'De aanneming van een kind en de dienstwillige voogdij'. Adoptie in België van 1803 tot 1951. (Katrien Nijs) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Hoofdstuk VI. Adoptie in cijfers
In het hoofdstuk ‘Adoptie in cijfers’ zal ik na het schetsen van een algemeen beeld, aan de hand van specifieke vragen aandacht besteden aan de adoptant en de geadopteerde om zo een sociografisch beeld te schetsen van de adoptie.
Met cijfers en statistieken kan men alles en niets bewijzen. Toch kan men ze niet wegdenken uit het historisch onderzoek. Zoals aangegeven in de inleiding heb ik geopteerd om een lange termijnevolutie van de adoptie te schetsen met de klemtoon op de evolutie van adoptie in het recht. Alhoewel ik een aantal hypothesen heb geopperd, die uiteraard in de mate van het mogelijke zullen worden getest, wordt in dit deel van het onderzoek de nadruk gelegd op het descriptieve aspect. Deze terughoudendheid heeft vooral te maken met het aantal akten, die onderworpen werden aan onderzoek. Een vergelijking van het aantal adopties tussen de jaren 1944 tot en met 1950 met de officiële statistieken van het NIS leerde mij dat de Gentse adoptieakten gemiddeld 2.5% uitmaken van het gehele aantal adopties voor België.[120] Het aantal doorzochte akten is dus 1/40 van het totale aantal gehomologeerde adoptieakten in België. Over de representativiteit van mijn onderzoeksresultaten valt misschien te discussiëren, maar ter mijn verdediging zou ik willen aanhalen dat men ergens moet beginnen. Tenzij mijn opleiding mij in de steek heeft gelaten, zouden dit tot nu toe de enige cijfers moeten zijn over het adoptie-instituut in de 19de eeuw. Daar ik mij wens te beperken tot het aangeven van tendensen die met zekerheid gelden voor Gent, zonder te pretenderen dat deze voor gans België zouden van kracht zijn, lijkt mij dat de relevantie van de onderzoeksresultaten voor zich spreekt.
Als we aannemen dat het aandeel van de Gentse adopties tamelijk constant is gebleven, dan zou extrapoleren van dit resultaat naar de periode vóór 1945 het gemiddeld aantal adopties voor gans België brengen op 41.2 adopties per jaar. Als, met enig voorbehoud, deze bevindingen juist zijn, kan men terecht besluiten dat de adoptie in het verleden een 'dode' of ten minste een weinig gebruikte instelling was.
6.1. Algemeen beeld
Wie is de adoptant en wat doet hij/zij? Binnen het kader van dit onderzoek werd uit de gegevens het volgend antwoord gedistilleerd: de adoptant is gemiddeld een ongetrouwde vrouw van 61 jaar, die van beroep zelfstandige is. Zij is afkomstig uit de stad Gent en is meestal de moeder van de geadopteerde. Het geadopteerd kind is gemiddeld 31 jaar, van het vrouwelijk geslacht, heeft geen job en is ongehuwd. Meestal leeft haar moeder nog maar is de vader een onbekende. Haar juridisch statuut voor de adoptie is die van wettig kind.
Om de specifieke gegevens te krijgen werden een aantal tabellen opgemaakt.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal gehomologeerde adoptieakten per 10 jaar voor de Rechtbank van Eerste Aanleg van het gerechtelijk arrondissement Gent. Het aantal adopties is, zoals verwacht, zéér laag. In de periode vanaf januari 1855 tot maart 1940 werden slechts 85 adoptieakten gehomologeerd. Dit geheel omvat enkel dossiers die tot een effectieve adoptie hebben geleid. Slechts 2 dossiers werden om onduidelijke reden niet ingeschreven in de Burgerlijke Stand en worden dus terzijde gelaten. Ik wil er nog even op wijzen dat het om 85 ‘adoptieakten’ gaat. Dit wil zeggen om 85 adoptantmilieus, waar meer dan 1 adoptie tegelijk kan hebben plaats gevonden. In het totaal waren 96 personen als adoptant betrokken en 101 ‘kinderen’ waren het onderwerp van adoptie.
Tabel 1. Aantal adoptiedossiers verleden voor de Rechtbank van Eerste Aanleg 1855-1940
Het opdelen van het aantal adopties per jaar zou een vertekend beeld geven, gegroepeerd per tien jaar wordt een duidelijke tendens waargenomen.
Tussen 1921 en 1930 zien we een verdrievoudiging van het aantal adopties ten opzichte van de vorige tien jaar. Naast deze opmerkelijke stijging zien we een al even merkwaardige daling rond 1900. Welke onderliggende redenen kunnen hiervan de oorzaak zijn?
Voor ons land moet vooral de wet van 16 mei 1900 op de kleine nalatenschappen vermeld worden. Zij had zowel politieke, economische als sociale bedoelingen. Politiek omdat zij het sluitstuk vormde van een reeks wetten die het opkomende socialisme trachtten in te dijken door de kleine landbouwer of arbeider de mogelijkheid te bieden ook de eigenaar te worden van een huis met tuintje. Dit resultaat van een leven lang hard werken zou reeds bij het overlijden van de eerste eigenaar verloren zijn gegaan zo het huis, meestal het enige belangrijk bestanddeel van de nalatenschap, diende verdeeld en dus verkocht te worden. Op economisch vlak moest deze wet toelaten de eenheid te bewaren van kleinere ondernemingen. Op sociaal gebied zorgde zij ervoor dat de langstlevende echtgenoot gemakkelijker kon blijven wonen in de gezinswoning.[121] In de periode 1901-1919 zijn er inderdaad geen landbouwers of arbeiders terug te vinden, maar of dit te wijten is aan het in werking treden van deze wet is nog maar de vraag. Het geringe aantal onderzochte adopties verhindert om een sluitende uitspraak te doen over die trend. Toeval kan immers een grote rol spelen.
Een tweede aandachtspunt is de stijging van het aantal adopties die inzet vanaf 1919 met 3 adopties dat jaar. In 1920 werden 2 akten gehomologeerd, en het aantal loopt verder op tot 5 adopties per jaar in 1921, 4 in 1922 enz.[122] De logische vraag is dan ook: welke oorzaak kan aan de basis liggen van deze lichte stijging van het aantal adopties? Waren het de oorlogsjaren die het gemoed van de adoptanten beroerde, zoals de wetgever van 1940 aangaf. Of lag er misschien iets anders aan de basis van deze stijging? De invoering van de successierechten, door de wet van 11 oktober 1919, is een mogelijke verklaring.
Het beknibbelen van de Staat op de erfenis van vooral buitenechtelijke kinderen kon wel eens een stimulans gegeven hebben aan de adoptieinstelling, zoals dit in Frankrijk gebeurde. [123]
Als de ellende van de oorlogsjaren aan de basis zou liggen van deze stijging zou men verwachten dat er meer minderjarige oorlogswezen in kinderloze huisgezinnen werden opgenomen. Zo zou men dan mogen verwachten dat vanaf begin van de jaren twintig het aantal adopties van volle en halve wezen zou toenemen. Als men uitgaat van de tweede hypothese zou men vanaf 1919 een stijging van de adoptie door bloedverwanten mogen verwachten (regulariserende en endofamiliale adopties).
De gegevens van het gerechtelijk arrondissement Gent wegen statistisch gezien niet zwaar genoeg door om een besluit te kunnen trekken dat de één of de andere stelling onderschrijft. Volgens de data in het Memorie van Toelichting werden er in de periode tussen 1901-1930 slechts 1000 adopties ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand. Tussen 1900 en 1914 bedroeg het laagste aantal 13 adopties per jaar voor gans het land, het maximum 29. Na de Tweede Wereldoorlog lagen de cijfers tussen 31 en de 89 per jaar.[124] Gedetailleerder cijfermateriaal heb ik niet kunnen vinden. De lichte toename is dan ook moeilijk te verklaren, maar ik ga toch proberen een mogelijke verklaring vooruit te schuiven.
Tabel 2. Aandeel van de adoptietypes voor 1940
Tabel 3. Procentuele aandeel van de adoptietypes voor en na 19/10/1919
Het valt direct op dat het aandeel regulariserende adopties na 1919 procentueel gezien sterk afneemt. Endofamiliale adopties van het eerste type, adopties door stiefouders, nemen sterk toe terwijl het percentage heterofamiliale adopties licht stijgt. Dit zou kunnen wijzen op een bevestiging van de eerste hypothese. Wanneer alle adopties, met uitzondering van de heterofamiliale adopties, worden samengeteld zien we dat het procentuele aandeel van na 1919 ten opzichte van voor 1919 nauwelijks wijzigt. Alleen binnen de categorie adopties met bloedverwantschap verschuiven de verhoudingen. Voor 1914 maakte het aantal wezen slechts 19% uit van de totale populatie, na 1914 is aantal wezen gestegen tot 50%. Uit deze gegevens zou men kunnen opmaken dat de eerste hypothese, zeker voor Gent, klopt. Het aantal adopties na Wereldoorlog I stijgt door een verhoogde toename van het aantal weeskinderen.
6.2. De adoptant
In dit beschrijvende deel wordt getracht een beeld te krijgen van het adoptief milieu. Wie zij de adoptanten, wanneer zij naar een aantal kenmerken geïdentificeerd worden?
Ter verduidelijking wordt vooraf een overzicht van het aantal dossiers gegeven. De onderstaande tabel houdt alleen rekening met gehomologeerde en uitgesproken adopties. De stopgezette procedures in een vroeger stadium worden uiteraard niet in de analyse betrokken.
6.2.1. Adoptie: een zaak van alleenstaanden vrouwen
In totaal zijn er 96 adoptanten betrokken bij de 85 adoptieakten. Dat betekent dat er slechts 11 adopties gebeurden door een koppel. Het overgrote deel, 60%, van de adoptanten is ongehuwd. Zoals te verwachten was gebeuren de meeste adopties door vrouwen. Zij maken 66% van de adoptanten uit tegenover 34% mannen.
De adoptant, adopteert in 33% van de gevallen endofamiliaal, in 19 % van de gevallen heterofamiliaal en in 48% beschrijven de aktes regulariserende adopties.
Mannen die alleen adopteren vertegenwoordigen 29% van de adoptanten, alleen adopterende
vrouwen 58%. De koppels vertegenwoordigen slechts 13% van de adopties.
6.2.2. De mannelijke adoptant
Wanneer de man alleen adopteert is in hij 42% van de gevallen gehuwd en in 58% van de gevallen ongehuwd. Hij adopteert algemeen gezien bij voorkeur, in 58% van de gevallen, endofamiliaal in 26% van de aktes heterofamiliaal en in 16% regulariserend.
Is hij gehuwd en adopteert hij alleen, dan vinden we hem in 90% van de gevallen bij de endofamiliale adopties en slechts in 10% bij de categorie van de heterofamiliale adopties. Gehuwde mannen adopteren nooit regulariserend.
Tabel 4. De adoptant voor 1940
voor 1940 |
|
gehuwd |
|
|
niet gehuwd |
|
totaal |
|
|
|
Endo- |
Hetero- |
regulari- |
Endo- |
Hetero- |
regulari- |
Endo- |
Hetero- |
regulari- |
ADOPTANT |
familiale |
familiale |
saties |
familiale |
familiale |
saties |
familiale |
familiale |
saties |
|
Adoptie |
adoptie |
|
adoptie |
adoptie |
|
adoptie |
adoptie |
|
man alleen |
9 |
1 |
0 |
5 |
6 |
3 |
14 |
7 |
3 |
man en vrouw |
4 |
4 |
3* |
/ |
/ |
/ |
4 |
4 |
3 |
vrouw alleen |
5 |
0 |
1 |
4 |
5 |
33 |
9 |
5 |
34 |
* hierbij twee gevallen waarin de man getrouwd is met een vrouw met kind: voor man endofamiliaal voor vrouw regulariserend.
Wanneer deze adoptant ongehuwd is, adopteert hij in 36% van de gevallen endofamiliaal, 43% heterofamiliaal en in 12% van de gevallen regulariserend. Samenvattend kan men stellen dat als de man alleen als adoptant optreed, dit slechts uitzonderlijk zal zijn om zijn wettelijk erkend kind te regulariseren. Hij zal hoofdzakelijk, als stiefouder, de kinderen uit het eerste huwelijk van zijn vrouw adopteren.[125]
6.2.3. De Vrouwelijke adoptant
Slechts 12,5% van de vrouwen die alleen adopteren is gehuwd. De meeste vrouwen die alleen adopteren zijn dus ongehuwd (87.5%). Zij adopteren in 19% van de gevallen endofamiliaal in 10% heterofamiliaal en dus meestal regulariserend (71%).
Wanneer een vrouw gehuwd is adopteert zij in 83% endofamiliaal en in 17% regulariserend. Geen enkel heterofamiliale adoptie werd gedaan door een gehuwde vrouw zonder haar man.
Wanneer een vrouw niet gehuwd is adopteert zij in 9% endofamiliaal, in12% heterofamiliaal en in 79% regulariserend. De ongehuwde vrouw die alleen adopteert is wellicht het typevoorbeeld van de ongehuwde moeder die via adoptie haar natuurlijk kind een betere juridische status wil geven.
6.2.4. Echtparen als adoptant
Koppels adopteren in gelijke mate endofamiliaal en heterofamiliaal, namelijk in 36% van de gevallen, bijgevolg in 28% regulariserend. Als koppels regulariserend adopteren wil dat altijd zeggen dat de vrouw het kind regulariseert en de man endofamiliaal adopteert. Het omgekeerde komt nooit voor.
Slechts acht koppels gingen over tot een heterofamiliale of endofamiliale adoptie. Terwijl adoptie in eerste instantie toch bedoeld was als ‘vertroosting voor kinderloze huwelijken.’ Het is al opgetekend dat de motivering van de wetgever niet in overeenstemming was met de feitelijke wettekst (cfr. hoge leeftijd, kind blijft in eigen familie). De cijfers tonen dit zwart op wit aan. Slechts 21% van de adoptiefkinderen komt terecht in een gezin bestaande uit een man en een vrouw. Dit bewijst dat de rechtsinstelling haar doel voorbij schoot!
Deze gegevens zijn in tegenspraak met een verwachting. Binnen het wettelijk kader is er geen andere mogelijkheid om een juridische band met een ‘vreemd kind’ aan te gaan. De verwachting was dan ook dat er meer kinderen door kinderloze koppels geadopteerd zouden worden. Tenzij het verlangen naar een erfgenaam niet groot genoeg was om de adoptieprocedure te starten, of misschien bestond er wel een andere, minder legale weg.
Mijn vermoeden is dan ook dat echtparen, die na jarenlang vruchtloos geprobeerd hebben om een kind te verwekken, niet wachten op adoptie maar hun toevlucht namen tot illegaliteit. Meisjes die ongewenst zwanger waren geraakt werden ergens verborgen gehouden of door hun familie weggestuurd om elders te gaan bevallen. Dit om te voorkomen dat de gemeenschap hun schandelijke toestand zou ontdekken. Maar eens het meisje bevallen was, wat gebeurde er dan met haar kind? Eén van de opties was dat de baby, al dan niet tegen betaling en met of zonder de medewerking van een dokter, ambtenaar van de Burgerlijke Stand... werd ingeschreven onder de naam van het echtpaar dat deze baby wou ‘adopteren’. Dit maakte deze laatste de ‘juridische’ natuurlijke ouders van het kindje. Het kind was door deze kunstgreep, in de ogen van de wet, het wettelijke kind van dat echtpaar. Deze illegale praktijk wordt ‘onderschrijving’ genoemd. De clandestiene vorm van adoptie had natuurlijk alle voordelen die de legale vorm van de instelling niet had! Als deze truc goed werd voorbereid kon het koppel de mensen in hun omgeving doen geloven dat het kind werkelijk hun natuurlijk kind was. Het stigma van kinderloosheid werd uitgewist en het kind zelf zou nooit hoeven te weten dat zijn ouders zijn ouders niet waren. Het belangrijkste was dat het kind niet alleen een erfgenaam zou zijn maar werkelijk hún kind. Als wettelijk kind behoorde de baby immers volledig tot de familie van het echtpaar.
Redenen genoeg voor een kinderloos echtpaar om niet voor wettelijke adoptie te kiezen! In hoeverre deze clandestiene adoptie haar wettelijke soortgenoot buitenspel heeft gezet is onmogelijk na te gaan. Illegale praktijken, zoals kinderhandel, hebben nog al eens de neiging om buiten de bronnen te blijven. Waarschijnlijk zullen zowel onaantrekkelijkheid van de wet op zich als de aanlokkelijkheid van een clandestiene adoptie, aan de basis liggen van falen van de adoptie. Anderzijds mag men niet uit het oog verliezen dat er heel wat gezinnen kinderen opnamen in het huishouden zonder dat daar een wettelijk staartje aan werd gekoppeld.
Wat opvalt is dat er toch drie getrouwde koppels hun eigen kind adopteren Ik had niet verwacht dat regulaties ook door gehuwde paren werden gedaan. Dit verschijnsel kan wel verklaard worden. Als een getrouwd koppel hun kind pas erkend hebben na het sluiten van een huwelijk, kan het kind niet meer gewettigd worden.[126] Een andere mogelijkheid is dat de slechts één van de ouders het kind erkend heeft voor het huwelijk. De afwezigheid van de erkenning van één van beide ouders maakt de wettiging bij het huwelijk onmogelijk.
6.2.5. Hoe oud is de adoptant wanneer hij overgaat tot adoptie?
Grafiek1. Leeftijd van de adoptant op het ogenblik van de adoptie.
Er zijn twee uitzonderingen op de, in de wet beschreven, minimumleeftijd voor de adoptant.. Twee adoptanten waren op het ogenblik dat de adoptie werd bekrachtigd 49 jaar. De meeste adoptanten waren tussen de 50 en 70 jaar op het ogenblik van de adoptie. Toch ligt het zwaartepunt tussen de 55 en 60 jaar.
Tabel 5. Leeftijdsverschil tussen adoptant en geadopteerde
Het verschil in leeftijd met de kinderen die zij adopteren is gemiddeld dertig jaar. Alhoewel het leeftijdsverschil wettelijk maar vijftien jaar hoefde te bedragen. Dit is een bijkomend bewijs dat de adoptant, eens zowel hij en het kind aan de wettelijk voorwaarden voldeden, zo snel mogelijk overging tot adoptie.
Wanneer wordt bekeken wat de meest dominante leeftijdsgrens is; de adoptant die 50 jaar moet zijn of de geadopteerde die 21 jaar moet zijn komen we tot volgende conclusie. Van beide gevallen zijn er voorbeelden te vinden. Er zijn vijf gevallen waarbij duidelijk is dat is gewacht tot de potentieel geadopteerde 21 jaar is. Dit zijn deze gevallen waarbij de adoptant een leeftijd van meer dan 55 jaar heeft en een kind adopteert dat op het moment van adoptie 21 jaar oud is. Er zijn echter ook 7 gevallen waarbij de adoptant een kind aanneemt op de leeftijd van 49, 50 of 51 jaar waarbij het geadopteerde zelf ouder is dan 23 jaar. In deze gevallen is het duidelijk dat er wordt gewacht met adoptie tot de adoptant de vereiste leeftijd heeft bereikt. Eén van de twee gevallen waarbij de adoptant de vereiste leeftijd niet heeft bereikt, 49 jaar, valt hieronder. Vier gevallen combineren deze twee leeftijdsgrenzen: uitmaken welke grens hier bepalend is, is niet mogelijk.
