'De overtreffelijcke reijse gedaen door Reynier Adriaensen'. Leven als soldaat in de Oost, (1681-1689) (Bram Cocquyt)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II: BESPREKING

 

HOOFDSTUK VI: DE MOORD OP KAPITEIN FRANCOIS TACK

 

Net als hierboven zal ik eerst de historische versie weergeven om die dan af te wegen tegen Reyniers versie. Voor de ‘officiële’ versie vertrouw ik op de doctoraalscriptie van De Graaf; ‘De moord op Kapitein François Tack, 8 februari 1686’ en Ricklefs’ ‘War, culture and economy in Java, 1677-1726.

 

1.  De Graaf en Ricklefs.

 

1.1 Soeripati.

 

Nog meer dan Tack en de susuhunan is Soeripati dé spilfiguur van de gebeurtenissen te Kartesoera. Hij was een levende legende voor Europeanen en Javanen en nog lang daarna stond zijn naam voor gehate en gevreesde indiaanse moordenaar of heroïsche vrijheidsstrijder. Zijn leven is omhuld met mythen en halve waarheden, gecreëerd door Europeanen en Javanen.

 

Javaanse verhalen over Soeripati’s leven zijn opgetekend in de Javaanse kroniek Babad Kraton.[322] Het verhaal begint te Batavia waar Kapitan Emur een aantrekkelijke, Balische slaaf bezit. Deze slaaf bracht zijn meester voorspoed zowel in de handel als  zijn ambtelijke carrière. De Hollander werd onmetelijk rijk en werd één van de twaalf Raden van Indië. Om al deze redenen noemde Emur zijn slaaf Untung (‘voorspoedig lot, goede fortuin’), adopteerde hem en gaf hem alles wat hij maar wou. Emur had ook een tienerdochter die haar ogen niet van Untung kon afhouden en uiteindelijk hebben ze een affaire. Ondertussen blijft Emur Untung met geschenken overladen, geschenken die Untung op zijn beurt weggeeft en zo een schare van trouwe volgelingen achter zich krijgt. Als de liaison en het weggeven van rijkdommen aan het licht komen, is Emur woedend maar de smeekbedes van Untung doen hem afzien van strenge straffen. Maar als Untung en de dochter des huizes volharden in hun affaire is Emur onverbiddelijk. Untung en zestig metgezellen worden in de magazijnen opgesloten.

 

Door toedoen van Untung ontsnappen de gezellen en als beloning betuigen ze hem hun onvoorwaardelijke trouw. Zijn wraak bestaat uit amok lopen tegen de Hollanders waarbij vele Hollanders (zelfs VOC-soldaten) en bendeleden het loodje leggen. Zijn faam verspreid zich als een lopend vuurtje en weggelopen slaven stromen toe. Een Hollandse militaire actie dwingen Untung en compagnie naar Cirebon uit te wijken. Daar weet hij zich in de gunst van de sultan te werken die hem de naam Soeripati (‘moedig tot de dood’) geeft. De Cirebonse sultan kan zijn veiligheid niet garanderen en raad hem aan verder oostwaarts te trekken, naar Kartesoera te Mataram. Als Soeripati te Mataram arriveert, barst in Banyumas (grensstreek met Cirebon) een opstand tegen de susuhunan los. Soeripati trekt uit eigen beweging op tegen de rebellen en brengt de opstandige regio terug in het gelid.[323] Soeripati en compagnie werden hiervoor overstelpt met geschenken en kwamen op goede voet te staan met het Mataramse hof.

 

De VOC archieven borstelen een minder mythische Soeripati. De omstreeks 1660 geboren Balische slaaf was eertijds de favoriete slaaf van Pieter Cnoll. Cnoll was opperkoopman en eskadercommandant die zich in de begindagen van de Compagnie aan de zijde van Coen en Bontekoe onsterfelijke roem en onmetelijke rijkdom (met morshandel evenwel) vergaarde. Oentoeng werd bij testament aan Cnolls zoon overgemaakt, wat hem helemaal niet zinde want hij had gerekend de vrijheid te krijgen. Diens zoon behandelde hem zo slecht dat hij het hazepad koos en Batavia’s Ommelanden met een roversbende onveilig maakte.[324] Zijn bende werd later in dienst genomen door kapitein Ruys en ingeschakeld in de jacht op Sjeich Yoesoef. Na het gevecht met Kuffeler trok Soeripati oostwaarts en werd een tijdje met rust gelaten omdat de compagnie de handen vol had met een Engelse vlootaanval. Soeripati stootte aanvankelijk op tegenstand maar na verloop van tijd werkte hij zich in de gunst van het het keizerlijke hof en in maart 1685 werd hij feestelijk te Kartesoera binnengehaald. Soeripati had het ondertussen tot onbetwiste leider van zijn troep vrijbuiters gebracht. Soeripati kwam op goede voet met de susuhunan te staan en de vraag van de Compagnie om hem uit te leveren bleef dan ook onbeantwoord. Greving, de commandant van het Hollandse garnizoen te Kartesoera, had in mei 1685 de toestemming verkregen Soeripati gewapenderhand in hechtenis te nemen of te doden, maar durfde die opdracht niet uit te voeren. Soeripati had inmiddels de steun van de Javaanse groten verworven en de arrestatie werd een hachelijke zaak.

 

1.2 De Omstandigheden.

 

Een belangrijk punt van onenigheid vormden de grote oorlogsbetalingen die de Compagnie van Mataram eiste. In het verdrag van 1677 waren deze vastgesteld op het omvangrijke bedrag van 250 000 realen. De aflossingen kwamen zeer traag op gang. In 1683 vertelde Amangkoerat II zijn verzamelde groten in Kartesoera dat hij van plan was om een algehele schatting in zijn rijk te houden. Hoewel die belastingheffingen enkele malen waren herhaald, slaagde de susuhunan slechts met moeite in het verzamelen van grote sommen geld. Veel bleef hangen in de lagere echelons van de Mataramse staat. Toch kon in 1685 en 1686 de regent van Demak namens de susuhunan 60 000 realen aan de VOC overhandigen. Een Matarams gezantschap formuleerde eind 1684 haar grieven te Batavia. Vooral het feit dat Cirebon, Sumenep, Pamekasan en Semarang aan het gezag van de susuhunan bleven onttrokken, stak zeer. Voorts werd geklaagd over de aantasting van de verkoopmonopolies van de regenten en over het feit dat de VOC hen het drijven van inter-insulaire handel bijna onmogelijk maakte. De kosten van de garnizoenen te Kartesoera en Japara, die door Mataram moesten worden betaald, wilden de Javanen verlaagd zien. De susuhunan schreef in zijn begeleidende brief recalcitrant dat hij geen geschenken stuurde aan de gouverneur-generaal, want dat alles immers toch al aan de compagnie toebehoorde.

 

Na Speelmans dood (11 jan. 1684) besloot de Hoge Regering haar houding met de susuhunan grondig te herzien door de zending van een speciaal gezantschap, een gezantschap dat in 1685 onder leiding van Tack vertrok. Tack droeg bij zich brieven die aanstuurden op een vermindering van de schuldenlast en een versoepeling van de verstikkende contracten. Maar  Soeripati’s optreden in Kartesoera wakkerde de anti-Hollandse gevoelens aan en maakte Tacks optreden nog urgenter. De compagnie liet zich echter in slaap sussen door de onderdanige houding van de Javaanse groten die werk maakten van de schuldaflossing en verwachtte een goede uitslag van Tacks expeditie.

 

Kapitein Tack kende een voorspoedig carrière. In 1649 te ‘s Gravenhage geboren arriveerde hij in 1672 in Indië. Bij zijn aankomst werd hij van vaandrig tot provisioneel luitenant benoemd. Tijdens de oorlog tegen de Fransen in Voor-Indië werd hem de rang van kapitein toegekend. Met Poleman maakte hij de expeditie tegen de Makassaren in 1676 mee en onder Hurdt nam hij deel aan de verovering van Kediri waar hij de hand wist te leggen op de keizerlijke kroon. Tack weigerde de heilige kroon aan de kersverse susuhunan te geven tenzij hij een fikse vergoeding kreeg. Tack kreeg uiteindelijk zijn geld maar haalde wel de woede van de susuhunan en zijn gevolg op zijn hals.[325] Na een expeditie naar Palembang werd hij onder Saint-Martin naar Bantam gestuurd. En zoals boven geschreven is het succes van die expeditie vooral aan zijn krachtdadig optreden te danken. Deze verdienstelijke officier werd op negen mei 1685 met het gezantschap naar Mataram belast. Op drie november vertrok hij daadwerkelijk uit Batavia maar het zou nog duren tot acht februari om Kartesoera te bereiken. Die tijd gebruikte hij om Java’s oostkust te bereizen en te onderhandelen met de rijksgroten. Ondertussen werd te Kartesoera druk geïntrigeerd en gecomplotteerd. De susuhunan was even bevreesd voor de VOC als voor Soeripati en verwerd daardoor een speelbal in de handen van zijn rijksgroten. De spanning aan het hof steeg toen het Hollandse gevaar naderde. Op 2 februari marcheerden twee vooruitgezonden compagnies de loge binnen. Dadelijk viel hun de zenuwachtige stemming van de Javanen op, velen begonnen immers in te zien dat ze met de compagnie hoog spel speelden. Om de Hollanders gerust te stellen, stelde de rijkstbestuurder van de susuhunan voor om Soeripati te vergiftigen. De Hollanders gaven hem een gif maar Soeripati bleef levend en wel. In dit voorvalletje komt de dubbelzinnige houding van het keizerlijke hof duidelijk naar voor. De susuhunan ging ver om zijn zogezegde loyaliteit tegenover de compagnie te bewijzen. Op 8 februari legde hij Soeripati een ultimatum voor; overgave aan hem (of de VOC) en ontwapening. Soeripati ging hier niet op in en de susuhunan antwoordde met een bestorming van diens pagger. Soeripati’s Baliërs wisten echter het het kordon te doorbreken en naar het oosten de wijk te nemen. Ongelofelijk als men voor ogen houd dat de susuhunan een numerieke overmacht van honderd tegen één had. Wonder of doorgestoken kaart? De Graaf is formeel, het gevecht van 8 februari was een schijngevecht om het vertrouwen van de compagnie te wekken en dat daarbij doden vielen is een teken van de despotische macht van Javaanse heersers. De Graaf komt tot het besluit dat in de maanden voor Tacks aankomst de onderhandelingen tussen de susuhunan en Soeripati over diens uitlevering aan de VOC met zeer weinig ernst gevoerd werden en dat  het gevoerde gevecht een schijngevecht was.

 

1.3 De aanval.

 

Soeripati had een steunpunt nodig te Kartesoera wilde hij met succes de strijd met Tack aanbinden. Officieel waren Soeripati en de susuhunan echter vijanden. Een listig plan zorgde ervoor dat alles in zijn plooien viel. Enkele kilometers buiten het keizerlijke hof werd een nederzetting door enkelen van Soeripati’s bende verwoest en in brand gestoken. Tack meende dat de hele Balische bende er zich ophield en verliet zijn versterking om tegen Soeripati op te trekken. Toen ze ter plaatse kwamen, vonden ze niets dan smeulende resten en hoorden in de verte schoten te Kartesoera. Soeripati had namelijk van de gelegendheid gebruik gemaakt om een verrassingsaanval op de patrouillerende kapitein Greving uit te voeren en hem neer te sabelen. Na die aanval trokken ze het keizerlijke paleis binnen en staken enkele gebouwen in brand om de schijn te wekken dat ze het met geweld veroverd hadden. Tack keerde bij het horen van het strijdgewoel terug en deed een aanval op de Baliërs. Het was een verbeten strijd en de Baliërs leken het onderspit te delven. Maar op het cruciale moment kregen ze de steun van de Balische hulptroepen van de susuhunan wat tot de nederlaag van de Hollanders leidde.

 

Uit militair standpunt is de overwinning te danken aan de overgave waarmee de Baliërs streden. Ze waren in ceremoniële witte gewaden gehuld wat erop wijst dat ze bereid waren te strijden tot het bittere eind. Zulk een verbeten tegenstanders waren nieuw voor de Hollanders die gewend waren het tegen gewapende boeren op te nemen in plaats van goed geoefende en fanatieke desperado’s. Het verassingselement was het andere cruciale voordeel van de Baliërs. Afgesneden van hun legerplaats, waar voorraden superieure wapens lagen opgeslagen, waren de Hollanders min of meer vissen op het droge. Na het afschieten van een handvol kogels stonden ze quasi machteloos tegen de razende, amokmakende aanvallers. Verrassing, fanatisme en listig verraad zijn de ingrediënten die tot de dood van Tack en 67[326] anderen leidden.

 

Na het moordend gevecht trokken de Hollanders zich in de grootste verwarring binnen hun versterking terug. Soeripati liet de kans liggen de Hollandse schans aan te tasten en hun de genadeslag toe te dienen en trok zich terug in het binnenland. De enige overgebleven officier, Eygel, werd tot kapitein benoemd en hij putte zich uit in beleefdheden en relatiegeschenken tegenover de susuhunan. Ook de susuhunan deed zijn best om zijn onschuld te bewijzen en was al te vriendelijk voor het achtergebleven garnizoen. VOC en susuhunan hielden de schijn van wederzijds vertrouwen hoog, maar wantrouwden elkaar op alle vlakken. De susuhunan mobiliseerde zijn leger en trok een extra palissade rond zijn paleis op, terwijl de Hollanders hun schans versterkten en vanuit Japara en andere plaatsen wapens lieten overkomen. Uiteindelijk werd de knoop door de Hoge Regering doorgehakt. Op 20 maart 1686 brak het Kartasoerse garnizoen op en marcheerde het richting Semarang. Einde van de ‘bezetting’ van het keizerlijk hof, de susuhunan was weer ‘vrij.’

 

Batavia was geschrokken van de onverwachte en brutale aanslag van Soeripati. Maar meer nog werd de dubbelzinnige houding van de susuhunan gelaakt. Zijn uiterlijke onderwerping maar innerlijke vijandschap wekte de nodige wrevel te Batavia. Ondanks het machtsvertoon (versterkingen werden naar Japara en Semerang gestuurd) en de dreigende taal, bond de Hoge Regering in door het Kartasoerse garnizoen terug te roepen.

 

Wat met Soeripati? Hij trok zich op Pasoeroean terug en gedroeg zich als een potentaat die met veel uiterlijk vertoon over de oosthoek (van Soerabaya tot Balambangan) van Java regeerde. Veel Baliërs, maar ook Maleiers en Javanen trokken in kleine groepjes naar Pasoeroean om zich bij Soeripati aan te sluiten. Ook nodigde deze Makassaarse zeerovers uit om zich daar te vestigen. In eerste instantie trachtte het Mataramse hof het gevaar te bezweren door Soeripati in te kapselen. Bovendien was hij dan bij een aanval van de VOC alsnog nuttig. Hem werd beloofd dat hij als regent van Pasoeroean erkend zou worden, op voorwaarde dat hij zich net als de overige regenten eens per jaar in Kartesoera zou vertonen. In 1687 trok Soeripati met een klein legertje naar de hoofdstad en onderwierp hij zich formeel. Een poging van de susuhunan om hem heimelijk te laten vermoorden, deed hem hals over kop terugkeren naar Pasoeroean, van waaruit zijn volk strooptochten ging ondernemen door Oost-Java. De susuhunan besloot nu dat Soeripati tot elke prijs moest worden verslagen. Tussen 1688 en 1700 werden telkens massale legers naar het oosten gestuurd, die echter weinig successen boekten. Soeripati en de zijnen hadden zich verschanst in oninneembare versterkingen, waarop vrijwel iedere stormloop stuk liep. Mataram’s antwoord was een uitputtingsoorlog: door voortdurend grote legers naar Pasoeroean te sturen, hoopten de Javanen de economie van het gebied volledig te ontregelen. In het begin van de 17° eeuw had Mataram op die wijze de noordkust weten te veroveren. Maar in Pasoeroean hielp dit niet, omdat de legers niet permanent aanwezig waren en Soeripati van luwtes in de strijd gebruik maakte om strooptochten te houden in de vruchtbare gebieden als Kediri en Madiun. Hoewel relatief weinig werd gevochten, was het verlies aan mankracht bij de Javanen erg hoog, als gevolg van ziekte en honger. Ook pogingen om door middel van onderhandelingen uit deze patstelling te geraken liepen op niets uit. Amangkoerat II en de leidende factieleden beseften dat zij zonder de VOC Soeripati niet konden verslaan. Vanaf 1690 smeekte de Mataramse elite de Compagnie telkens om militaire steun maar de VOC beschouwde dat slechts als slinkse pogingen haar troepen het binnenland in te lokken. Pas in 1704 zou de VOC haar laten verleiden om op de Javaanse verzoeken om interventie in te gaan. De Mataramse susuhunan leunde als nooit tevoren op de militaire macht van de VOC, waarvan deze gebruik maakte om de economische exploitatie van op te drijven. Maar ondanks de inmenging van de Hollanders bleef de vrijgelaten slaaf Oentoeng tot het einde van zijn dagen de heerser van een rijkje in Oost-Java.

 

2. Adriaensen.

 

Reyniers versie vinden we terug onder kapittel 31. Onze soldaat heeft wederom de klok horen luiden maar weet de klepel niet hangen, waardoor het bijzonder moeilijk wordt te besluiten of Reynier al dan niet aanwezig was te Kartesoera. We kunnen immers enkel afgaan op zijn weinig nauwkeurig reisgeschrift. De bewaarde documenten vermelden immers nergens soldaat Reynier Adriaensen (bijv. in generale sterktes of lijsten met gewonden). Maar laten we alvorens verdere conclusies te trekken eerst Reyniers woorden onder de loep nemen.

 

Adriaensen schrijft dat die verduivelde Soeripati het numeriek veel sterkere leger van de susuhunan weet te verslaan en vervolgens naar Kartesoera optrekt om zich in het paleis van de gevluchte keizer te vestigen. Net het omgekeerde dus als wat hierboven (1.1 Soeripati) staat, Soeripati werd immers met open armen te Kartesoera ontvangen. Volgens Reynier zijn Soeripati en de susuhunan aartsvijanden en niet de heimelijke bondgenoten die ze in werkelijkheid waren. Misschien had hij de strijd in de Banyumas voor ogen toen hij zijn reisverhaal neerschreef, en verwisselde hij de rebellen met het leger van de susuhunan. Reyniers vergissing is niet onbegrijpelijk. Voor eenvoudige soldaten als Reynier was Soeripati dé vijand, een heimelijk verbond met de susuhunan leek hun uitgesloten. Toen ze in Kartesoera slag leverden met de Baliërs bleken die echter vanuit het paleis van de susuhunan te opereren. Die tegenstrijdigheid wordt in Reyniers versie opgelost en tegelijk wordt de slagkracht van Soeripati’s bende nog eens dik in de verf gezet, een wijdverbreid literair cliché gebied immers de kracht van de tegenstander op te hemelen.

 

Zoals hierboven vermeld was Tacks zending geen militaire expeditie, zoals Reynier schrijft, maar in de eerste plaats een diplomatieke zending. Tack reisde niet over zee naar Japara maar trok langs de Noordkust (door Cirebon) naar Semarang om via de hoofdweg naar Kartesoera op te trekken. De sfeer te Mataram was gespannen (in november 1685 waren enkele Nederlanders en Baliërs reeds slaags geraakt) maar van een vechtpartij tussen de indiaanse hulptroepen en Soeripati waarbij maar liefst 108 doden vielen was absoluut geen sprake.

