de klok horen luiden, maar weet de klepel niet te vinden.

 

Het was inderdaad zo dat na de overval op kapitein Tack (niet ervoor zoals Reynier schrijft) nabij Kartesoera een golf van onrust door Java en Sumatra waarde. Één van die onruststokers was ene Jang di Pertuan, die de titel van de legendarische koning van Menangkabau droeg. In naam van de islam verklaarde hij de oorlog aan de Nederlandse ongelovigen en verschanste zich met zijn Maleiers op het Sumatraanse eiland Billiton. Van daaruit bestookte Jang di Pertuan handelsschepen en ruide hij vorsten tegen de Hollanders op. De moord op Tack sterkte Jang di Pertuan in zijn streven en hij voerde zijn acties op. Zodanig zelfs dat de regent te Palembang vreesde voor een aanval van de sultan van Djambi (opgehitst door Jang di Pertuan). De toestand werd kritiek en de Hoge Regering vreesde de peperrijke Lampongs te verliezen. De Lampongs, tegenover Bantam gelegen en hoorden de stad toe. Bang de winstgevende contracten met de Bantammers te verliezen, zond Batavia een vloot uit onder leiding van Steven Klaerbout en schipper Krijn de Rande. Zij voegden zich bij de Bantamse vloot die al enige tijd in de Sunda Straat kruiste om de onruststokers te vatten. Het kwam tot een treffen in de baai van Lampong. De vijanden vluchtten en de vloot ontscheepte waarna nog een treffen volgde waarbij de Bantams-Hollandse macht de bovenhand hield. Nicolaas de Graaff beschreef de expeditie als volgt: “Dese vloot ... na de Bogt van Liampon gestoken, sijn aldaar geland, en met de Liamponders en Mannakabers in een groot gevegt geraakt, in welke d’onse de overhand behouden hebbende, hebben haar Negeryen verbrand, veel van haar vaartuigen verdelgd, en vele van dese Rebellen gevangen; waar na d’onse weder overstaken.”

 

De beknoptheid van De graaff is typisch. Ook De Jonge en Valentijn doen de opstand met enkele regels af. In recente literatuur is zo mogelijk nog minder terug te vinden. Enkel de Generale Missiven bieden enig soelaas. Daar vinden we ook dat met de Lampongse overwinning geen einde kwam aan de Sumatraanse onrust. Krijn de Rande moest een tweede maal uitvaren, deze maal naar Palembang. Hij moest de factorij beschermen en het smokkel- (de peper wordt aan Engelse handelaars verkocht) en piratennest Djambi uitroken. Met dreigementen en enig wapengekletter slaagt Krijn de Rande erin de toestand te normaliseren en de peper stroomt als voorheen naar Batavia.

 

Zijn er linken tussen Reynier en de andere auteurs? De hoofdlijnen van Reyniers verhalen kloppen alleszins. Strijd in de Lampongs aan de zijde van Bantam, Soeripati als (evenwel onrechtstreekse) inspirator en piraterij (niet van de Lampongers als wel van Jang di Pertuan). Maar omdat Reyniers verslag van de gebeurtenissen het meest uitgebreide is dat ik teruggevonden heb, is zijn getuigenis over het verloop van de veldslag moeilijk te staven. De omvang en duur van de strijd zullen wel overdreven zijn, maar ook De Graaff heeft het over een “groot gevecht.”  De vloot met “negen groote schepen van oorlogh ende dertich cleijne de welcke men noemt Potsanlin” die volgens Adriaensen de Sunda Straat komt aardig overeen met die van De Graaff en die in de Generale Missiven. Ook daar zien we enkele Hollandse oorlogsschepen vergezeld met tientallen ‘patjallings’ of ‘patchiallangs.’  Reynier heeft het over “Potsalins”. Hierin herkennen we de pentjalangs, wat een soort grote handelsvaartuigen waren die in het westelijk deel van de archipel in gebruik waren. Het is toch opvallend dat Reynier enkel in verband met de Lampongse expeditie deze schepen vermeld, hoewel ze frequent voorkwamen.

 

Was Reynier op de vloot van Krijn de Rande? Ik ben geneigd ‘ja’ te antwoorden. Hij zat waarschijnlijk op de vloot die slag leverde in de Lampongs. Zijn verslag van het krijgsverloop is dan het enige waarover we beschikken, wat controle er natuurlijk niet op vereenvoudigd. De schepen die uitvoeren om het kantoor te Palembang te versterken en afrekenden met Jang di Pertuan, vertrokken zonder Reynier, anders hadden we daar zeker enige neerslag in zijn reisgeschrift van teruggevonden. Hij zat dus op één van de schepen die na de Lampongse zege terugzeilden naar Batavia.[330] 

 

2. “Het eijlant Kissemis”.

 

In het laatste kapittel vertelt Reynier ons kort het relaas van de verovering en verlies van het eilandje Kissemis (of Qishm) gelegen in de Straat van Ormoes.[331] Qishm ressorteerde onder het Safavidische Perzië van sjah Suleyman I. Eind jaren 1670 kregen de Hollanders te maken met een dalende omzet in hun Perzische kantoren en tegen april 1681 was de toestand zo verslechterd dat de Hoge Regering besloot de belangrijke zijdecontracten (de Nederlanders kregen zijde aan een voordelige prijs in ruil voor tribuutgeschenken) op te zeggen, omdat hun kantoor te Gamron niet de vereiste winsten boekte. Andere Europese naties kampten met dezelfde problemen. De Portugezen beantwoordden de Perzische onredelijke taksen en beperkende maatregelen met bruut geweld, ze kaapten namelijk simpelweg zoveel mogelijk Arabische schepen. Geïnspireerd door de Portugezen besloot de Hoge Regering op zijn beurt tot (gewelddadige) actie over te gaan. Voormalig Perzisch directeur Reynier Casembroot kreeg de leiding over de expeditie. Casembroot vertrok op 28 november 1683 van de Bataafse rede met vier schepen en 240 soldaten. Te Gamron aangekomen zond hij protestbrieven in naam van de Hoge Regering naar de sjah te Ispahan. De sjah verzuimde te antwoorden maar versterkte in plaats daarvan wel zijn vestingen te Gamron en Qishm. Toen Casembroot zag dat zijn blokkade van Gamron niet de verhoopte resulaten opleverde, besloot hij tot actie over te gaan. Hij zeilde op naar Qishm, ontscheepte en bestookte de Perzische vesting. Op 3 augustus 1684 gaf het Perzische garnizoen zich over. De bezetting van Qishm was niet zozeer een poging de macht van de sjah te ondergraven als wel een troef om uit te spelen aan de onderhandelingstafel. De Hollanders stonden niet sterk genoeg in hun schoenen om een bedreiging te vormen voor de sjah, maar met de inname van Qishm toonden de Hollanders dat ze hem in hart van de Perzische handel konden treffen. Qishm verplichtte de sjah om opnieuw met de Hollanders te onderhandelen. Elf maanden na de verovering werden Qishm en de gekaapte schepen aan de sjah overgedragen in ruil voor de garantie op vrijhandel te Gamron en redelijke taksen. De dood van Casembroot in augustus deed de spanning nog even stijgen, maar de VOC haalde uiteindelijk haar slag thuis. De betrekkingen met Ispahan normaliseerden, handel en winst namen toe en de Hollanders hadden getoond dat ze niet zomaar met zich lieten sollen.[332]

 

Laten we nu eens kijken wat Reynier over deze gebeurtenissen te zeggen heeft. Volgens hem verzocht het kantoor te Suratte om hulp nadat moren het eiland Kissemis ingenomen hadden en bovendien een Hollands scheepje gekaapt hadden. Hieruit blijkt al dat Reynier bijzonder slecht op de hoogte was van de ware toedracht. Want de hulpkreet bereikte Batavia bij monde van Casembroot (vanuit Gamron dus), Kissemis was al eeuwen in handen van de Perzen en van een scheepskaping is niets terug te vinden. De verwisseling van Suratte en Gamron blijkt ook uit het feit dat hij Suratte “onder Persien” situeert, een plaatsing die meer steek houdt voor Gamron dan voor Suratte. Reynier gaat op de ingeslagen weg voort en de ene fout volgt de andere op: de vloot was maanden langer onder weg dan Reynier schrijft, de aanval volgde pas na vruchteloze onderhandelingen te Gamron en niet onmiddellijk en zonder waarschuwing, de datering 1688 in plaats van 1684, er werd geen of bijna geen buit genomen (Reynier schrijft dat “de Nederlanders eenen schoonen but van gout ende silver” namen), de teruggave van Kissemis verliep vreedzaam (de moren heroverden het eiland niet met een “een stercke vloot”), Kissemis was bijna een jaar in Hollands bezit (Reynier heeft het over een half jaar), de admiraal (Casembroot) kon zich niet verantwoordden op Batavia want hij stierf in Perzië.

 

Al zijn we één en ander van Reyniers ‘vrije stijl’ gewend, vergist hij zich hier zo grondig in data, plaatsnamen en feiten dat we met zekerheid kunnen stellen dat Reynier nooit te Gamron of Kissemis geweest is. Zulk een fouten maakt men immers niet als men langer dan een jaar ergens verblijft. Trouwens is het niet zeer onwaarschijnlijk dat Reynier een reis langs Coromandel- en Malabarkust (op weg naar Gamron patrouilleerde Casembroots immers enkele maanden in die wateren) vergat op te nemen in zijn reisgeschrift? Nee, ik denk dat de ware toedracht meer op het volgende zal geleken hebben. Casembroots verblijf te Batavia en zijn gelobby voor de Perzische zaak van november 1682[333] tot november 1683 zal ongetwijfeld zelfs de minste VOC-dienaar ter ore zijn gekomen. Het vertrek van 240 onfortuinlijke collega’s naar het verre Perzië zal de achtergebleven soldatentongen evenmin onberoerd gelaten hebben en ook Reynier moet het verhaal opgevangen hebben. Wat het resultaat is van dat verhaal en Reyniers selectieve geheugen waar hij jaren later op leunde om zijn memoires aan het papier toe te trouwen, staat te lezen op de laatste pagina van zijn manuscript.

