'De aanneming van een kind en de dienstwillige voogdij'. Adoptie in België van 1803 tot 1951. (Katrien Nijs) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Overzicht
Elke staatkundig ingerichte gemeenschap in de Oudheid, die enige betekenis had, heeft de adoptie als rechtsinstelling gekend. Alhoewel adoptie al jaar en dag bestaat kan men geen algemene, overkoepelde definitie van deze rechtsinstelling naar voren schuiven. De omschrijving van adoptie hangt immers nauw samen met de specifieke functies die de rechtsinstelling moet vervullen en is even wispelturig als sociale en culturele structuren en behoeften die het recht doorheen de tijd vorm hebben gegeven. Het potje heeft met andere woorden doorheen de tijd zijn etiket behouden maar de inhoud ervan wisselde voortdurend. In de Oudheid bijvoorbeeld bleef adoptie meestal beperkt tot het nastreven van zuiver godsdienstige of politieke doeleinden, wat natuurlijk de inhoud van de adoptie bepaalde.[1] Tijden veranderen, na de bloeiperiode in de Oudheid verdorde de instelling langzaam. Bijna vergeten werd ze van onder een stoflaag van eeuwen gehaald om weer te kiemen in de geesten van de opstellers van de Code civil. Ze werd echter zo geformuleerd dat ze in de wieg al was voorbestemd om een stille dood te sterven. Zoals bekend is dit niet gebeurd want mensen maken nog altijd gretig gebruik van de instelling. De samenleving verandert, wetten worden bijgemaakt, afgeschaft of krijgen een nieuwe inhoud. Zo ook de adoptie.
Gezien de aard van het onderwerp is het logisch dat het eerste luik van mijn onderzoek gebaseerd is op de wetgeving. Het is immers de wet die de adoptie vorm geeft. Ze bepaalt wie, onder welke voorwaarden kan adopteren of geadopteerd kan worden. Hoe hoger de eisen die worden gesteld, des minder toegankelijk wordt de rechtsinstelling. ‘Het wie, wat, waar, waarom, wanneer en hoe van de adoptie’, of ‘op welke manier de adoptie zich heeft staande gehouden in het eeuwenlange gevecht op leven en dood’ verneemt u in het eerste deel
De hoofdbrok en tegelijkertijd ook de rode draad doorheen dit deel zal de evolutie van de wetgeving zelf zijn. Om de doelstellingen en de motivering van de wetgever te kunnen begrijpen, is het noodzakelijk om terug te keren in de tijd. We volgen het adoptiespoor van bij de Romeinen, langs de Middeleeuwen en de dwars doorheen de Franse Revolutie om uiteindelijk de geboorte van de adoptie in de Code civil met de wet van 2 april 1803 mee te maken. Ik ben daarom ook op zoek gegaan naar een antwoord op volgende hoofdvragen : Waarom werd de adoptie weer ingevoerd of afgevoerd? Welk doel werd er vooropgesteld? Wat was het resultaat van de heropleving van het instituut en beantwoordt dit aan de vooropgestelde doelstelling ?
De discussies die zijn ontstaan in de Conseil d’Etat omtrent de invoering van de adoptie, de dienstwillige voogdij in de Code civil en de motivering van de beslissingen die daaruit zijn ontsproten, zijn onder andere terug te vinden in ‘Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil’ van P.A. Fenet [2] en werken van rechtsgeleerden zoals ‘Principes de droit civil’ van F. Laurent.[3]
Om een zicht te krijgen op de wetgeving terzake en de rechtspraak die eruit voortvloeide, heb ik onder andere gebruik gemaakt van juridische encyclopedieën en rechtspraakverzamelingen. Vooral de 'Les Pandectes belges' en de opvolger van dit verzamelwerk, 'Les Novelles', bleken hiervoor uiterst geschikte werkinstrumenten .
In ‘Les Pandectes belges. Corpus Juris Belgici’(1878-1949, 151dln) wordt er per trefwoord, een overzicht gegeven van de (op het moment van de publicatie) vigerende normatieve teksten evenals van de literatuur betreffende het onderwerp en de jurisprudentie.[4]
‘Les Novelles. Corpus Juris Belgici’ is een naslagwerk waar het recht in een aantal grote sectoren wordt opgedeeld. Bepaalde onderwerpen, zoals de adoptie, worden er uitvoerig in behandeld. Het onderwerp, adoptie is hierin besproken door C. Collard - De Sloovere.[5]
Zoals ik al heb aangehaald, is mijn thesis opgebouwd rond de wet op de aanneming van een kind van 22 maart 1940. Om een de vergelijking tussen de twee wetten te vergemakkelijken, heb ik mij gebaseerd op de volgende vragen. Wat is adoptie? Welke zijn de voorwaarden waaraan de adoptant en de geadopteerde moeten voldoen? Wat zijn de rechtsgevolgen van de adoptie? Welke restricties zijn er in deze wet ingebouwd? Hoe verliep de procedure? Welke adoptievormen bestonden er?
Het tweede luik van dit deel is opgebouwd rond de verwerking van adoptieakten in de periode vanaf januari 1855 tot en met 9 april 1940, de dag waarop de nieuwe wetgeving van kracht werd. Na een theoretische onderbouw van adoptie te hebben besproken en de bronnen en methode te hebben toegelicht, wordt het adoptie-instituut in zijn hemd gezet. Het ontleden van de van de adoptieakten gehomologeerd door de rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Gent moet duidelijk maken wie adopteert en wie wordt geadopteerd.
Omdat ik ben uitgegaan van een mogelijke discrepantie tussen de motieven van de wetgever en de adoptierealiteit, wordt in het laatste deel nog een korte samenvatting gegeven van mijn bevindingen. De theorie, wordt met andere woorden, in dit deel aan de praktijk getoetst.
Hoofdstuk I. De opkomst en neergang van de Adoptie
1.1. Adoptie als rechtsinstelling in het Romeinse Rijk
In antieke rechtssystemen bestond de mogelijkheid al tot creatie van fictieve afstammingsbanden. Bij de Babyloniërs en Assyriërs en in het Grieks en oud Japans recht werd hier vooral de voortzetting van de cultus der familie- en huisgoden beoogd.[6] Hoewel deze adoptievormen zonder twijfel ook de moeite waard zijn om te bestuderen, laat ik ze hier buiten beschouwing.
Zoals eerder aangegeven is de adoptie in onze westerse cultuur terug te voeren tot het Romeins recht waar ze een niet onbelangrijke plaats innam. Dat de adoptie in de langdurige geschiedenis van dit recht steeds een rol heeft gespeeld, is toe te schrijven aan de manier waarop het Romeins recht is geconstrueerd. Het Romeins recht had slechts één vooropgesteld doel: de consolidatie van de machtspositie van de familie in de staat en daarmee ook de consolidatie van de macht van de staat zelf. Dit uitte zich vooral in het familierecht dat een louter staatsrecht was. De familie vormde aanvankelijk, onder het gezag van de pater familias, een sociale rechtseenheid, waarbinnen de leden bescherming genoten. Door adoptie konden nieuwe leden in de familie worden opgenomen waardoor de kracht van de groep werd vergroot. De voortzetting van het geslacht werd verzekerd en de familiecultus veilig gesteld door het verwerven van een erfgenaam. Adoptie was daarom in eerste plaats een middel om de familiale macht van de pater familias te versterken, zelfs al ging ze in sommige gevallen hand in hand met affectie.[7]
Twee vormen van adoptie hebben zich ontwikkeld in het Romeinse recht: de abrogatio en de adoptio in engere zin. De eerste was bestemd voor personae sui juris, de laatste voor personae alieni juris. [8]
De abrogatio werd in het leven geroepen als adoptie van zuiver publiekrechtelijke aard en was qua vorm lange tijd een soort wetsvoorstel.[9] Wegens het grote publieke belang was hiervoor de toestemming van de Volksvergadering (comitia curiata) nodig en werd ze pas goedgekeurd na het advies en onderzoek van de pontifices. Vrouwen waren uitgesloten maar zij waren niet de enigen ook de plebejers bleven buitenstaanders omdat zij geen stem hadden in de comitia curiata. De abrogatio werd om staatkundige redenen beperkt; de abrogant mocht geen kinderen hebben en moest meer dan zestig jaar zijn. De rechtsgevolgen voor de geadopteerde waren de overgang in de patria potestas van de adoptant, volledige verbreking van de rechtsbetrekkingen met de eigen familie en de overgang van de geadopteerde in de nieuwe familie met alle rechten en plichten. De abrogatio was niets meer dan een machtsmiddel met als doel de pater familias en de familie als publiekrechterlijke instantie te beschermen.[10]
De splitsing van het Romeinse keizerrijk heeft tot gevolg gehad dat in het Oosten nieuwe gedachten, gesteund op andere sociale noden, veld wonnen. Daar ontstaat naast abrogatio, de adoptio of contractuele abrogatio. Een instelling die zoveel mogelijk de natuur moest nabootsen.Het Justiniaanse recht kende de adoptio plena en de adoptio minus plena. De eerste was een de adoptie met het verlies van alle banden met de oorspronkelijke familie. De tweede, daarentegen was een overeenkomst waarbij het erfrecht werd behouden in de oorspronkelijke familie en bekomen in de nieuwe, adoptieve familie.
Het mag gezegd worden dat de adoptio minus plena of onvolwaardige adoptie aan de basis lag van de adoptie in het Pruisisch Burgerlijk Wetboek dat op zijn beurt de Code Napoleon zeer sterk beïnvloed heeft. [11]
1.2. Adoptie, een nobele onbekende?
In de na-klassieke periode (vanaf 250) en vóór de val van het WestRomeinse Rijk verwaterde het contact met het Oosten, waar klassieke rechtswetenschap nog in leven werd gehouden, en raakte het Romeins recht in het Westen in verval. De Germaanse invallen versterkten alleen nog maar deze tendens.
Na het uiteenvallen van het Karolingische rijk kon men een onderscheid maken tussen recht dat vooral een Romeinse beïnvloeding heeft ondergaan en recht dat Germaans van oorsprong was. Rond de Middellandse Zee was het Romeins element sterker, in de rest van West-Europa, woog het Germaanse gewoonterecht zwaarder door. De twee onderscheidde ‘rechtsdelen’ hebben elk een verschillende invloed op het adoptie-instituut gehad.[12]
In het ‘pays de droit coutumier’ waar het Germaanse gewoonterecht overheerste primeerde het beginsel van familie-en stameigendom. Het Germaanse costumierrecht gaf de voorkeur aan bloedbanden en wees de mogelijkheid af om deze te vervangen door een fictieve band. Adoptie als rechtsinstelling kwam meer en meer in het verdomhoekje terecht. Alhoewel het principe van adoptie niet algemeen werd aanvaard, was het niet echt verboden om te adopteren. De instelling doofde gestadig uit omdat adoptie géén ‘gewoonte’ was binnen de toenmalige maatschappij.
De grootste opdoffer kreeg de adoptie echter bij de opkomst van het feodalisme. De verklaring moet, raar maar waar, binnen de basisprincipes van het erfrecht en de strijd van de heer tegen de alsmaar toenemende macht van zijn vazallen worden gezocht. [13]
In de vroegste periode waren lenen enkel gebonden aan de persoon en niet erfelijk. Bij het overlijden van de tenurehouder keerde de lenen terug naar de leenheer. Vanaf 1000 zijn deze lenen echter wel erfelijk geworden en werd ook de adoptie strijdig met het beginsel van de feodaliteit.[14]
In dit feodale recht lag de klemtoon op het behoud van goederen in de familie. Het erfrecht stond in dienst van de familie. Het costumier erfrecht plaatste de bescherming van het familiaal belang voorop opdat de familie zo machtig mogelijk zou kunnen worden. In het heersende patrimoniale familiemodel werd de verbrokkeling van het familiedomein, vooral in een agrarische maatschappij de belangrijkste bron van inkomsten en bestaanszekerheid, zoveel mogelijk vermeden aangezien dit de rentabiliteit zou aantasten. Kateilen, de roerende goederen, waren dan ook van ondergeschikt belang. De beschikkingsvrijheid van de overledene was dan ook zeer beperkt en de erfopvolging geschiedde ‘verticaal’ binnen de familie De langstlevende echtgenoot werd hiervan uitgesloten. Daarnaast waren er tal van technieken bedacht om zoveel mogelijk verwanten te weren uit de nalatenschap: het eerstegeboorterecht, de uitschakeling van vrouwen, van buitenechtelijke kinderen en het beperken van de testamentaire vrijheid.[15]
Bij een gebrek aan een erfgenaam echter, keerden de lenen volgens het terugvalrecht weer naar degene van wie men ze verkregen had, in dit geval de leenheer. Als een vazal in deze positie toch een erfgenaam kon verwerven door adoptie zou zijn bezit, bij overlijden, volledig overgaan op de geadopteerde. Op die manier ging het bezit verloren voor zijn heer. Vandaar ‘adoptivus filius in feudum non succedit’ volgens de Libri Feudorum.[16]
De adoptie als rechtsinstituut beantwoordde dan ook niet aan de noden van de toenmalige feodale maatschappij. Het was met andere woorden niet nuttig om de fictie in leven te houden, integendeel zelfs. Vandaar een oud gezegde : ‘Adoption n’a lieu.’. [17] Deze al te radicale opvatting onderschrijven de meeste auteurs niet meer omdat ze van mening zijn dat er nog vormen van aanneming bestonden waarvan de gevolgen dan wel aanzienlijk minder sterk waren.[18]
Naar sporen van adoptie zoeken in het Middeleeuwse ‘Pays de droit coutumier’, is als zoeken naar een speld in een hooiberg. De meeste costumen die melding maken van adoptie, wijzen ze categoriek af.[19] Waar de adoptie wel werd getolereerd, bijvoorbeeld in Oudenaarde ontmantelde men de instelling door het erfrecht af te schaffen. Op die manier had adoptie geen enkel nut meer en werd ze al snel vergeten.[20] Enkel de costumen van Stavelot erkennen de adoptie in enge zin. [21]
In ‘les pays de droit écrit’, waar het Romeins recht nog sterk doorleefde, bleef het instituut van de adoptie zeker in de beginperiode nog voortleven. Het geschreven recht van het Zuiden dat gebaseerd was op de Romeinsrechtelijk traditie, ging ervan uit dat de goederen op een persoonlijke en onbegrensde wijze aan de eigenaar toebehoorden, zodat hij er vrij kon over beschikken, met eerbiediging van het wettelijk erfdeel van de reservataire erfgenamen. Het erfrecht stond hier met andere woorden in dienst van het individu. Waaruit volgt dat de adoptie niet fundamenteel strijdig was met de geest van de wet.[22] Maar ook hier heeft het feodalisme zijn uitwerking niet gemist. De adoptie bleef er naar de letter van de wet voortbestaan, alhoewel zet naar de geest volledig werd uitgehold. Vooral de afschaffing van het erfrecht, één van de hoofddoelen van het instituut, maakte dat adoptie slechts zeer sporadisch werd toegepast.
Geleidelijk verzwakten de familiebanden, onder meer omwille van het verdwijnen van het gemeenschappelijk grondbezit, en had er een zekere evolutie plaats in het recht. Vanaf de zestiende eeuw begint het Romeins recht terug meer aan invloed te winnen en keert ook de adoptie op bepaalde plaatsen terug.[23] In Friesland, dat al bij de instellen van het Hof in 1499 onderhevig was aan een Romeinsrechtelijke invloed, vond adoptie bijvoorbeeld wel weer ingang. Ulrik Huber schrijft (1686) ‘dat het roomsche recht hier zuiverder en platter onderhouden wordt als in eenig, land of staat van de Christene wereld’. Hij vermeldt dat:
‘ het dikwyls gebeurt dat yemandt voor kindt wordt aengenomen buiten het gezag van de Prins of de rechter; maar die hebben alleen de bloote namen van kinderen, sonder ander daedt of recht, als dat sy de kost vrij hebben’. Het bewijs dat de informele adoptie wel degelijk bestond!
Naast deze informele adoptie is er in Friesland ook een officiële vorm van adoptie ontstaan. ‘De aanneming tot kinderen, welke geschied wanneer yemand een vreemt persoon opneemt tot de naam en de recht van syn kindt. De adoptie geschiedt door de prins, wanneer ‘de persoon die aengenomen wordt niet staet onder syns vaders macht. Is dit wel het geval dan geschiedt dese aenneming ten overstaan van de gewoonlijke rechter’. Als motief wordt vermeld : ‘versoetinge van kinderloosheid’. Als rechtsgevolgen noteert men: ‘immers nae Keyersrecht ende in Frieslandt van haer nieuwe ouders ook erven, en voorts het selve recht genieten en onderworpen zijn, dat in de natuurlyke kinderen plaetse heeft’.[24]
1.2.1. De rol van de kerk
De Kerk heeft ook een hand gehad in het uitdoven van de adoptie, alhoewel ze daarbij een dubbele moraal hanteerde. Volgens de opvatting van de Kerk, die na het uiteenvallen van Karolingische Rijk het monopolie in het huwelijksrecht had, diende het huwelijk immers om kinderen voort te brengen. Zonder uitgesproken tegen adoptie te zijn, stond ze er wel vijandig tegenover. Wanneer men aan een wettelijke erfgenaam zou geraken zonder huwelijkssluiting, kon de adoptie wel eens een rivaal van het kerkelijk huwelijk worden! [25] Aan de andere kant bevorderde de Kerk wel de informele adoptie uit liefdadigheid door bijvoorbeeld het aannemen van wezen en vondelingen aan te prijzen.[26]
1.2.2. Eenkindtschap
Toch mag men niet uit het oog verliezen dat adoptie aan een bepaalde behoefte voldeed, en bijna onvermijdelijk in andere rechtsvormen aan de oppervlakte kwam. Zo kende men het 'Eenkindtschap', een rechtsinstelling die veel gelijkenissen vertoonde met adoptie. Het Eenkindtschap doelde op een volledige gelijkstelling van kinderen uit een eerste huwelijk van een weduwe of weduwnaar met deze uit hun tweede huwelijk. Ze was enkelvoudig als slechts één van de echtgenoten kinderen uit een huwelijk had, of meervoudig indien langs beide zijden kinderen uit het eerste huwelijk bestonden.
De voogden werden gehoord en de rechter sprak uit naar billijkheid. Ze werd aanvaard als uitzondering op het beginsel: der Erbe wird geboren, nicht erkoren. Deze nevenvorm van adoptie was vooral terug te vinden in de Duitse samenleving, alhoewel ook de costumen van Roermond, Maastricht, St-Amands en Bléharis-Doornik het Eenkindtschap erkenden. [27]
Samengevat kan men zeggen dat aan de vooravond van de Franse codificatie, de adoptie als rechtsinstelling in onze streken bijna in de vergeethoek was geraakt, terwijl het instituut in Friesland, Duitsland, Denemarken, Griekenland en Spanje in meer of minder mate voortleefde. Meestal was het in een Justiaanse variëteit, de adoptio minus plena, met zwakke rechtsgevolgen.[28] Pruisen bracht door ‘das Preusische Allgemeine Landrecht’ van 1794, voor het eerst sinds eeuwen een uiterst beperkte regeling van de adoptie tot stand. Dit voorbeeld is de aanzet en inspiratiebron geweest om de adoptie toch op te nemen in de Franse codificatie.[29]
Hoofdstuk II. De Franse Revolutie: ‘Egalité et liberté’
2.1. Adoptie in het geheel van wetten
Omstreeks 1800 grijpt een omwenteling plaats in West-Europese maatschappij en in het recht. Verantwoordelijk daarvoor is de Verlichting: een 18de-eeuwse maatschappijkritische stroming gefundeerd op het humanisme en het natuurwetenschappelijk wereldbeeld. Volgens de Verlichting moesten renaissancistische traditie, religieuze dogmatiek, absolutistisch gezag en vooroordelen via de rede plaatsmaken voor geestelijke vrijheid en religieuze tolerantie. Kenmerkend was het optimistisch vertrouwen in de macht van de rede, de mensheid, de natuurwetenschappen en de vooruitgang. Denkbeelden veranderden, horizonten werden verruimd.
In Frankrijk groeide na de radicale verwerping van het absolutisme de nood aan een nieuw recht op basis van de rede. Op 5 juli 1790, had het Assemblée Constituante besloten dat er een algemeen wetboek moest komen. Gelijkheid en vrijheid waren de nieuwe streefdoelen. Alle burgers moesten gelijk voor de wet worden en de wet mocht geen beperkingen meer opleggen aan burgers om de voorrechten van andere burgers te beschermen. Principes die hun neerslag vonden in de grondwet van 14 september 1791, die begint met de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 26 augustus 1789. De voormannen van de Franse Revolutie wilden dat alle mensen vanaf hun geboorte vrij zouden zijn en gelijke rechten zouden krijgen. Dat dit alleen maar kon gebeuren door de voorrechten van stand en geboorte op te heffen, was in de revolutionaire geesten een vast gegeven. De nieuwe maatschappelijke orde zou en moest de macht van de oude aristocratische families breken. [30]
De Franse Revolutie streefde ook naar een breuk van het oude systeem voor de interne organisatie van het gezin. Het adagium ‘egalité et liberté’ impliceerde dat de vader niet langer de heer en meester kon blijven. Het gezin moest democratisch worden. De kerk mocht bovendien niet langer de controle hebben over het huwelijk en de gevolgen ervan.
De revolutionairen schaften inderdaad veel oude rechtsregels af maar hadden geen nieuw, comprehensief en algemeen erkend rechtssysteem in de plaats gesteld. Met name waren alle pogingen tot codificatie van het burgerlijk recht mislukt. De projecten, waaronder adoptie, werden nooit als wet afgekondigd, omdat ze veeleer vage leefregels voor de goede burger dan praktische en precieze bruikbare rechtsnormen bevatten. Door de snel afwisselende regimes van de Omwenteling werden ze nu eens te revolutionair, dan weer niet revolutionair genoeg gevonden. De voorstellen voor een Burgerlijk Wetboek zijn opgesteld in de periode 1793-1799, door commissies onder voorzitterschap van J.J. Cambacérès, een jurist en staatsman die in 1792 lid was geworden van de Nationale Conventie. Alhoewel het project op zich mislukte, zijn er toch een aantal grote organieke wetten op privaatrechterlijk gebied goedgekeurd. Naast de organieke wet op echtscheiding en deze met betrekking tot het huwelijk en de burgerlijke stand, beide uit 1792, is er in 1793 een wet tot stand gekomen met betrekking tot de buitenechtelijke kinderen.[31]
In ons oud recht werd een onderscheid gemaakt tussen kinderen naargelang zij al dan niet uit een huwelijk geboren waren. De bastaard, een buitenhuwelijks kind, werd daarbij gediscrimineerd tegenover het wettig kind, een kind dat binnen het huwelijk werd geboren. De gevolgen van de buitenhuwelijkse afstamming waren niet min. Eén daarvan was dat een bastaard niet kon erven van zijn natuurlijke ouders.[32] Hij had immers wettelijk gezien geen familie. Onder invloed van de verlichtingsidealen maakte de Franse Revolutie komaf met de vroegere situatie. De term bastaard verdween uit het recht, net zoals het onderscheid tussen bastaarden en wettige kinderen. ‘Tous les enfants sont enfants de la patrie’. Dat wil zeggen dat alle kinderen op elk gebied gelijk werden voor de wet.
Bij decreet 7 maart 1793 werd ook het erfrecht aangepakt. De wettelijke erfopvolging was gegrond op de wil van de wetgever, waarbij de beschikkingsvrijheid van de erflater uitermate beperkt was. De wet van 17 nivôse jaar II, stond de erflater slechts toe te beschikken over een tiende van zijn vermogen wanneer er erfgenamen in rechte lijn voorkwamen, en over een zesde wanneer er alleen erfgenamen in zijlijn waren.
Hijzelf kon daarenboven enkel beschikken ten voordele van personen die geen erfgenamen waren. Het gevolg van deze wet was dat alle kinderen in gelijke mate konden erven. In dit verband werd ook het typisch feodale eerstegeboorterecht afgeschaft, net als het mannenvoorrecht door het decreet van 15 maart 1790.[33] Deze gelijkschakeling tussen erfgenamen had slechts één doel: de concentratie van goederen en macht van aristocratische families te breken. De bestaanszekerheid van adellijke families hing immers af van de opbrengst van het familiedomein. Door de versnippering van dit domein, bij verdeling van de erfenis, zou het niet lang meer duren voor de opbrengsten ontoereikend zouden zijn. Maar ook voor kleine boeren met een eigen bezit zou deze positieve fragmentatie van eigendom een langzame doodsteek betekenen. De overgrote meerderheid van de bedrijven was immers al kleiner dan 5 ha, de ondergrens om een gezin te onderhouden.[34] De hoge burgerij die in haar levensbehoeften kon voorzien door het uitoefenen van een ambt of via handel werden hierdoor in mindere mate getroffen. Zij waren immers minder afhankelijk van hun bezit om te kunnen overleven. Toch werd het voor hen ook moeilijk een familiekapitaal op te bouwen. Kort gezegd was het revolutionair erfrecht afgestemd op het breken van de patriarchale, bezittende familie en niet op de democratisering van de werkende gezinnen met een kleiner vermogen.
2.2. Adoptie in de Franse Revolutie
In deze verwarrende, revolutionaire tijden dook de adoptie weer op om tijdens het Consulaat voorgoed zijn plaatsje te verwerven in het Burgerlijk Wetboek.
Tijdens de laatste stuiptrekking van de constitutionele monarchie nam op 18 januari 1792 de Assemblée Législative een principedecreet: ‘ L’Assemblée nationale décrète que son comité de législation comprendra dans son plan général des lois civiles celles relatives à l’adoption.’. Het Comité legislatieve, belast met het maken van een Burgerlijk Wetboek, werd de opdracht gegeven ook adoptie in zijn ontwerp op te nemen alhoewel men vóór 1792 de adoptie in Frankrijk nagenoeg niet kende. Maar, waarom?
Waarom werd een instelling die al eeuwen geleden in de vergetelheid raakte weer opgevist door de Franse wetgever?
Gezien de situatie in Frankrijk was het niet verwonderlijk dat het de geest van de revolutie was, zich afkerend van de ‘Gotische tijd’ en vol bewondering voor de Romeinse cultuur, die zorgde voor de heropleving van de Romeinse instellingen. De wetgevers wilden eenheid in het recht en rechtszekerheid. Het middel was ‘la raison écrite’, van het Romeins recht.[35] Een algemene voorliefde voor instellingen uit het Romeinse recht verklaart misschien de richting van codificatie in het algemeen. Maar het is nauwelijks een doorslaggevend argument te noemen om deze plotselinge verrijzenis van de adoptie te verklaren. Neen, er waren andere drijfveren in het spel die dit bewerkstelligden.
Het idee om adoptie een officieel kleedje te geven, broeide al een tijdje in het hoofd van menig verlichte geest. Het ‘Dictionnaire universel des sciences, morales, économiques, politiques et diplomatiques’ uit 1777 van De Robinet, het werk van Bernardin de Saint-Pierre
‘Voeux d’un solitaire’ uit 1789, ‘Tableau de Paris’ uit 1783 van Sébastien Mercier, het ‘Dictionnaire de jurisprudence et des arrêts’ uit 1783 van Prost de Royer zijn allemaal werken van auteurs die voor de opname van de adoptie pleitten op grond van historische, morele of demografische principes. De gedachte is tot ontwikkeling gekomen door een veranderende kijk op kinderen en meer bepaald de bastaard.[36] Kinderen worden onder invloed van het vooruitgangsgeloof meer en meer benoemd tot ‘de toekomst’ en ‘de rijkdom van morgen’. Ook het bastaardkind krijgt een ander imago. In theaterstukken zoals ‘Le Fils Naturel’ van Diderot wordt het bastaardkind opgevoerd als uiterst getalenteerd, alsof de natuur zijn slechte positie als buitenstaander, zonder familie wil compenseren.[37] Het spijtige lot van de bastaard wordt onderstreept door grootouders op te voeren die een huwelijk tussen de natuurlijke ouders van het kind verbieden. Moraal van het verhaal: het lot van een bastaard is wreed.
De Verlichtingsidealen hadden hun weerslag op het denken over afstamming. De Verlichting met haar geloof in de almacht van de rede, gaat meer aandacht schenken aan de natuurlijke afstamming.
De band tussen deze mentaliteitsontwikkeling en het opnemen van adoptie in het recht is dan ook makkelijk te leggen.
In 1787 schreef de Academie van Metz een prijsvraag uit met als onderwerp: ‘Quels seraient les moyens compatibles avec les bonnes moeurs d’assurer la conservation des bâtards et d’en tirer un plus grand avantages pour l’Etat?’ De positie van de bastaard moest verbeterd worden zonder dat de regels van de sociale moraal en het maatschappelijk fatsoen werden overtreden en wel op die manier dat de Staat er het grootste voordeel bij had. Het winnende essay stelde adoptie voor!
De adoptie zou een rechtsinstelling moeten worden die een juridische band tussen bastaardkinderen en hun natuurlijke ouder mogelijk maakt zonder aan de goede zeden te raken. De natuurlijke ouder kon, als hij of zij dat wenste, door adoptie het onrecht dat het bastaardkind werd aangedaan rechtzetten. Als de natuurlijke vader het kind zou adopteren zou hij financieel moeten instaan voor het onderhoud van zijn buitenhuwelijks kind. Op die manier zou men niet moeten raken aan het onderscheid tussen bastaardkinderen en wettelijke kinderen terwijl het beoogde resultaat toch zou worden bereikt. De bastaard krijgt als compensatie voor zijn minderwaardig statuut het recht op een financiële steun van zijn natuurlijke ouder zonder dat dit kind effectief als volwaardig lid in de familie van zijn natuurlijke ouder werd opgenomen. De Staat haalde eveneens voordeel uit de adoptie. Het bastaardkind dat anders in de armoede en misschien in de criminaliteit terechtkwam zou door deze compensatie een beter toekomstperspectief hebben. Een zorg minder voor de Staat.[38]
In die context moeten we ook de politieke adoptie situeren. De Staat gaf het voorbeeld door ‘adoptions publiques’. De kinderen van verdienstelijke burgers die hun leven hadden gelaten ‘voor land en volk’ werden door de Staat symbolisch geadopteerd en kregen op die manier
financiële steun. Op 25 januari 1793 besloot de Convention Nationale de dochter van een door de Parijse garde vermoord lid van de volksvertegenwoordiging, Lepelletier Saint Fargeau, ‘au nom de la patrie’ te adopteren. Daarna volgden tal van publieke maar ook particuliere adopties.[39] Privaatrechterlijke adopties werden bij honderden, in alle vormen afgesloten meestal om natuurlijke en overspelige kinderen te adopteren.[40]
Nog voor het Comité législative de voorwaarden, vormvereisten en rechtsgevolgen van de adoptie had vastgelegd, werd in de grondwet van 24 juni 1793 de uitoefening van burgerlijke rechten aan de adoptant toegekend. [41] Deze radicaal-democratische grondwet is echter nimmer in werking getreden vanwege de oorlogstoestand.
De adoptie op zich bleef dus voortbestaan zonder dat er een wettelijk kader werd geschapen. Dit wettelijk kader werd noodzakelijk geacht omdat de wetgevers ze in een bepaalde richting wilden sturen. De adoptie opende immers een waaier aan perspectieven. De Franse revolutionaire wetgevers bedachten dat er wel eens een grote rol voor deze instelling zou kunnen weggelegd zijn. Het idee groeide om de geadopteerde nog verder gelijk te schakelen met wettige kinderen. Als ze naast financiële steun voor zijn opvoeding en onderhoud het natuurlijk kind ook nog eens zou laten profiteren van de erfenis van zijn natuurlijke ouder, zou dit een bijkomstig voordeel betekenen voor de Staat. Adoptie zou dan het middel worden om een versnippering van de adellijke fortuinen te bewerkstelligen en oude klasseverschillen te bekampen.[42]
Het succes van de adoptie had al bewezen dat de natuurlijke ouder aan buitenhuwelijkse kinderen graag een beter statuut gaf. De wetgever zag niet in waarom de adoptant bezwaar zou hebben om zijn kind na zijn dood te begiftigen met een deel van de erfenis. Om deze doelstelling te bereiken, moest men haar in een wettelijk kleedje stoppen en ze op die manier vorm geven dat ze haar nieuwe secundaire doelstelling zou bereiken.
Cambacérès die een groot voorstander van adoptie was om bovenstaande redenen, noemde ze ‘la vivante image de la nature, une véritable paternité civile’ en had in zijn drie ontwerpen voor een Code civil een nauwkeurige regeling voor adoptie uitgewerkt. De revolutionaire vorm van aanneming was dus duidelijk een politiek middel.[43] De adel mocht dit truukje natuurlijk niet door hebben. Daarom was het noodzakelijk adoptie voor te stellen als een gunst: de natuurlijke ouder kon het onrecht dat zijn bastaardkind werd aangedaan eindelijk goed maken! [44]
Vooral het eerste ontwerp, neergelegd op 9 augustus 1793, bevatte precies alle elementen die noodzakelijk waren om de adellijke vis aan de haak te slaan en het is kenschetsend voor de radicalisering van de Revolutie.[45]
Iedere meerderjarige, gehuwd of niet, kon een minderjarige adopteren, al dan niet gezamenlijk met zijn/haar echtgenoot, zelfs indien hij/zij kinderen had. De regeling werd ruim gelaten zodat iedereen, maar vooral het bastaardkind, in aanmerking kwam om geadopteerd te worden of te adopteren. Om de gelijkenis met de natuurlijke afstamming zoveel mogelijk te verwezenlijken, werd een leeftijdsverschil vereist van respectievelijk 15 jaar voor een man en 13 jaar voor een vrouw. De natuurlijke ouders moesten hun toestemming geven voor de adoptie. Omdat men de regeling zo ruim liet en in principe iedereen toeliet te adopteren, konden ook minder geprefereerde kandidaten binnensluipen, zoals concubines! Dit wou men tot elke prijs vermijden. Daarom werd een tamelijk groot leeftijdsverschil vereist tussen de adoptant en de geadopteerde. De adoptie was onherroepelijk in hoofde van de adoptant maar kon door de geadopteerde bij diens meerderjarigheid herroepen worden. Adoptie had opname in de nieuwe familie tot gevolg en gelijkschakeling met de wettige kinderen van de adoptant, met uitzondering van het erfrecht dat beperkt werd. De verwantschap strekte zich echter niet uit tot de ascendanten of verwanten in de zijlijn van de adoptant. Een alimentatieplicht tegenover de oorspronkelijke ouders bleef bestaan. Deze beperking was een noodzakelijk kwaad. Men vreesde dat de druk van familieleden de aanneming anders wel eens de grond zou in boren.
Opmerkelijk is de bepaling die voorzag dat burgers, die een kind adopteerden, een eervolle vermelding kregen op een plakkaat in de grootste vergaderruimte van het gemeentehuis waar ze resideerden. [46]
De regeling in het tweede ontwerp van 9 september 1793, dat tot stand kwam tijdens het Terreurbewind, was in tegenstelling tot wat men zou verwachten minder uitgebreid dan het vorige. Adoptie werd niet toegestaan als het kind minder dan 15 jaar was. Het leeftijdsverschil werd voor de man en de vrouw uniform op 15 jaar gebracht en de inschrijving op de erelijst werd geschrapt.[47]
In het derde ontwerp dat tijdens de Directoire tot stand kwam op 14 juni 1796, werden zestien artikelen aan het instituut gewijd. De voorwaarden werden echter nog sterker beperkt. De vereiste van kinderloosheid voor de adoptant die in de twee vorige ontwerpen nooit gesteld werd, vond voor het eerst ingang in dit ontwerp. Kinderloosheid werd als essentiële voorwaarde beschouwd omwille van het feit dat de adoptie de natuur ter hulp snelt.[48] De redenen voor deze ingevoerde beperking zijn de wetten van 1793 en 1794 die betrekking hebben op de gelijkschakeling van wettige en bastaardkinderen en het drastisch gewijzigde erfrecht. Het nut van adoptie was hiermee deels voorbij gestreefd! De versnippering van adellijke fortuinen was geen optie meer maar een feit, door de wet opgelegd. Men wou het kind echter niet met het badwater weggooien, daarom zocht men een andere invulling voor de adoptie: de oplossing om kinderloze echtparen aan een erfgenaam te helpen.[49]
Geen enkele van deze drie ontwerpen voor een Code civil is, omwille van tegenstand vanuit het Ministerie van Justitie, ooit wet geworden.[50]
Een derde commissie, onder leiding van Jacqueminot trachtte opnieuw een ontwerp voor de Code civil op te stellen. Hierin werd adoptie slechts zijdelings behandeld als huwelijksbeletsel. [51]
Hoofdstuk III. Napoleon en de Code civil
3.1. Adoptie in het geheel van wetten: het juridisch kader
De staatsgreep van ‘18 brumaire jaar VIII’ (9 november 1799) maakte een eind aan het bewind van de Directoire. Napoleon Bonaparte werd naar voren geschoven om binnenlandse orde te scheppen en de buitenlandse oorlog tot een goed eind te brengen. Een ideaal instrument om het herstel van rust en orde in Frankrijk te realiseren, zou een codificatie zijn. Na de mislukte pogingen van Cambacérès nam Napoleon, zelf een fervent voorstander van een systematisch opgetekende wetgeving, het politiek besluit om ‘zijn’ grote codificatie af te kondigen. In augustus 1800 werd een commissie van vier juristen belast met de redactie van het ontwerp van Burgerlijk Wetboek, dat vier maanden later al klaar was. De auteurs waren beroepsjuristen, die uiteraard allen hun opleiding hadden genoten tijdens het Ancien Régime en als advocaat of rechter carrière hadden gemaakt: J. Portalis, net terug uit ballingschap; J. de Maleville, F. Bigot-Préameneu en Fr. Tronchet.[52] Tronchet was een vooraanstaand kenner van het gewoonterecht, afkomstig uit noordelijk Frankrijk, Portalis, de briljantste van de vier, was een kenner van het Romeins recht en afkomstig uit het zuiden; hij beschikte over een brede, filosofische kennis en beschouwde het recht niet alleen als een techniek, maar ook als een belangrijk element van de maatschappelijke ontwikkeling van zijn tijd. Het project van de commissie werd voorgelegd aan het Tribunal de Cassation en de Tribunaux d’appel en herwerkt in het licht van hun opmerkingen, voorgelegd aan de Conseil d’Etat. Tussen 5 maart 1803 en 21 maart 1805 werd een reeks van 36 wetten gestemd, gebundeld in een 2281 artikelen tellende Code civil des Français. [53]
Onder de hoede van Napoleon zal het personen- en familierecht een zware kaakslag krijgen. Het Burgerlijk Wetboek van 1804 ademde een sterk behoudsgezinde geest uit, met de grootste waardering voor het gezin en het eigendomsrecht als grondslagen van de sociale orde. Het democratische gezin verdween en de vader werd terug de onbetwiste heer en meester over zijn gezin.
Met de Code civil draaide Napoleon de klok terug. Het Burgerlijk Wetboek betekende niet alleen een achteruitgang tegenover de principes van de Franse Revolutie, maar was over het algemeen zelfs conservatiever dan het prerevolutionair recht![54]
Adoptie is slechts een puzzelstukje in het hele personen- en familierecht. Om het plaatje duidelijk te maken is de situering in een breder juridisch kader nodig. Vandaar een korte toelichting van de basisregels van Code Civil in verband met afstamming en vaderlijke macht.
3.1.1. De vaderlijke macht
In het Burgerlijk Wetboek van 1804 vormden een tweetal hoofdregels de kern van de juridische regeling van afstamming en verwantschap. Tezamen stelden deze regels het vaderschap als maatschappelijk instituut, ofwel de ‘orde van het vaderschap’ veilig. [55]
De eerste hoofdregel was die van de maritale macht en luidde: ‘de man is het hoofd van het gezin’. De echtgenoot was hierdoor gerechtigd de beslissingen te nemen omtrent de besteding van het inkomen, de woonplaats, de opvoeding en de huwelijkstoestemming van de kinderen enz. De maritale macht was gekoppeld aan een vrijwel absolute vaderlijke macht.
