Over bouwen en verbouwen. De textielnijverheid in het arrondissement Aalst (1914-1944): een industriële archeologie. (Karsten Mainz)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

2. INDUSTRIEELARCHEOLOGISCHE INVENTARIS

 

2.2. GERAARDSBERGEN

 

2.2.1. De textielindustrie in Geraardsbergen

 

Geraardsbergen was vanouds een centrum van textielhandel en –nijverheid. In de late Middeleeuwen bloeide hier de lakennijverheid. Later was de stad het hart van de linnennijverheid in de streek. Met de ondergang van deze huisnijverheid in de eerste helft van de 19de eeuw kwam de stad echter in een impasse terecht waaruit ze pas met de intrede van de industrialisatie in het laatste kwart van de eeuw kon ontsnappen. Cruciaal voor de ontwikkeling van de industrie in Geraardsbergen was de aansluiting op het spoorwegnet en de kanalisatie van de Dender in de jaren ‘1860 en ‘1870.

In tegenstelling tot de drie andere bestudeerde centra, is de textielindustrie in Geraardsbergen nooit dominant aanwezig geweest. Hoewel in het laatste kwart van de 19de eeuw ook een aantal textielondernemingen werden opgericht lag het zwaartepunt er duidelijk binnen andere sectoren, met name de sigaretten- en sigarennijverheid en de luciferindustrie.

De sigaretten- en sigarennijverheid te Geraardsbergen bestond uit kleine ondernemingen, die zelden meer dan tien mensen tewerkstelden. Door hun massale aanwezigheid – tussen  de twee wereldoorlogen waren meer dan 100 ondernemingen actief in de stad – hadden ze wel een grote economische betekenis. De sector was tijdens het interbellum al op de terugweg. De kleine ateliers, waar het rookgoed op ambachtelijke wijze werd vervaardigd, kregen meer en meer af te rekenen met de concurrentie van de gemechaniseerde productie in binnen- en buitenland. Na de Tweede Wereldoorlog ging het definitief bergaf en de ooit bloeiende sector verdween geleidelijk aan volledig uit het Geraardsbergse straatbeeld.

De luciferindustrie was een langer leven beschoren. Ontstaan in de tweede helft van de 19de eeuw, was de sector tijdens het interbellum nog in volle expansie. De talrijke luciferdoosjes bij verzamelaars en in musea verwijzen naar de bloeiperiode van deze met Geraardsbergen verbonden nijverheid. Na de Tweede Wereldoorlog gingen de activiteiten in de sector voort, al was er een groeiende tendens tot concentratie. Uiteindelijk zou enkel het bedrijf ‘Union Match’ overblijven. Het definitieve einde voor de luciferindustrie in de stad kwam er toen het Zweedse moederbedrijf ‘Swedish Match’ een paar jaar geleden besliste om de resterende productie over te brengen naar Polen. Enkel de verlaten fabrieksgebouwen aan de Dender geven nog een indruk van de vroegere omvang van de activiteiten.

 

In de schaduw van deze twee sectoren ontwikkelde zich tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw een bescheiden textielindustrie. Volgens de nationale nijverheidstelling uit 1910 stelde de sector toen 505 mensen tewerk, goed voor 10,62% van de Geraardsbergse tewerkstelling in industrie en nijverheid. Dit percentage lag duidelijk lager dan in Aalst, Ninove en Zottegem, waar de textielindustrie in 1910 een aandeel had van respectievelijk 47,87%, 42,84% en 28,80%.

Bij de inventarisatie van de textielondernemingen die in de periode 1914-1944 actief waren op het grondgebied van Geraardsbergen werden dan ook slechts een tiental referenties teruggevonden. Het betreft voor het merendeel kleinere ondernemingen (vermoedelijk zelfs een aantal eenmanszaken), die slechts weinig mensen tewerkstelden. Eén van de weinige grotere textielbedrijven was de lakenfabriek ‘Anciens Etablissements A. Flamant’. Een specialisatie in één bepaalde subsector, zoals bijvoorbeeld in Zottegem het geval was met de opmerkelijke dominantie van de breigoedsector, lijkt er in Geraardsbergen niet te zijn geweest.