Tabel 6. De leeftijd van de adoptant per adoptietype
|
endo-familiale |
hetero-familiale |
regularisaties |
onbekend |
totaal |
|
adoptie
|
adoptie |
|
|
|
>45 <50 |
1 |
1 |
0 |
0 |
2 |
>50 <55 |
5 |
4 |
10 |
0 |
19 |
>55 <60 |
8 |
5 |
12 |
0 |
25 |
>60 <65 |
5 |
0 |
8 |
0 |
13 |
>65 <70 |
6 |
4 |
5 |
0 |
15 |
>70 |
7 |
2 |
6 |
0 |
15 |
Onbekende wat betreft leeftijd niet meegeteld.
Geteld per leeftijd en per adoptieakte, tenzij een koppel adopteert en beide adoptanten een verschillende leeftijd hebben.
Tussen de verschillende soorten adoptie zien we bijna geen afwijking volgens bovenstaande tabel. Het is niet zo dat adoptanten die een kind van buiten de familie opnemen vroeger overgaan tot adoptie. De levensverwachting van de adoptant was zeker in de 19de eeuw niet erg hoog. De meeste adoptanten kozen daarom het zekere voor het onzekere en aarzelden niet lang eens zij zelf of het kind de wettelijke minimumleeftijd om te adopteren hadden bereikt.
6.2.6. Is adoptie typisch voor bepaalde sociale lagen?
Tabel 7. Beroep van de adoptant
|
|
Man |
|
vrouw |
totaal |
|
gehuwd |
ongehuwd |
Gehuwd |
ongehuwd |
|
arbeider/dienstmeid |
4 |
0 |
4 |
2 |
10 |
bediende |
0 |
3 |
0 |
0 |
3 |
zelfstandige |
13 |
6 |
5 |
22 |
46 |
Vrije beroepen |
1 |
3 |
0 |
0 |
4 |
gepensioneerd |
1 |
1 |
0 |
0 |
2 |
zonder/onbekend |
1 |
2 |
8 |
18 |
29 |
Van de arbeiders is er 1 man en 1 vrouw waarvan de burgerlijke stand niet gekend is.
Van een luitenant-kolonel is de burgerlijke stand ook onbekend (categorie bediende)
Wat opvalt is de hoge vertegenwoordiging van zelfstandigen en het enorme aantal mensen zonder beroep. Het laatste kan verklaard worden door de hoge leeftijd van de adoptant en/of door het hoge aantal niet, op de formele arbeidsmarkt, werkende vrouwen. Het lage aantal arbeiders en dienstmeiden zou wel eens een indicatie kunnen zijn dat de adoptieprocedure niet voor iedereen toegankelijk was. Hoewel iedereen wordt verondersteld de wet te kennen, kunnen we aannemen dat adoptie redelijk onbekend was bij het grote publiek. Misschien was de drempel om naar een rechtbank te stappen voor bepaalde mensen te hoog.
Een mogelijk struikelblok zou het financieel aspect kunnen zijn. De griffierechten lagen tussen 1850 en 1860 gemiddeld tussen de 20.38fr. en 23.60 BEF. In de rest van de 19de eeuw schommelde ze rond de 20 BEF. Rond 1900 stegen ze tot 30 BEF à 40 BEF in de jaren 30 loopt de kostprijs op tot 52.25 BEF. Slechts één akte is opgemaakt op ongezegeld papier, een bewijs van onvermogen.[127] Bijkomende kosten zoals het honorarium van de advocaat, de proceskosten voor de vrederechter en kopieën van afschriften zijn hier nog niet in opgenomen.
Toch is het duidelijk dat deze omslachtige procedure zeker in de beginperiode vrij kostelijk was. De logica zegt dat voor eenieder die overging tot adoptie de kostprijs van de adoptie lager moet zijn geweest dan het profijt dat eruit te verwachten viel. Omdat de meeste adopties gericht zijn op de erflating moet het voordeel dat wordt gedaan in het ontduiken van de successierechten aanzienlijk zijn geweest. Wegens tijdsgebrek is de financiële situatie van de adoptant niet verder onderzocht. Gegevens over het inkomen, huisvestiging en erfenis zouden heel wat vragen en onduidelijkheden moeten oplossen.
6.2.7. Is er verschil tussen adoptanten uit rurale en stedelijke gebieden?
Tabel 7. Adoptietype in stedelijk en ruraal gebied
|
|
man |
|
|
vrouw |
|
|
koppel |
|
|
endo- |
hetero- |
regulari- |
endo- |
hetero- |
regulari- |
endo- |
hetero- |
regulari- |
|
familiaal |
familiaal |
serend |
familiaal |
familiaal |
serend |
familiaal |
familiaal |
serend |
Gent |
6 |
4 |
1 |
3 |
5 |
16 |
3 |
3 |
1 |
Omgeving |
7 |
2 |
2 |
7 |
0 |
18 |
1 |
1 |
2 |
Totaal |
13 |
6 |
3 |
10 |
5 |
34 |
4 |
4 |
3 |
3 gevallen zonder gegevens over de woonplaats van de adoptant. Geteld per adoptieakte. Die twee gevallen waarbij een koppel adopteert, de man via een endofamiliale adoptie en de vrouw via een regulariserende werden bij de koppels regulariserend bijgeteld.