De tweede hoofdregel van het huwelijksrecht was ook de centrale regel van het afstammingsrecht. Het gaat hier om de regel: Pater est quem nuptiae demonstrant (C.c., art.312). Ofwel de echtgenoot van de vrouw uit wie een kind wordt geboren wordt geacht de vader van het kind te zijn. Hiermee wordt gesteld dat het bij de juridische band tussen vader en kind niet ging om de bloedband op zich. Het recht ging uit van de vooronderstelling of de fictie, dat de echtgenoot de vader was. Het echtgenootschap ‘bewees’ het vaderschap. Zonder DNA-onderzoek was het natuurlijk moeilijk, zo niet onmogelijk, om het vaderschap vast te stellen!
De andere regels rondom afstamming staan in betrekking met deze hoofdregels. Allereerst waren er wetten betreffende het huwelijk. Regels, die de man en diens erfgenamen in staat stelden om in bepaalde situaties de wettigheid van het vaderschap te ontkennen (bijvoorbeeld als een vrouw buiten zijn medeweten reeds zwanger was tijdens de huwelijkssluiting, of als hij ten tijde van de verwekking langdurig afwezig was geweest) alsmede regels die het kind in staat stelden om haar/zijn staat van wettig kind vast te stellen.[56]
3.1.2. De juridische positie van kinderen
Daarnaast waren er regels rondom de rechtspositie van buiten het huwelijk geboren kinderen. Een onderdeel dat meer aandacht eist omdat het in nauwe relatie staat met de adoptie- problematiek. De wetgever van 1940 gaf in de uiteenzetting van de motivering van de nieuwe wetsontwerp te kennen dat de adoptie in het verleden meestal gebruikt werd ‘om aan bloedverwanten de rang van erfopvolging te geven die toekomt aan het wettig kind dat tijdens het huwelijk geboren is, de goederen te onttrekken aan al te zware fiscale lasten en aldus de erfenisrechten te verminderen.’[57] Adoptie zou dus een manier zijn om de beperkingen, opgelegd door de wet aan natuurlijke kinderen, te omzeilen. Een toelichting van de verschillende ‘juridische soorten’ kinderen is daarom essentieel. De uiteenzetting zal duidelijk maken dat een wettelijke juridische status het toegangsticket is tot allerlei rechten die natuurlijke kinderen moeten ontberen. Uit het bronnenonderzoek zal blijken dat de discriminatie tussen de wettelijke en natuurlijke kinderen aan de basis ligt van veel adopties.
Het Burgerlijk Wetboek van 1804 keerde terug op de gelijkschakeling tussen bastaard kinderen en wettige kinderen. De gelijkschakeling op politiek vlak bleef bestaan maar op burgerlijk vlak keerde de discriminatie terug. Men maakte terug een onderscheid tussen natuurlijke kinderen en wettige kinderen.
Wettige kinderen waren kinderen geboren binnen het huwelijk en werden onderworpen aan de vaderlijke macht met alle rechten en plichten die daarbij hoorden. De regel was immers ‘het tijdens het huwelijk geboren kind heeft de man tot vader’ (C.c., art.312).
De natuurlijke kinderen, in de ruime zin van het woord, zijn kinderen die buiten het huwelijk verwekt en geboren zijn. Zij werden in drie groepen opgedeeld.
De eerste groep vormden de ‘zuiver natuurlijke kinderen’. Dit zijn de kinderen van ouders die op het tijdstip van de verwekking met elkaar getrouwd hadden kunnen zijn. Bij hun geboorte hadden zij geen enkel rechtsbetrekking met de moeder of de vader. Zij kregen de juridische band pas na de erkenning. Door een later huwelijk van de ouders konden deze kinderen gewettigd worden, mits deze hen wettelijk hadden erkend vóór het huwelijk, of ze erkenden in de huwelijksakte zelf (C.c., art.331). Deze kinderen waren het best af, zij konden tenminste door enkele juridische kunstgrepen een rechtsband met hun ouders verwerven.
Eén van deze mogelijkheden om ouders de gelegenheid te geven hun natuurlijke kinderen juridische onderdak te geven was de erkenning. De erkenning van een zuiver natuurlijk kind is een wettelijke bekentenis van het vader- of moederschap maar was alleen mogelijk indien ook een huwelijk tussen de vrouw en de man mogelijk zou kunnen zijn dus enkel ten voordele van de zuiver natuurlijke kinderen. De erkenning van een kind kon op gelijk welk tijdstip gebeuren, zelf na de dood van het kind en mocht gebeuren door een andere persoon dan de natuurlijke vader of moeder. Ten aanzien van de vader gold dat ze slecht kon geschieden volgens nauw omschreven vormvoorschriften en op vrijwillige basis. Omdat de natuurlijke vader slechts vrijwillig een kind kond erkennen, kende de wet ook het artikel, dat luidde: ‘Het onderzoek naar het vaderschap is verboden’. Uitzondering op het verbod betroffen gevallen van verkrachting of schaking dan kon er ook een gerechtelijke erkenning worden uitgesproken.[58] Alles hing dus af van de “goodwill” van de vader. Wanneer de natuurlijke vader het kind niet wou onderhouden, had de moeder geen enkel verweer. Zij mocht/kon immers niet bewijzen dat de vader, wel echt de vader van haar kind was. [59]
Wanneer zo’n jongeman niet wou trouwen met zijn zwanger vriendinnetje, moest het meisje dikwijls alleen instaan voor de opvoeding van haar jonge spruit en de schande van haar daad alleen dragen! Vandaar dat sommige jonge moeders hun toevlucht namen tot abortus, kindermoord of het te vondeling leggen van hun baby’s. De ongehuwde moeder die haar kind toch bij zich hield, moest ook een aantal juridische watertjes doorzwemmen voordat de juridische relatie tussen haar en haar eigen kind een feit werd. Het erkend kind kon rekenen op een aantal voordelen maar er bleef, vooral met betrekking tot het erfrecht, een onderscheid bestaan met een wettelijk kind.
De erkenning doet betrekkingen van burgerlijk recht ontstaan tussen het kind en degene die het kind erkend hebben. Zij schept echter geen band tussen het kind en verwanten van de ouders in opgaande linie. In tegenstelling tot een wettig kind maakt het natuurlijk kind geen deel uit van de familie. De gevolgen van de erkenning zijn de volgende:
Het erkend kind heeft het recht om de naam van de ouder te dragen die het erkend heeft. De door de negentiende-eeuwse juristen gehanteerde formulering ‘recht op de geslachtsnaam van de vader’ maakt deel uit van een patriarchaal gedachtengoed, waarin de mensen hun maatschappelijke positie en identiteit definiëren als onderdeel van het vaderlijke geslacht, en waarin het een gunst of een eer is die toegekend te krijgen.
Het erkend kind heeft het recht op kost, onderhoud en opvoeding tegenover de ouder of de ouders, die het erkend hebben.
Er bestaat een wederkerige verplichting tot levensonderhoud tussen het meerderjarig- geworden natuurlijk kind en zijn ouder of ouders, die het erkend hebben.
Het erkende natuurlijk kind moet voor zijn 21 jaar de toestemming krijgen of na die leeftijd de raad inwinnen van zijn vader en /of moeder, in verband met het huwelijk.
De erkenning doet een wederkerig erfrecht ontstaan tussen het kind en zijn ouders of ouder.
Natuurlijke kinderen kunnen enkel van hun vader of moeder erven of vererven indien zij wettelijk erkend zijn. Zelfs indien zij erkend zijn, erven ze minder dan indien ze wettig zouden geweest zijn. Vóór de wet van 31 maart 1987 waren bij het openvallen van een erfenis zowel de natuurlijke kinderen als de Staat onregelmatige erfgenamen.
Wanneer de vader of moeder ook wettelijke afstammelingen hadden nagelaten, bedroeg het erfrecht van het erkend kind slechts een derde van het erfdeel dat het zou hebben gehad indien het wettelijk was geweest. Indien vader en moeder geen wettige afstammelingen hadden nagelaten maar wel bloedverwanten in opgaande lijn of broers en zussen hadden bedroeg het de helft. Wanneer het natuurlijk kind in samenloop kwam met de gewone zijverwanten bedroeg het drie-vierden. Het natuurlijk kind had recht op de gehele nalatenschap wanneer zijn vader of/en moeder geen bloedverwanten in erfelijke graad naliet (C.c art 757 en 758). Natuurlijke kinderen hadden geen recht op de goederen van de bloedverwanten van hun vader en/of moeder. Deze beperkingen konden wel omzeild worden door de adoptie van het kind door zijn natuurlijke ouder(s). [60]
Volgens het ‘Traité pratique de droit civil français’ van Planiol, Ripert en Rouast, wisselde de adoptiefrequentie in het 19de-eeuwse Frankrijk met de hoogte van de successiebelasting! [61] Een fiscale belasting die in de eerste plaats tot doel had economische oligarchieën te bekampen. De heffing van successierechten is in ons land pas ingevoerd bij de wet van 11 oktober 1919. De wet voorzag in progressieve tarieven die naderhand geregeld werden verhoogd. Naarmate de omvang van het erfdeel van de nalatenschap omvangrijker wordt, wordt het deel dat toekomt aan de gemeenschap proportioneel groter. De successierechten in zijlijn zijn ook nu nog zo hoog (minimum 30% tot maximum 80%) dat, bij gebrek aan de nauwe verwanten, de staat eigenlijk steeds met het leeuwenaandeel gaat lopen. Slechts één verhoging valt echter binnen het tijdskader van mijn onderwerp.[62] Ook de erfrechtelijke roeping van de familie wordt herleid tot bloedverwanten tot de 4de graad. [63]
De erkenning is ingevoerd om de wettiging van kinderen die buiten het huwelijk geboren waren mogelijk te maken. In de vrijwillige erkenning verklaarden de vader, respectievelijk de moeder dat het kind uit hen geboren was, zodat ze bij een huwelijk gewettigd konden worden als de biologische kinderen van hun ouders. De verklaring van de erkenning werd in dit geval geacht bewijskracht te hebben.[64]
Als de vader en de moeder van het kind toch trouwen of de moeder/vader trouwt met de persoon die haar/zijn kind mee erkend heeft dan kan men een stapje verder gaan door het wettigen van het kind. Men spreekt dan van zogenaamde ‘voorkinderen’. Door wettiging krijgt het kind dezelfde juridische status als een kind dat binnen het huwelijk werd geboren.
De wettiging is ontleend aan het Romeinse en het canonieke recht en berust op de veronderstelling dat de vader en de moeder, die een huwelijk aangaan, na in ‘ongeoorloofde gemeenschap’ te hebben geleefd, steeds de intentie hebben gehad om een huwelijk aan te gaan. Alleen zuiver natuurlijke kinderen, kunnen na hun erkenning gewettigd worden door het later huwelijk van hun vader en hun moeder.
Bigot-Breamenau rechtvaardigde de wettiging door te stellen dat de openbare orde er belang bij heeft. Door het vooruitzicht van een ‘kostbaar voordeel’ zullen beide ouders sneller geneigd zijn om een huwelijk aan te gaan.
‘De man zal de rechten der wettigheid aan de kinderen geven, voor wie de natuur hem gevoelens van tederheid inboezemt; hij zal tevens de plicht vervullen, waarop zijn geweten hem onophoudelijk zal wijzen. Door de wettiging zal de vrouw haar fout herstellen en haar eer terugvinden. De kinderen hebben er zonder twijfel het grootste belang bij: zij bekomen een wettige stand.’ De wettiging was dus een soort aanmoediging om alsnog in het huwelijksbootje te stappen, een soort absolutie voor goede bekeerlingen. Dat, om dit te bereiken, werd ingespeeld op het schuldgevoel van de ouders en de juridische positie van het kind als een soort chantagemiddel gebruikt werd, deed er blijkbaar niet toe. Het doel heiligt de middelen!
Hieruit blijkt nog maar eens dat Code civil het gezin gebaseerd op het huwelijk als hoeksteen van de maatschappij zag. Portalis noemde het huwelijk ‘ un acte naturel, nécessaire, institué par le Créateur lui-même.’[65] In het belang van de samenleving en de maatschappelijke orde moest het huwelijk gerespecteerd en geëerd worden. Het gezin had een belangrijk sociale functie. Het was de waarborg voor het behoud van de sociale orde, de zedelijkheid en de moraal, de regulerende instantie bij uitstek. Daarom kon enkel het huwelijk de vaderlijk macht tot stand brengen. Adoptie zou om diezelfde reden slechts toegelaten worden op een tijdstip waarvan men bijna met absolute zekerheid kan stellen dat het huwelijk kinderloos zou blijven.
Naast de ‘zuivere natuurlijke’ kinderen zijn er nog de ‘overspelige kinderen’ en de ‘bloedschennige kinderen’.
De eerste groep zijn kinderen waarvan de ouders wegens een bestaand huwelijk van beide of van één van de twee, geen huwelijk konden aangaan.
De laatste groep bestaat uit kinderen waarvan het huwelijk tussen de ouders verboden was wegens een te nauwe bloedband.
Deze kinderen bevonden zich wettelijk gezien in een benarde positie. De erkenning van een zo’n kind was verboden evenals het onderzoek naar het vaderschap.
De overspelige kinderen konden praktisch gezien wel op een juridische band rekenen. Wanneer de moeder van zo’n kind getrouwd was, werd stilzwijgend aangenomen dat haar echtgenoot de vader is. De echtgenoot zou zich al expliciet moeten verzetten tegen dit feit en moet daarvoor krachtige bewijzen voorleggen om aan te tonen dat het kind niet van hem is. De makers van de Code civil zagen deze regel in de eerste plaats in verband met de afstamming. Overspel van de vrouw bracht ‘vreemde kinderen’ in de vaderlijke afstammingslijn, waardoor de patriarchale familiegemeenschap ‘besmet’ zouden geraken. [66]
Wanneer de vader getrouwd is, kan hij zijn overspelig kind niet erkennen. De erkenning zou immers de verboden band, een ware aanfluiting van de goede zeden en de openbare orde, tussen de natuurlijke ouders aan het licht doen komen. Om eventuele achterpoortjes te dichten wordt de erkenning in zo’n geval onherroepelijk nietig verklaard.
De ongetrouwde moeder kon haar kind wel erkennen mits zij de gehuwde staat van de vader verzweeg. Voor het oog van de wet zou het kind immers een zuiver natuurlijk kind zijn. Om te bewijzen dat het kind overspelig is, zou men een onderzoek naar het vaderschap moeten instellen en dat is verboden, zelfs voor de arm der wet. Het onderzoek naar het vaderschap zou hier een grond van scheiding betekenen. Echtscheiding wordt nog niet gezien als een vorm van individuele vrijheid maar als een noodmiddel dat slechts in streng omschreven en extreme situaties kan ingeroepen worden. Overspel is één van die feiten die de echtscheiding mogelijk maken. De erkenning van een overspelig kind zou het huwelijk kapot maken en dat moest tot elke prijs vermeden worden.
Als de vrouw bij de erkenning een gehuwde man als vader aanduidt, wat kan begrepen worden als een bekentenis van overspelige afstamming, dan mag de ambtenaar van de Burgerlijke Stand deze verklaring niet optekenen. De wet verbiedt deze bekentenis, als uitstalling van een misdaad. Voor bloedschennige kinderen geldt hetzelfde als voor overspelige kinderen. Hun erkenning kon enkel door de vader of door moeder gebeuren, mits niets het feit van de bloedschande aan het licht bracht.
Samenvattend kan men stellen dat het ongehuwd moederschap of extra-maritaal ouderschap burgerrechterlijk negatief wordt gesanctioneerd. Een huwelijk van beide ouders is de ultieme oplossing, het kind kan gewettigd worden. Een stapje lager staat de erkenning. Adoptie zal qua rechtsgevolgen ergens tussen de erkenning en de wettiging worden gesitueerd.
De opstelling van deze wetten verraadt duidelijk dat men uitging van de wensen van meer gefortuneerde families. De sociale realiteit, het immens aantal onwettige kinderen uit de minder bemiddelde klassen, ging aan de wetmakers voorbij.
3.2. Bespreking van het adoptieontwerp in de Conseil d’Etat
3.2.1. Weerstand vanuit de rechtbanken
Het is niet verwonderlijk dat het eerste ontwerp van het Burgerlijk Wetboek met geen woord repte over adoptie. Een wetgeving die zoveel belang hechtte aan het huwelijk, gezin en de ‘goede zeden’ zou toch geen achterpoortjes openlaten om deze steunpilaren van de maatschappij te omver te halen. Ondanks het aandringen van de rechtbanken weigerde de Conseil d’Etat, het centraal adviesorgaan van Napoleons beleid, unaniem adoptie op te nemen in de bespreking van het Burgerlijk Wetboek. Als redenen werden opgegeven: adoptie is onnatuurlijk omdat het gewoonterecht ze niet kende. Men vond ze zelfs immoreel, omdat het kind daardoor voor de keuze gesteld kon worden zijn familie te verlaten om een fortuin in de wacht te slepen. Verder vond de Conseil d’Etat ze nutteloos want er bestonden andere liefdadigheidsmiddelen en bovendien was ze antirevolutionair want ze zou de gebondenheid van adellijke fortuinen bevorderen. Notabene het argument dat in 1792 voor de opname van de adoptie pleitte! De achterliggende vrees dat adoptie een concurrent van het huwelijk zou worden bleef in eerste instantie onuitgesproken. Men wou enkel een beperkte vorm van politieke adoptie toestaan aan burgers die zich onderscheiden hadden.[67]
Ondertussen waren de hoven van beroep en cassatie uitgenodigd om hun opmerkingen betreffende het ontwerp van het Burgerlijk Wetboek naar voor te brengen. Zes hoven van beroep (Bourges , Lyon, Nancy, Parijs, Rennes en Toulouse) vroegen om adoptie toch op te nemen. Ook de hoven van Cassatie reageerde op deze afwijzende reactie. Het Tribunal de Cassation, aan wie het ontwerp van het Burgerlijk Wetboek werd voorgelegd, bepleitte de invoering van de adoptie als een vertroosting voor kinderloze huwelijken en als liefdadigheidsmiddel voor vele arme kinderen. Zij beoordeelde beide als gunstig voor de maatschappij alhoewel Tronchet, de voorzitter en Maleville, één van de leden er tegen waren.[68]
Het Tribunal de Cassation was ervan overtuigd dat misbruiken konden uitgesloten worden als de adoptie met de nodige voorzorgen zou worden omringd. De debatten zouden zich concentreren op de wenselijkheid van adoptie, de leeftijd voor de adoptant, op adoptie als concurrent voor het huwelijk en op de toelaatbaarheid van de adoptie van een minderjarig kind.
Om hun stelling duidelijk te maken stelde het Tribunal daarom maar zelf een adoptieontwerp op, gekoppeld aan strenge voorwaarden. De afwezigheid van kinderen of wettige afstammelingen werd overgenomen uit het laatste ontwerp van Cambacérès. Vastgeroeste principes zijn moeilijk omver te werpen! De bescherming van de familie tegen buitenstaanders bleef ook hier weer primeren. Wettelijke kinderen mochten in géén geval benadeeld worden door adoptie. Het invoeren van deze beperking was wel een héél waterdichte oplossing om eventuele problemen te voorkomen.
Een hoge leeftijd voor de adoptant werd vereist, men wou zekerheid dat de adoptant in kwestie kinderloos zou blijven. Slechts adoptie van minderjarige kinderen zonder wettige vader werd toegelaten. Men maakte een onderscheid in leeftijd voor de adoptant naargelang de leeftijd en het geslacht van het kind. Het leeftijdsverschil van respectievelijk 18 jaar of 15 jaar, naargelang een man of een vrouw adopteerde, werd ingevoerd om de natuur zoveel mogelijk na te bootsen. Zo trachtte men te voorkomen dat adoptie misbruikt werd om op een ‘legale manier’ een tweede of derde vrouw in huis te smokkelen. Zo mocht een man geen meisje boven de 11 jaar adopteren. De toestemming van de ascendanten werd vereist. In zes artikelen werd het erfrecht geregeld.[69]
De Conseil d’Etat zou uiteindelijk enkel en alleen capituleren om de kinderloze consul een plezier te doen. Al vanaf het begin spiegelde de Conseil d’Etat zich aan het Algemeen Pruisische Landrecht dat in 1794 een beperkte adoptie toestond.
3.2.2. De voor- en tegenstanders in de debatten
De Eerste consul Napoléon Bonaparte, op dat moment zelf kinderloos, mengde zich in de debatten. Het is op zijn verzoek dat de adoptie opgenomen werd in de besprekingen de Code civil. Hij was aanvankelijk een enthousiast voorstander van de adoptie van een minderjarig kind. Bij het minderjarige kind is de verbeelding nog ongerept: ‘L’enfant naît nu et sans biens; il doit naître en ce état à la nouvelle famille’.[70]
‘Si l’adoption ne doit pas faire naître entre l’adoptant et l’adopté les sentiments et les affections de père et de fils et devenir une imitation parfaite de la nature, il est inutile de l’établir. Elle n’est en effet qu’une simple institution d’héritier’.[71]
Adoptie was volgens Napoleon “signer la nature… c’est une espèce de nouveau sacrament… Les fils des os et du sang passe, par la volonté de la société, dans les os et le sang d’un autre. C’est le plus grand acte que l’on puisse imaginer. Il donne des sentiments de fils à celui qui ne les a pas et réciproquement, ceux de père. D’ou doit donc partir cet acte? D’en haut comme la foudre. Le legislateur comme Pontife donnera le caractère sacré. Si l’Eglise connaissait l’adoption, point de doute qu’elle ne s’efforcerait d’inculquer par les cérémonies les plus augustes les sentiments que l’adoption doit produire.”. Een uitdrukking die ook terug te vinden is in de Instituten van Justinianus.[72]
Naast het toegankelijk maken van kinderadoptie, had Napoleon ook de ambitie om het Wetgevend Lichaam tot de instantie maken, die de adoptie uitspreekt. Hoe hoger de instantie die de adoptie homologeerde des te groter de indruk op de partijen en des te inniger zou de liefdesband over en weer zal worden, redeneerde de eerste consul.
Alhoewel Napoleon liet uitschijnen dat zijn motieven om de adoptie in te voeren louter altruïstisch waren, had de consul een verborgen agenda. Napoleons toekomstplan om een dynastie te stichten leek jaar na jaar verder af. Het huwelijk met Joséphine de Beauharnais had tot zijn grote spijt geen kinderen voortgebracht waardoor hij twee opties had. Of hij moest een nieuw en ditmaal vruchtbaar huwelijk afsluiten of hij moest adopteren. De eerste optie schrok hem af, alhoewel hij deze denkpiste niet volledig afsloot. De adoptie leek in eerste instantie een ideaal achterpoortje om uiteindelijk toch een zo gewilde erfgenaam te krijgen. Een erfgenaam zou ervoor zorgen dat de naam Bonaparte de naam zou worden van een roemrijk geslacht van heersers, geheel in de lijn van de Romeinse keizers. Napoleon stelde daarom een regeling voor die aanknoopte bij het klassiek Romeinse recht en het adoptiefkind geheel gelijkstelde met het wettig kind. De adoptie moest de juridische banden met de natuurlijke familie verbreken zodat het geadopteerde kind volledig in zijn adoptieve familie zou kunnen integreren. Hij had zelfs al een opvolger op het oog, Napoleon-Charles, de zoon van zijn broer Louis.
Later werd Napoleon evenwel van zijn vergissing overtuigd en gaf toe dat de overgang van de ene familie naar de andere, die aan een minderjarig kind werd opgedrongen, strijdig was met de Franse familiale zeden en dat de fictie nooit de natuur kon vervangen. Waarom hij zo radicaal van mening veranderde maakt volgende passage duidelijk: ‘C’est cette idée qui a dicté l’article 4 du sénatus-consulte du 28 floreal an XII. Cet article, en lui donnant le pouvoir d’adopter les enfants et les petits-enfants de ses frères, à l’effet de leur transmettre le Couronne, interdit l’adoption à ses successeurs et prouve ainsi qu’il avait toujours vu dans l’adoption le moyen de fonder une Dynastie. Le temps de dissimuler ses desseins était alors passé et celui de les accomplir était venu’. [73] De bestaande adoptiewet ging blijkbaar niet ver genoeg voor Napoleon. Hij had de Conseil d’Etat, na de goedkeuring van adoptie zover kunnen krijgen om enkel en alleen voor hemzelf een uitzondering te maken! Zijn tweede huwelijk in 1810 bracht wel een zoon voort en adoptie was dus niet meer nodig. De keizer verhinderde zelfs de publikatie van de notulen zodat zijn uitspraken over adoptie geheim zouden blijven. Uit de bespreking van het wetsontwerp zal duidelijk blijken dat Napoleon de adoptieproblematiek altijd door zijn eigen bril bekeek en projecteerde op zijn persoonlijke situatie.
Toch waren er onder de juristen felle tegenstanders, zoals Maleville en Tronchet, die het standpunt van de familie als eenheid van bloedverwanten verdedigden en de adoptie afwezen.
Tronchet achtte het ondenkbaar, dat een familie een vreemde als volwaardig familielid opnam. Als iemand zijn eigen familie verliest en niet volledig thuishoort in zijn adoptieve familie, omdat hij slechts kan erven van de adoptant en niet van diens familie, wordt de geadopteerde een ‘être monstrueux’. De bedachtzame jurist wees erop dat het enige nut van de adoptie is de ijdelheid te strelen van hen, die er prijs opstellen dat hun naam niet verloren gaat. Als zodanig past zij alleen in het ‘système nobiliaire’ en niet in een democratische republiek. Hij noemde de adoptie een bedrog en een schandaal. Ook de onzekere status van het kind was een aanleiding tot grote voorzichtigheid: ‘L’enfant qui plaît aujourd’hui peut être renvoyé demain, et se trouver plus malheureux peut-être qu’auparavant’.[74] De adoptie zou daarom onherroepelijk moeten zijn in hoofde van de adoptant.
Napoleon weerlegde deze argumenten. ‘Op het platteland kent men de adoptie in feite wel,’ merkte hij op, ‘al gaat rechtens niet de naam en het bedrijf op een pleegkind over, gebeurt dit in de praktijk wel, omdat niemand er aanstoot aan neemt en toch voelt zo’n kind zich geen être monstrueux’. Het is ook niet waar, dat de adoptie alleen goed is om de ijdelheid te strelen: ‘elle sert à se préparer pour sa vieillesse un appui et des consolations plus sûrs que ceux qu’on attendrait de collatéreaux’.
Kinderen werden vroeger beschouwd als een soort sociale zekerheid, pensioensparen avant-la-lettre. Minder bemiddelde mensen rekenden op hun nakomelingen om hen te onderhouden en te verzorgen wanneer de oude dag dichterbij kwam. Het aannemen van een kind zou een garantie zijn voor de toekomst, een investering voor later!
Maleville had al snel door wat de gevolgen van de adoptie zouden zijn: ‘Qu’est-ce, en effect, que cette adoption? C’est un moyen de donner aux enfans naturels les mêmes droits qu’aux enfans légitimes, et de frustrer les parens de biens que la nature et la loi leur assuraient également’.[75] De adoptie zal dus voornamelijk gebruikt worden om de eigen, natuurlijke kinderen te adopteren! Hij vervolgde zij betoog: ‘Het op één lijn stellen van natuurlijke en wettelijke kinderen druist in tegen de zeden en gewoonten van het erfrecht en dus tegen het publiek belang. Daarom moeten natuurlijke kinderen uitgesloten worden van de adoptie.’ Langs de andere kant besefte hij dat deze restrictie onmogelijk kon worden ingevoerd in overeenstemming met de nieuwe wetgeving. Adoptie enkel toelaten als politieke maatregel leek hem de beste oplossing. Ook Tronchet had zijn bedenking over het aannemen van natuurlijke kinderen. Napoleon antwoordde cordaat: ‘Zou het niet gelukkig zijn dat het onrecht van een man die in zijn uitspattingen een kind in de schande heeft doen geboren worden, kon hersteld worden, zonder schade voor de goede zeden’.
De regeringscommissie heeft hiermee rekening gehouden en op 27 november 1801 bracht zij een eerste wetsontwerp voor de Staatsraad.[76] Uit de uitzetting van de motieven blijkt dat vooral het argument dat de adoptie tegen het huwelijk indruist, moest weerlegd worden. Adoptie zou immers het celibaat bevorderen want men zou zo de vreugden van het ouderschap kunnen genieten zonder zich de lasten van het huwelijk op de hals te halen! Het ontwerp ving deze tegenkanting op door de bepaling in te brengen dat de adoptant gehuwd moest zijn of ten minste moest geweest zijn en kinderen noch wettige afstammelingen mocht hebben. Het leeftijdsverschil werd op 19 jaar gebracht en de maximumleeftijd om te mogen adopteren op 70 jaar. In principe werd alleen adoptie van personen van hetzelfde geslacht toegelaten, maar hierop bestonden enkele uitzonderingen.
De geadopteerde kon de adoptie herroepen tot de leeftijd van 25 jaar. De gevolgen waren vér dragend, omdat de geadopteerde volledig in de nieuwe familie werd opgenomen en een verwantschap ontstond ten opzichte van alle verwanten van de adoptant. Alleen een wederkerige natuurlijke verbintenis tot levensonderhoud in de oorspronkelijke familie bleef bestaan. Een felle discussie ontstond in de Staatsraad over de wenselijkheid van de adoptie. Sommigen, onder wie Tronchet, opteerden voor de adoptie als politieke maatregel, terwijl Portalis, in de lijn van de Romeinsrechterlijke traditie de adoptie als burgerlijke instelling verdedigde. Uiteindelijk kon de raad de adoptie in principe aannemen en ging over tot de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp dat op tafel lag. Een meningsverschil tussen de twee consuls, Napoleon en Cambacérès, deed het ontwerp nog even op zijn grondvesten daveren. Napoleon vond dat men de adoptie enkel voor gehuwden kon toestaan, terwijl de tweede consul, net zoals in zijn drie voorgaande ontwerpen, ook aan niet gehuwden de kans wou bieden om een kind aan te nemen. Cambacérès meende dat het huwelijk helemaal niet in het gedrang zou komen omdat ‘le mariage est assez en vogue à cause de ses avantages’.[77] Uiteindelijk zou Napoleons stelling het toch halen.[78] Gedurende de maand december van hetzelfde jaar 1801 zou er nog driemaal vergaderd worden en hierbij werden twee gewijzigde ontwerpen voorgelegd.[79] De Raad besliste op aandringen van Napoleon dat de adoptie onherroepelijk zou zijn en dat een regeringsinstantie de adoptie moest uitspreken.
Om politieke redenen werd de verdere bespreking van het onderwerp verdaagd. Wegens de tegenkantingen van het Tribunaat trok Napoleon op 3 januari 1802 alle wetsvoorstellen terug in, zuiverde het Tribunaat door een nieuwe samenstelling, versoepelde de procedure en diende nadien zijn ontwerpen terug in. Op 18 november 1802 werden de besprekingen hervat. In 25 artikelen werd, in overeenstemming met voorgaande besprekingen, een nieuwe regeling uitgewerkt. Tijdens de daaropvolgende besprekingen werd de adoptie door sommigen weer volledig in vraag gesteld, ook al was ze in de eerste vergadering door de Raad reeds aangenomen. Er werden vooral veel bezwaren tegen adoptie van minderjarigen opgeworpen.
De discussie rond adoptie van minderjarigen zette de adoptiewet weer eens op de helling.[80] Tronchet vond het immoreel dat men beschikte over de persoon van een medeburger zonder diens toestemming en men achtte een minderjarige niet in staat om zijn/haar toestemming te geven. Napoleon mengde zich weer in de gesprekken en trachtte de adoptie, die hij omwille van dynastieke redenen wou invoeren, te redden door alleen meerderjarigen te laten aannemen. Om de voorstanders van de minderjarige adoptie gunstig te stemmen werd de dienstwillige voogdij ingevoerd. De dienstwillige voogdij werd beschouwd als een soort stage, in een wettelijk kleedje gegoten, om de eventuele latere adoptie enigszins te vergemakkelijken.
De pleegvoogdij kon slechts ten voordele van kinderen onder de 15 jaar plaatsgrijpen. Een belangrijk punt van bespreking bleef over. Pleegouders moesten een belofte maken dat de minderjarige, bij zijn meerderjarigheid, zou worden geadopteerd. Indien zij zich daar niet aan zouden houden, had de minderjarige dan recht had op een schadevergoeding of niet? Maar dit voorstel werd verworpen door de interventie van Tronchet. Hij duidde aan dat de wet een soort van verkoop van een kind door zijn vader niet mag sanctioneren, de adoptie moet door gevoelens van liefde worden ingegeven en mag daarom geen koopovereenkomst zijn. Bovendien zouden de pleegouders dan niet meer vrij zijn in hun beslissing om al dan niet te adopteren. Bonaparte vond het absurd, dat men bij deze vragen zou uitgaan van het uitzonderingsgeval namelijk dat een kind geadopteerd zou worden terwijl het natuurlijke ouders had. De adoptie dient immers in de eerste plaats om wezen een vader te verschaffen. Maar hier werd tegen ingebracht dat als men de adoptie niet wilde beperken tot kinderen zonder vader of moeder, en men dit uitdrukkelijk niet wilde, dat men dan met alle mogelijkheden rekening moest houden.
Met deze argumenten werd in het vijfde en voorlaatste ontwerp terdege rekening gehouden en de adoptie werd in een totaal ander perspectief geplaatst: de adoptie was een beloning voor bewezen diensten zowel van de adoptant ten opzichte van de geadopteerde als van de geadopteerde ten opzichte van de adoptant. Het op 2 december 1802 zonder discussie aangenomen artikel 1 luidde: ‘L’adoption aura lieu dans deux cas l’un de faveur d’enfants auxquels l’adoptant aura rendu des services durant leur minorité; l’autre en faveur d’individus, même majeurs, dont l’adoptant aura lui-même rendu d’importantans services’. De adoptant moest in beide gevallen minimum 45 jaar oud en kinderloos zijn, de geadopteerde meerderjarig.
De adoptie van minderjarigen kon slechts onder strikte voorwaarden gebeuren, zoals diensten tijdens de minderjarigheid bewezen of erkentelijkheid van de adoptant. Hiermee werden de twee vormen van adoptie in een uiteindelijke versie van de Code Napoleon omschreven.
In het zesde ontwerp werd het idee van pleegvoogdij (tutelle officieuse) verder uitgewerkt. De pleegvoogdij zou als een overeenkomst worden gesloten voor de vrederechter, waarbij een pleegvader/moeder zich verbond om zijn/haar pleegkind te verzorgen, op te voeden en hem/haar een vak te laten leren, met het oog op een latere adoptie. Zo’n ‘tuteur officieux’ kon ook bij testament zijn pleegkind adopteren, mits hij het 5 jaar had verzorgd. Hier kende men het kind wel een schadevergoeding toe, indien de voogd hem niet in staat had gesteld zijn eigen brood te verdienen. Van deze ‘tutelle offieuse’ zal in praktijk bijna geen gebruik gemaakt worden.[81]
Na discussie deed Berlier nog een zevende en laatste voorstel dat qua vorm gelijk was aan de zesde versie maar slechts verschilde in opbouw. Er werd besloten de adoptie en de pleegvoogdij als afzonderlijke hoofdstukken in het wetboek op te nemen.[82] In extremis werd er toch nog een wijziging aangebracht die leeftijd voor de adoptant optrok van 45 jaar naar 50 jaar.
Deze laatste versie werd dan voorgelezen en op bevel van de eerste consul als ‘Communication officieuse’ aan het Tribunaat toegezonden. Deze instelling onderzocht het onderwerp en maakte het met zijn voorstellen en amendementen terug over aan de wetgevende vergaderingen van de Raad van State.[83] Na een conferentie tussen de wetgevende secties van de Raad van State en het Tribunaat werden de meeste verschillen, meestal van technische aard, bijgelegd op twee meningsverschillen na. Het Tribunaat stelde namelijk voor dat de adoptanten steeds gehuwd moesten zijn of zijn geweest én dat adoptie door ooms en tantes vereenvoudigd moest worden, door de afschaffing van de pleegvoogdij. Beide argumenten werden door de Raad van State verworpen en de definitieve versie werd aangenomen.[84]
Vervolgens werd het ontwerp aan de Wetgevende Vergadering voorgelegd en vooral door de raadsheer Berlier, die steeds de moeilijke taak van verslaggever had vervuld, fel verdedigd.[85] Toch was de geboorte van de adoptie nog geen feit.
De Wetgevende Vergadering bracht verslag uit aan het Tribunaat waarvan een lid van de wetgevende sectie op zijn beurt op de algemene vergadering der Tribunen gunstig adviseerde.[86] Op 1 germinal, jaar XI (22 maart 1803) volgde een positieve stemming van het Tribunaat, dat de volgende dag een, uiteraard gunstig, advies bij de Wetgevende Vergadering uitbracht.[87] Titel VIII van Boek I werd dan door deze vergadering aangenomen en tien dagen later afgekondigd, namelijk op 12 germinal jaar XI (2 april 1803). Daar de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk ingelijfd werden, traden de bepalingen van de Code Napoléon ook bij ons in voege.
De weinig bekende wet van 25 germinal jaar XI bracht de overgangsbepalingen. Deze overgangswet beschikte, met terugwerkende kracht, dat alle adopties die van 28 januari 1972 tot de inwerkingtreding van deze wet tot stand waren gekomen, bij authentieke akte afgesloten in welke vorm ook, werden goedgekeurd. Geadopteerde minderjarigen konden binnen de drie maanden na uitvaardiging van de wet aan de adoptie verzaken. Ten onrechte wordt weinig belang gehecht aan deze wet, die tenslotte erkende dat de bevolking zeer graag minderjarige aannam, dat natuurlijke ouders door adoptie het onrecht wilden herstellen dat hun natuurlijke kinderen werd aangedaan en dat het Romeins recht had afgedaan en de gang van de natuur moest nagestreefd worden. [88]
Na deze vrij uitgesponnen wordingsgeschiedenis van de adoptie, waarbij de meest uiteenlopende tendensen naar voren kwamen, past het om de uiteindelijke wettekst en de essentiële gevolgen van de adoptie in de Code civil onder de loep te nemen.
HOOFDSTUK IV. De l’adoption et de la Tutelle Officieuse.
In dit deel wordt de adoptiewetgeving toegelicht aan de hand van de ‘Pandectes Belges’ en de ‘Novelles’ waarin zowel de wetteksten, de rechtspraak als de interpretatie van grote rechtsgeleerden zijn opgenomen. [89]
4.1. Adoptie: een definitie
De opstellers van de Code civil hebben de adoptie op dat ogenblik gezien als een fictieve uitbreiding van het natuurlijk vaderschap en de natuurlijke afstamming omdat ze deze imiteert. Men kan de adoptie dan ook terugvinden in het Burgerlijk Wetboek, Titel VIII, Boek I, art. 343-360.
Alhoewel er geen officiële definitie van adoptie is opgenomen in de Code civil, is deze uit de Pandectes Belges een goede omschrijving: ‘De aanneming van een kind is een wettelijke fictie, die het resultaat is van een wettelijk contract tussen de adoptant en de geadopteerde met dezelfde gevolgen als deze die ontstaan door vaderschap en afstamming, die maken dat de geadopteerde de naam van de adoptant verwerft en erfrecht heeft op de goederen van de adoptant’.[90]
4.2. Verschillende soorten adopties
In de Code civil worden drie verschillende soorten adopties omschreven, die enkel verschillen in de voorwaarden die men er aan stelt. De rechtsgevolgen zijn voor alle drie dezelfde.
1. de gewone adoptie of ‘adoption ordinaire’: de adoptie omschreven in de Code civil art. 343 tot 352, met uitzondering van art. 345.
2. de vergeldende adoptie of ‘adoption rémunératoire’: de adoptie onder speciale voorwaarden voorzien in art. 345.
3. de testamentaire adoptie: deze adoptievorm vloeit voort uit de dienstwillige voogdij, of ‘Tutelle officieuse’.
Naast deze drie vormen bestaat er nog een andere soort adoptie: de politieke adoptie. Deze adoptievorm wordt niet in het Burgerlijk Wetboek geregeld. De Belgische Staat adopteert hier
de wezen van gesneuvelde soldaten. De door de Staat geadopteerde wezen kregen tot hun 18 jaar een jaarlijkse uitkering van 200 BEF en tussen 8 jaar en 15 jaar gratis onderwijs.[91]
4.3. Doelstelling
De adoptie werd ingesteld om troost te brengen voor degene die kinderloos waren of kinderen verloren hadden en als daad van menslievendheid tegenover wezen.
4.4. Voorwaarden
4.4.1. De algemene grondvoorwaarden
Er is een voorwaarde waaraan de adoptanten zowel als de geadopteerden moeten voldoen. Zij moeten burgerlijke rechten bezitten. Deze voorwaarde staat niet in het Burgerlijk Wetboek, maar vloeit voort uit de algemene principes van het recht.
De aanneming van een kind is een instelling van zuiver burgerlijk recht waarvan buitenlanders uitgesloten worden door art. 11 van de Code civil: “ De vreemdeling heeft in Frankrijk (België) het genot van dezelfde rechten als die, welke door de verdragen met de natie, waartoe de vreemdelingen behoort, aan de Fransen (Belgen) worden verleend of zullen verleend worden”.[92] Toch was er een uitzondering mogelijk. Een buitenlander mag aangenomen worden en aannemen als hij overeenkomstig met art. 13 van het Burgerlijk Wetboek, wordt toegelaten zijn woonplaats in België te vestigen.[93]
Een andere noodzakelijke voorwaarde is de toestemming van beide partijen. De akte, waardoor de partijen hun toestemming verlenen, is de grondslag van de aanneming. Indien er geen toestemming werd gegeven voor de vrederechter, of indien één van de partijen niet in staat is om toe te stemmen, bestaat er geen adoptie.[94]
4.4.2. Voorwaarden waaraan de adoptant moet voldoen
C.c., art. 343: ‘Adoptie kan zowel door mannen als door vrouwen gebeuren die minstens 50 jaar zijn en die op het ogenblik van de adoptie geen kinderen of wettige afstammelingen hebben. De adoptant moet minstens vijftien jaar ouder zijn dan de geadopteerde’.
Opmerkingen
Zowel gehuwde als ongehuwde personen kunnen adopteren. De wetgever ging er vanuit dat men op de leeftijd van 50 jaar onvrijwillig ongehuwd is gebleven en niet het huwelijk heeft proberen te ontlopen om langs een andere weg een erfgenaam te krijgen. Daarenboven geldt dat koppels die 50 jaar zijn en nog altijd kinderloos zijn, dat waarschijnlijk zullen blijven. Een leuk weetje is dat ook katholieke priesters of religieuzen mochten adopteren. Als aan alle voorwaarden voldaan was, bestond er geen reden waarom religieuzen niet mochten adopteren. In Frankrijk heeft het Hof van Cassatie een uitspraak in die richting gedaan. [95] In België werd deze kwestie in de kiem gesmoord door de Belgische Grondwet. In de ogen van de grondwet zijn priesters en geestelijken burgers die de onder de wet vallen. Het kerkelijk recht verbood de adoptie evenmin expliciet, alhoewel de geest van het geloof stelde dat een katholieke geestelijke afstand moest doen van alle wereldlijke interesses.
Het leeftijdsverschil wordt gesteld omdat de adoptie het beeld van het vaderschap imiteert.
De eis van kinderloosheid wordt door de wetgever gerechtvaardigd door de vooropstelling dat de adoptie nadeel zou kunnen berokken aan de wettige kinderen en bovendien zijn de motieven van de adoptie niet van toepassing ‘voor hen aan wie de natuur reeds kinderen heeft geschonken’. Uit deze voorwaarde vloeit voort, dat de aanneming niet mag plaats hebben ten voordele van het wettige kind van de adoptant.
Dergelijke aanneming zou beslist nietig en niet bestaande zijn., Immers het is niet mogelijk dat de hoedanigheid van een wettig kind ter zijde wordt geschoven door die van het geadopteerde kind. Een adoptie vervalt als er een wettig kind verwekt is op het ogenblik van de aanneming. Het gewettigde kind heeft uit alle oogpunten dezelfde rechten als een wettig kind en verhindert de adoptie. De situatie is verschillend voor een natuurlijk kind, erkend of niet. Ondanks dat heeft men geprobeerd het tegenovergestelde staand te houden door te beweren dat in art. 343 het woord wettig slaat op afstammelingen en niet op kinderen. Dit is volgens Laurent de zin van de wet vervalsen, die in dit opzicht toch heel duidelijk is: “ Men begrijpt dat de wetgever, aan degene die slechts natuurlijke kinderen hebben, kan toegelaten hebben een troost te zoeken in een vaderschap dat, alhoewel niet werkelijk, toch zeer eerbaar is”.
Het is niet verboden om meerdere kinderen te adopteren. De adoptie is immers een afspiegeling van het vaderschap. In een ‘normaal’ huisgezin zijn er toch ook meerdere kinderen. Een getrouwd koppel aannemen mocht dan weer niet.
C.c., art. 344: ‘Niemand mag door meer dan één persoon worden geadopteerd, behalve door twee echtgenoten samen. Een echtgenoot/echtgenote mag niet adopteren zonder de toestemming van zijn/haar huwelijkspartner, uitgenomen in geval van art. 366.’
Opmerkingen
De wet verzette zich tegen het principe dat een kind door meer dan één persoon kon worden aangenomen omdat een wettelijk kind toch ook niet meer dan één vader of moeder heeft.
De toestemming van de huwelijkspartner werd vereist om problemen binnen het huwelijk te vermijden en te voorkomen dat de adoptie een wig zou drijven tussen het echtpaar. Daarom leek het logisch dat ieder de vrijheid moest krijgen om zijn tegenkantingen kenbaar te maken.
C.c., art. 345: ‘Het recht om iemand als kind aan te nemen, kan enkel uitgeoefend worden tegenover de persoon die men tijdens zijn minderjarigheid en gedurende ten minste 6 jaar bijstand heeft verleend en zonder onderbreking heeft ingestaan voor de zorgen aan deze persoon.
Ook degene die het leven heeft gered van een individu door hem te redden uit een brand, een gevecht of van de verdrinkingsdood heeft het recht om te adopteren. Het volstaat, in het tweede geval, dat de adoptant meerderjarig is, ouder is dan de geadopteerde, geen kinderen of wettige afstammelingen heeft en als hij getrouwd is haar/zijn echtgenoot/echtgenote toestemming heeft gegeven om te adopteren.’
4.4.3. De voorwaarden waaraan de geadopteerde moet voldoen.
C.c., art. 346: ‘De adoptie mag in geen geval plaatsvinden voor de geadopteerde meerderjarig is. Wanneer de beide ouders of één van de ouders van de geadopteerde nog leven, als de geadopteerde onder de 25 jaar is dan moet hij verplicht de toestemming hebben van zijn vader en moeder of van degene die nog leeft. Als de geadopteerde ouder is dan 25 jaar moet hij hun advies inwinnen.’
Opmerkingen
De geadopteerde moet meerderjarig zijn. De adoptie is een bepaald en onherroepelijk contract, door de wet zijn minderjarigen hiervan uitgesloten, dus niet toegelaten voor de geadopteerde bekwaamheid bezit om zijn toestemming te geven.[96]
Een meningsverschil tussen de vader en de moeder van de geadopteerde is voldoende om de adoptie te beletten. De wet inzake adoptie herhaalt de beschikking gesteld door art. 148 niet: “ voor het aangaan van een huwelijk, bij verschil van mening, is de toestemming van de vader voldoende”.[97]
Indien de persoon die wil geadopteerd worden, meer dan 25 jaar oud is, moet hij de raad inwinnen van zijn vader en zijn moeder of van de nog levende ouder. De vraag is voldoende en volgens de wetgever een werkelijke akte van eerbied.[98]
Het natuurlijk kind kan geadopteerd worden door zijn vader of zijn moeder. Geen enkele wettekst verklaart deze adoptie niet ontvankelijk.[99]
Het overspel of de bloedschande is geen hindernis voor adoptie; de wet stelt enkel een verbod tegen hun erkenning of wettiging.
Voor de natuurlijke kinderen, die niet gewettigd zijn door het huwelijk en die volgens de wet het niet meer kunnen worden door een latere akte, is de adoptie een middel om in dit verzuim te voorzien, wanneer het huwelijk geen kinderen heeft voortgebracht.[100]
Het erkende kind dat later is geadopteerd, moet de toestemming voor zijn huwelijk bekomen van de persoon door wie hij erkend werd. Wanneer deze laatste en de adoptant één en dezelfde persoon zijn, dan moet het de toestemming van haar/hem bekomen.
4.5. Gevolgen van de adoptie
C.c., art. 347: ‘Door de adoptie krijgt de geadopteerde de naam van de adoptant. Deze naam wordt bij zijn eigen naam gevoegd.’
Opmerkingen
De voorschriften van art. 347 zijn bindend. Hieruit volgt dat de geadopteerde zijn eigen naam niet mag blijven dragen. Indien hij dat toch zou doen, maakt hij zich schuldig aan het dragen van een valse naam (Strafwetboek, art. 231; Humblet, nr. 157).
Als de adoptie door een gehuwde vrouw of een weduwe wordt gedaan, dan gaat haar eigen naam over op de geadopteerde.
Wanneer een natuurlijke vader of moeder zijn/haar natuurlijk kind aanneemt, bestaat er geen aanleiding of reden om de naam van de adoptant bij de naam van het kind te voegen. Dat aan het kind de naam van de adoptant wordt toegekend is enkel bedoeld om zijn/haar vooruitzicht op een erfenis te verbeteren of te verzekeren (C.c., art. 338 en art. 351).
Een kind dat al erkend werd voor de adoptie heeft al de naam van de adoptant gekregen door de erkenning. In dit geval is het dragen van de naam van de adoptant niet meer nodig omdat hij/zij deze al heeft door de erkenning zelf.[101]
Door een noodzakelijk gevolg draagt de geadopteerde de naam van de adoptant over aan de wettige kinderen, ook aan degene die voor de adoptie geboren werden. Dit volgt uit het feit dat ieder kind geboren binnen een huwelijk moet worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand onder de naam van zijn/haar vader (Pas., 1875, pp. 19). Een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg moet de verbetering van deze akten van de burgerlijke stand bevelen.
C.c., art. 348: ‘Het aangenomen kind blijft in zijn/haar oorspronkelijke familie en behoudt er al zijn rechten. Toch is een huwelijk verboden:
o Tussen de adoptant en de geadopteerde of zijn afstammelingen
o Tussen de geadopteerde kinderen van dezelfde persoon
o Tussen de geadopteerde en de wettelijke kinderen die er mogelijk nog bijkomen na de adoptie
o Tussen de geadopteerde en de huwelijkspartner van de adoptant
o Tussen de adoptant en de huwelijkspartner van de geadopteerde
Opmerkingen
Uit art. 348 volgt dat de geadopteerde onderworpen blijft aan de vaderlijke macht, aan al de verplichtingen bepaald door de wet. De maritale macht wordt uitgeoefend door de man met al haar bevoegdheden, zoals het recht van tucht (C.c., art. 375 en volgende), van wettig vruchtgebruik (C.c., art. 384 ) en van toestemming in het huwelijk.
De adoptie brengt geen verwantschap tot stand tussen de adoptant en de huwelijkspartner van de geadopteerde. Ze is een schepping van de wetgever en doet slechts juridische betrekkingen ontstaan. Toch is het huwelijk tussen hen verboden. De huwelijksbeletselen zijn gegrond op de idee van welvoeglijkheid en eerbaarheid. Men trachtte te voorkomen dat het vooruitzicht op een later huwelijk, ‘immorele betrekkingen’ tussen personen die onder hetzelfde dak wonen zou bevorderen. De huwelijksbeletselen zijn echter slechts verbiedend. Géén enkele wettekst verbindt inderdaad de nietigheid van het huwelijk aan de overtreding van de verbodsbepalingen. Met betrekking tot het huwelijk geldt immers ‘Géén nietigheid zonder tekst’. De wet voorziet evenmin een sanctie tegen de ambtenaar van de Burgerlijke stand die zo’n huwelijk voltrokken heeft.
C.c., art. 349: ‘De wederkerige onderhoudsplicht tussen de geadopteerde en zijn ouders blijft bestaan in alle gevallen voorzien door de wet.’
C.c., art. 350: ‘De geadopteerde verwerft geen recht op de nalatenschap van de ouders van de adoptant. Op de nalatenschap van de adoptant heeft hij evenveel recht als een wettig kind. Indien de adoptant nog één of meer wettige kinderen heeft, geboren na de adoptie, heeft dit geen invloed op zijn recht.’
C.c., art. 351: ‘Wanneer de geadopteerde sterft zonder wettelijke afstammelingen worden de zaken geschonken door de adoptant of uit diens nalatenschap verkregen en de goederen die bij het overlijden van de geadopteerde in natura bestaan, terug aan de adoptant of aan zijn afstammelingen overgemaakt, onder verplichting om in de schulden bij te dragen en onverminderd de rechten van de derden. Na de dood van de geadopteerde gaan diens overgebleven goederen naar zijn/haar natuurlijke ouders. De adoptant of zijn wettige afstammelingen kunnen hierop geen aanspraak maken.’
C.c., art. 352: ‘Als tijdens het leven van de adoptant en na het overlijden van de geadopteerde, de kinderen of afstammelingen van de geadopteerde ook gestorven zijn zonder nakomelingenschap, dan erft de adoptant de door hem geschonken zaken, zoals in het vorige artikel staat beschreven. Dit recht is eigen aan de adoptant en kan niet overgaan op zijn erfgenamen, zelfs niet in neergaande linie.’
Opmerking
De wetgever heeft op deze manier willen voorkomen dat men een kind uit ‘schraapzucht’ zou adopteren, om er later van te kunnen erven. Daarom blijft het kind in zijn eigen familie, die zijn goederen zal erven.
4.6. Dienstwillige voogdij en testamentaire adoptie (Code civil, art. 361-370)
4.6.1. Begrip
‘De dienstwillige voogdij is een contract van liefdadigheid, waardoor de dienstwillige voogd er zich mee belast kosteloos de persoon en de goederen van zijn pleegkind te beheren en zich er toe verbindt het kind op zijn kosten de voeden en het in staat stelt om later zijn brood te verdienen, dit alles met het oog op diens latere aanneming.’
4.6.2. Doelstelling
Dienstwillige voogdij is opgenomen in het stelsel van de Code civil om als correctiemiddel te dienen voor de aanneming. In het systeem van het Burgerlijke Wetboek konden enkel meerderjarigen worden geadopteerd. De opstellers van de Code civil hebben zelf ingezien dat daardoor, in de meeste gevallen, alle efficiëntie aan de instelling werd ontnomen. Om die moeilijkheid te omzeilen, werd dan de dienstwillige voogdij ingesteld, waardoor een persoon zich door een wettelijke titel aan een minderjarige kon verbinden.
Daarnaast was de dienstwillige voogdij bestemd als voorbereiding op de adoptie, een soort stageperiode. Het Burgerlijk Wetboek stelde immers dat men slechts kon adopteren als men een kind gedurende zes jaar tijdens de minderjarigheid had onderhouden. De dienstwillige voogdij was dus een middel om aan deze voorwaarde te voldoen en bood de mogelijkheid om een wettelijk bewijs voor te leggen. Na vijf jaar dienstwillige voogdij kon de voogd zijn pleegkind bij testament adopteren maar enkel wanneer hij geen wettelijke kinderen of afstammelingen naliet.[102]
Deze vorm van pleegvoogdij heeft geen ingang gevonden in de praktijk. Alhoewel geen van de rechtsgeleerden bronnen aanhaalt om dit te staven. Ze gaan enkel van de veronderstelling uit dat degene die van plan is een kind aan te nemen, maar eerst een tijdje het karakter van het kind wil observeren, het kind gewoon in huis neemt zonder zich door een wettelijke verplichting in de toekomst te verbinden.
4.6.3. Voorwaarden
4.6.3.1. De algemene grondvoorwaarden
· De voorwaarden zijn dezelfde als die voor de aanneming. De dienstwillige voogdij is de voorbode van de aanneming, maar zij verbindt er de voogd niet toe zijn pleegkind aan te nemen.
4.6.3.2. De voorwaarden waaraan de adoptant moet voldoen
C.c., art. 361: ‘Iedereen die meer dan 50 jaar oud is, geen kinderen of wettige afstammelingen heeft, kan de dienstwillige voogd worden van een minderjarig kind. De voogd moet hiervoor wel de toestemming krijgen van de vader en de moeder of van de langst levende ouder. Bij ontstentenis van hen, rust deze taak op de schouders van de familieraad, de beheerders van het godshuis of bij de bestuurders van de gemeente waar het kind verblijft.’
C.c., art. 362: ‘Een echtgenoot kan geen dienstwillige voogd worden zonder de toestemming van de andere echtgenoot.’
C.c., art. 363: ‘De vrederechter van de woonplaats van het kind moet een proces-verbaal opmaken van de aanvragen en de toestemmingen, die de dienstwillige voogdij betreffen.’
C.c., art. 364: ‘De voogdij kan enkel uitgeoefend worden op kinderen jonger dan 15 jaar. Onverminderd alle bijzondere bepalingen, brengt zij de verplichting mee, om het kind een opvoeding te geven en het in staat te stellen zijn kost te verdienen.’
C.c., art. 365: ‘Wanneer het kind onder de pleegvoogdij valt en goederen heeft, staat de pleegvoogd in voor het beheer van zijn goederen zoals een goede huisvader zou doen, zonder de kosten van de opvoeding op inkomsten van het kind te verhalen.’
C.c., art. 366: ‘Indien de voogdij vijf volle jaren geduurd heeft en de dienstwillige voogd, in het vooruitzicht van zijn overlijden vóór de meerderjarigheid van het pleegkind, hem bij testamentaire akte de aanneming verleent, dan is die beschikking geldig indien de voogd geen wettige kinderen nalaat .’
Opmerking
· Art. 366 bepaalt dat de aanneming kan gebeuren door een testamentaire akte, zonder enige toelichting. De wet schrijft de bekrachtiging van het testament niet voor. Daaruit kan men besluiten dat de tussenkomst van de rechtbank niet vereist wordt. Er wordt ook geen overschrijving van de testamentaire akte in de registers van de Burgerlijke Stand vereist (Laurent, IV, nr. 246).
C.c., art. 367: ‘In het geval de dienstwillige voogd sterft, hetzij binnen de vijf jaar, zonder dat hij het pleegkind heeft aangenomen, wordt het pleegkind gedurende zijn minderjarigheid voorzien van middelen van bestaan, waarvan het bedrag en de aard indien het niet voorzien werd in een uitdrukkelijke overeenkomst, geregeld wordt in een minnelijke schikking tussen de vertegenwoordigers van voogd en het pleegkind. In geval van betwisting doet de rechter een uitspraak.’
C.c., art. 368: ‘ Indien de voogd het kind bij zijn meerderjarigheid wil adopteren en het kind daarin toestemt, verloopt de aanneming zoals in het vorig hoofdstuk beschreven staat.’
C.c., art. 369: ‘In de drie maanden die volgen op de meerderjarigheid van het pleegkind en de pleegvoogd is niet van plan met de adoptie door te gaan, kan het pleegkind een schadevergoeding eisen van de pleegvoogd als deze hem/haar niet in staat heeft gesteld te voorzien in het eigen onderhoud. De schadevergoeding bestaat in hulpmiddelen die geschikt zijn om het pleegkind een beroep te verschaffen, alles onverminderd de bepalingen, die met het oog op dat geval zouden gemaakt zijn.’
C.c., art. 370: ‘De dienstwillige voogd die het beheer over enig goed van het pleegkind mocht gehad hebben, moet in elk geval, daarvan rekening doen.’
Conclusie
De adoptie kon in onze gewesten niet op een sterke traditie steunen en de beperkende en zeer strenge regels van de Code civil zijn geen aansporing om dit instituut populair te maken. Deze adoptieregeling lijkt allerminst geschikt om van de adoptie een instituut te maken, dat ‘la consolation des mariages stériles et une carrière de secours pour les enfants pauvres’ kon betekenen, zoals Bonaparte dat wenste.[103] Vooral het verbod om minderjarigen te adopteren en de hoge leeftijd voor de adoptant zullen vermoedelijk in de praktijk zeer remmend hebben gewerkt.[104] Het probleem van kinderloosheid werd door de wetgever herleidt tot het niet hebben van een erfgenaam, zonder aandacht te hebben voor het ‘moedergevoel’. De adoptie kan kinderloze echtparen immers niet aan een ‘kindje’ helpen maar hun wel een erfgenaam bezorgen. Patrimoniale en erfrechtelijke aspecten domineren dan ook de wetgeving. Eigenlijk mogen we verwachten dat de doelstellingen van de wetgever in scherp contrast zullen zijn met de adoptiepraktijk.