 

De beslissende slag is bij Reynier over meerdere dagen gespreid en spectaculairder dan in werkelijkheid, maar de essentie komt wonderwel overeen met de werkelijkheid. De slag begint inderdaad nadat Tacks troepen tevergeefs de brandstichters trachtten te grijpen, de Baliërs vallen aan vanuit het keizerlijke paleis, de Hollandse troepen moeten al snel de slagorde opbreken en als de zaak verloren was, werd op de Hollandse pagger teruggetrokken, waar nog enkele compagnies reservetroepen lagen. Enkele details blijken eveneens met de werkelijkheid overeen te stemmen. Zo sneuvelden inderdaad alle officieren op luitenant Eygel na, maar die werd achteraf van lafheid beschuldigd zodat Reyniers woorden (“alle hunne beste officieren” legden het loodje) bijzonder correct zijn. Na de slag worden de lijken gerecupereerd (hoewel dat zonder bloedvergieten ging) en Tack streed te paard, wat we ook bij Reynier terugvinden. Kapitein Tack werd op vraag van zijn vrouw overgebracht naar Batavia, iets waar Reynier ook melding van maakt. Tacks lichaam werd eerst te Kartesoera begraven, enkele weken later op last van de weduwe opgegraven en naar Japara getransporteerd om van daar naar Batavia verscheept te worden. Te Japara staat trouwens een Hollands grafmonument waar volgens de lokale traditie Tacks gebeente rust. Bij Reynier vertrekken de Nederlanders al na twee dagen uit de hofstad, daar waar ze in werkelijkheid nog anderhalve maand verbleven (namelijk op 20 maart).

 

Het biografietje dat Reynier van Tack ophangt klopt vrij aardig. Tack arriveert in 1672 te Indië, het jaar waarin Adriaensen diens heldendaden te Ceylon situeert. Precies dat jaar doen de Fransen hun enige, overigens mislukte, poging om vaste voet aan Ceylonese grond te krijgen. In maart 1672 probeerden dezen onder leiding van admiraal de la Haye een handelspost op de Ceylonese kust te openen. De Hollanders gingen daar allerminst mee akkoord en zetten de Fransen met harde hand het land uit, waarna de Fransen hun geluk op het Indische vasteland gingen beproeven.[327] Alhoewel Tack niet bij naam genoemd wordt is de kans groot dat hij daar zijn strepen verdiend heeft en mogen we op Reynier vertrouwen, de enorme overdrijving daargelaten natuurlijk. Adriaensen heeft blijkbaar ook het verhaal over de kroon van Amangkoerat II gehoord. Hij schrijft dat de susuhunan bijzonder beledigd was omdat Tack de heilige kroon op zijn hoofd had gezet. Dat klopt niet volledig (we verwachten niet anders van Reynier), want de susuhunan was vertoornd omdat Tack een grote som geld voor zijn dierbare kroon vroeg en niet omdat hij hem opzette. De kern van het verhaal klopt echter wel.

 

Reynier situeert de Kartesoerse gebeurtenissen verkeerdelijk in 1685, maar de zinsnede “noijnt en hebben de Nederlanders meer schaede geleden in Oostindien ter dijer tijt als van die rebellen” toont aan dat Reynier de ernst van de situatie doorzag. De relatie met de Mataramse susuhunan zou pas na vele jaren normaliseren. De dood van kapitein Tack was één van de eerste tekenen dat de Hollanders de grenzen van hun territoriale expansie hadden bereikt. De noodzakelijke militaire inspanningen om de vele kantoren open te houden zorgde zelfs vanaf 1686 voor een negatieve balans in de inter-Aziatische handel.[328]

 

Volgens Reynier beslist Batavia al snel om een nieuwe expeditie onder leiding van veldheer Mouris[329] naar de rebelse gebieden te sturen. Dit is in se fout, want pas in de achttiende eeuw zal de Hoge Regering zich opnieuw op het terrein begeven, maar de militaire aanwezigheid van de Hollanders in de kuststeden wordt wel fel opgedreven. Een tabel van De Graaf leert ons dat de Hollandse aanwezigheid op de Pasasir (te Japara, Semarang, Demak, Soerabaya, Rembang en Tegal) nooit zo hoog was als in mei 1686. Het garnizoen te Japara huisvestte maar liefst 1144 soldaten en op de hele noordkust werd de militaire aanwezigheid opgetrokken van 469 man in 1685 naar 1547 in 1686 (waarvan grosso modo 2/3 Europees). De Hollanders wendden hun troepen evenwel niet aan om de rebellen van Soeripati op te jagen, zodat Reyniers relaas over de schermutselingen in de binnenlanden en de grote slag in 1687 ofwel vrucht van zijn verbeelding zijn, ofwel dienen gesitueerd te worden in een andere strijd op een andere plaats. Ik denk dat Reynier een jaar lang op de noordkust gestationeerd was en die lange periode van wachtlopen en patrouilleren in zijn herinnering omsmeedde tot een jacht op de Balische rebellen. Zijn verhaal is immers zeer algemeen en de pittige details die we anders in zijn oorlogsperikelen aantreffen ontbreken hier volledig.

 

3. Besluit.

 

De hamvraag luidt zoals altijd; was Reynier aanwezig bij de slachting van Kartesoera? Ik denk van wel. Hoewel zijn reisverhaal bol staat van onnauwkeurigheden en fouten blijft de essentie van zijn relaas trouw aan de werkelijkheid. Sceptici zullen natuurlijk aanbrengen dat Reynier nogal ver gaat in zijn dichterlijke vrijheid en cruciale elementen (bijvoorbeeld de list van Soeripati of de in witte gewaden geklede, amokspelende Baliërs die een ooggetuige niet kunnen ontgaan zijn) niet vermeld. Als we ervan uitgaan dat Reynier niet aanwezig was, komen we echter voor volgend probleem te staan: waar haalde Reynier zijn informatie? Bij eigentijdse auteurs als François Valentijn en Nicolaus De Graaff alleszins niet, daarvoor wijkt zijn verhaal te zeer af van hun accurate versies. Bij ooggetuigen die hij te Batavia of elders ontmoette? Misschien kwam hij, net als Nicolaus De Graaff, in contact met één van de 248 overlevenden die te Japara arriveerden? Ik denk echter van niet omdat zijn versie al te zeer afwijkt van die van Nicolaus. Nee, ofwel steunt hij op de getuigenis van één Kartesoers oudstrijder (want meerdere getuigenissen zouden een correcter verhaal opleveren) ofwel steunt hij op zijn eigen selectieve geheugen. En bij die tweesprong kies ik voor de laatste optie. Reynier hanteert immers al vanaf de eerste folio een bijzonder onnauwkeurige stijl en op de weinige plaatsen waar zijn verhaal te controleren is, blijkt het overeen te stemmen met de werkelijkheid. Bovendien is Reynier heel wat minder breedsprakerig over de expedities waarvan we bijna zeker zijn dat hij er niet aan deelnam (hoewel hij zegt van wel), zoals de expeditie van Casembroodt (ut infra). Om al deze redenen zeg ik dus dat Reynier het Kartesoerse debacle vanop de eerste rij meemaakte, al durf ik er mijn hand niet voor in het vuur steken.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[322] De auteur was ene Yogyakarta die zijn kroniek vastlegde in 1777-1778.

[323] De zaken worden hier eenvoudig voorgesteld, want eigenlijk was Soeripati de inspirator achter de opstand, maar de ware toedracht zou ons te ver leiden.

[324] Blussé is diegene die Soeripati wist te indentificeren als de favoriete slaaf van Pieter Cnoll, iets waar De Graaf en Ricklef nog geen weet van hadden. hoezeer Oentoeng Cnolls favoriete slaaf was, blijkt uit het feit dat hij afgebeeld staat op diens familieportret.

L. BLUSSÉ, Een koloniaal huwelijksdrama in de gouden eeuw., Amsterdam, Uitgeverij Balans, 1997, p. 59-60.

[325] F. DE HAAN, op. cit., deel I, pp. 266-68.

[326] De cijfers verschillen van auteur tot auteur; H.J. De Graaf spreekt over 68 doden, Nicolaus De Graaff heeft het over 70 doden en Ricklef spreekt over een 75-tal.

[327] S. ARASARATNAM, Ceylon and the Dutch 1600-1800 , s.l., Variorum, 1996, pp. 113-114.

[328] F. S. GAASTRA, Bewind en beleid bij de VOC. De financiële en commerciële politiek van de bewindhebbers van de Verenigde Oostindische Compagnie, 1670-1700, p. 240.

[329] Veldheer Mouris duikt regelmatig op in Reyniers relaas maar niet in de bronnen, het is mij dan ook een raadsel wie die man is.