Daar tot op heden geen studie over de Geraardsbergse textielindustrie verscheen, is het moeilijk om uitspraken te doen over de evolutie van de sector tijdens het interbellum. Aangenomen mag worden dat de textielondernemingen dezelfde ontwikkelingen doormaakten als elders in het arrondissement. Ook hier zal de periode tussen de twee wereldoorlogen gekenmerkt zijn geweest door wisselende kansen, parallel met de ontwikkelingen binnen de algemene economie. Gezien de afwezigheid van grotere bouwactiviteiten kan een belangrijke expansie in de sector worden uitgesloten (cfr. infra). Voor het interbellum dient nog gewezen te worden op de aanwezigheid van de kantnijverheid. Deze typische huisnijverheid, die in de 19de eeuw ook vanuit de overheid was gestimuleerd om een deel van de verloren gegane tewerkstelling in de linnennijverheid op te vangen, was toen echter al geruime tijd over haar hoogtepunt heen. Ze zou in de tussenoorlogse periode geleidelijk aan uit Geraardsbergen verdwijnen als gevolg van de opgang van de mechanische kantproductie elders in het land.

Door het ontbreken van vlotte (weg)verbindingen met de grote centra en door het gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden kende Geraardsbergen sedert de jaren ’50 een kentering, waarbij het beperkte industriële karakter van de stad vrij snel teloorging. Enkel de luciferindustrie wist zich nog enkele decennia te handhaven. Tekenend voor deze evolutie is de demografische achteruitgang van Geraardsbergen na de Tweede Wereldoorlog.

 

Telde de stad in 1947 nog 11.268 inwoners, dan was dit aantal in 1961 teruggelopen tot 9.582[12].

Van de vroeger aanwezige textielindustrie zijn weinig of geen sporen bewaard gebleven. Dat de kleine stoomwolververij van Leopold D’Haeyer, opgetrokken in 1919, uit het Geraardsbergse straatbeeld is verdwenen kan moeilijk als een groot verlies worden beschouwd (cfr. 1) Leopold D’Haeyer). Veel zwaarder wegen de lotgevallen van de voormalige stoomlakenfabriek ‘H. & J. Flamant. Anciens Etablissements A. Flamant’ aan de Denderstraat. Nadat de onderneming omstreeks 1960 de deuren had gesloten werden de bedrijfsgebouwen, waarvan de oorsprong terugging tot 1888, overgelaten aan de elementen. Eind de jaren ’70 werd de reeds in verregaande staat van verval verkerende site aangekocht door de stad Geraardsbergen. Het geheel, met een oppervlakte van ca. 60 are, omvatte een weverij, ververij, meetzaal en veredelingsafdeling, naast magazijnen en burelen. Het machinepark, dat op dat moment nog aanwezig was, werd uitgebroken en tot schroot herleid. Enige tijd later werd het complex gesloopt, waarbij ook het bedrijfsarchief en de technische bibliotheek nagenoeg volledig verloren gingen.

 

Detail van de lakenfabriek ‘Anciens Etablissements A. Flamant’ kort voor de sloping

 

(WIAGER. “Geraardsbergs industrieel patrimonium onder de slopershamer.” In: Tijdschrift voor Geschiedenis van Techniek en Industriële Cultuur, I, 1983, 1, p. 27.)

 

De sloping van de fabriek betekende een zware aanslag op het industriële erfgoed van de stad. Bovendien ging op die manier een unieke kans verloren om een volledig ingerichte textielfabriek voor de toekomst te bewaren. Toch zijn ook hier een aantal positieve signalen waar te nemen. Zo werd de voormalige sigarenfabriek ‘Morrita’ in de Duivenstraat op 10 maart 1994 beschermd als monument. Actueel rijst vooral de vraag wat met de verlaten fabrieksgebouwen van de voormalige lucifersfabrikant ‘Union Match’ zal gebeuren. Een deel van de gebouwen zou intussen aangekocht zijn door het naburige Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer.

 

2.2.2. Bronnenmateriaal

 

In de periode 1914-1944 waren bouwaanvragen in Geraardsbergen enkel verplicht voor de gebouwen die zich bevonden langs de verschillende rijkswegen. De verplichting sloeg bovendien enkel op de van de openbare weg zichtbare gedeelten. De dossiers werden bewaard in het stadsarchief, maar bij navraag bleek dat de documenten intussen verloren zijn geraakt, vermoedelijk tijdens verhuisoperaties. Bouwaanvragen voor de periode 1914-1944 staan de onderzoeker dus niet ter beschikking, waardoor men genoodzaakt is een beroep te doen op andere bronnen.

De dossiers betreffende gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen zijn gelukkig wel bewaard gebleven. De documenten bevinden zich tegenwoordig in het depot van het Rijksarchief te Ronse, waar ze vrij kunnen worden geraadpleegd. Ze maken er deel uit van het Hedendaags Gemeentelijk Archief Geraardsbergen en zitten chronologisch gerangschikt opgeborgen in archiefdozen. De dossiers bevatten slechts zelden plannen en beperken zich meestal tot de brief van de aanvrager en de toelatingsdocumenten. Hoewel het op basis van de zeer beperkte onderzoeksresultaten moeilijk is hierover een uitspraak te doen, lijkt de collectie min of meer compleet te zijn. De inzet van de opeenvolgende Geraardsbergse archivarissen heeft er trouwens voor gezorgd dat het hele archief een verzorgde indruk maakt, op het ontbreken van de bouwaanvragen na.