Volgens de literatuur werd het instituut in veel gevallen ‘misbruikt’ voor ontduiking van successierechten, ongeoorloofd samenleven onder hetzelfde dak, bestendiging van adellijke titels, het verschaffen van een beter statuut aan het natuurlijk kind en slecht zelden ‘gebruikt’ uit menslievendheid.[105] Daarenboven zijn alle rechtsgeleerden het roerend eens: "de adoptie bleef een dode instelling".
Men mag echter niet stellen dat deze adoptiewet het regulariseren van natuurlijke kinderen beoogde. De rechtspraak spreekt dit immers tegen. Het ontbreken in de wettekst van een bepaling over natuurlijke kinderen heeft in Frankrijk aanleiding gegeven tot talrijke processen over de geldigheid van adoptie. Zo was een belangrijk twistpunt, of een natuurlijk kind door de vader kon worden geadopteerd. Hier ging het dus niet om de vraag of er aan de voorwaarden was voldaan, maar of deze verhouding niet geheel buiten het gebied van de adoptie viel. Zij die de mogelijkheid van adoptie in dit geval ontkenden, gingen uit van de gedachte, dat adoptie berust op de fictie van een natuurlijke afstamming en waar een natuurlijke afstamming aanwezig is, is geen plaats voor de fictie.[106] Ook onder de vigueur van de Code civil heeft deze kwestie tot veel processen en geschrijf geleid. Vooral omdat men in de mogelijkheid van adoptie, in dit geval, een ontduiking zag van art. 908 van de Code civil dat inhield, dat men bij testament zijn natuurlijk erkend kind niet meer kon nalaten dan het wettelijke erfdeel. De beperkingen die de wet stelde aan de wettigingen van natuurlijke kinderen, achtte men door deze mogelijkheid van adoptie omzeild. Na enkele malen van mening te zijn veranderd, heeft het Cour de Cassation in 1846 de adoptie van natuurlijke kinderen door de vader mogelijk verklaard. De motivering was, dat waar de wet de beperking niet stelt, men moet aannemen dat de beperking er niet is. Bij deze mening is het Cours de Cassation gebleven en ook de adoptie van overspelige en bloedschennige kinderen door de ouders werd later mogelijk geacht. In de Belgische rechtspraak is deze discussie nauwelijks aan bod gekomen: om dezelfde reden als in Frankrijk werd besloten dat adoptie van een natuurlijk kind geldig was.
Hoofdstuk V. Het adoptief milieu: het Theoretisch luik
5.1. Bronnen en methode
5.1.1. De adoptieprocedure vóór 1940
Op dit onderdeel volgt er een de toetsing van de theorie aan de praktijk. Voor daarmee een aanvang kon genomen worden, moest eerst geweten zijn welke bronnen er bestaan om de praktijk onder de loep te nemen en bij welke archiefinstelling hiervoor moest aangeklopt worden.
De wetgeving biedt ook daar een antwoord op, aangezien de procedure voor adoptie wettelijk is vastgelegd. Naast de Pandectes Belges en de Novelles, heb ik mij voor de wet van 1803, voornamelijk gebaseerd op het boek van De Schutter ‘De Burgerlijke stand: handleiding’. Daarin wordt onder andere de hele procedure voor de inschrijving in de registers van de Burgerlijke Stand toegelicht. De kennis van de adoptieprocedure is een noodzakelijk gegeven om het bronnenmateriaal te kunnen lokaliseren. Alle instanties betrokken bij de adoptieprocedure laten immers een spoor na in de vorm van geschreven en zelfs gedrukte bronnen. De rechtsvormen van de adoptie zijn vastgelegd in art. 353-360 van de Code civil.
5.1.2. De rechtsvormen
C.c., art. 353: ‘Hij, die voornemens is iemand als kind aan te nemen en hij die verlangt als kind aangenomen te worden, verschijnen voor de vrederechter van de wettelijke woonplaats van de adoptant, om er de akte van wederzijdse toestemming te laten opmaken.’
Opmerkingen
Het adoptiecontract is een plechtige akte die raakt aan de stand van de persoon en bijgevolg aan strenge en uitzonderlijke vormen onderworpen is. De wetgever beschouwt die als van openbare orde en de niet-naleving brengt de nietigheid van de adoptie met zich mee. Om deze reden laat de wetgever een magistraat in plaats van een notaris optreden.
Een akte opgemaakt door een diplomatiek agent, is niet voldoende.[107] Zelfs niet wanneer de adoptant in het buitenland verblijft. Het Burgerlijk Wetboek kent enkel de bevoegdheid toe, om de akten van de burgerlijke stand te ontvangen. Hij vervangt de ambtenaar van de Burgerlijke Stand en deze heeft geen bevoegdheid om de toestemming van de partijen in zake adoptie vast te stellen. Bijgevolg zijn diplomatieke agenten onbevoegd. [108]
C.c., art. 354:' Binnen de tien dagen moet er een uitgifte van die akte, door meest gerede partij, bezorgd worden aan de Procureur des Konings bij de Rechtbank van Eerste Aanleg, bevoegd voor het gebied waar de adoptant zijn wettelijke woonplaats heeft, om de akte te laten bekrachtigen.’
C.c., art. 355: De rechtbank vergadert in de raadkamer en na behoorlijke inlichtingen te hebben ingewonnen, onderzoekt ze:
1° of alle wettelijke voorwaarden vervuld zijn;
2°of de persoon die van plan is om te adopteren, van goede faam is.’
Opmerking
Het is de rechtbank die het bestaan van deze voorwaarden moet onderzoeken. Het onderzoek van de rechtbank mag echter niet uitgebreid worden tot het opsporen of het in overweging nemen van de wijsgerige opvattingen of politieke meningen.[109]
C.c., art. 356: Na advies van de Procureur des Konings, doet de rechtbank zonder opgave van redenen, uitspraak in de volgende bewoordingen: “Er is grond/of er is geen grond tot aanneming.”.’
C.c., art. 357: ‘Binnen de maand, volgend op het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg, wordt dit vonnis, door de meest gerede partij, onderworpen aan het Hof van Beroep dat het onderzoek doet, in dezelfde vormen als geschied is voor de rechtbank van eerste aanleg en zonder opgave van redenen, uitspreek: “Bijgevolg is er grond/ of er is geen grond, tot aanneming.”.’
Opmerking
Het adoptievonnis moet binnen de maand aan het Hof van Beroep worden voorgelegd. Het Hof van Beroep moet opnieuw onderzoeken of de voorwaarden voor adoptie vervuld zijn. Zoals voor de rechtbank van eerste aanleg spreekt de rechter zich enkel uit over de grond van de zaak. Ook hier worden geen redenen gegeven. Niet-naleving van deze termijn heeft in dit geval echter nietigheid noch verval tot gevolg (C.c., art. 357).
C.c., art. 358 : ‘Elk arrest van het Hof van Beroep, dat een adoptie toestaat, wordt in een zitting uitgesproken en aangeplakt op de plaatsen en in zoveel exemplaren als de rechtbank nodig acht.’
Opmerkingen
Het is dus een uittreksel van het arrest, geveld door het Hof van Beroep dat dient aangeplakt te worden. Deze aanplakking gebeurt in regel aan het gemeentehuis van de wettelijke woonplaats van de adoptant en aan het gerechtshof.
Om vast te stellen, dat al deze formaliteiten vervuld zijn, zal de ambtenaar van de Burgerlijke Stand de oorspronkelijke akte van de deurwaarder, waardoor de afkondiging van het bevestigende arrest wordt vastgesteld, ter hand stellen en het stuk bij de bundel voegen.
C.c., art. 359: ‘Binnen de drie maanden, volgend op het arrest van het Hof van Beroep, wordt, op vordering van de ene of van de andere partij, de adoptie ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand van de plaats waar de aannemende persoon zijn wettelijke woonplaats heeft. Werd de adoptie niet ingeschreven in de registers, dan zou er geen aanneming bestaan. Indien de termijn van drie maanden, te rekenen van de dag van het arrest, wordt overschreden, is de adoptie zonder gevolg.’
Opmerking
Slechts door overschrijving van het arrest van het Hof van Beroep in de registers van de Burgerlijke Stand waar de adoptant zijn woonplaats heeft en op vordering van beide partijen of van één van de partijen of door een drager van een bijzondere en authentieke volmacht (binnen een vervaltermijn van 3 maanden) komt de adoptie tot stand. De inschrijving moet gebeuren in het geboorteregister omdat de adoptie van een persoon in zijn nieuwe familie van dezelfde aard is als die van een geboorte (Pand. Belges, Adoption, nr 58).
Na de inschrijving van de adoptie in de registers zal de ambtenaar van de burgerlijke stand melding maken van deze adoptie in de rand van de geboorteakte van de geadopteerde en op de akte van erkenning, indien er één bestaat. Hiervan wordt kennis gegeven aan de Procureur des Konings, zodat er een gelijkaardige melding zou gemaakt worden in de registers van de griffie. Als de geadopteerde in een andere gemeente werd geboren, wordt de ambtenaar van Burgerlijke Stand van deze gemeente hiervan op de hoogte gebracht zodat ook hij de randmeldingen kan maken.
De voorgeschreven vormen moeten steeds vervuld worden in plechtige akten. Wanneer men hiervan afwijkt, leeft men de wet niet na (Laurent, Adoption, IV, nr. 222). De ambtenaar, vooraleer tot de inschrijving over te gaan, moet zich dus verzekeren of de adoptant wel degelijk in zijn gemeente gehuisvest is.
C.c., art. 360: ‘ Wanneer de adoptant sterft nadat de akte van wederzijdse toestemming is opgemaakt voor de Rechtbank van Eerste Aanleg en voordat deze een definitieve uitspraak heeft uitgesproken, gaat de adoptie door. De erfgenamen van de adoptant kunnen, indien ze vinden dat de adoptie nietig is, verzet aantekenen bij de Procureur des Konings.’
Opmerkingen
Indien de geadopteerde sterft, voor de inschrijving werd uitgevoerd en na de homologatie door de vrederechter, blijft de aanneming zonder gevolg en mag zij niet meer in de registers van de Burgerlijke Stand worden opgenomen. Als de adoptant overleden is, kan de geadopteerde de inschrijving vorderen.
De akten met betrekking tot de aanneming van een onvermogende door een onvermogende moeten op gezegeld papier gemaakt worden en geregistreerd tegen betaling van rechten. [110]
5.1.3. Formulieren
Het Burgerlijk Wetboek regelt de vorm van de akten en schrijft voor wat zij moeten bevatten. Aanvankelijk werden er echter geen modellen of formulieren voorzien omdat de akte vatbaar moest zijn voor veranderingen of verbeteringen. Om toch enige vorm van eenvormigheid te bekomen, heeft men uiteindelijk toch besloten om modellen rond te sturen, die als een soort handleiding moesten fungeren voor de ambtenaren in kwestie. Het gebruik ervan was echter niet verplicht.
Mogelijkheden waar men als historicus de adoptie in de archivalia van de burgerlijke stand kan terugvinden.
o De melding in de akten. Ambtenaar Burgerlijke Stand.
o Registers. Verslag van waarmerking. Slot van de registers.
o Alfabetische tafels. Opschrift en slot.
o Randmeldingen. Wettiging. Erkenning. Vonnis van verbetering. Melding van het verzet en de handlichting. Kennisgeving van een randmelding.
o Akte van de geboorte.
o Akte van huwelijk.
o Verzoek om huwelijksafkondiging.
5.1.4. Bronnen
In dit gedeelte zal de een bronnenmateriaal worden voorgesteld aan de hand waarvan het adoptief milieu geëxploreerd wordt. Ook hier wordt de periode 1855-1940 vooropgesteld.
5.1.4.1. De statistieken van het NIS
De statistieken van het Nationaal Instituut voor Statistiek (NIS) geven jaarlijks een overzicht van de adopties die werden geregistreerd in de geboortenregisters van de Burgerlijke Stand. De gegevens bevatten de leeftijd van de geadopteerde, geslacht en het aantal adopties. Van de adoptanten wordt vermeld of zij alleen adopteerden dan wel als een echtpaar. Als onderzoeksmateriaal zeggen die data weinig. Van de adoptanten kent men niet eens hun burgerlijke staat, leeftijd, de relatie tot het kind enz. Dit zijn toch minimale gegevens om iets af te weten van het adoptief milieu. Gegevens over het juridische statuut van de geadopteerde, zijn beroep, en dergelijke lijken onontbeerlijk wil men het adoptiefenomeen beschrijven. Daarenboven zijn er slechts vanaf 1945 adoptiestatistieken gepubliceerd.[111] Het is echter de bedoeling van deze studie om méér inzicht te verwerven in het adoptiegebeuren. De statistieken van het NIS zijn omwille van hun rudimentair karakter en de afwezigheid van data van de periode vóór 1945 niet bruikbaar als bron om de adoptieve achtergrondsituatie te doorgronden.
5.1.4.2. De bekrachtiging van de akten van adoptie door de Rechtbank van Eerste Aanleg
Omwille van de omslachtige procedure is er gelukkig een ruim aanbod van bronnen, die wel bruikbaar zijn om het adoptief milieu te doorgronden. Niet alle bronnen zijn even geschikt om er een historisch onderzoek op te bouwen, daarom drong een selectie zich op.
Mijn keuze is in de eerste plaats gevallen op, ‘de bekrachtiging van de akte van adoptie’, dit zijn vonnissen op verzoekschrift die te vinden zijn in de archieven van de Rechtbank van Eerste Aanleg. De keuze hiervoor wordt verantwoord door het feit dat men hier alle adopties te samen heeft, zowel deze verleden voor de vrederechter als deze voor de notaris.[112] Op die manier kunnen dezelfde bronnen gebruikt worden voor de ganse periode (1855-1950). Een bijkomend voordeel is, dat de meeste akten voorzien zijn van een uittreksel van de minuten berustend op de Griffie van het Vredegerecht. Uit de akte opgemaakt door de vrederechter is nog meer informatie te halen. Twee vliegen in één klap, dus!
De geografische keuze voor het gerechtelijk arrondissement Gent is niet enkel bepaald door het feit dat de gerechtelijke archieven van de Rechtbank van Eerste Aanleg bewaard en geïnventariseerd zijn, maar dat de vonnissen op verzoekschrift betreffende adoptie bovendien bewaard zijn volgens de aard van de zaak. Het doorslaggevend argument voor deze keuze is vrees ik iets minder professioneel. De lacune in de geschiedschrijving over het onderwerp speelde hier in mijn voordeel. Noem het sentiment, als afscheid van het studentenleven een bescheiden bijdrage willen leveren aan de geschiedenis van mijn geliefde Arteveldestad!
5.1.4.3. Welke gegevens staan er in de bekrachtiging van de akten van adoptie door de Rechtbank van Eerste Aanleg?
De adoptieakte kan verschillende vormen aannemen naargelang de juridische status van het adoptant en de geadopteerde. Het was eventjes puzzelen maar uiteindelijk daagde het dat de manier waarop een akte is opgesteld een ware bron voor informatie is.
Uit het al dan niet ontbreken van de echtelijke toestemming kan men opmaken of de adoptant gehuwd of ongehuwd was. Gebeurde de adoptie door een echtpaar, dan gaven zij hun wederzijdse echtelijke toestemming.
Wanneer de geadopteerde, een ongehuwde meerderjarige onder de 25 jaar is, dan was de toestemming van de ouders of langstlevende ouder vereist. Wanneer deze ontbreekt was de adoptant ofwel boven de 25 jaar of wees of een niet erkend kind. Als hij of zij gehuwd was moest de adoptie gebeuren met een echtelijke toestemming.
De akte is opgesteld door de advocaat van de adoptant en gericht aan de Procureur des Konings, verbonden aan de rechtbank van eerste aanleg te Gent. Ze kan zowel in het Frans als in het Nederlands zijn opgesteld.
Bovenaan is de datum terug te vinden waarop de akte is gehomologeerd. In het beste geval kan men na een plechtige openingszin de naam van de adoptant terugvinden, zijn/haar geboortedatum en -plaats, de plaats waar hij/zij gedomicilieerd is, zijn/haar burgerlijke stand en beroep. Als hij/zij gehuwd is, moet zijn/haar echtgenoot/echtgenote uitdrukkelijk toestemmen in de adoptie en staat de naam van de echtgenoot/echtgenote in de akte vermeld, met eventueel zijn/haar geboortedatum, beroep en domicilie. De naam van hun advocaat wordt eveneens vermeld net als het feit dat hij/zij geen kinderen of wettige afstammelingen heeft.
De volgende paragraaf vangt aan met een ‘Dat bij akte van Mijnheer, de Vrederechter, van het kanton te Gent, op… (de datum van de akte), de heer of mevrouw… (naam van de adoptant) met wederzijdse toestemming, verklaard heeft als kind aan te nemen.’
Vervolgens krijgen we meer informatie over de geadopteerde. De band met de adoptant wordt, als er één is, meestal vermeld. De naam van het ‘kind’ wordt eveneens gegeven net zijn/haar beroep, domicilie, juridische status en in sommige gevallen ook de geboortedatum van de geadopteerde. Als de geadopteerde getrouwd is, moet de echtgenoot/echtgenote toestemming verlenen en wordt ook zijn/haar naam vermeld en eventueel ook het beroep van de eega. Wanneer de ouders of één van de ouders van de geadopteerde nog leven, als de geadopteerde onder de 25 jaar is, vindt men ook de verplichte toestemming van zijn vader en moeder of van degene die nog leeft terug. Als de geadopteerde ouder is dan 25 jaar moet hij hun advies inwinnen. De informatie over de natuurlijke ouders is zeer summier. Meestal blijft ze beperkt tot de vermelding dat één of beide ouders overleden zijn. In enkele gevallen wordt dit gegeven aangevuld met achtergrondinformatie, zoals beroep, domicilie.
Op deze persoonlijke gegevens volgt een verklaring van het kind, dat hij/zij toestemt in de adoptie. Uit de aangehechte stukken moet blijken dat aan alle wettelijke voorwaarden voldaan is, waarop de inzender de vraag richt aan de Procureur des Konings om de akte ter homologatie voor te leggen aan de Rechtbank van Eerste Aanleg.
Daarop volgt het formeel antwoord van de Rechtbank van Eerste Aanleg: ‘Gezien het behoorlijk opgetekende afschrift betreffende de aanvraag, in vorm van een authentieke akte, voor de vrederechter verleden op datum van… waardoor de heer/mevrouw. verklaard heeft als kind te willen aannemen... met haar/zijn toestemming.’
‘Gezien artikel 356 van de Code civil en na advies van de procureur des Konings, doet de rechtbank, zonder opgave van redenen, uitspraak in de volgende bewoordingen: “Er is grond/of er is geen grond tot aanneming”. De rol van de rechtbank van eerste aanleg bleef dus beperkt tot enkele regels. Naast een formaatzegel, en de handtekeningen van de advocaat, de Procureur des Konings en de zetelende rechter is de akte nog voorzien van een stempel waarop de gegevens staan ingevuld met betrekking tot inschrijving in de rol en de griffierechten.[113]
Elke bron heeft zijn pluspunten en zijn onvermijdelijke minpunten, zo ook de ‘bekrachtiging van de akte van adoptie’. De beperkingen voor de periode 1803-1940, situeren zich op twee vlakken.
Voor de periode tot 1940 onderzocht de Burgerlijke Rechtbank van Eertse Aanleg enkel of de wettelijke voorwaarden vervuld waren en of de adoptant een goede faam had (C.c., art. 355). Deze rechtbank deed een uitspraak zonder de motieven toe te lichten in de volgende bewoording: “Er is grond/of er is geen grond tot de aanneming” (C.c., art. 356).
Aangezien de rechter enkel onderzoek moest doen naar de goede faam van de adoptant en dus geen onderzoek hoefde te doen naar het specifieke redenen die beide partijen hiervoor hadden, geven deze adoptieakten geen inzicht in het ‘waarom’ men koos voor adoptie. Omgekeerd gold dus ook dat de rechter zijn argumenten om een zaak niet ontvankelijk te verklaren niet moest toelichten. Zoals hierboven al gesteld deed hij enkel uitspraak over de grond van de zaak.
Het ontbreken van bepaalde cruciale gegevens in de akten was praktisch gezien een groter probleem. Haast aan elke akte scheelt er iets. In de ene akte ontbreekt de geboortedatum, een andere akte vermeldt enkel de persoonlijke gegevens van de adoptant. De juridische status van de geadopteerde wordt dikwijls achterwege gelaten en de informatie over de natuurlijke ouders is bijzonder karig.
5.1.4.4. Het uittreksel van de minuten berustend op de griffie van het vredegerecht: een aanvulling
De informatie uit de homologatieakten of liever het gebrek aan persoonlijke gegevens, kan aangevuld worden met data uit het uittreksel van de minuten berustend op de griffie van het Vredegerecht. Het adoptiedossier is spijtig genoeg niet altijd voorzien van minuten. Een bijkomend nadeel is dat de kwantiteit en kwaliteit van deze informatie wisselend is. Soms krijgen we een uitgebreid dossier onder ogen met heel wat nuttige gegevens maar meestal blijft de akte beperkt tot gestandaardiseerde zinsvormen. Daaruit moet blijken dat aan alle vormvereisten voldaan is. [114]
Onder de aangehechte stukken, die als bewijsstukken moesten dienen in de procedure, vindt men in het beste geval onder andere een uittreksel van de geboorteakte van elke comparant, een uittreksel van de huwelijksakte als een koppel adopteert, een getuigschrift van goed gedrag en zeden van de betrokken partijen. Uit deze bescheiden moet blijken dat de adoptanten meer dan 50 jaar oud zijn, dat hij/zij minstens 15 jaar ouder is als de geadopteerde, dat ze meer dan 6 jaar voor het kind gezorgd hebben tijdens de minderjarigheid en dat ze allemaal een goede faam genieten.
De minuten bevatten over het algemeen meer detailleerde informatie over de burgerlijke staat van de personen in kwestie. Buiten enkele gevallen, die de regel bevestigen, heb ik van praktische alle betrokkenen het adoptief milieu in kaart kunnen brengen.
5.1.4.5. Noodoplossingen: Vrederechter en de Algemene rollen
Het Rijksarchief van Beveren bewaart voor de periode, 1859-1968, homologatieakten van Gent. Voor de periode van vóór 1859 heb ik geen akten teruggevonden. Mogelijkheden om deze leemte op te vullen door andere bronnen te onderzoeken en zo het adoptief milieu te schetsen vanaf 1804 zijn onderzocht maar leverden niet het gewenste resultaat op. De aktes verleden voor de vrederechter zijn geklasseerd per gerechtelijk kanton. Het spijtige is dat deze archiefstukken niet voor alle kantons bewaard zijn, wat een vertekend beeld zouden kunnen opleveren voor deze periode. Om bovenstaande redenen heb ik mij moeten beperken tot de periode beginnend vanaf januari 1855 tot de laatste akte die in 1951 onder de oude wetgeving viel.
Het raadplegen van omvangrijke Algemene Rollen, een lijst van alle zaken aanhangig gemaakt bij de Rechtbank van Eerste Aanleg, bleek geen afdoende methode om het adoptief milieu voor de periode 1804-1859 in kaart te brengen. De persoonlijke gegevens van adoptant en geadopteerde blijven in de Algemene Rollen beperkt tot naam en voornaam, soms wordt enkel de naam van het kind vermeld.
Deze bron is wel een nuttig instrument gebleken om een kleine lacune in de gegevens op te vullen. Het doorpluizen van de adoptieakten stelde mij voor een raadsel. Voor de periode 1895 tot 1900 waren er, zo leerde de inventaris mij, geen adoptieakten beschikbaar.
Twee verklaringen waren mogelijk: ofwel zijn er helemaal geen adopties gehomologeerd in die periode, ofwel zijn de archiefstukken op één of andere manier verloren gegaan. Door het systematisch doornemen van de Algemene Rollen kon ik de tweede verklaring met zekerheid schrappen. Géén enkele adoptie werd er in die periode voor de rechtbank gebracht wat betekent dat er in het archief geen stukken ontbraken.
Anders was het voor een tweede lacune. Door dezelfde bron te gebruiken, kan ik nu met zekerheid zeggen dat de adoptieakten van een periode beginnende vanaf 23 juli 1949 tot en met 11 augustus 1950 op onverklaarbare wijze zoek zijn geraakt. Voor deze periode heb ik de Algemene Rollen gebruikt om het aantal adopties te vervolledigen en de naam van adoptant en/of geadopteerde te recupereren.
Mea culpa!
Een andere bron die kan dienen om het adoptiefmilieu te schetsen zijn de homologaties van adoptieakten voor het Hof van Beroep. Hier heb ik een beoordelingsfout gemaakt die ik veel te laat heb ontdekt en dus nog onmogelijk kon rechtzetten. Voor 1940 moest het Hof van Beroep de volledige homologatieprocedure nog eens overdoen dit in tegenstelling tot de periode na 1940. De adoptieakte werd in feite twee keer gehomologeerd! In mijn onwetendheid heb ik altijd aangenomen dat de procedure voor het Hof van Beroep, een beroepsprocedure was die enkel werd gebruikt wanneer de partijen het niet eens waren met de uitspraak van de rechter in eerste aanleg. In het kader van mijn onderzoek ben ik ze niet gaan opzoeken omdat mijn aandachtspunt gericht was op het schetsen van een algemeen beeld, uitzonderingen worden daarom buiten beschouwing gelaten. Ik ben dus niet op de hoogte of deze akten beschikbaar zijn, maar als ze bestaan kunnen ze eventueel wel gebruikt worden als bron voor verder onderzoek.
5.1.4.6. De overschrijving van akten in de registers van de Burgerlijke Stand en in de registers van de griffie
Deze homologatie van de Rechtbank van Eerste Aanleg biedt niet voldoende zekerheid dat er wel degelijk tot adoptie werd overgegaan. Ze staat immers niet aan het einde van de juridische molen. Een controle van de adoptieakten aan de hand van de overschrijving, het vonnis of het arrest in de registers van de Burgerlijke Stand is praktisch gezien onmogelijk omdat deze overschrijving voor Gent niet in een apart register gebeurde. Het checken van de randmeldingen op de geboorteakte van de geadopteerde is om praktische redenen niet echt haalbaar. Het geadopteerde kind hoeft niet in het arrondissement Gent geboren te zijn. De geboorteakte kan dus overal ten lande zijn ingeschreven wat een zoektocht nogal omslachtig maakt.
Nadat het vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg werd overgeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand maakte ook de griffie daarvan melding in de registers. Deze melding is eveneens terug te vinden in de Algemene Rollen. Wanneer de adoptie na de homologatie om één of andere reden niet in het laatste stadium werd gestopt, was dit dus na te trekken. Praktische gezien was het wel een opluchting om vast te stellen dat deze melding ook op adoptieakte zelf werd aangebracht.
De akten van de Burgerlijke Stand waren evenmin van nut bij het opvullen van gaten die noch door de minuten, noch door de Algemene Rollen konden gedekt worden. Vaak ontbraken er cruciale gegevens zoals een exacte geboortedatum en plaats zodat het opzoeken van verdere informatie eigenlijk niet haalbaar was.
5.2. Onderzoeksmethode
Het tweede luik is gericht op het exploreren van het adoptief milieu aan de hand van archivalia. De nadruk wordt gelegd op het descriptieve aspect aan de hand van gerechtelijke bronnen en heeft geen andere ambitie dan louter beschrijvend te zijn.
5.2.1. Sociologische achtergrond
Deze ‘bekrachtigingen van de akte van adoptie’ aangevuld met andere bronnen bevatten dus heel wat persoonlijke gegevens over de adoptant en de geadopteerde. Een bronnenonderzoek, heeft mij, in de mate dat de gegevens het toelieten, in staat gesteld om de sociologische achtergrond te schetsen. De aanwezigheid van de data hebben dus noodgedwongen de aard van mijn vragen bepaald.
De hypothese dat het negatief burgerrechterlijk sanctioneren van het ongehuwd moederschap of extra-maritaal ouderschap, aan de basis ligt van vele adopties zal hier aan een vuurproef onderworpen worden. Het praktijkgedeelte zal met andere woorden moeten uitwijzen of adoptie gebruikt wordt ten voordele van natuurlijke kinderen.
De soliditeit van de stelling dat adoptie evenredig zou stijgen met het optrekken van successierechten zal eveneens getest worden door middel van bronnenonderzoek.
Belangrijk om de vermelden is, dat het bronnenonderzoek enkel een beeld schetst van alle adoptanten uit het gerechtelijk arrondissement Gent en geen overzicht geeft van alle geadopteerden die afkomstig zijn uit het Gentse. De wet ligt ook hier weer aan de basis van de verklaring: "De comparanten moeten verschijnen voor de vrederechter van de wettelijke woonplaats van de adoptant." De geadopteerden kunnen daarom afkomstig zijn van waar ook in België, terwijl de adoptanten zeker gedomicilieerd zijn in het gerechtelijk arrondissement Gent.
5.2.2. Theoretisch kader: Sociologie en adoptie
Zoals hierboven staat uitgelegd blijft men voor de periode tot 1940 op zijn honger zitten wat betreft de vraag waarom men wil adopteren. Eén van de voordelen van de adoptieakten is dat zij aanduiden welke de relatie tussen de adoptant en geadopteerde is. Zo kan men afleiden om welke soort adoptie het gaat. De soort adoptie kan een aanwijzing zijn waarom beide partijen zijn overgegaan tot het opstarten van de procedure.
Omdat er geen rechtssociologisch onderzoek voor handen is betreffende de periode 1855-1940, heb ik mij op de hedendaagse adoptieliteratuur moeten beroepen. Als leidraad heb ik het werk van Marmier ‘Sociologie de l’adoption’[115] en het boek ‘Adoptie: een rechtssociologische benadering’ van Berckmans, De Vocht en Van Houtte gebruikt. [116]
5.2.2.1. Soorten sociologische adopties
Sociologisch kan adoptie als volgt worden gedefinieerd: adoptie is een instituut waarbij tussen één of twee volwassen en een andere, voor 1940 altijd een meerderjarige persoon, een ouder-kind relatie wordt gecreëerd waaraan in beperkte mate rechtsgeldigheid wordt verleend. Tenminste twee partijen zijn bij dit adoptiegebeuren betrokken: één of twee adoptiefouders enerzijds en één of meerdere adoptiefkinderen anderzijds. Een derde partij ondervindt eveneens de gevolgen van de adoptie: het natuurlijk milieu, de biologische ouders en de familie, waaruit de geadopteerde afkomstig is.[117]
Met het woord adoptie worden in feite drie verschillende realiteiten bedoeld. Berckmans, De Vocht en Van Houtte maken een onderscheid tussen drie soorten adopties. [118]
De eerste soort adopties zijn de zogenaamde
endofamiliale adopties. Het
zijn adopties, zoals de term het zegt, binnen een familiaal verband. Het zijn
die gevallen waar het kind nadat het beide ouders of één ouder verliest, of
door omstandigheden door de familie wordt opgevangen en later ook wordt
geadopteerd. In het praktisch gedeelte zal deze categorie worden omschreven
als endofamiliale adoptie type twee.
Vooral ongehuwde en kinderloze ooms, tantes, neven en nichten, oudere broers
of zussen komen in aanmerking. Grootouders vallen uit de boot van zodra zij
een wettelijk kind hebben.
Hetzelfde begrip wordt ook
gebruikt voor de adopties na een tweede huwelijk van de wettige ouder van de
geadopteerde, na echtscheiding of overlijden van de eerste echtgenoot. Het is
dan de nieuwe ouder, de stiefouder, die het wettig kind van zijn/haar
echtgenoot/echtgenote adopteert. De adoptant is hier de feitelijke ouder maar
niet de juridische ouder. De stiefouder adopteert in dit geval om een
juridische band tussen hem en het kind tot stand te brengen met het oog op het
openvallen van zijn of haar erfenis. Deze adoptie vorm wordt gerangschikt
onder endofamiliale adopties type een.
Een probleem vormen de adopties van een kind met een minderwaardig
juridisch statuut door een man, die juridisch gezien niets met het kind te
maken heeft, maar wel de natuurlijke vader kan zijn. In veel gevallen is het
niet duidelijk of de adoptant in kwestie de ‘echte’ vader of de stiefvader van
het kind is. Dit probleem kan opgelost worden door de juridische relatie te
bekijken met de moeder. Als de man gehuwd is met de natuurlijke moeder van het
kind, maar geen duidelijke juridische band heeft met het kind wordt deze
adoptie geklasseerd onder endofamiliale adoptie van het eerste type
(stiefouder-adoptie). In die gevallen waar de man noch een juridische band
heeft met het kind noch met de ouder maar eventueel wel met de moeder
samenwoont zonder dat ze gehuwd zijn wordt de adoptie ondergebracht in de
categorie heterofamiliale adopties. Als de man het kind heeft erkend, een
wettelijke bekentenis van het vaderschap, dan is de adoptie ondergebracht in
de categorie regulariserende adopties
Daarnaast zijn er ook nog de regulariserende adopties die niet tot doel hebben een kind een nieuwe thuis te geven maar wel juridisch onderdak te verlenen. Doordat een kind buiten een huwelijk werd geboren, had het niet dezelfde rechten als een wettig kind en gebeurden deze adopties dan ook om het juridische statuut van het kind te verbeteren of het in overeenstemming te brengen met de sociologische werkelijkheid. Het adoptief kind leeft meestal in een gezinsmilieu alhoewel dit dikwijls een éénoudergezin is. Voor de wetgever bestaat dit gezinsverband niet. Hij spreekt maar van een gezin wanneer dit gevormd werd door een gehuwd echtpaar. De band van het kind met de natuurlijke moeder is minder dubbelzinnig. Of de moeder het kind heeft erkend of niet, de natuurlijke afstammingsband kan niet verloochend worden. Daarom worden alle adopties van moeders ten voordele van natuurlijke kinderen, erkend of niet, onder de regulariserende adopties gerekend.
Wanneer er geen bloedverwantschap bestaat
tussen de adoptant en de geadopteerde spreken we van een
heterofamiliale adoptie.
Het kind dat het voorwerp is van zo’n
een adoptie leefde meestal buiten de relatie met zijn ouders. Het betreft
wezen, vondelingen of kinderen die na de geboorte werden afgestaan. Andere
kinderen kennen hun ouders wel maar werden door sociale of economische
omstandigheden niet door hun natuurlijke ouders opgevoed. Nog andere
adoptiefkinderen groeiden wel op in hun natuurlijk milieu waarvan het gezin
niet aldus danig erkend wordt door de wet (cfr. adoptie door man die juridisch
gezien noch een band met het kind heeft, noch met de moeder).
Ik kan niet uitsluiten dat bij de
gegevensverwerking, adopties door verre verwanten als heterofamiliale adoptie
werden geklasseerd. Het is niet omdat er op het eerste zicht geen bloedband
bestaat dat er geen is. Op welke manier en wanneer deze geadopteerden in
contact gekomen zijn met hun adoptieouder of -ouders vermelden de akten niet.
Een feit is dat zij tijdens hun minderjarigheid minstens zes jaar in het gezin
van de adoptant moeten hebben gewoond. De juridische band die bij de
meerderjarigheid van zo’n kind tot stand kwam, was voor 1940 niet echt
overeenkomstig met de werkelijkheid. Het kind bleef wettelijk gezien in zijn
natuurlijke familie terwijl tijdens zijn minderjarigheid de adoptiefouders in
het dagelijks leven de eigenlijke ouderlijke macht uitoefenden.
Heterofamiliale adopties kunnen mogelijk ook gebruikt worden om aan
homoseksuele relaties een juridisch gevolg te geven. Aangezien het
samenlevingscontract maar van recente datum is en er vroeger geen echte
mogelijkheid bestond om bij het overlijden van één van de partners de
volledige nalatenschap te erven, waren homokoppels erfrechterlijk gezien ook
een benadeelde groep. Adoptie kon daar een handje bij helpen, mits er een
leeftijdsverschil van minstens vijftien jaar bestond tussen de partners en
niets de homoseksuele relatie verhulde.
5.2.2.2. Probleemsituatie van de adoptant
Doorgaans wordt de hedendaagse heterofamiliale adoptieproblematiek herleid tot de onvrijwillige kinderloosheid. Echtparen die na verschillende jaren hun gezin niet zien uitbreiden, kunnen hun toevlucht tot adoptie nemen. Naast de behoefte aan het ouderschap kunnen nog andere achtergronden aanwezig zijn van waaruit adoptanten de adoptieprocedure aanvatten. Men kan iemand adopteren uit altruïsme. Gewoon om het kind gelukkig te maken. Iemand die nu ongewenst kinderloos is gebleven en kiest voor adoptie zal het liefst van al een jong kind willen adopteren. In het verleden bestond deze mogelijkheid niet. Echtparen of alleenstaanden namen daarom het minderjarige kind gewoon in huis op, zorgden voor hun opvoeding en onderhoud. Alléén was deze vorm niet wettelijk geregeld tenzij gedeeltelijk door voogdij. Voor een wettelijke regeling moest men dus wachten tot de meerderjarigheid van het kind. Adoptie als rechtsinstelling kon dus niet voldoen aan deze kinderwens. De dienstwillige voogdij was eigenlijk ook geen oplossing. Kinderloze personen moesten tot hun vijftigste verjaardag geduld hebben om dienstwillige voogd te worden. Daarbij kwam nog dat de adoptie de situatie van de adoptant eigelijk niet wijzigde. Het kind bleef juridisch gezien in zijn eigen familie. Dat is het grote pijnpunt in heel deze problematiek. De feitelijke ouder kon nooit de wettelijke ouder zijn, ook niet door dienstwillige voogdij of adoptie. Ze kregen wel alle de plichten die met de ouderlijke macht samenhingen maar geen rechten![119]
De enige grote voordeel van adoptie was van erfrechtelijke aard. Door een fictieve afstamming te creëren had de geadopteerde immers dezelfde rechten als een wettig kind op het nalatenschap van de adoptant. De heterofamiliale adoptant kon rekenen op een erfgenaam: iemand om zijn zaak over te nemen en familienaam voort te zetten. Hij kon de hoop koesteren dat het kind hem/haar dankbaar zou zijn en als wederzijdse geste goed voor hem of haar zou zorgen wanneer de jaren hun werk hadden gedaan.
We kunnen slechts gissen naar welke motieven primeerden bij het opstarten van een adoptieprocedure. Of adoptie voornamelijk werd gedaan uit eigenbelang of in het belang van de geadopteerde blijft een open vraag.
Toch durf ik met de nodige voorzichtigheid stellen dat wanneer een moeder haar natuurlijk kind adopteert zij dit hoogstwaarschijnlijk niet doet uit zelfzucht maar vooral in het belang van het kind. De mogelijke voordelen, die een moeder uit de adoptie kan halen, zijn uiterst gering en eigenlijk maar tot één reden te herleiden, namelijk de juridische positie van haar kind verbeteren. De ongehuwde moeder heeft immers al een kind, een erfgenaam die de naam of de handelszaak kan voortzetten en voor haar zal zorgen wanneer nodig.
De mogelijkheid dat vrouwen hun eigen kind adopteren om de schande uit te wissen die hen, hun hele leven lang achtervolgde, lijkt weinig waarschijnlijk.
De openbaarheid van zo’n omslachtige adoptieprocedure kon wel eens aanleiding zijn tot praatjes en het starten van een heuse roddelcampagne. Dat daarbij, weer eens de oude koeien uit de sloot werden gehaald, hoeft geen betoog. De buitenwereld hechtte ongetwijfeld weinig belang aan dit technische poespasje. De schande van een buitenhuwelijks kind was immers, zoals de wet het zegt onuitwisbaar. Mijn hypothese is dat adoptie ten voordele van opwaardering van de morele of sociale status van de adoptant haast nooit het hoofdmotief was van de aanneming.
Een andere hypothese, die niet nader onderzocht is vanwege het omvangrijke bronnenonderzoek, is dat adoptie als middel kan gebruikt worden om ongelijkheid te scheppen tussen verschillende erfgenamen. Een moeder kan bijvoorbeeld slechts één van haar natuurlijke kinderen bevoorrechten door het te adopteren. Mijn vermoeden is echter dat dit oneigenlijke gebruik van adoptie vooral bij endofamiliale adopties te vinden is. De suikertante die haar lievelingsnichtje of neefje adopteert, zodat zij of hij alleen recht krijgen op haar erfenis. Of bijvoorbeeld een rancuneuze oom die uit de gratie van de familie is gevallen en door het adopteren van een wildvreemde wraak wil nemen op zijn familie. Naar de motieven is het natuurlijk ook hier weer gissen alhoewel men natuurlijk via stamboomonderzoek wel kan nagaan of er inderdaad meer personen in aanmerking kwamen om geadopteerd te worden. De mogelijkheid voor verder onderzoek ligt open.
