Over bouwen en verbouwen. De textielnijverheid in het arrondissement Aalst (1914-1944): een industriële archeologie. (Karsten Mainz)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

2. INDUSTRIEELARCHEOLOGISCHE INVENTARIS

 

2.1. AALST

 

O) Etablissements Schuermans

 

Aard:               weverij

Ligging:            Burchtstraat 10, tegenover het kruispunt met de Bertha Dedekenstraat

Kadaster:         sectie A, perceelnummer 1346

Datering:          1876

Actueel:           de nieuwbouw uit 1923 maakt tegenwoordig deel uit van het administratieve gedeelte van het ‘Amylum’ complex waarbij gevels en dragende structuur werden behouden, de andere delen van de fabriek werden gesloopt

 

De N.V. ‘Etablissements Schuermans’ werd oorspronkelijk opgericht door August Schuermans als de persoonlijke onderneming ‘August Schuermans’. De onderneming was aanvankelijk gehuisvest in de Ridderstraat en telde in 1855 elf werknemers. Doel van het bedrijf, dat in 1876 verhuisde naar de Burchtstraat aan de oude Dender, was het weven van allerlei soorten garens. Op 30 september 1874 werd het bedrijf omgevormd tot de maatschappij in gezamenlijke naam ‘Schuermans Frères’. De activiteiten van de onderneming verschoven naar het bleken en verven van linnen met daarenboven de aan- en verkoop van linnen weefsels.

Op 29 december 1925 werd de N.V. ‘Etablissements Schuermans’ opgericht. De nieuwe naamloze vennootschap was eveneens gekend onder de naam ‘SASA’ (Société Anonyme des Soieries Alostoises). Tot de belangrijkste aandeelhouders behoorden onder meer Auguste Schuermans, Eugène Cumont, eveneens betrokken bij de katoenspinnerij ‘Filature du Canal’ en tal van andere textielondernemingen, en Aglaë Gryson. In de loop van 1926 werd de noodlijdende Ninoofse garentwijnderij ‘Oude Werkhuizen D. De Bodt & Cie.’, waarbinnen Eugène Cumont eveneens een invloedrijke positie bekleedde, overgenomen (cfr. I) Ninove: Oude Werkhuizen D. De Bodt & Cie. / Werkhuizen Schuermans). 

De onderneming legde zich toe op het weven, verven, twijnen, bleken en appreteren van katoen, vlas en rayonne. De fabrieken in Aalst en Ninove produceerden onder meer rayonweefsels voor dameslingerie, jacquardweefsels, voeringen, popeline en rayonnekrip. Rond 1960 stelde het bedrijf een 350-tal personen tewerk, maar de gouden jaren waren toen definitief voorbij. De onderneming moest uiteindelijk in 1972 haar deuren sluiten, nadat ze in 1969 reeds was overgenomen door de N.V. ‘Glucoseries Réunies. Ancienne Firme Blieck et Callebaut Frères’, het latere ‘Amylum’.

 

 

In 1876 liet August Schuermans een met stoomkracht aangedreven lijnwaadblekerij en      –ververij oprichten op een perceel gelegen aan de Oude Dender en kadastraal geregistreerd onder sectie A, perceelnummer 1346a. Tot dan toe stond op het perceel, met een oppervlakte van 7a20ca, een kalanderrosmolen. In dit eerder zeldzame type molens werden mangels aangedreven met twee of meer tegen elkaar in draaiende rollen. Daartussen liet men papier, weefsels en/ of leder lopen, om ze onder sterke drukking glanzend te maken. De term “rosmolen” verwijst naar het feit dat deze molen aangedreven werd door één of meerdere paarden.

De textielfabriek ging in 1884 over op de erfgenamen Karel en Lodewijk Schuermans en de weduwe van August Schuermans, Marie De Buysscher. Doorheen de jaren werden zowel het fabrieksgebouw als het perceel herhaalde malen vergroot. In 1896 kwam de lijnwaadblekerij en -ververij volledig in het bezit van de gebroeders Schuermans. Vier jaar later werden alle eigendommen onder beiden verdeeld, waarbij de fabriek toekwam aan Karel Schuermans – Saey. Hij schonk de textielfabriek aan de Burchtstraat in 1909 aan Auguste Schuermans – Gryson. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog had het fabrieksareaal een oppervlakte van 55a20ca.

Op 8 oktober 1923 diende Auguste Schuermans een aanvraag in tot het optrekken van een nieuwe fabriek aan de Burchtstraat, die werd goedgekeurd op 12 oktober. Merkwaardig is wel dat de kadastrale bronnen geen melding maken van deze bouwactiviteiten. Ging het hierbij om een uitbreiding van de bestaande fabriek of werd de  - mogelijk vernielde – fabriek volledig heropgebouwd? Wel werd in 1926 aangifte gedaan van een vergroting van de fabriek aan de Burchtstraat. Mogelijk werden toen pas de bouwactiviteiten uit 1923 aangegeven. De perceelsoppervlakte bleef alleszins ongewijzigd. De nieuwbouw bestond uit drie bouwlagen en had een hoogte van 13,3 meter. De gevel langs de min of meer haaks op de Burchtstraat gelegen toegangsweg telde 7 traveeën en had een lengte van ongeveer 23,6 meter. De maximale diepte bedroeg 13,6 meter. Architect was René Rombaut.

Het geraamte van het gebouw werd volledig opgetrokken uit gewapend beton op een eveneens uit gewapend beton bestaande fundering. De betonnen structuur werd aan de voorzijde verborgen achter een bakstenen façade versierd met een aantal baksteenmotieven en –lijsten. De dragende structuur uit gewapend beton liet toe het gebouw te voorzien van opvallend grote, met ijzeren roeden versterkte vensters. In de laatste travee werd een toegangspoort aangebracht. De lateien boven vensters en poort werden uitgevoerd in gewapend beton.