Uit bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat er weinig verschil is tussen de adoptietypes in stedelijk en ruraal gebied. In totaal zijn er 42 adoptanten afkomstig uit Gent terwijl de 40 overigen afkomstig zijn uit de landelijk gebieden rond Gent. In drie gevallen heb ik geen gegevens over de woonplaats van de adoptant kunnen terug vinden. De twee gevallen, waarbij een koppel adopteert, de man via een endofamiliale adoptie en de vrouw via een regulariserende werden in de kolom ‘ koppels’ onder regulariserend bijgeteld.
6.2.8. Het adoptief milieu verder uitgetekend, de gezinssamenstelling
Was de adoptant geneigd om meerder kinderen in één akte te adopteren of beperkte hij/zij zich tot het aannemen van slechts één kind?
Grafiek 2. Aantal kinderen per adoptieakte
De meeste adopties gebeurden ten voordele van één kind. Slechts in 11% van de gevallen wordt er meer dan één kind geadopteerd. Het zijn vooral stiefouders die meerdere kinderen tegelijk adopteren terwijl op één na alle natuurlijke ouders zich beperken tot het adopteren van één kind. Natuurlijk betekent dit niet noodzakelijk dat deze gezinnen waarin de kinderen verblijven heel klein waren. Bijvoorbeeld, als de moeder van het te adopteren kind trouwde met een weduwnaar die zelf vier wettige kinderen had, kon enkel de moeder haar eigen kind adopteren en niet de wettige kinderen van haar echtgenoot. Het eigenlijke huisgezin bestond dan uit 7 personen alhoewel de adoptieakte enkel melding maakt van een moeder, stiefvader en het geadopteerde kind.
6.3. Het geadopteerde kind
In het voorgaande deel werd een beeld geschetst van de adoptant, nu gaat onze aandacht uit naar de geadopteerde. In tegenstelling tot wat de titel misschien suggereert zijn geen van onze ‘adoptiekinderen’ minderjarig. Om in aanmerking te komen voor adoptie moest men immers 21 jaar geworden zijn. In totaal zijn er in de periode vanaf januari 1855 tot en met 22 maart 1940, 101 kinderen geadopteerd
Tabel 9. Band van de adoptant met het geadopteerde kind
6.3.1. De leeftijd van de geadopteerde
De gemiddelde leeftijd van de adoptant is 31 jaar. Uit de adoptieakten blijkt dat de leeftijd van het grootste deel van de geadopteerden tussen 21 en 35 jaar ligt. Hoe hoger de leeftijd van de geadopteerde hoe minder adopties ten voordele van hem of haar gedaan worden.
Grafiek 3. De leeftijd van de geadopteerde op het ogenblik van adoptie
6.3.2. De burgerlijke stand en het geslacht van de geadopteerde
Tabel 10. Burgerlijke stand van de geadopteerde
De meeste geadopteerden zijn net als de adoptanten nog ongehuwd. Vooral bij de mannelijke adoptanten is aantal ongehuwden procentueel zeer hoog. Dit ligt in de aard van de verwachtingen. De huwelijksleeftijd van mannen was in deze periode hoger dan die voor vrouwen. Volgens verwachting vinden we in de leeftijdscategorie 21 tot 30 jaar het meeste ongehuwden terug. Ook deze tendens is te verklaren. De eerste huwelijksleeftijd voor mannen lag in de periode voor 1870 boven de 30 jaar, bij vrouwen was dit 28 jaar. In de tweede helft van de jaren ’20 zakt de leeftijd waarop vrouwen en mannen in het huwelijksbootje stappen. Voor mannen werd dit 26.6 jaar en 24.2 jaar voor vrouwen. [128]
Opvallend is het hoge aandeel vrouwen dat geadopteerd wordt. Zij vertegenwoordigen 64% van het aantal geadopteerden. De mannelijke geadopteerde is dus in de minderheid. Zolang de geadopteerden ongehuwd waren, bleven ze thuis (bij de adoptant) wonen, Eens ze gehuwd waren, ging de meerderheid elders wonen.
6.3.3. Welk juridisch statuut heeft het adoptief kind bij zijn adoptie?
Tabel 10. Het juridisch statuut van het adoptiefkind bij zijn adoptie
Verbazingwekkend genoeg heeft slechts een kleine meerderheid van de geadopteerden een minderwaardig statuut. In 25% van de gevallen is het kind erkend bij de homologatie van de adoptie. Slechts in 30% van de gevallen is het niet erkend. Wat opvalt is dat bijna 45% van de geadopteerden het statuut van wettig kind had vóór zijn adoptie. Men zou zich afvragen waarom zij werden geadopteerd, ware het niet dat het onderscheid per adoptieproblematiek verduidelijking brengt.
Tabel 11. Juridisch statuut van de geadopteerde per adoptietype
Bij regularisaties treffen we de grootste spreiding inzake het statuut van het kind aan. De geadopteerden zijn vooral kinderen aan die erkend zijn door de moeder (39%) of helemaal niet erkend (46%). Dit ligt voor de hand. Hebben regularisaties immers niet precies de statuutverbetering van die kinderen op het oog? De endofamiliale adopties gebeuren bijna uitsluitend ten gunste van wettige kinderen (77%). Ook dit is logisch vermits dergelijke adopties per definitie gebeuren ten gunste van de kinderen van de echtgenoot in het tweede huwelijk (50%). Binnen de heterofamiliale adoptie valt het accent op wettige kinderen. Of dit te wijten is aan het hoge aantal weeskinderen zal uit onderstaande tabel moet blijken.