5.3. Testamentaire en vergeldende adopties
Twee andere vormen van adoptie die in het Burgerlijk Wetboek staan beschreven worden hier niet besproken. De testamentaire adoptie moest niet door een rechtbank worden gehomologeerd noch doorgegeven worden aan de Burgerlijke Stand. Als men deze vorm van adoptie zou willen onderzoeken zou men het testament van de adoptant moeten beschikken. Omdat deze vorm geënt is op een heel ander soort bron wordt ze buiten beschouwing gelaten. Vergeldende adopties verliepen volgens dezelfde procedure als gewone adopties, normaliter zou men ze dus moeten terug vinden in hetzelfde archief. In de adoptieakten die ik heb doorgenomen ben ik géén enkele vergeldende adoptie tegengekomen, maar dat wil niet zeggen dat ze niet bestond. Andere archieven kunnen ze misschien wel herbergen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] De adoptie bestond zowel in de Hellenistische wereld als in India, Japan, China en het Muzulmaanse recht. Al deze gemeenschapen kenden de adoptie uitsluitend als verzekering van de cultus der voorvaderen. In de Hellenistische wereld adopteerde men bij gebrek aan een mannelijke erfgenaam. In Indië stelden de Brahmanen de adoptie in om rituele periodieke offers te brengen. In de Japanse feodale staatsinrichting werd de adoptie gebruikt als een machtsmiddel. China kende de adoptie, vóór de Romeinen, uitsluitend als politiek middel.
[2] P.A. FENET, ‘Adoption et tutelle officieuse’. Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil. Paris, Imprimerie de Ducessois, Tome I, MDCCCXXXVII, pp.247-313.
[3] F.LAURENT, Principes de droit civil, Tome IV, Bruxelles-Paris, Bruylant/Librairie Maresq, 1878, pp.271-340.
[4] E. PICARD, Pandectes belges : encyclopédie de législation, de doctorine et de jurisprudence belges, Tome 2, 35, 44, 113, 125.
[5] C. COLLARd- de sloovere, ‘De l’adoption et de la tutelle offieuse’. Les Novelles : corpus juris Belgici. Droit civile, Tome II, Bruxelles, Larcier, 1938, pp.497-620.
[6] M. ANCEL, L’adoption dans les législations modernes, Paris, Sirey, 1958.
[7] C. VAN MALDEREN, Adoptie en wettiging door adoptie, Brussel, Ferdinand Larcier, pp. 54.
[8] J. NOTA, De Adoptie, Deventer, Kluwer, 1970, pp.10-12.
[9] Tijdens het Keizerrijk was ook de abrogatio van impubes mogelijk bij middel van keizerlijk rescript.
[10] Tacticus haalt hiervan een voorbeeld aan. De Romeinen aarzelden niet om door middel van louter fictieve adopties, hun machtspositie in de staat te verstevigen en naar openbare ambten te dingen. Alleen de pater familias die zonen had kon een praetoriaal of provinciaal ambt bekomen. Vandaar dat de adoptie een geschikt middel was om, waar de natuur faalde, de fictie ter hulp te roepen. Maar eens de adoptie ontstaan en het ambt bekomen, werd de geadopteerde onterfd. Het ging zo ver dat ook de Keizerlijke waardigheid door adoptie werd overgedragen. Nero werd door abrogatio in de familie van Claudius opgenomen. Daarin zou trouwens de reden gezocht moeten worden om bij de opname van de adoptie in het burgerlijk wetboek, ze als loutere rechtsconstructie van publiekrechterlijke aard te bekampen. Bij het uiteenspatten van het Keizerrijk verdween de abrogatio als politieke instelling zelfs helemaal. In : M. Ancel, L’adoption dans les législations modernes, Paris, 1958.
[11] C. VAN MALDEREN, Adoptie en wettiging door adoptie, Brussel, Ferdinand Larcier, pp. 57.
[12] D. HEIRBAUT, Europese juristen en Oud recht. Gent, Academia Press, 2000, pp.37.
[13] m. Merlin, ’Adoption’, Répertoire de jurisprudence, pp. 115.
[14] D. HEIRBAUT, Europese juristen en Oud recht. Gent, Academia Press, 2000, pp.169.
[15] J. VAN HOUTTe, A. Duysters, M. keuleneer , K. van de brande, Erven en laten erven. Een rechtssociologische studie naar de samenstelling en toebedeling van nalatenschappen, Leuven, Acco, 1991, pp. 13-15.
[16] Libri feudorum II, titel 26, par.4 . Daarentegen bewijst het opnemen van deze regel dat adoptie in 12de eeuw nog altijd gekend was.
[17] F. LAURENT, Principes de droit civil français, Deel IV, Bruxelles, Bruylant/Librairie A. Maresq, 1878, pp. 271.
[18] J. CARBONNIER, Droit civil, 2, La Famille, les incapables, Themis, PUF, 1969, pp. 302.
[19] costumen van Lille, tit. XVI, art.4
[20] costumen van Oudenaarde, rubr. XX, art.3
[21] E. DEFACQZ, Ancien droit belgique ou précis analytique des lois et cotumes obeservées en Belgique avant le Code civil, Brussel, 1846-1873, pp. 126.
[22] J. VAN HOUTTe, A. Duysters, M. keuleneer , K. van de brande, Erven en laten erven. Een rechtssociologische studie naar de samenstelling en toebedeling van nalatenschappen, Leuven, Acco, 1991, pp. 13.
[23] D. HEIRBAUT, Europese juristen en Oud recht. Gent, Academia Press, 2000, pp. 178
[24] J. NOTA, De adoptie, Deventer, Kluwer, 1970, pp.5-6.
[25] In Frankrijk drong in de 16de eeuw de familie, die zich ook bij de huwelijkstoestemming liet gelden ondanks de besluiten van Trente, de adoptivus weg uit de erfopvolging.
[26] De Keizers Honorius en Theodosius II vaardigden regels uit voor het aannemen van vondelingen, die door de Kerk zijn overgenomen in de zesde eeuw. in: J. NOTA, De Adoptie, Deventer, Kluwer, 1970, pp.4.
[27] C. VAN MALDEREN, Adoptie en wettiging door adoptie, Brussel, Ferdinand Larcier, pp. 58.
[28] In Scandinavië waar de adoptie de facto was blijven bestaan gaf de Codex van Christaan V van Denemarken (1683) een wettelijke regeling, waarbij een adoptie met beperkte gevolgen, met koninklijke sanctie werd ingevoerd. In Friesland, Spanje, Griekenland en in het Duitse Rijk leefde het instituut in meer of mindere mate voort.
[29] C. VAN MALDEREN, Adoptie en wettiging door adoptie, Brussel, Larcier, pp. 58-60.
[30] D. HEIRBAUT, Europese juristen en Oud recht. Gent, Academia Press, 2000, pp. 201-202
[31] R.C. VAN CAENEGEM, Geschiedkundige inleiding tot het privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, pp5-6
[32]In Vlaanderen en enkele naburige gewesten kende deze regel een belangrijke mildere vorm. De bastaard kon erven van zijn moeder en eventueel ook van haar verwanten. De regel was immers ‘moeder maakt geen bastaard’. Het kind is m.a.w. nooit een bastaard in relatie tot zijn moeder.
[33] D. HEIRBAUT, Europese juristen en Oud recht. Gent, Academia Press, 2000, pp. 135-136.
[34] R.C. VAN CAENEGEM, Geschiedkundige inleiding tot het privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, pp. 30.
[35] C. VAN MALDEREN, Adoptie en wettiging door adoptie, Brussel, Larcier, pp.59
[36] J.P. GUTTON, Histoire de l’adoption en France, Paris, Publisud, 1993, pp. 36
[37]‘Le Fils naturel’ werd gepubliceerd in 1757 en voor het eerst opgevoerd in 1771.
[38] J.P. GUTTON, Histoire de l’adoption en France. Paris, Publisud, 1993, pp. 95-110.
[39] De dochter van Lepelletier werd door de Natie geadopteerd bij decreet van 25-27 jan.1793; Latour, le citoyen Jouy en de zes kinderen Richter bij andere decreten. Zo adopteerde Napoleon de kinderen van de in Austerlitz gesneuvelde soldaten bij het decreet van 7 december 1805. De slachtoffers van de julidagen van 1830 eveneens door de Natie geadopteerd. De laatste publiekrechterlijke adoptie dateert van 29 april 1927, toen bij wet de oorlogswezen uit de Eerste Wereldoorlog door Frankrijk werden geadopteerd onder de naam van ‘Pupilles de la nation’. In werkelijk kregen weduwen en wezen pensioenrecht gesteund op nationale dankbaarheid.
[40] C. DEMOLOMBE, Cours de droit civil. III, Bruxelles, Strenon, 1846-1882, Adoption, nr.6.
[41] E. FISCHER-KEULS, “De ontwikkeling van het instituut der adoptie in het Franse recht”, N.J.B.1953, 13, pp.264
[42] Redevoering van Cambacérès tijdens de voorstelling van het eerste ontwerp voor de Nationale conventie, op 9 augustus 1793, in: P.A. FENET, Receuil complet des travaux préparatoires du Code civil, I, Paris, MDCCXXVII, pp. 7.
[43] Om dezelfde reden werd ook het testament aanvankelijk afgeschaft. Later werd dit evenwel gemilderd.
[44] J. CANIVET, ‘Napoléon et l’adoption’ Ann.Not., 1964, pp.174.
[45] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, Paris, MDCCXXVII, pp. 29
[46] Cfr. Redevoering van Cambacérès tijdens de voorstelling van het eerste ontwerp voor de Nationale Conventie, op 9 augustus, in P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, Deel I, Paris, MDCCXXVII, pp. 7
[47] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 111
[48] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, I, Paris, MDCCXXVII., pp. 208-209.
[49] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, I, Paris, MDCCXXVII, pp. 208.
[50] M. VAN LOOK, ‘Evolutie van het Belgisch adoptierecht : historische en rechtsvergelijkende benadering’, Tijdschrift voor Privaatrecht, Story-Scienta, 1970, nr. 4, pp. 348.
[51] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 327.
[52] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, I, Paris, MDCCXXVII, pp.251.
[53] R.C. VAN CAENEGEM, Geschiedkundige inleiding tot het privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1985, pp. 6.
[54] D. HEIRBAUT, Europese juristen en oud recht, Gent, Academia Press, 2000, pp. 202
[55] S. SEVENHUIJSEN, De orde van het vaderschap. Politieke debatten over ongehuwd moederschap, afstamming en het huwelijk in Nederland 1870-1900, Amsterdam, IISG, 1987, pp. 18-21.
[56] S. SEVENHUIJSEN. De orde van het vaderschap.Politieke debatten over ongehuwd moederschap, afstamming en het huwelijk in Nederland 1870-1900, Amsterdam, IISG, 1987, pp. 19-21
[57] Wetsontwerp op de aanneming van een kind. Memorie van Toelichting. Documents parlementaires de Belgique. Recueil des pièces impriméees par l’ordre de la Chambre des Répresentants. Parlementaire Documenten van België. Kamer van Volksvertegenwoordigers. Brussel, 1934-1935, nr.35, pp. 3.
[58] Wetswijziging van 6 april 1908, art.321
[59] F. DE SCHUTTER, ‘Vaderschap en afstamming’, Burgerlijke Stand, Lier, Jozef Van In, 1934, pp. 312-343.
[60] M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, pp. 33.
[61] PLANIOL, RIPERT, ROUAST, Traité pratique de droit civil français, 1952, Tome II, nr. 1005.
[62] De verhoging van de tarieven gebeurde door het K.B. nr. 308 van 31 maart 1936
[63] M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, pp. 33.
[64] F. DE SCHUTTER, ‘Vaderschap en afstamming’, Burgerlijke Stand, VI, Jozef van In, 1934, pp. 312-334
[65] Halperin, Histoire de droit privé français depuis 1804. Paris, PUF, 1996, pp.26-27
[66]In 1979 werd België in de zaak Marckx veroordeeld door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, omdat de Belgische afstammingswetgeving strijdig was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het duurde nog tot 1987 voor het Burgerlijke Wetboek op dit vlak werd aangepast. De nieuwe wetgeving schafte het onderscheid tussen natuurlijke en wettige kinderen en de des betreffende terminologie af. Voortaan zijn er enkel huwelijkse en buitenhuwelijkse kinderen en is discriminatie tussen hen uit den boze. Ook enkele hinderpalen m.b.t. het vaststellen van het vaderschap werden uit de weg geruimd. In: E. VERHELLEN, Rechten van het kind, Leuven, Garant, pp. 53.
[67] J. CANIVET. ‘Napoleon et l’adoption’, Ann.Not, 1964, pp. 175.
[68] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, II, pp. 505; III pp.213; IV pp. 75-594; V, pp. 161, 322, 536.
[69] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, II, Paris, MDCCXXVII, pp.562-563.
[70] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, II, Paris, MDCCXXVII, pp.323.
[71] J. LocrE, Procès-verbaux du Conseil d’Etat, contenant la discussion du projet de Code civil III, Paris, 1803, pp. 175-202.
[72] E. FISCHER-KEULS, “De ontwikkeling van het instituut der adoptie in het Franse recht”, N.J.B, 1953, 13, pp. 265.
[73] J. CANIVET. ‘Napoleon et l’adoption’, Ann. Not, 1964, pp. 177.
[74] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, IV, Paris, MDCCXXVII, pp.248.
[75] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 253.
[76] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 249-251.
[77] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII ,pp. 262-265
[78] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII ,pp. 271.
[79] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 280-286, 304, 315, 328-332.
[80] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 374.
[81] E. FISCHER-KEULS, “De ontwikkeling van het instituut der adoptie in het Franse recht”, N.J.B, 1953, 13 pp. 269.
[82] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 388-391.
[83] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 398-413. Zitting van 16 nivôse, jaar XI.
[84] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 413-419. Zitting van 5 vêntose, jaar XI.
[85] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 420-436. Zitting van 21 vêntose, jaar XI.
[86] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. Zitting van 23 vêntose, jaar XI en zitting van 30 vêntose, jaar XI.
[87] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil., X, Paris, MDCCXXVII, pp. 455-478. Zitting van 2 germinal, jaar XI.
[88] C. VAN MALDEREN, Adoptie en wettiging door adoptie, Brussel, Larcier, pp. 59.
[89] E. PICARD, ’Adoption’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. 2, Bruxelles, Larcier, 1881, pp. 442-477.
E. PICARD, ‘Acte d’adoption’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. 2, Bruxelles, Larcier, 1881, pp. 474-492.
E. PICARD, ‘Enfant adoptive’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. 35, Bruxelles, Larcier, 1890, pp. 912-919.
E. PICARD, ‘Filiation adoptive’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. 44, Bruxelles, Larcier, 1893, pp. 241-245.
E. PICARD, ‘Succession (ordre des)’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. 113, Bruxelles, Larcier, 1911, pp. 707-796.
E. PICARD, ‘Tutelle officieuse’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. 125, Bruxelles, Larcier, 1930, pp. 372-384.
[90] C. COLLARD-DE SLOOVERE. ‘De l’adoption et la tutelle offieuse’, Les Novelles, Corpus Juris Belgici. Droit Civil Tome II, 1938, pp. 497-620.
.
[91] C. COLLARD-DE SLOOVERE. ‘De l’adoption et la tutelle offieuse’, Les Novelles, Corpus Juris Belgici. Droit Civil II, 1938, pp. 630.
[92] E. PICARD, ’Adoption’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. Tome2, Bruxelles,Larcier,1881, nr 17.
[93] J. SERVAIS, P. SERVAIS, “De l’adoption et de la tutelle officieuse” Pasinomie. Collection complète des lois, arrêtes et règlements qui peuvent être invoques en Belgique. Tome VII, Bruxelles, E. Bruylant, 1940, pp.137.
[94] E. PICARD, ’Adoption’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. Tome2, Bruxelles,Larcier,1881, nr 20.
[95] Arrest van 26 november 1844 in: A. DALLOZ. “Adoption”. Dictionnaire général et raisonne de Droit Civil. Tome I, Bruxelles, Bruylants-Christophe et Co., 1850, pp. 103-106.
[96] E. PICARD, ’Adoption’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. Tome2, Bruxelles, Larcier, 1881, nr 42, pp. 453.
[97]E. PICARD, ’Adoption’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. 2, Bruxelles, Larcier, 1881, nr 43, pp. 453.
[98] E. PICARD, ’Adoption’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. 2, Bruxelles, Larcier, 1881, nr 44, pp. 454.
[99] E. PICARD, ’Adoption’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. 2, Bruxelles, Larcier, 1881, nr 45, pp. 454.
[100]E. PICARD, ’Adoption’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence. 2, Bruxelles, Larcier, 1881, nr 47, pp. 454.
[101] Advies van de procureur des Konings, Brussel, 24 mei 1924.
[102] E. PICARD, ’Tutelle officieuse’, Pandectes Belges: encyclopédie de légisation de doctorine et de jurisprudence belges. 125, Bruxelles, Larcier, 1930, pp. 376.
[103] P.A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, X, Paris, MDCCXXVII, pp. 247.
[104] Wetsontwerp op de aanneming van een kind. Verslag namens de Commissie van Justitie uitgebracht door de heer H. Carton de Wiart. Parlementaire documenten van België. Kamer van Volksvertegenwoordigers, Brussel, 1936-1937, nr. 151, pp. 2.
[105] C. VAN MALDEREN, Adoptie en wettiging door adoptie, Brussel, Larcier, pp. 60
[106] MARCADE, Explication théorique et pratique du Code Civil, 1873, II, pp. 101.
[107] Brussel, 27 januari 1844; Pas., 1844, II, pp. 258
[108] F. Laurent, ‘De l’adoption’ Principes de droit civil, IV, Bruxelles-Paris, Bruylant/Librairie A. Maresq, 1878, nr. 215.
[109] F. De Schutter, De Burgerlijke stand, VI, Lier, Jozef Van In, 1934, pp. 135.
[110] Besluit. Ministerie van Financiën , 13 september 1871. In : F. DE SCHUTTER, De Burgerlijke Stand, VI, Lier, Jozef Van In, 1934, pp. 359.
[111] NIS, ‘Door de ambtenaar van de Burgerlijke Stand ingeschreven aannemingen’. Statistisch Jaarboek van België, 1979, 99, pp. 82.
[112] G. GADEYNE. De rechtbank van eerste aanleg (en voorlopers)organisatie, taken, bevoegdheid en archiefvorming. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, pp. 373.
[113] Griffierechten zijn de kosten van het burgerlijk proces minus het honorarium van de advocaat
[114] Zinnen zoals ‘De heer/mevrouw… is zonder wettige kinderen of afstammelingen’ of ‘de verschijner heeft getoond dat hij /zij tijdens haar/zijn minderjarigheid en gedurende meer dan zes jaren, onophoudende hulp en zorgen heeft verleend aan het kind.’ en ‘Dat, begerende aan het voornoemde kind, een nieuwe blijk te geven van verkleefdheid, gelijkvormig aan artikel 353 van het Burgerlijk Wetboek, haar/hem tot kind aan te nemen dewelke, alhier ook aanwezig heeft de verklaard deze kinderaanneming met dank te aanvaarden.’ zijn dus voor een onderzoeker eigenlijk een lege doos.
[115] M.P. MARMIER, Sociologie de l’adoption, Liberairie générale de droit et de jurisprudence, Paris, 1969, 422p.
[116] L. BERCKMANS, C. DE VOCHT, J. VAN HOUTTE, Adoptie : een rechtssociologische benadering. Antwerpen, De Sikkel, 1981, 175p.
[117] L. BERCKMANS, C. DE VOCHT, J. VAN HOUTTE, Adoptie: een rechtssociologische benadering. Antwerpen, De Sikkel, 1981, pp. 13.
[118] L. BERCKMANS, C. DE VOCHT, J. VAN HOUTTE, Adoptie: een rechtssociologische benadering. Antwerpen, De Sikkel, 1981, pp. 15-18.
[119] Code civil, art. 361.