 

Plattegrond van de nieuwbouw uit 1923 (schaal: 1/200)

 

 (Bouwaanvraag Etablissements Schuermans. Bouwaanvragen, 1923, doos 48, nr. 122)

 

Het geheel werd afgedekt met een plat dak uit gewapend beton, voorzien van een laag gevulkaniseerd cement en kiezel.

Gewapend beton werd ook aangewend bij de constructie van de vloeren en plafonds van de verschillende verdiepingen. De draagkracht van de eerste en tweede verdieping en van de dakconstructie bedroeg respectievelijk 650 kg, 500 kg en 250 kg / m². Het gelijkvloers en de eerste verdieping werden ingericht als productieruimten. Op het gelijkvloers werden zes machines geïnstalleerd die op de bouwplannen echter niet nader worden omschreven. Op de eerste verdieping werden negen garenklosmolens ondergebracht. De tweede verdieping werd ingericht als magazijn. Het transport tussen de verschillende verdiepingen kon zowel langs de trap als via een naast de doorgang geïnstalleerde lift gebeuren.

De lijnwaadblekerij en -ververij werd op 29 december 1925 ingebracht in de N.V. ‘Etablissements Schuermans’. In 1929 liet de vennootschap samen met de aanpalende N.V. ‘Moens Frères’ een nieuwe kanalisatie aanleggen (cfr. K) Teintures et Apprêts Moens Frères). De plannen hiervoor waren opnieuw van de hand van René Rombaut.

 

Gevel langs de toegangsweg (schaal: 1/100)

(Bouwaanvraag Etablissements Schuermans. Bouwaanvragen, 1923, doos 48, nr. 122)

 

 

Doorsnede (schaal: 1/100)

 

(Bouwaanvraag Etablissements Schuermans. Bouwaanvragen, 1923, doos 48, nr. 122)

 

De kanalisatie werd op een aantal punten verbonden met de bestaande riolering van de fabrieken en liep - parallel met de Oude Dender - onder de Burchtstraat tot net voorbij de sluis aan de werf, waar ze uitmondde in de Dender. Ze had een totale lengte van ongeveer 200 meter.

Het is best mogelijk dat beide bedrijven verplicht werden door de (gemeentelijke) overheid om deze nieuwe riolering aan te leggen. Tot dan toe werden de afvalwaters immers direct voor de fabrieksgebouwen in de Oude Dender geloosd.

 

 

Daar het water in deze oude Denderbedding wat verder stroomafwaarts ter hoogte van de kapel op de Werf werd opgestuwd, zal dit vermoedelijk voor heel wat hinder hebben gezorgd. Aan het nieuwe lozingspunt werden de afvalwaters door de stroming rechtstreeks de stad uitgevoerd.

De nieuwe riolering werd opgemetst in Boomse steen. Ze was ovaalvormig en had een maximale diameter van 140 centimeter. Bovenop de riool werd een sokkel gegoten uit gewapend beton. De riolering werd op regelmatige afstanden voorzien van filter- en bezinkingsputten die werden verlucht door een rooster in het straatdek. De riool eindigde net boven het waterpeil in de kademuur voorbij de sluis. De lozingsopening was voorzien van een ijzeren rooster om het binnendringen van ratten en dergelijke te beletten.

In 1935 werd de fabriek vergroot, waarbij ook het fabrieksareaal werd uitgebreid tot 77a90ca. Mogelijk dateert de verhoging van het fabrieksgebouw met één bouwlaag uit deze periode. Deze vierde bouwlaag werd op identieke wijze opgetrokken als de onderliggende verdiepingen. Zeven jaar later werd de vernielde textielververij van de N.V. ‘Teintures et Apprêts Moens Frères’ aangekocht. De gebouwen werden heropgebouwd en fungeerden een tijdlang als magazijn vooraleer ze in 1950 werden verenigd met de weverij. Als gevolg van deze samenvoeging groeide het fabrieksareaal aan tot 1ha30a50ca.

 

Detail van een luchtfoto van het vroegere eiland Chipka, gelegen tussen de Oude en de gekanaliseerde Dender. Centraal op de voorgrond, naast de intussen verdwenen Iweinstraat, de weverij ‘Schuermans’ (ca. 1955)

 

(M. VERLEYSEN. Aalst; industrie en samenleving. Het eiland Chipka. S.l., s.n., s. d., voorblad)

 

In 1964 werd de aanpalende Oude Dender overwelfd. Mogelijk verloor de riolering uit 1929 als gevolg van deze werken haar functie. Op 12 maart 1969 werd het complex verkocht aan de N.V. ‘Glucoseries Réunies. Ancienne Firme Blieck et Callebaut Frères’ (de huidige N.V. ‘Amylum’). De ‘Werkhuizen Schuermans’ bleven er echter produceren tot de activiteiten in 1972 definitief werden stopgezet.

Tegenwoordig maakt het fabrieksgebouw uit 1923 deel uit van het bureaucomplex van de N.V. ‘Amylum’. Ingrijpende wijzigingen aan de buitenzijde lijken na de verhoging van het gebouw met één verdieping niet meer te hebben plaatsgehad. Wel werd de poort in de laatste travee dichtgemetst en werden de vensters op de verdiepingen vervangen. Het pand verleent nu onderdak aan een aantal burelen. De gevel werd wit geverfd. Van de andere gebouwen valt geen spoor meer te bekennen. Ze werden gesloopt en vervangen door nieuwbouw.

 

De voormalige weverij maakt tegenwoordig deel uit van de administratieve gebouwen van ‘Amylum’ (2001)

 

(eigen foto)

 

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende