'De overtreffelijcke reijse gedaen door Reynier Adriaensen'. Leven als soldaat in de Oost, (1681-1689) (Bram Cocquyt) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
De rooms-katholieke Zuid-Nederlander Reynier Adriaensen bevond zich in Londen toen daar godsdiensttwisten uitbraken. Hij vluchtte en vond onderdak te Amsterdam. Na enige tijd besloot hij zijn geluk te beproeven in de Oost en nam dienst bij de VOC. In februari 1681 scheepte hij in op het Huis ter Merwede en na een krappe zes maanden arriveerde hij in Batavia. Na enkele maanden Batavia zeilde hij op naar Bantam. De VOC had partij gekozen voor een Bantamse prins die met zijn vader om de troon vocht. De Heren XVII lieten zich niet leiden door een nobel streven, maar wilden de Bantammer pepermarkt in handen krijgen. Bantam was immers dé handelsconcurrent van Batavia en de opvolgingsstrijd dé uitgelezen kans om in te grijpen. Een kans waarop de VOC tientallen jaren gewacht had, zoals Reynier terecht opmerkt. De oorlog duurde lang en was gevaarlijk voor een nieuwkomer als Adriaensen die in zijn reisverslag neerschrijft dat de Compagnie liever zes nieuwelingen verloor dan één oudgediende. De Bantamse strijd bestond uit twee gelijktijdige offensieven, één te land en één ter zee. Zijn deelname aan de expeditie over zee onder leiding van Isaac de Saint-Martin waarbij Bantam werd ingenomen, staat vast. Maar of hij deelnam aan de landexpeditie onder leiding van Hartsinck of aan de inname van fort Tirtijassa onder leiding van Tack is onduidelijk. Zeker is dat hij op de hoogte was van de gebeurtenissen, want in zijn relaas komen elementen van beide expedities voor. ‘De moord op kapitein Tack’ is de volgende episode in de Nederlandse overzeese geschiedenis waarvan Adriaensen getuige was. Of hij daadwerkelijk aanwezig was of de geschiedenis uit eerste hand vernam, valt niet meer te achterhalen. Zeker is dat hij een bevoorrecht getuige was die, jammer genoeg, in zijn post facto geschreven reisverhaal onzorgvuldig met zijn herinneringen omsprong. Over zijn expeditie naar de Lampongs (pepergebied op Sumatra, afhankelijk van Bantam) is te weinig geweten om zijn deelname te bevestigen of te ontkennen. Reyniers verslag van de gebeurtenissen is het meest uitgebreide dat ik heb teruggevonden. Maar wat zijn laatste avontuur betreft kunnen we formeel zijn: Reynier Adriaensen nam niet deel aan de vlootexpeditie ter ontzetting van het eiland Qishm in de Perzische Golf.
Eenmaal thuis begon hij zijn belevenissen op papier te zetten. Dat het zijn bedoeling was dat het reisverslag gepubliceerd werd, blijkt al op de eerste pagina van het manuscript. Daar schrijft hij dat hij had besloten zijn verslag “in’t licht te geven.” Hij meldde ook waarom: hij wilde diegenen die een reis naar Oost-Indië overwogen, waarschuwen voor de ontberingen tijdens de reis en het harde leven in de Oost. Dat deed hij dan ook overtuigend: op de heenreis zou zijn schip zijn belaagd door piraten, getroffen door een scheepsbrand en bijna in handen gevallen zijn van muiters. Verder werden twee mannen wegens sodomie terecht gesteld en een jonge vrouw in manskleren ontmaskerd. Ook waren er stormen en windstiltes, kometen en sint elmsvuur, haaien en vliegende vissen. Kortom Reynier maakte alles mee wat een zeevaarder maar te beurt kon vallen. En hoewel vele, zoniet alle verhalen als sensatiezucht kunnen afgedaan worden, konden we toch constateren dat zijn belevenissen geen wilde fantasieën waren. De verhaalde gebeurtenissen bleken stuk voor stuk waarheidsgetrouw te zijn. Of met andere woorden; het is niet omdat ze niet gebeurden dat ze niet konden gebeuren. Onbezonnen jongelui die overwogen de reis te maken, deden er dus beter aan zijn waarschuwingen niet in de wind te slaan. Eveneens hebben we vastgesteld dat soortgelijke sensationele reisverhalen een populair genre waren op het einde van de zeventiende eeuw. Eens te meer een teken dat Reynier met oog op publicatie schreef. Ondanks dat voornemen is zijn geschrift nooit in boekvorm verschenen, evenals zijn aangekondigde tweede deel nog altijd op zich laat wachten.
‘Ik zal één geschiedverhaal ophangen waarbij Reyniers geschrift de chronologische en ruimtelijke leiddraad vormt. Want zowel Reyniers objectief als het mijne is hetzelfde, namelijk de lezer een zo accuraat mogelijk beeld voorspiegelen van leven als Jan Compagnie. De strategiën verschillen maar beiden willen we een boeiend vertoog brengen dat de “curieuse liefhebber” zal “onderrichten.”’ Dit was het doel dat ik me vele maanden geleden gesteld had en nu meen bereikt te hebben. Lezers van Reyniers “overtreffelijcke reijse” zullen in de voorgaande pagina’s duiding en achtergrond vinden om Reyniers verhaal in het veel ruimere kader van de Indonesische geschiedenis en de reisverhaalliteratuur in te passen. Hoewel Reynier Adriaensen weinig of geen sporen naliet in de archieven en zijn verhaal riekt naar sensatie, slaagde ik er toch in zijn ‘tour of duty’ min of meer te reconstrueren. Maar belangrijker is dat reizen aan de zijde van Reynier Adriaensen ons toeliet een blik te werpen op het leven als Jan Compagnie. Met deze thesisverhandeling liet ik één van de vele tienduizenden aan het woord die meebouwden aan het VOC-imperium, maar nog al te zeer naamloos en vergeten blijven. In navolging van het onderzoek naar Duitsers in VOC-dienst, hoop ik hier een aanzet gegeven te hebben voor verder onderzoek naar Zuid-Nederlanders in VOC-dienst.
Critici zullen wellicht opwerpen dat ik weinig waterdichte bewijzen aandroeg voor Adriaensens belevenissen. Inderdaad, de meeste stellingen zijn in de voorwaardelijke wijs gesteld, waarbij Reynier dikwijls het voordeel van de twijfel kreeg. In de eerste plaats is dit te wijten aan Reyniers vaagheid en in de tweede plaats aan de enorme hoeveelheid archief die doorploegd dient te worden om tot resultaat te komen. Om bijvoorbeeld Reyniers stationeringsplaats op Java te achterhalen moeten alle kantoren (Bantam, Batavia, Japara, Demak...) over verscheidene jaren doorzocht worden. Een tijdrovend en kostelijk (archieven zitten in Nederland) werkje met weinig kans op succes. Een kosten-baten analyse is dus gauw gemaakt. Trouwens, Adriaensen is geen De Graaff, Van Goens of Valentijn wiens woorden een nauwgezet, meticuleus onderzoek verdienen. Interessanter is Reyniers verhaal te plaatsen in een ruimer kader en te onderwerpen aan historische kritiek. De vele tienduizenden naamloze soldaten en zeelui uit de onderste regionen van de VOC-hiërarchie krijgen zo een gezicht. Statistieken en grafieken komen als het ware tot leven in de persoon van Reynier Adriaensen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |