Criminaliteit in (het Land van) Aalst in de 18e eeuw (1700-1795). (Dries Mertens)
De bestraffingen
2.) Overzicht
2. 1. Bestraffing in de stad Aalst
In totaal vonden we 260 straffen die uitgesproken werden, als we een geseling, een brandmerking en een verbanning telkens als één soort straf bekijken. De doodstraf werd in negen gevallen (3,4 %) uitgesproken, waarvan er twee wegens geweldsmisdrijven en zeven omwille van vermogensdelicten werden uitgesproken. Voor de twee vrouwen die werden terechtgesteld was dit ook in combinatie met misdrijven tegen de openbare orde en overtredingen van politiereglementen. In de stad en het schependom van Aalst werd men steeds met de galg ter dood gebracht. Het lijk van al wie te Aalst werd geëxecuteerd, werd ten toon gesteld op de “plaetse pa(e)tibulaire”. Meestal was dit de galg van de praterij Schaarbeek[1]. De tortuur werd bij vier delinquenten toegepast, waarvan er drie verdacht werden van vermogensdelicten.[2] De tortuur mocht in het Ancien Régime alleen worden aangewend onder de volgende voorwaarden: na verhoor van de beschuldigde, als het vaststond dat er een ernstig vergrijp had plaatsgevonden en bij een reeks aanwijzingen van schuld. Alleen bij een beslissing van de rechter mocht het worden toegepast en als laatste voorwaarde gold : indien alle andere middelen om tot een schuldbekentenis te komen zonder resultaat waren geweest[3].
Een vermaning aan landlopers om het gebied te verlaten, met voor bedelaars een bedelverbod, kwam in 38,4 % van de straffen voor. De verbanning werd hier ruim toegepast. In de periode 1700-1772 maakte zij 28,9 % van de gevallen uit, binnen het totaal van de straffen 23,1 %. Vanaf 1773 werd zij vrijwel geheel vervangen door detentie in het Provinciaal Correctiehuis, waarbij de duur van de detentie varieerde van één tot zes jaar. Slechts enkele uitzonderingen werden gevonden op deze regel. Guillaume Joseph Aubry was een wagenmaker uit Marbais die vele kledingstukken had ontvreemd uit een herberg in Aalst. In 1776 veroordeelde men hem tot tien jaar Correctiehuis[4].Voor de tijdsspanne 1773-1795 neemt zij 37,5 % van de straffen in. Binnen het geheel der toegepaste straffen voor de stad Aalst neemt zij 8,1 %.
We zien trouwens dat vanaf de tweede helft van de eeuw er een zekere verzachting in de straffen optreedt. Veelal voor kleine geweldsdelicten of kruimeldiefstallen en “schandaleus gedrag” merken we vanaf 1759 dat er in een aantal gevallen een nieuw soort straf wordt toegepast. Die bestaat uit enkele weken detentie in de stadsgevangenis op water en brood . Ook omwille van een langdurige voorhechtenis of andere verzachtende omstandigheden kon men deze straf krijgen. Deze wordt in 11,5 % van de gevallen (11 straffen) voor de periode 1759-1795 toegepast.
Enkele weken in een klooster zuchten werd dan eveneens opgelegd, zij het slechts in twee gevallen (2,1 %). Martinus Ignatius Beekman had zijn schoonvader een kaakslag gegeven. Hij diende hem vergiffenis te vragen en voorts acht dagen op water en brood door te brengen bij de paters Kapucijnen[5]. Vooral in de tweede helft van de eeuw diende men vergiffenis te vragen, als dit niet alleen meer voor overspel de te verlenen straf was (15 straffen of 5,7 %). In zes gevallen werd een boete opgelegd (2,3 %).
We merkten ook dat na 1772 de lijfstraffen minder worden toegepast als onderdeel van de bestraffing. Voor het tijdsbestek 1700-1772 nemen ze 13,7 % van de straffen in. Hierbij is de geselstraf met 8,8 % bijna dubbel zoveel toegepast als het brandmerken (4,9 %). We bevonden in totaal 29 lijfstraffen voor de periode 1700-1795.
In 6,1 % van de straffen gaat het om een vrijspraak, maar voor 4,1 % weten we niet waarom men werd vrijgesproken. In 3 gevallen gaat het om een veroordeling bij verstek, waarvan er wel nog twee gratie verkrijgen. In totaal krijgen er drie personen zeker gratie voor de stad Aalst.
2. 2. Bestraffing in het Land van Aalst 1700-1759
Voor deze periode hebben we 239 straffen in het totaal. De doodstraf maakt met 11 gevallen 4,7 % uit van de straffen, waarbij er slechts in één geval de radbraking werd toegepast, voor de overige gevallen was het steeds de galg. Meestal waren het banverbrekingen gecombineerd met vermogensmisdrijven die ervoor zorgden dat men ter dood werd veroordeeld. Zeven delinquenten werden gefolterd. De lijfstraffen maakten 24,6 % uit, met 59 gevallen. De geseling was ook hier het meest populair, met 39 gevallen.
Een vermaning aan landlopers en bedelaars was goed voor 24,2 %. De verbanning werd eveneens dikwijls toegepast, met in totaal 41,9 % van de toegepaste straffen (97). Vrijspraken waren heel gering met slechts 0,8 %. Een toch wel opmerkelijke vrijspraak vond plaats in 1754, toen ene Jacobus le Couvreur uit Nederbrakel werd vrijgesproken voor een niet vermeld vergrijp. Ene Jacques le Couvreur uit de gelijknamige gemeente was in 1748 bij verstek ter dood veroordeeld door de Franse uitzonderingsrechtbank die een einde maakte aan de exploten van de bende van Jan De Lichte. Jacques en zijn broer hadden verscheidene vermogensmisdrijven op hun kerfstok. Allicht gaat het om deze man die de dans ontsprong in 1748. Beoordeelde men de feiten als verjaard of zien we hier wederom en teken van de lethargie van het Leenhof?[6] In vier gevallen (1,7 %) werd er bepaald dat de beklaagde vergeving moest vragen. Onterende straffen, in casu de schandpaal, kwamen maar tweemaal voor (0,8 %).
2. 3. Bestraffing in het Land van Aalst, 1760-1795
Voor deze periode vonden we 500 straffen. De doodstraf werd in 18 gevallen toegepast (3,6 %). Alle ter dood veroordeelden waren mannen. Ook in de kasselrij werd men veelal wegens vermogensdelicten (9) ter dood veroordeeld. Op de tweede plaats komen de geweldsdelicten, met zes gevallen. Inbreuken op de openbare orde vormden in vier gevallen de reden, maar geen enkele delinquent werd alleen hiervoor opgeknoopt. Dertien van de executies gebeurden door middel van de galg, de brandstapel en radbraking nemen elk twee gevallen voor hun rekening, het zwaard was in één geval de executiemethode. Foltering (of de dreiging hiermee) werd bij zeven delinquenten toegepast.
De verbanning, vooral toegepast in de periode 1760-1772 vond plaats in 15,2 % van de gevallen. Ook zij werd vanaf 1773 in toenemende mate vervangen door een verblijf in het Provinciaal Correctiehuis te Gent. In de periode 1773-1795 namen zij 37,8 % van de toegepaste straffen in. Voor het geheel van de periode was dit 23,4 %.
Ook hier zien we een zekere humanisering van de straffen. Lijfstraffen werden 40 keer uitgesproken en hebben een aandeel van 8 % in van de toegepaste straffen. Ook zij daalden vanaf 1773 gevoelig. Niet minder dan 26 van de 40 lijfstraffen werden in de periode 1760-1771 uitgesproken.
Rekening houdend met de geringe waarde van een welbepaalde diefstal, of met andere verzachtende omstandigheden, zoals de jeugdige leeftijd van de delinquent, werd het voorarrest met enkele weken, gaande van twee tot maximaal zes, verlengd. Een boete werd bepaald in 4,8 % van de gevallen. In 15 gevallen, of 3 %, diende men vergiffenis te vragen aan het Leenhof, en soms ook aan de plaatselijke vierschaar vanwaar de delinquent afkomstig was. In 79 gevallen werd bepaald zich naar de geboorte- of woonplaats terug te begeven, met bedelverbod in het Land van Aalst, een bepaling die quasi uitsluitend tegen bedelaars en landlopers werd uitgesproken, en die 15,8 % van de straffen voor die periode uitmaakte.
Een bepaling die stipuleerde dat men een zeker aantal jaren in de gemeente van afkomst moest verblijven, maakte 1 % uit van de gevallen (vijf uitgesproken straffen). Voor zover dit kon worden nagegaan, gebeurde dit quasi altijd bij vrij jonge delinquenten. Mogelijk werd deze maatregel genomen ter verbetering van hun gedrag, vanuit de gedachte dat de jeugdige dwalingen op deze wijze konden worden gecorrigeerd. De 13-jarige Francis Pitteurs uit Brakel werd wegens diefstal in 1772 veroordeeld tot drie weken in de gevangenis op water en brood. Voorts diende hij in Brakel te blijven, voor een termijn die niet nader werd bepaald. In datzelfde jaar werd hij weer voorgeleid en ook nu weer voor diefstal. Aangezien hij nu 14 was, werd hij deze keer wél gegeseld en moest hij 20 jaar in zijn woonplaats blijven[7].
De schandpaal werd maar negen keer, in 1,8 % van de gevallen toegepast. Ook voor de kasselrij werd deze strafmaat dus zelden toegepast, en dan nog bijna altijd als bijkomende straf. Vergeleken met de eerste periode van het Land van Aalst werd zij al iets meer toegepast, maar was ook dan nog van een vrij gering belang, wat ze veelal was in de 18e eeuw[8].
Een levenslange verbanning uit de Oostenrijkse Nederlanden, de typische straf voor wie bij verstek werd veroordeeld, werd in 2,2 % van de gevallen uitgesproken. Vooral wie zich bezondigde aan moord en doodslag nam de benen.
De (voorlopige) vrijspraak werd in 43 straffen of 8,6 % uitgesproken, exclusief gratieverzoeken. Dit lijkt geen weerslag van het feit dat vele onschuldigen werden aangeklaagd, maar eerder een bewijs van het feit dat het gerecht in gebreke bleef om de schuld van iemand duidelijk aan te tonen.
Een misschien wat verbazende vaststelling is wel dat een gratiemaatregel in 8,4 % van de gevallen werd bekomen en het hachje redde van de delinquent(e). Een dergelijk cijfer is dan weer het gevolg van de doorgenomen gratiebrieven, waardoor misdrijven aan het licht kwamen die we niet in de archieven van het Aalsterse gerecht of het Leenhof terug konden vinden. Hier moet wel gewezen worden op het feit dat een gratiemaatregel niet noodzakelijkerwijs betekende dat de delinquent er zonder kleerscheuren vanaf kwam. Het bleek dat in nogal wat gevallen een alternatieve straf werd toegepast, zoals een geldboete of een detentie in het Provinciaal Corectiehuis. Zo werd Francis Van Der Sticht wel gered van de galg wegens zijn inbraak in een pastorie. Daar stond evenwel tegenover dat hij tot geseling, brandmerking en een levenslange verbanning uit de Zuidelijke Nederlanden werd veroordeeld[9].
[1] COURTEAUX F., Galg en galgenaas…te Aalst, in Het Land van Aalst, 1961, 1, pp. 289-293.
[2] Voor alle duidelijkheid: de tortuur werd niet meegerekend als een vorm van bestraffing.
[3] VANHEMELRYCK F., Misdadigers tussen…, p. 36.
[4] S. A. A., SA, nr. 1119, fol. 86.
[5] S. A. A., SA, nr. 1119, fol. 69.
[6] S. A. A., LvA, nr. 13402, fol. 181 en DE FEYTER S., op.cit., p. 145.
[7] S. A. A., LvA, nr. 13402, fol. 24-25 en 31.
[8] DE WIN P., De schandstraffen in het wereldlijk strafrecht in de Zuidelijke Nederlanden van de Middeleeuwen tot de Franse Tijd, bestudeerd in Europees perspectief, Brussel, Verhandelingen van de Koninklijke Commissie voor Kunsten, Wetenschappen en Schone Letteren, Klasse der Letteren, 53 (1991), nr. 139, p. 177.
[9] S. A.A., LvA, nr. 13402, fol. 202-205 en A. R. A., nr. 588A.