 

3. De terugreis.

 

Wanneer sleepte Reynier zijn scheepskist terug aan boord? Zelf schrijft hij “Int eerste van het jaer 1689 ben (ick) schepe gegaen naer mijn vaederlant met een vloot van negen schepen sterck, waer van ick in mijn tweede deel meerder sal van handelen.” Een tweede deel dat (voorlopig nog?) nergens is opgedoken. Kunnen we Reynier geloven en aannemen dat hij na zijn dienst (een standaardcontract duurde vijf jaar) nog voor drie jaar bijtekende?  Wogen de twee gulden extra op tegen de ontberingen die hij zo uitvoerig beschreef?

 

De retourvloten verlieten Batavia tussen november en januari. Maar verliet Adriaensen nu de Bataafse rede eind 1686/ begin 1687 of “int eerste van het jaer 1689”? De Lampongse opstand brak uit na de moord op François Tack en kunnen we dus situeren in de zomer van 1686. Tussen die expeditie en 1689 ligt een lacune van een dikke twee jaar. Reynier vult die blanco periode in door er de Perzische expeditie te situeren. We hebben kunnen constateren dat deze datering fout is. Moeten we hieruit besluiten dat Reynier niet in 1689 huiswaarts trok, maar wel in 1686/87? Vragen die op een antwoord blijven wachten, omdat Adriaensen nergens terug te vinden is in de lijsten van ‘gerepatrieerden’ die we in de ‘overgekomen brieven en papieren’ aantreffen. Misschien liet hij een spoor achter in Amsterdam of Antwerpen, maar dit is zoeken naar de spreekwoordelijk speld in de archiefberg.

 

Met “een vloot van negen schepen sterck”  zou Reynier naar eigen zeggen huiswaarts gevaren zijn. Op het eerste zicht een duidelijk aangrijpingspunt om zijn retour te dateren, maar als we de Dutch-Asiatic Shipping op na slaan komen we geen stap verder. In december 1686 vertrokken zes schepen uit Batavia, die bij de Kaap De Goede Hoop met schepen uit Ceylon en Bengalen een vloot van elf schepen vormden. Een jaar later vertrekken opnieuw zes schepen in december vanuit Batavia. De zes voegen zich aan de Kaap bij vijf schepen uit Ceylon en vormen zo een vloot van elf schepen. Op Kerstdag 1688 vertrokken alweer zes schepen van de Bataafse rede die zich aan de Kaap bij drie collega’s voegden, vanwaar ze op zeventien april 1689 met zijn negenen vertrokken. In geen enkel jaar vertrekt dus een vloot van negen schepen vanuit Batavia. Opmerkelijk is wel dat de retourvloot van 1689 vanaf Kaap De Goede Hoop met negen schepen voer. Reyniers vertrek rond de jaarwende 1686/1687 past echter het best in ons geschiedverhaal.[334]

 

Afreis in februari naar en aankomst te Batavia in juli 1681, strijd om Bantam van 1682 tot 1684, onrust in de binnenlanden met de moord op Tack als orgelpunt in februari 1686 en de Lampongse opstand in de zomer van 1686 gevolgd door Reyniers vertrek begin 1687. Zo zag Reyniers ‘tour of duty’ er uit als je het mij vraagt.

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[330]  W. Ph. COOLHAAS, op. cit., deel V, pp. 39-42 en J. C. M. WARNSINCK, op. cit., pp. 218-220 en  J. K. J. DE JONGE, op. cit., pp. XLI-XLIII en F. VALENTIJN, op. cit., V (1), p. 40 .

[331] Voor een gedetailleerde, eigentijdse kaart van het eiland en afbeelding van het fort kan men terecht in het Haagse VOC-archief

Qishm, Kaartenzaal, Algemeen Rijksarchief Den Haag, inv. nr. VEL 866.

[332] B. J. SLOT, The Arabs of the Gulf, Leidschendam, 1993, pp. 206-212 en F. VALENTIJN,  op. cit., Deel V (1), p. 249 en R. J. BARENDSE, Koningen, compagnies en kapers, de Arabische zeeën, 1640-1700, proefschrift aan de rijksuniversiteit Leiden, 1991, pp. 42-56 en J. E. HEERES, en F. W. STAPEL, Corpus Diplomaticum Neerlando-Indicum. Verzameling van politieke contracten en verdere verdragen door de Nederlanders in het Oosten gesloten, deel III, bijdragen voor het Koninklijk instituut voor Taal-, land- en volkenkunde, 57, 87, 91, 93 en 96, ‘s Gravenhage 1907-1955, pp. 367-370.

[333] N. MAC LEOD, op. cit., p. 488.

[334] J. R. BRUIJN, F. S. GAASTRA, ..., op. cit., Volume III, Homeward-bound voyages from Asia and the Cape to the Netherlands (1597-1795), p. 124-131.