Noch bij de stad Geraardsbergen, noch bij de verschillende archiefdepots berusten archieven van Geraardsbergse textielondernemingen. Bij navraag bleken zowel de stad als het museum voor volkskunde en lokale geschiedenis in de Sint-Adriaansabdij niet over fotomateriaal van de textielindustrie te beschikken. De Sint-Adriaansabdij bezit wel een collectie foto’s in verband met de kantnijverheid en de luciferindustrie.

 

2.2.3. Resultaten en geografische spreiding

 

De bouwactiviteiten tijdens de periode 1914-1944 weerspiegelen het verschil in gewicht tussen de verschillende industriële sectoren. Terwijl zeker in de luciferindustrie en in mindere mate ook in de sigaretten- en sigarennijverheid nieuwe gebouwen werden opgetrokken en verbouwingen en uitbreidingen van bestaande vestigingen plaatsvonden, werden voor wat de textielindustrie betreft slechts gegevens met betrekking tot één bedrijf teruggevonden. Het gaat hier om de bouw van een kleine stoomwolververij door Léopold D’Hayer in het jaar 1919. Zoals op de onderstaande kaart te zien is werd het fabriekje ingeplant ten zuiden van het toenmalige centrum aan de latere Polderstraat.

 

 

 

1) D’Hayer en De Smet

 

Aard:               wolververij

Ligging:            Polderstraat, op de plaats van de huidige woning met huisnummer 9

Kadaster:         sectie A, nummer 534

Datering:          1919

Actueel:           verdwenen

 

Leopold D’Haeyer was aanvankelijk actief als sigarenfabrikant. Rond 1919 schakelde hij over naar de productie van textiel. Vermoedelijk dateert ook de bedrijfsnaam ‘D’Haeyer en De Smet’ uit deze periode. Leopold D’Haeyer bezat naast de in 1919 opgerichte ververij in de Polderstraat eveneens een weverij in de Kattestraat, die in het verlengde ligt van de Polderstraat. Hij verkreeg op 19 juni 1919 de toelating om een gasmotor van 24 pk te plaatsen in zijn weverij. Rond 1924 werden de activiteiten in de ververij stopgezet. Het is echter mogelijk dat de weverij verder is blijven produceren.

 

Briefhoofd van de sigarenfabrikant Léopold D’Haeyer – De Coster (1919)

(Dossier de commodo et incommodo betreffende de oprichting van een wolververij door Léopold D’Haeyer – De Coster, 1919)

 

In 1919 werd op een perceel gelegen in de buurt van de toenmalige Hunnegemstraat, kadastraal geregistreerd onder sectie A, perceel 534y1 een klein fabrieksgebouw opgericht. Bouwheer was Leopold D’haeyer – De Coster. Het fabriekje, gelegen op een perceel van 3a30ca, werd ingericht als wolververij en werd eigendom van de op 15 juli 1919 opgerichte ‘maatschappij in gezamelijken naam Léopold D’Hayer – De Coster’. Een rond diezelfde tijd geplaatste stoommachine zorgde voor de aandrijving van het machinepark.

 

De zaken gingen blijkbaar niet zo goed als gehoopt, en een paar jaar na de oprichting werden de activiteiten stopgezet.

In 1924 werd het gebouw verkocht aan de heer F. Schapelinckx – Hoebeke, die het liet vergroten en omvormen tot een magazijn. Het areaal besloeg nu een oppervlakte van 5a40ca. In 1935 werd het magazijn aangekocht door de mozaïekbewerker Marcellus Pauwels – Maquestian, die het in 1941 op zijn beurt doorverkocht aan Isidoor De Tilleur – Fontaine, ingenieur uit Geraardsbergen. Hij liet het pand splitsen en ombouwen tot twee woningen en een garage, onder de kadastrale nummers 534v3, 534y3 en 534z. De twee laatste percelen werden in 1954 terug samengevoegd tot een geheel van 3a30ca en boden na een gedeeltelijke herbouwing tot 1965 onderdak aan een lampenfabriek. Het huis op perceel 534v3 werd in 1966 gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. Tegenwoordig bevindt zich op de plaats van het vroegere bedrijf een recente woning met huisnummer 9. 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[12] J. VAN MELLO. Van Gerardi-Montium tot Geraardsbergen. Tielt, Veys, 1977, p. 34.