6.3.4. Natuurlijke ouders van het kind
Tabel 12. Het natuurlijk milieu van het adoptiefkind (1855-1940)
Bij het overschouwen van deze tabel vallen meteen twee gegevens op. Een eerste vaststelling is het hoge aantal van kinderen waarvan de vader ‘wettelijk’ onbekend is. Als we een procentuele vergelijking maken op basis van het aantal gekende natuurlijke milieus (89), maakt deze categorie 48% uit van het totaal aantal gekende natuurlijke milieus. De overgrote meerderheid van deze kinderen wordt geadopteerd door de natuurlijke ouder (regulariserende adoptie), meestal de moeder.
Een tweede vaststelling is het hoge aantal weeskinderen. Onder weeskinderen worden alle kinderen gerekend die beide ouders hebben verloren, de volle wezen, ofwel één van hun ouders hebben verloren, de halve wezen. Samen bedraagt hun procentueel aandeel 46%. In de helft van de gevallen worden deze weeskinderen geadopteerd door de stiefouder. De andere helft komt gelijkmatig terecht bij familie of in een onbekend gezin. Opvallend is dat het familiaal netwerk pas begint te werken wanneer één of beide ouders overleden zijn. Het hoge kinderaantal kan bij een sterfgeval van moeder of vader een zware, zelfs ondraaglijke financiële, psychologische en huishoudelijke last worden voor de resterende ouder. Vooral wanneer de moeder sterft, is de vader nogal eens geneigd om één of meerdere van zijn kinderen op permanente basis onder te brengen bij familie. Wanneer deze verwanten zelf geen kinderen hebben, kunnen zij het kind op latere leeftijd adopteren.
De onderstaande tekst is afkomstig uit één van die zeldzame adoptieakten waar de adoptant een motivering geeft voor de aanneming en is het typevoorbeeld van zo’n tragische situatie: ‘Het was in 1904 na een verschrikkelijk ongeluk dat de vader van Petrus. M., weduwnaar van Irma O. ons vroeg het kind op te nemen. Irma O. is in haar eigen huis van de trap gevallen en was op slag dood. De vader bleef achter met zes kleine kinderen waarvan het jongste, Petrus. M., 7 maanden oud was. Als schoonbroer en schoonzus hebben we uit medelijden en om de last te verminderen, Petrus M. in huis genomen en alle kosten, onderhoud, geleerdheid en opvoeding gegeven tot de dag van zijn huwelijk.’
In het vorige hoofdstuk werd geanalyseerd in welke mate adoptie een antwoord is voor de problemen die de wetgever had onderscheiden en waarvoor hij adoptie als een oplossing beschouwde. Uit een eerste confrontatie tussen de adoptiedoelstellingen en de adoptiewerkelijkheid zou men kunnen besluiten dat de wetgever van 1803 niet in zijn opzet geslaagd is.
7.1. Doelstelling versus wet
De hoge leeftijd voor de adoptant, het verbod op adoptie van minderjarigen, de beperkte rechtsgevolgen en het feit dat de geadopteerde in zijn eigen familie bleef, hebben zonder twijfel een contraproductieve invloed gehad op de beoogde doelgroepen, namelijk de kinderloze echtparen en de weeskinderen. Patrimoniale en erfrechtelijke bepalingen domineerden. De wettekst heeft er voor gezorgd dat kinderloosheid herleid werd tot het ‘niet hebben’ van een erfgenaam. De kinderwens werd miskend evenals de nood aan een warm nest voor het jonge weeskind. De wet biedt met andere woorden geen oplossing voor de door de wetgever aangehaalde sociale problemen.
7.2. Doelstelling versus bereik
Voor de periode vanaf januari 1855 tot en met 9 april 1940, de dag waarop de oude wet vervangen werd door nieuwe bepalingen, werden in het gerechtelijke arrondissement Gent slechts 85 adoptieakten gehomologeerd. Dit komt neer op gemiddeld één adoptieakte per jaar. Daaruit mogen we wel besluiten dat adoptie, zeker voor het arrondissement Gent, een ‘dode instelling’ bleef. Dit geldt zowel voor de beoogde doelgroepen, kinderloze echtparen en weeskinderen, als voor de reële doelgroep, de adoptant zonder ‘wettelijke’ erfgenaam.
Als reden hiervoor kan naar voren geschoven worden dat de ‘kinderloze’ burger niet echt wakker lag van wat er na zijn dood met zijn erfenis zou gebeuren. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de mogelijkheid om te adopteren niet bij het brede publiek gekend was of omdat de drempel om naar de rechtbank te stappen voor bepaalde mensen te hoog lag. Nog een andere optie is dat doelgroep voor wie de adoptie bedoeld was, namelijk echte kinderloze echtparen, hun erfgenaam op een andere manier probeerden te vinden. Zoals staat beschreven lijkt clandestiene adoptie of onderschrijving een valabel alternatief.
7.3. Doelstelling versus adoptiewerkelijkheid
De adoptie zelf draagt maar in uiterste beperkte mate bij tot de verwezenlijking van de doelstelling. Slechts in 11% van de gevallen komt het kind terecht bij een gehuwd kinderloos koppel. Als we het aantal adoptiefkinderen bekijken dat echt buiten de relatie met zijn natuurlijke ouders leeft, daalt dit aantal nog verder tot 9%.
Slechts 30% van de kinderen wordt geadopteerd buiten het natuurlijk milieu. Waarvan er nog eens 13% bij familieleden is ondergebracht. Deze geadopteerden zijn bijna allemaal kinderen van wie één of beide ouders gestorven zijn.
Hieruit kunnen we stellen dat adoptie meestal gebruikt werd om de juridische relatie van het natuurlijke kind met de ouder de te regulariseren (40%). Het natuurlijke kind krijgt recht op de volledige nalatenschap van de moeder en/of vader. De erfrechtelijke discriminatie wordt rechtgezet. De problematiek spits zich hier dan ook toe op de ongehuwde, ‘kinderloze’ moeder en haar natuurlijk kind. Dit laat toe te besluiten dat het burgerrechtelijk sanctioneren van het ongehuwd moederschap mogelijk aan de basis ligt van een groot aantal van de adopties.
Een tweede categorie vormen de ‘kinderloze’ stiefouders (26%). Zij hebben wettelijk gezien geen enkel band met het kind. Zij adopteren om hun stiefkind of stiefkinderen te laten erven als wettelijke kinderen. Meestal hebben deze kinderen al een wettig statuut. Door adoptie kunnen zij als wettig kind zowel volledig erven van hun natuurlijke familie als van de adoptant. Hun erfrecht wordt dus uitgebreid.
Met 17% vormen de adopties door familieleden de derde categorie. De wettige kinderen maken ook hier het hoofdbestanddeel uit. Net als bij de stiefouder-adoptie breidt hun erfrecht uit ten opzichte van normale wettige kinderen.
Een vierde groep zijn de adopties door ‘onbekenden’. Geadopteerden waarvan we hun juridisch statuut kennen zijn in deze groep ook voornamelijk wettige kinderen.
Ik wil nog eens vermelden dat deze resultaten genuanceerd moeten worden. De gevolgtrekkingen zijn in ieder geval voor Gent van toepassing maar kunnen in vergelijking met meer uitgebreide groep misschien niet staande worden gehouden.
Conclusie
Algemeen kan men stellen dat de bedoelingen van de Franse wetgever noch overeenkomen met de wettekst zelf, noch met de adoptiewerkelijkheid. Er bestaat dus inderdaad een discrepantie tussen doelstellingen en de adoptiewerkelijkheid. Deze discrepantie is mogelijk het gevolg van een te strikte wetgeving.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[120] 1945:588 adopties; 1946 : 696; 1947 : 936; 1948 : 893; 1949 : 888; 1950 : 814; 1956 : 881. NIS, Statistisch jaarboek voor België, 1965 (deel 86), pp. 77.
[121] M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, pp. 35.
[122] 1856: 2; 1859: 3; 1860: 1; 1863: 2; 1869: 1; 1871: 2; 1872: 2; 1873: 1; 1874: 1; 1875: 1; 1876: 3; 1878:2; 1882: 1, 1883:1; 1884:1; 1886:1; 1887:1; 1888:1; 1890: 1; 1892:2; 1893:1; 1895:1; 1901:1;1904:1; 1906:1; 1913:2; 1915:1; 1919:3; 1920:2; 1921:5; 1922:4; 1923:1; 1924:2; 1925:3; 1926:4; 1927:2; 1929:4; 1930:3; 1932: 1; 1933:2; 1934:1; 1935:2; 1936:1; 1937: 2; 1938:3; 1939:3; 1940:1 (voor 22 maart 1940)
[123] m. Planiol, g. Ripert.‘Traité élémentaire de droit civil français’, XVI, Paris, Pichon, 1946, pp. 1292.
[124] Kamer van Volksvertegenwoordigers, Memorie van Toelichting, 1934-1935, nr. 35, pp. 3.
[125] Als een niet erkende kind door zijn natuurlijke vader wordt geadopteerd zal dit onder de hetero-familiale adoptie geklasseerd worden. De juridische band tussen vader en kind ligt immers niet vast en geen enkele akte kan het tegendeel bewijzen. Vermoedelijk ligt het aantal effectieve regularisaties door de natuurlijk vader hoger dan wordt aangegeven in de tabel.
[126] Het kind kan gewettigd worden wanneer het wettelijk erkend is voor het huwelijk of in de akte van het huwelijk.
[127] Als bewijs van onvermogen, diende er een eensluidend afschrift worden afgeleverd in hoofde van de onvermogende.
[128] C.VANDENBROEKE, Historische demografie, RUG, onuitgegeven cursus, pp. 58.