Criminaliteit in (het Land van) Aalst in de 18e eeuw (1700-1795). (Dries Mertens)

 

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende

 

De bestraffingen

 

5.) Verzachtende omstandigheden

 

 

5. 1. De lange detentie

 

De moeizame vooronderzoeken en de vaak primitieve middelen waarover het gerecht beschikte, maakten dat het soms lang kon duren vooraleer een misdadiger bestraft werd.

Voor 18 straffen was de lange detentie de oorzaak dat de delinquent (in 13 gevallen) of de delinquente (in 8) op een mildere straf mochten rekenen. Dit maakt dat deze factor van betekenis was bij 1,7 % van het beschouwde aantal straffen. Het is niet altijd duidelijk hoelang men nu in de gevangenis had moeten doorbrengen in voorarrest, maar een termijn van meer dan zes maanden, of zelfs langer dan één jaar waren hier niet uitzonderlijk. Pieter Norbert Gustin had minstens tien maanden in voorarrest gezeten, en dit is dan nog zonder de termijn erbij te tellen die hij had moeten doorbrengen in de gevangenis te Ronse, waar hij een vermogensdiefstal had gepleegd. Men adviseerde dan ook om hem vrij te laten, en hem de vermaning te geven

dat hij een vaste woonplaats diende te zoeken[1].

5. 2. De jonge leeftijd

 

In veertien zaken hield het gerecht hiermee rekening bij de beoordeling. Hiervan waren er elf jongens en drie meisjes. Meestal schommelde de leeftijd rond de 13 à 14 jaar, hoogstens hield men tot de leeftijd van twintig rekening met een dergelijke factor. Dit maakt dat in 1,3 % van de straffen men wel degelijk met deze factor rekening hield. Maarten De Stercke was twaalf jaar toen hij in 1781 diende voor te komen voor de leenmannen wegens verscheidene kleine diefstallen. Gezien zijn jonge leeftijd werd hij vrijgesproken[2]. Lang niet iedereen werd daarom echter vrijgesproken. De veertienjarige spinster Josina Theresia Coen werd voor de door haar begane diefstallen tot vijf jaar Correctiehuis veroordeeld. Ook hier zorgde haar leeftijd ervoor dat ze “maar” tot een dergelijke termijn werd veroordeeld.[3] Ook kon men vanwege de jeugdige leeftijd minder streng bestraft worden dan de “partners in crime”. De zeventienjarige Gabriël van der Genst diende met de strop om de hals erop toe te zien hoe zijn twee kompanen voor de inbraken die ze gepleegd hadden opgehangen werden. Hij werd dan ook nog voor drie jaar verbannen uit het Land van Aalst[4].

5. 3. “Zijnde van goed gedrag ende comportement”

 

Niet alleen bij de gratieverleningen was het feit dat men als een keurig burger bekend stond, van belang. In elf gevallen lijkt deze omstandigheid van belang geweest te zijn bij de uiteindelijke beoordeling door het gerecht. Door de gebrekkige info die de archieven van het Aalsterse gerecht ons bieden, zijn het bijna uitsluitend delinquenten uit het platteland die hiervan profiteerden, althans volgens het doorgenomen bronnenmateriaal. In de meestal relatief kleine dorpsgemeenschappen met zijn sociale controle was de reputatie die men had bij de medemens een factor van betekenis. In totaal vonden we acht mannen en drie vrouwen waarbij men rekening hield met deze omstandigheid (1,1 % van de beschouwde groep van straffen). Marie Reniers kon verscheidene bewijzen van haar goede naam en faam voorleggen. Verscheidene notabelen, waaronder de burgemeester en schepenen van Okegem en die van Liedekerke verklaarden dit. Men vond dat er “geene presumptie die tegen de verweerderigge vallen kan om haer met begaene dieverije te willen ofte te konnen bevlecken”. Ze werd dan ook vrijgesproken[5].

5. 4. De hoge ouderdom

 

Slechts bij drie delinquenten werd met deze factor rekening gehouden. Gezien het feit dat we vooral met een jonge groep van misdadigers te maken hebben, hoeft dit geringe aantal niet te verwonderen. De tachtigjarige Catharina Hebers diende voor haar beurzensnijderij veertien dagen op water en brood in de gevangenis door te brengen. Men vond dat de schandpaal levensgevaarlijk voor haar zou zijn[6].

 

5.5. Zwakzinnigheid

 

We vonden slechts één geval waar men iemand vrijsprak wegens zijn mentale toestand. Adrianus Van Nieuwenhuize werd vrijgesproken wegens krankzinnigheid in 1731. We weten echter niet welk vergrijp hij gepleegd had[7]. Voor het Land van Aalst bepaalde het Leenhof in 1784 voor Joanna Wellekens dat ze moest gecolloceerd worden. Een geneesheer had verklaard dat ze wel degelijk zwakzinnig was. Ook hier blijven we over de door haar begane misstappen in het ongewisse[8]. Gewiekste misdadigers deden in enkele gevallen wel hun uiterste best om een bestraffing te ontlopen door hun als gek voor te doen. Augustinus Pomereul was een vagebond die zich als uitzinnig had voorgedaan bij de drossaard van Brabant, waardoor deze hem geen straf had gegeven. In de plaats daarvan had men hem naar de grens van het hertogdom gevoerd. In 1776 voerde hij een inbraak uit met zes medeplichtigen in een winkel te Munte. De euvele daad werd echter ontdekt en wederom deed hij zich als krankzinnig voor. De leenmannen trapten deze keer echter niet in zijn truukje en veroordeelden hem in 1780 tot twaalf jaar in het Correctiehuis[9].

Waarschijnlijk ging men, als de krankzinnigheid duidelijk was aangetoond, zelfs helemaal niet over tot een strafrechtelijke vervolging en opteerde men dadelijk voor een collocatie of liet men het geval zelfs zonder gevolg. In de gratieverzoeken vonden we de volgende casus die onze hypothese kan staven. Jan-Baptist Odevaert uit Schorisse kreeg in 1777 gratie voor de doodslag waarvan hij de onbedoelde dader was. Hij was al zijn hele leven lang zwakzinnig. Toen hij zijn broer vergezelde op diens inspectieronde (hij was boswachter) stootten ze op een kerel die met een illegale houtkap bezig was. De dader ging de broer van Jan-Baptist te lijf, waarop deze laatste hem een dodelijke slag op het hoofd gaf. De vrijspraak verliep zonder problemen, temeer daar er wegens de mentale toestand van Jan-Baptist zelfs geen strafrechtelijk vervolg begonnen was. Daarom ook dat we dit geval niet bij de gratieverleningen hebben gerekend[10].

home

lijst scripties

inhoud

vorige

volgende


[1] S. A. A., LvA, nr. 13966.

[2] S. A. A., LvA, nr. 13732, fol. 69.

[3] S. A. A., LvA,nr. 14056.

[4] S. A. A., LvA, nr. 13402, fol. 128-133.

[5] S. A. A., LvA, nr. 13948.

[6] S. A. A., SA, nr. 1119, fol. 113.

[7] S. A. A., SA, nr. 119, fol. 6.

[8] S. A. A., LvA, nr. 14067.

[9] S. A. A., LvA, nr. 13732, fol. 66-67 en nr. 13932.

[10] A. R. A., GR, nr. 593B.