Tituli honorarii, monumentale eregedenktekens. Ere-inscripties ten tijde van het Principaat op het Italisch schiereiland. Een statistisch-epigrafisch onderzoek. (Annelies De Bondt)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL 1

 

Analyse van de elementen.

 

Hoofdstuk 7. Reactie van de dedicati – evergetisme.

 

1. Inleiding.

 

Eén van de meest opvallende en significante reacties vanwege de geëerde, die volgde op het genomen besluit van de decuriones om ter zijner ere een monument op te richten, is die van de dedicatio. Hieronder wordt dat element van de inscriptie bedoeld, dat volgt op de introductie van de geëerde, zijn titulatuur, de motivering voor de initiatiefnemers tot de oprichting, de bepaling van de initiatiefnemers en zijn eventuele reactie – in de vorm van tevredenheid, bedanking voor de eer of terugbetaling van de gelden. Over het algemeen wordt dit gedeelte ingeleid door de woordgroep “ob dedicationem” of “dedicatione” of aanverwanten. In onderstaande inscriptie (InscrNr. 185[1348]) begint het element, dat hier onder de loep zal worden genomen vanaf de uitdrukking cuius dedicatione. Hier werd een gelduitdeling georganiseerd omwille van de inhuldiging van het standbeeld of althans de drager van de inscriptie op een dag, maar ook spelen - ludi - werden hier ingericht om dezelfde reden.

Heuresi / Gn(aeo!) Stennio Egnatio Gn(aei!) Stenni / Egnati Rufi fil(io) Fal(erna) Primo IIIIvir(o) / II q(uin)q(uennali) omnibus oneribus et / honoribus functo sac(erdoti) p(ublico) / deae Isidis et Serapidis curat(ori) / operum publ(icorum) ingenui honorati / et Augustales patrono dignissi/mo ob infinita merita eius cu/ius dedicatione singulis uni/versisq(ue) eorum HS centenos n(ummum) / dedit diem autem ludorum plenissi/me exhibuit l(ocus) d(atus) d(ecreto) d(ecurionum)

(InscrNr. 185 - CIL 10, 03759)

 

Voor Gnaeus Stennius Egnatius, zoon van Gnaeus Stennius Egnatius Rufus, Falerna Primus, IIIIvir quinquennalis voor de tweede keer, die alle lasten en ambten heeft uitgeoefend, publiek sacerdos van de godin Isis en van Serapis, curator van openbare werken, (hebben) de geëerde vrije mannen en de Augustalen voor hun meest waardige patroon (dit monument opgericht) o.w.v. diens oneindige verdienste; op de inhuldiging van deze heeft hij aan elk en allen te samen van hen 100 sestertiën gegeven, voorts heeft hij gezorgd voor een dag vol spelen. De plaats werd bepaald bij decreet van de decurionen.

 

In dit hoofdstuk zal vooreerst worden gekeken naar het concept van de dedicatio en wat men hier precies onder moet verstaan. Vervolgens wordt een status quaestionis gegeven van de wetenschappelijke literatuur, die hieromtrent is verschenen. De verscheidene componenten van dit element werden vaak op zich al onderzocht - hetgeen ook het geval was bij het motiveringselement, maar echter nooit samengebracht onder één noemer. Op de derde plaats bekijken we de geografische en chronologische spreiding van de inscripties, die dit fenomeen vermelden, om zo een zicht te krijgen op de populariteit van dit element dat toch in 122 inscripties geattesteerd is (122/696 - 17.53%).[1349]

 

Hierna gaan we de verscheidene componenten onderzoeken, waaruit de formulering bestaat of die betrekking hebben en kunnen bijdragen tot een betere interpretatie van dit fenomeen. Zo gaan we kijken naar de sociale status van de geëerde, die zich ermee inliet iets te organiseren bij de inhuldiging; naar de begunstigden en naar de giften, die werden verstrekt op de dag van de inhuldiging of op een andere dag, in ieder geval naar aanleiding van de inhuldiging. Andere elementen, die minder aan bod komen in de formuleringen, maar toch aanvullende informatie bieden, zijn bijvoorbeeld de dag, waarop een inhuldiging plaatsvond, het verloop van de feiten tot en met de inhuldiging en het voorwerp van de inhuldiging.

 

 

2. Status quaestionis.

 

Vervolgens dient nog even te worden stil gestaan bij enkele gebruikte wetenschappelijke werken aangaande dit onderwerp. Vooreerst hebben we de werken van een meer algemene aard, als de doctoraatsverhandeling van Denis van Berchem, het werk van Richard Duncan-Jones en het boek van Stanisław Mrozek. Deze werken dienden als basis om hun conclusies te kunnen meten aan de eigen bevindingen inzake een beperkter onderwerp als ere-inscripties. Vervolgens zijn er nog enkele wetenschappelijke publicaties, die zich beperken tot enkele deelaspecten van het dedicatio-element, voornamelijk met betrekking tot de verscheidene giften.

 

2.1. Werken van een meer algemene aard.

 

De eerst vermelde auteur, D. van Berchem[1350], heeft dankbaar onderzoek verricht naar de graan- en gelduitdelingen te Rome onder het Keizerrijk, maar heeft zich echter beperkt tot de Urbs Roma, zonder aandacht te besteden aan de munificentia privata in de Italische gemeenten.

 

In zijn werk bespreekt hij eerst de plebs frumentaria, dit is het geheel aan begunstigden uit Rome, dat in aanmerking kwam voor het ontvangen van de frumentum publicum. Vervolgens bespreekt hij de graanuitdelingen – maar dan voornamelijk te Rome. Wat enigszins van interesse kan zijn voor dit onderzoek is de materiële organisatie van de frumentatio, hetgeen de Italische municipaliteiten misschien zouden kunnen nagebootst hebben om op kleinere schaal toe te passen wegens de effectiviteit van het systeem[1351]. De uitdelingen in andere steden dan Rome wordt – zoals boven reeds werd gesteld – slechts summier weergegeven in vier paragrafen, waarvan drie handelen over de steden in de provincies en de andere algemene conclusies poneert over de eerste tot derde eeuw n.C.[1352]

In het derde deel bespreekt van Berchem de congiaria binnen de liberalitas Augusti, waarop ook hij impliciet de origines van de geldelijke uitdelingen uit de municipaliteiten terugbrengt.[1353] Hier rijzen echter twijfels over de door van Berchem aan het congiarium toegekende sociale rol, waarover later meer.

 

R. Duncan-Jones[1354] maakte dan weer een statistische analyse van alle vermeldingen van geld en financiële bestedingen in het epigrafisch bronnenmateriaal. In het eerste deel bekijkt hij de epigrafische attestaties van bouwkosten, kosten van standbeelden en gewichten, begrafeniskosten, eeuwige stichtingen, meervoudige uitdelingen en sportulae, onderhoudsgelden, landrenten en waarden en tenslotte summae honorariae en andere betalingen aan de gemeente. In het tweede deel volgt een lijst van deze kosten.

 

In dit werk laat hij echter tot een zekere hoogte na diezelfde statistische analyse op een historisch-kritische manier te interpreteren. We krijgen wel opsommingen, minima en maxima, gemiddelden en medianen, maar deze worden niet verder binnen hun historische context besproken. Desalniettemin blijft diens werk van bijzondere relevantie voor dit onderzoek net omwille van de kwantitatieve waarde. Zo kan men vergelijken of de statistische analyse van ere-inscripties gelijkaardige tendensen vertoont t.o.v. de gemaakte, algemene conclusies.

 

Zijn bevindingen uit dit artikel en enkele anderen waren de aanleiding tot de publicatie van The Economy of the Roman Empire,[1355] als is dit werk geen synthese van deze artikels, maar gaat hij verder en plaatst hij deze keer de gegevens veel meer binnen hun juiste historische context. Hij bespreekt in zijn hoofdstukken respectievelijk de senatoriale welvaart en landgoederen (voornamelijk van Plinius Minor), agrarische rentabiliteit, prijzen en kosten uit Italië en Afrika (waarin hij het onderzoek uit het bovenvermeld artikel herhaalt, corrigeert en aanvult), het demografisch onderzoek naar stadsbevolking o.b.v. inscripties en tenslotte de keizerlijke alimenta.

 

Dit onderzoek is m.i. beter opgevat dan het vorig besproken artikel, aangezien Duncan-Jones deze keer zijn bevindingen verder uitwerkt en vergelijkt met contemporaine literaire bronnen.

Tenslotte hebben we nog het werk van S. Mrozek[1356], dat eveneens een aangepaste synthese is van voorafgaand onderzoek en artikels[1357]. In dit boek gaat hij eerst het chronologisch en geografisch kader ophangen en beargumenteren[1358], vervolgens de types uitdelingen en hun organisatie van naderbij bestuderen[1359]. In de volgende twee hoofdstukken gaat hij respectievelijk de schenkers[1360] en begunstigden[1361] bespreken na deze opgedeeld te hebben volgens hun sociale klasse[1362].

 

Mrozek pretendeert de analytische gegevens van Duncan-Jones aan te vullen en historisch te interpreteren. Toch kan men zich vragen stellen bij enkele van die conclusies[1363]. Bijvoorbeeld wat betreft sportulae beweert hij dat het voornamelijk om sociale maatregelen gaat, daar waar men m.i. eerder moet denken aan politieke maatregelen, gezien de categorieën van begunstigden. Andere stellingen lijken ongegrond en zijn niet overtuigend: uit welke gegevens kan men concluderen, dat iedere decurio een fundatie oprichtte en dat een gemeenteraadslid jaarlijks 120 keer aan een gelduitdeling mocht deelnemen. Dit is echter enigszins overdreven (cf. infra).

 

Het is niet de bedoeling het werk van deze historici hier samen te vatten, doch toe te passen binnen een beperktere context. Zij hebben getracht een globaal overzicht te creëren over de Romeinse economie inzake uitdelingen, hetgeen hier kan getoetst worden aan een deelaspect van dat geheel, zijnde de dedicatio in ere-inscripties, zoals dit element in dit hoofdstuk gemeenzaam genoemd wordt.

 

2.2. Wetenschappelijke artikels.

 

Laten we nog even de wetenschappelijke artikels beschouwen, die binnen dit hoofdstuk de aanvullende informatie verschaften omtrent enkele specifieke deeldomeinen en -elementen uit het dedicatio-element, voornamelijk met betrekking tot de verscheidene giften.

Over de festiviteiten, die bij een inhuldiging plaatsvinden, werd gebruik gemaakt van het artikel van D. Erkelenz.[1364] Hij heeft het in zijn artikel over het verloop der gebeurtenissen tussen de besluitvorming van de gemeenteraad enerzijds en de inhuldiging van het standbeeld anderzijds. Hij bespreekt het feestelijk karakter van de formele melding van het besluit bij de geëerde door een officiële delegatie, de bedoeling en invloed van de festiviteiten op de verscheidene betrokken partijen en wat we ons precies bij een inhuldiging moeten voorstellen. Één minpunt kan men echter bemerken: hoewel Erkelenz wel een onderscheid maakt tussen de officiële bekendmaking van het besluit aan de geëerde enerzijds en de publieke inhuldiging van het standbeeld anderzijds, is het niet steeds duidelijk bij welke categorie de elementen van de officiële festiviteiten nu horen. De verwarring wordt eigenlijk gecreëerd door de onduidelijke structuur: maakt de auteur een onderscheid tussen deze twee officiële momenten of heeft hij het over elementen, die bij beide gebeurtenissen toepasselijk zijn?

 

Wat betreft de giften en meer bepaald de interpretatie van sportulae wordt verwezen naar het artikel van A. Pasqualini.[1365] Zij onderzoekt de beweegredenen achter het geven van sportulae, die voornamelijk politiek gemotiveerd waren. Niet alleen hanteert zij voor dit onderzoek een aantal inscripties, die ook in dit corpus aan bod komen, maar zij bekijkt ook de beschrijvingen van dit fenomeen bij de klassieke auteurs om een betere inkijk te verkrijgen op dit verschijnsel.

 

J. F. Donahue is dan weer een autoriteit als het gaat over de consumptie, die kan plaatsvinden bij de inhuldiging. Van hem werden drie werken aangewend. Vooreerst hebben we een volume van The American Journal of Philology, waarin hij een aantal artikels hieromtrent heeft verzameld[1366], waaronder ook een artikel van zichzelf[1367]. Hierin heeft hij een typologie opgesteld van het reilen en zeilen bij een publieke feestmaaltijd. Hij heeft het over het gezamenlijk in groep consumeren van voedsel en drank, hetgeen hij in drie categorieën opdeelt, nl. exeptional, segregative en transgressive commensality – waarover later meer. In zijn boek “The roman community at table”[1368] gaat hij nog verder en geeft hij een zeer uitgebreide bespreking van wat een gemeenschappelijke maaltijd inhield. Hij vertrekt vanuit een explicatie van de verschillende en belangrijkste gebruikte termen om vervolgens in een eerste hoofdstuk het concept van “hét Romeinse feest” uit de doeken te doen. In hoofdstuk twee bespreekt hij vervolgens hoe dit fenomeen zich manifesteerde te Rome onder het Principaat, met aandacht voor de feesten van de keizer, de publieke feesten te Rome en de banketten van privati en collegia. De hoofdstukken drie en vier zijn echter van groter belang voor deze uiteenzetting, aangezien hierin respectievelijk de organisatoren en de begunstigden van de banketten in het westelijk gedeelte van het Romeinse Rijk worden besproken volgens de sociale categorie, waartoe dezen behoorden.

 

Enkele artikels, die nog dieper ingaan op enkele specifieke categorieën van voedsel, dat op een dergelijke dag ter beschikking werd gesteld van het publiek, zijn van de hand van M. Kajava en S. Mrozek. M. Kajava [1369] probeert vooreerst het concept visceratio – de vleesuitdeling – te duiden en te plaatsen in de historische realiteit en bemerkt dat het fenomeen bekend is bij verscheidene sociale aangelegenheden – zoals o.a. bij de begrafenis-ceremonie, bij munera en andere spektakels of ook bij de publieke oprichting van een standbeeld. Vervolgens gaat hij de herkomst en organisatie uiteen zetten. Tenslotte gaat hij nader in op de vleesuitdeling bij de triomfceremonie.

 

S. Mrozek[1370] echter bekijkt dan weer de voorziening van crustulum et mulsum – koekjes en honingwijn – bij bepaalde gelegenheden. Hij bediscussieert de kwaliteit, verdeling en waarde van dit consumptiemiddel, maar ook het moment waarop dit artikel werd uitgedeeld. Tenslotte bespreekt hij ook nog de schenkers, de gelegenheid en de chronologie van het gegeven. De inhoud van dit artikel werd ook deels opgenomen in diens bovenvermeld boek.

 

Naast het ter beschikking stellen van voedsel bij de inhuldiging, werden ook soms andere schenkingen gegeven. De belangrijkste categorie naast de sportulae en het voedsel is – zoals later nog zal blijken – ongetwijfeld die van de legaten of fundaties. Hiervoor is vooral het artikel van M. Laird[1371] van belang. Dit artikel is vooral belangrijk om de beweegredenen, stipulaties, sociale implicaties en achterliggende betekenis van legaten. Een minpunt aan haar onderzoek is echter dat zij geen onderscheid maakt tussen legaten, die voorafgaand aan het eerbetoon werden geschonken, en de fundaties, die omwille van de inhuldiging plaatsvonden. Dit is echter in haar onderzoek van minder belang, daar voornamelijk de externe gegevens worden onderzocht. Ook de verschillende, mogelijke sommen heeft zij niet onderzocht.[1372]

 

Al deze artikels en boeken, die meer toegespitst waren op een enkel aspect, boden een andere invalshoek of aanvulling op de informatie uit de bovenvernoemde algemene werken, die voornamelijk betrekking hebben op geldelijke en voedingsbedelingen. Deze omvatten dan ook alle vier de bovenvernoemde giften.

 

 

3. Duiding van het concept.

 

Letterlijk betekent dedicatio de (in)wijding van een gebouw of monument[1373], in dit geval de ere-inscriptie. Hoe deze inhuldiging precies verliep, wordt echter nooit uitgewerkt in de inscripties. Wel krijgen we een overzicht van de weldaden, die de geëerde nog betoonde aan de begunstigde in het verlengde van deze inhuldiging. Het precieze verloop van de inhuldiging was namelijk niet zo belangrijk als de manier, waarop de geëerde reageerde op de toekenning van de eer en hij zijn dedicantes bedankte.

 

3.1. Patroon van de dedicatio-formule.

 

Indien we willen achterhalen, wat exact gebeurde op de dag van de inhuldiging, moeten we ons baseren op het materiaal dat we hebben en de elementen, waaruit de dedicatio-formule bestaat, zodanig analyseren dat we hieromtrent meer te weten komen. Al is het echter niet zeker of de giften van deze man, in welke hoedanigheid deze ook werden aangeboden, effectief ook werden geschonken op dezelfde dag van de inhuldiging (cf. infra). De inscripties volgen meestal een vast stramien met de volgende elementen:

(1) de eigenlijke ere-inscriptie met de naam van de geëerde in de datief, diens cursus honorum, vervolgens ook diens verdiensten en de benaming van de oprichter(s);

(2) het stereotiep formularium van “ob dedicationem” of “dedicatione”;

(3) het onderwerp van de inhuldiging wordt vaak pas hier vermeld, hetzij in de vorm van een aanwijzend voornaamwoord in de genitief vb. cuius, hetzij in het desbetreffende noemwoord in de genitief, vb. statuae;

(4) de gift bij de dedicatio in de accusatief als lijdend voorwerp bij een werkwoord van geven, zoals dare, dat eventueel vervolgens wordt gespecificeerd per groep begunstigden (5), indien sociale discriminatie de bepalende factor is voor de bedragen of aard van de gift;

(5) de begunstigden in de datief van voordeel;

(6) tenslotte – of in sommige gevallen voorafgaand aan de inscriptie – wordt soms ook een datering gegeven, beginnende met “dedicata” of “posita”, vervolgens de dag en maand alsook de jaarbepaling a.d.h.v. de eponieme consuls, zoals gebruikelijk was.

 

Nemen we inscriptie 85[1374], dat hier als model wordt gebruikt om het stramien van de dedicatio-formule te illustreren omdat de bovengenoemde zes elementen hier allen voorhanden zijn.

(1)L(ucio) Acilio L(uci) f(ilio) Pompt(ina) Eutyche(ti) / nobili archimimo commun(i) mimor(um) / adlecto diurno parasito Apoll(inis) / tragico comico et omnibus corporib(us) / ad scaenam honor(ato) decurioni Bovillis / quem primum omnium adlect(i) patre(m) / appellarunt / adlecti scaenicorum ex aere collato / ob munera et pietatem ipsius erga se / (3)cuius (2)ob dedication(em) (4)sportulas dedit / (5)adlectis sing(ulis) (denarios) XXV decur(ionibus) Bovill(ensium) sing(ulis) (denarios) V / Augustal(ibus) sing(ulis) (denarios) III mulier(ibus) honor(atorum) et populo sing(ulis) (denarium) I / (6)ded(icata) III Idus Aug(ustas) Sossio Prisco et Coelio / Apollinare co(n)s(ulibus) curatore Q(uinto) Sosio Augustiano (InscrNr. 85 - CIL 14, 02408)

 

Wat betreft het element van de dedicatio zien we na de eigenlijke ere-inscriptie(1) eerst de vermelding van het monument onder de vorm van “cuius(3), ten tweede de stereotiepe formule, die de stipulatie van de giften aankondigt(2), ten derde de bepaling van de giftcategorie “sportulas dedit(4). Vervolgens krijgen we de bepaling van de gift per sociale klasse(5), waarbij de oprichters van het monument het meest krijgen, zijnde vijfentwintig denariën, de decuriones vijf denariën krijgen, de Augustales drie denariën, en de vrouwen van de geëerden en het volk elk één denarie krijgen. Tenslotte vermeldt de inscriptie nog op welke dag de inhuldiging plaatsvond(6), nl. 11/08/169 n.C., onder het consulaat van Sossius Priscus en Coelius Apollinaris.

 

3.2. De eigenlijke dedicatio?

 

Zoals reeds elders werd vermeld, waren er een hele resem handelingen, die vooraf gingen aan de eigenlijke inhuldiging.[1375] Het verloop van de feiten, dat van belang is voor dit hoofdstuk, begint bij het moment, waarop het besluit van de decuriones diende bekendgemaakt te worden aan de geëerde. In het vorige hoofdstuk bemerkten we reeds dat de bekendmaking niet zomaar een gebeuren was, maar wel degelijk een vooraf gepland en geënsceneerd, publiek gegeven was, waarbij een laudatio of lofrede op zijn plaats was[1376].

 

De dedicatio was dan volgens Erkelenz de tweede keer dat hetzelfde eerbetoon werd voorgesteld en de geëerde de oprichters kon bedanken, in hoogsteigen persoon of door middel van een familielid, die de honneurs in zijn naam in ontvangst nam en bijvoorbeeld een dankbrief van de geëerde kon voorlezen.[1377]

Waar sommigen uit de infrequentie van dit element in de ere-inscripties afleiden, dat de inhuldiging van een standbeeld geen algemeen voorkomend gebruik was[1378], kunnen we eerder stellen dat de giften en evenementen - door de geëerde verstrekt bij de inhuldiging - eerder de uitzondering op de regel waren. Dit kan worden gestaafd door het feit dat men in deze formule steeds spreekt van geven - dare - of organiseren - edere - waarbij de geëerde zelf de handelende persoon is. Dit wil dan zeggen dat de inhuldiging van een standbeeld steeds plaatsvond[1379] - het tegenovergestelde lijkt onmogelijk, het is ondenkbaar dat de oprichting van een standbeeld zonder enige ceremoniële bekendmaking plaats vond. Het gedrag van de geëerde, die zich met giften en evenementen evergetisch opstelde, was echter eerder uitzonderlijk en het daarom waard om vermeld te worden in de inscriptie.

 

Wat nu de precieze gebeurtenissen tijdens een dergelijke inhuldiging zijn, blijft redelijk vaag. Er wordt niet gesproken over een toespraak die eventueel zou kunnen hebben plaatsgevonden - de bovengenoemde laudatio, of over de kwestie of het monument al dan niet onthuld werd op de inhuldiging als climax van het gebeuren[1380]. Als we proberen een beeld te vormen van de gebeurtenissen die dag aan de hand van de elementen uit de ere-inscripties zelf, brengt ons dit tot de volgende vaststellingen.

 

Zoals boven al even werd aangehaald wordt de datering van de inscriptie met vermelding van een dedicatio vaak ingeleid door het woord “dedicata” of “posita[1381]. Posita komt ook nog een enkele maal voor bij inscripties zonder inhuldigingselement. Maar wat opvallend is, is dat in de twee inscripties waarin posita met een datering gebruikt wordt, de zinsnede op die plaats staat waar normaal de inhuldigingsdatum (de dedicata-woordgroep) verwacht wordt of waar de dedicatio-woordgroep zou staan. Bijvoorbeeld in InscrNr. 399[1382], zien we dat de posita-woordgroep op de dedicatio-woordgroep volgt, waar men een dedicata-formule zou verwachten omwille van de vermelding van een datering.

Baebiae Pontiadi / optimae feminae / decreto ordinis Cur(ium) Sabin(orum) / consesus decurionum / et sevirum postulante / plebe posuerunt / haec gratias agens honore / contenta sumptus / remisit / ob cuius dedicatione(m) vi/ritim c<r>ust(u)<l>um et mul/sum et sportulas dedit / posita K(alendis) Iuni(i)s / Cn(aeo) Claudio Severo II / Ti(berio) Claudio Pompeiano co(n)s(ulibus) / IIIIvir(is) Cocceio Galerianio Sextio / Potho l(ocus) d(atus) d(e)cre(to) c(entumvirum) (InscrNr. 399 - CIL 09, 04970)

 

Voor Baebia Pontias, een voortreffelijke vrouw, bij decreet van de ordo van Cures Sabini, hebben decuriones en seviri, op vraag van het volk, eensgezind geplaatst om haar te bedanken. Tevreden met de eer heeft zij de kosten terugbetaald. O.w.v. de inhuldiging heeft zij aan iedere man koekjes en honingwijn en geldgiften gegeven. Geplaatst op de kalenden van juni onder het consulaat van Cnaeus Claudius Severus – voor de tweede keer – en Tiberius Claudius Pompeianus, onder de IIIIviri Cocceius Galerianius en Sextius Pothus. Plaats toegekend bij decreet van de honderdmannen.

Soms worden beide elementen - ingeleid door resp. dedicata en posita - echter van elkaar gescheiden, door de respectievelijke teksten op een apart tekstvlak te zetten. Dit gebeurde namelijk met de teksten van InscrNr. 177[1383], waarbij de posita-woordgroep mee op de voorzijde kwam te staan als additie aan de eigenlijke ere-inscriptie, en de dedicatio-groep op een ander zijvlak van het monument geplaatst werd.

Voorzijde: M(arco) Pontio M(arci) f(ilio) / Quir(ina) Felici / senatori aedil(i) / munic(ipii) sodal(i) / itemq(ue) aedil(i) / et curat(ori) sodal(ium) / municipes et / incol(ae) ex a(ere) c(ollato) / ob innoc(entia) et ad/siduit(ate) ceterasq(ue) / administr(atione) eius / posit(a) VIIII K(alendas) Iunias / M(arco) Antonio Rufino / S(purio) Octavio Lenat[e] / cons(ulibus) //

Rechterzijde: Sta(tuae) dedicat(ione) / po[pu]l[o epu]lu(m) / et mul[sum] / de[dit]

(InscrNr. 177 - CIL 14, 02636)

 

Voor Marcus Pontius Felix, zoon van Marcus, van de Quirina tribus, senator, aediel van de municipium, sodalis, aediel en curator van de sodales, (hebben) de municipes en incolae uit een geldinzameling (opgericht) o.w.v. diens rechtschapenheid en standvastigheid en verdere bewezen diensten. Geplaatst op de 9e kalenden van juni onder het consulaat van Marcus Antonius Rufinus en Spurius Octavius Lenas. Bij de inhuldiging van het standbeeld heeft hij aan het volk een feestmaal en honingwijn gegeven.

 

Deze plaatsing van deze woordgroepen kan misschien slechts toeval zijn, gezien het slechts twee enkele en geïsoleerde gevallen zijn. Maar indien zij staan voor een algemene tendens, waarbij posita en dedicata verwisselbaar worden aangewend, zouden we de stelling kunnen poneren dat op de dag van de inhuldiging de plaatsing van het monument geschiedde. Dit wordt bevestigd door Erkelenz, die op een andere manier tot dezelfde conclusie was gekomen. Hij stelde dat het nauwelijks denkbaar was, dat een beeldhouwer op de plaats van de opstelling het standbeeld afwerkte en de passant slechts per toeval zou merken dat het af was. Volgens hem was het daarom een deel van de inhuldiging, waarbij het standbeeld bij een formele gelegenheid aan het publiek werd bekendgemaakt.[1384]

 

3.3. Wanneer werd het element van de dedicatio neergebeiteld?

 

De vermelding van de dedicatio betekent echter niet noodzakelijk dat er ook effectief gewacht werd met het beitelen ervan. We zien bijvoorbeeld bij inscriptie nr. 31. CIL 14, 367 dat de tekst een geheel vormt en dus op één en hetzelfde moment moet zijn aangebracht. We weten dus niet wanneer dit precies plaatsvindt. Dit wekt in ieder geval de indruk dat met het beitelen van het opschrift werd gewacht tot de dag van de inhuldiging voorbij was en de inscriptie aldus pas achteraf zou zijn aangebracht. De vermelding van deze reactie impliceert in elk geval dat op zijn minst gewacht werd tot de gehuldigde blijk had gegeven van zijn intenties. Dit vinden we ook terug wanneer we de vermelding van de formule “h(onore) a(ccepto) i(mpensam) r(emisit)” – of zijn aanverwanten – tegenkomen, waarbij men het beitelen eveneens moet opgehouden hebben, maar men echter niet hoefde te wachten tot de dag van de inhuldiging.

Zoals boven reeds werd aangehaald zijn er ook inscripties, die getuigen dat de tekst in verband met de inhuldiging pas achteraf werd aangebracht. In dergelijke gevallen hoefde men niet noodzakelijk wachten tot de geëerde al dan niet zou reageren vóór het plaatsvinden van de dedicatio. Dit betekende in ieder geval ook dat de oprichters een dergelijke reactie dermate waardeerden, dat ze het belang ervan inzagen deze tekst vooralsnog op de steen aan te brengen.

 

Anderzijds kunnen we ons ook nog de bedenking maken, dat het op één of andere manier moest openbaar gemaakt worden aan de rest van de bevolking wanneer de inhuldiging plaatsvond. Aangezien dit niet gebeurde in het decreet, waarin de decuriones bepaalden, dat en waar een monument mocht opgericht worden door de dedicantes. Misschien had de ere-inscriptie dan zelf deze functie van publiekmaking, op voorwaarde natuurlijk dat het ere-standbeeld reeds was geplaatst vóór de inhuldiging mét tekst en mét vermelding van wat bij de dedicatio zou gebeuren.

 

3.4. Voorwerp van de inhuldiging.

 

Betreffende het voorwerp van de inhuldiging, zijnde het eremonument, is de dedicatio vaak het enige moment in de inscriptie waar het voorwerp ter sprake komt. Spijtig genoeg gebeurt deze vermelding echter voornamelijk in de vorm van het bovengenoemd voornaamwoord, waardoor het nut van dit element teloor gaat voor de identificatie van het type monument o.b.v. de inhoud van de inscriptie. Het voorwerp van de inhuldiging - het erestandbeeld - werd echter geëlaboreerd besproken in hoofdstuk 3.[1385]

 

 

4. Geografische en chronologische duiding van de dedicatio.

 

4.1. Geografische spreiding.

 

Laten we vervolgens de geografische spreiding van de inscripties met melding van een dedicatio bekijken. Dit kunnen we op drie manieren doen: 1) op basis van alleen de inscripties met dedicatio, 2) op basis van de inscripties met dedicatio tegenover het aantal ere-inscripties per regio en 3) op basis van de inscripties met dedicatio tegenover het geheel aantal inscripties per regio.

 

4.1.1. Spreiding van de inscripties met dedicatio over de elf regiones.

 

Ten eerste kunnen we dus de verdeling van de 122 inscripties met dedicatio bekijken over het gehele Italische schiereiland en de elf regiones. De gegevens en percentages werden verwerkt in bijlage 130, waarbij de spreiding gevisualiseerd werd door middel van een frequentiekaart.[1386] Dit eerste geeft een mooie spreiding weer van het gebruik van de formule op basis van “dedicatio”. Op basis van deze gegevens kunnen we vaststellen dat het grootste gedeelte van de inscripties met dedicatio afkomstig is uit het centrale gedeelte van het schiereiland (R. I, IV-VII, 103/122 - 84.43%), waardoor er een concentratie lijkt te zijn geweest door de metropool Roma. Het zuiden is slechts door een vijftiental inscripties met dedicatio vertegenwoordigd (R. II-III, 15/122 - 12.30%), maar dit is nog steeds zeer weinig tegenover de vier noordelijke regiones - VIII t.e.m. XI - (4/122 - 3.28%), waarvan regio IX zelfs helemaal geen aandeel heeft in de inscripties, die in dit hoofdstuk onder de loep genomen worden. De regio, die hier best vertegenwoordigd is, is Umbria (R. VI) met 29.51% en Latium et Campania (R. I) met 28.60%. De minst vertegenwoordigde regiones, met uitzondering van Liguria (R. IX), die geen inscripties met dedicatio heeft, zijn dan Venetia et Histria en Transpadana (R. X en XI) met ieder 0.82%.

 

4.1.2. Inscripties met dedicatio t.o.v. de ere-inscripties per regio.

 

Een andere manier is om het aantal inscripties met dedicatio te vergelijken tegenover het aantal ere-inscripties, die we per regio behandelen in dit corpus. Dit zou een ander beeld kunnen geven, doordat op een andere manier de representativiteit van de inscripties met deze formule wordt gemeten, namelijk per regio op het aantal ere-inscripties, die hieruit afkomstig waren.[1387]

 

We krijgen eigenlijk een gelijkaardig algemeen beeld, als hierboven werd geschetst, alleen treden er wel verschuivingen op in het centrale gedeelte van de landtong. We zien dat het Noorden even licht gekleurd is en dat de formule o.b.v. dedicatio daar dus niet echt populair was, zeker niet in vergelijking met de formules uit de andere ere-inscripties. Venetia et Histria blijft nog steeds de minst vertegenwoordigde regio, waar slechts 1.85% van de inscripties deze formule vermeldt.

 

In het Zuiden zien we een iets donkerdere kleuring dan in het Noorden, waarbij de formule populairder was en dus meer gebruikt werd in regio III dan in regio II. Deze streek blijft dus nog steeds een tussenpositie bekleden.

 

In het centrum trad zoals gezegd een verschuiving op, waarbij voornamelijk regio V een opmerkelijk cijfer geeft: hoewel we in deze regio slechts twintig ere-inscripties hadden aangetroffen, die één van de formularia bevatte, waarop de selectie van dit corpus werd gemaakt, vinden we in de helft hiervan de dedicatio-formule terug. Op de tweede plaats vinden we Umbria (R.VI), waarbij 37.50% van de ere-inscripties uit deze regio de dedicatio-formule draagt. In deze regio is dus eigenlijk het voorkomen van deze formule het meest representatief, zowel wat betreft de verspreiding van de formule over het schiereiland, als de vertegenwoordiging ervan binnen de ere-inscripties van regio VI. Hoewel regio I in de vorige tabel de tweede best vertegenwoordigde regio was inzake de verspreiding van deze formule, zien we dat op het globaal overzicht aan ere-inscripties uit deze regio, de giften bij de inhuldiging eigenlijk relatief weinig voorkwam in tegenstelling tot de andere manieren van munificentia.

 

4.1.3. Inscripties met dedicatio t.o.v. het totaal aantal inscripties per regio.

 

Tenslotte kunnen we - om dezelfde reden als de vorige methode, nl. de representativiteit van de formule per regio bekijken - nog het aantal inscripties met dedicatio vergelijken met het totaal aantal inscripties, die in deze regiones zijn gevonden.[1388] Hiermee wordt dus gedoeld op zowel de funeraire, bouw-, wij-, keizer- en honoraire inscripties, ergo ieder te onderscheiden type incluis. Het is namelijk zo dat we niet alle ere-inscripties hebben opgenomen in dit corpus, zodat ook bovenstaande methode een vertekend beeld kan geven. Deze manier is echter zelf ook niet feilloos, omdat de verdeling van de verschillende types inscripties per regio niet steeds gelijk is en daarbij werd nog niet getracht het geheel aan inscripties exact onder die categorieën onder te verdelen.

 

Ook hier krijgen we een gelijkaardig beeld als in de eerste tabel van geografische verspreiding van de formule over de verscheidene regiones. Het Noorden blijft het lichtst gekleurd en dus het meest ondervertegenwoordigd door deze formule in de inscripties. Omdat net Venetia et Histria zo rijk is aan epigrafische opschriften, is deze regio ook hier weer de hekkensluiter van het geheel (0.0079%).

 

Het zuiden bekleedt ook hier weer de tweede plaats, waarbij Apulia et Calabria (R. II) zeer licht gekleurd is en deze formule dus op het globaal aantal inscripties weinig voorkomt. De regio Bruttium et Lucania (R. III) blijkt deze traditie van het schenken van geld of voedsel of organiseren van spelen bij de inhuldiging minder ongewoon op het beperkt aantal inscripties (slechts 1267), die uit deze regio afkomstig zijn.

 

Tenslotte hebben we het centrale gedeelte van de nes, dat ook hier weer het donkerst gekleurd is. Regio I, dat de meeste inscripties telt, heeft hier eigenlijk geen echte plaats van belang, maar in tegendeel is ook hier regio VI de best vertegenwoordigde regio met deze formule. Regiones IV en V volgen hier op de voet.

 

4.1.4. Bemerkingen.

 

Zoals blijkt uit de bovenstaande gegevens, die op drie verschillende manieren werden bijeen gebracht, zien we aldus dat regio VI - Umbria - eigenlijk de meest representatieve regio is wat betreft het voorkomen van de dedicatio-formule in de ere-inscripties. Het Noorden van de nes - regiones VIII t.e.m. IX - blijkt het minst vertrouwd met dit fenomeen of althans met het gebruik van deze formule in de ere-inscripties. Het zuiden bekleedde telkens een tussenpositie, waarbij de cijfers telkens niet overweldigend waren, en waarbij men in regio III meer vertrouwd was met het gebruik van deze formule dan in regio II. Het centrale gedeelte van de Italische landtong kent de meeste inscripties met melding van dit verschijnsel, waarbij regiones IV, V en VI iedere keer het voortouw nemen. Hoewel in regio I de meeste inscripties met dit formularium werden aangetroffen, lijkt hun aantal toch nog relatief laag in tegenstelling tot de andere inscripties, die er gevonden zijn.

 

Wanneer we een verklaring gaan zoeken voor de grote discrepantie tussen het noordelijke (R. VIII-XI) en zuidelijke gedeelte (R. I-VII) van de nes, brengt een vergelijking tussen de waarden van de bevolkingsdichtheid per regio, of per streek, ons weinig bij. Wat betreft de bevolkingsdichtheid is het centrale gedeelte van Italia inderdaad de koploper, terwijl het Noorden slechts een beperkt aantal vestigingen kende. De rijkdom van de respectievelijke regiones daarentegen breekt dit beeld dan weer af, doordat deze voornamelijk geconcentreerd was in de noordelijke regiones.[1389] En net deze rijkdom was dan weer de premisse om bij de inhuldiging aan evergetisme te kunnen doen.

 

Het verschil moet aldus eerder in de tradities en gewoonten gelegen hebben van de verscheidene regio’s. De populariteit in het centrum van Italië is misschien eerder te wijten aan de proximiteit tot de hoofdstad, waar men het gebruik van “brood en spelen” kende en waar men alsook kon genieten van de alimenta principis, hetgeen de omliggende gemeenschappen zouden kunnen geïmiteerd hebben en vermaakt hebben tot een eigen gebruik. Men kent inderdaad het bedelen van brood in die gemeenten – kijk maar naar de formule “panis et vinum” (13/119; 10.92%) – maar het gebruik om spelen te geven bij de inhuldiging was veel minder gebruikelijk (slechts 4/119; 3.36%). Daarbij was de alimenta principis een filantropische instelling[1390], daar waar de dedicatio eerder een honorifiek gegeven was, dat niet noodzakelijk was voor het levensonderhoud van de armere bevolking, maar een herverdeling van de rijkdom inhield ten voordele van de rijkere klassen (cf. infra). Maar al te vaak wordt verwezen naar de veronderstelling dat de gebruiken van de hoofdstad Rome werden overgenomen, geïmiteerd of aangepast door de appositionele municipaliteiten en regiones. Men moet namelijk steeds de bedenking voor ogen houden dat Roma een metropool was en in veel opzichten danig verschilde van de andere gemeenten en zelfs regiones. Vandaar dat deze waarschuwing hier op zijn plaats is en de gewoonten en gebruiken eerder door andere invloeden gestuurd konden worden, hoewel de hoofdstad wel steeds een zekere influentie moet gehad hebben.

 

Stellen dat het Noorden dit gebruik niet kende, zou eveneens een ondoordachte conclusie zijn. Eerder moeten we onze interpretatie in een andere richting zoeken. Misschien vonden zij het ofwel niet nodig te vermelden dat de geëerde zich bij de inhuldiging evergetisch had opgesteld, ofwel waren de inhuldigingen van een veel bescheidener allooi en kwamen ze daardoor in mindere mate aan bod, omdat deze in het niets verbleekten in vergelijking met hun andere weldaden. Het gebruik van voedsel- en geldschenkingen was echter zeker gekend bij feesten als bij de Parentalia[1391], of voor evenementen bij rites-de-passage (cf. infra), zoals bijvoorbeeld bij de opname van de toga virilis.[1392]

 

4.2. Chronologische spreiding.

 

4.2.1. Algemene chronologische spreiding.

 

Hoewel bij de individuele giften en evenementen eveneens een chronologie zal worden opgesteld, is het alvast handig een algemeen chronologisch overzicht aan te bieden van het voorkomen van de dedicatio-formule in de inscripties. Van de 122 inscripties waren er slechts twaalf inscripties niet te dateren (12/122 - 9.84%), vijf behoorden tot de eerste of tweede eeuw n.C. (5/122 - 4.10%), één tot de eerste tot derde eeuw n.C. (1/122 - 0.82%) en zevenentwintig tot de tweede of derde eeuw n.C. (27/122 - 22.13%). Voorts waren er negenenvijftig inscripties op zijn minst op een eeuw nauwkeurig te dateren (59/122 - 48.36%), waarvan drieënveertig op een kwart eeuw nauwkeurig (43/122 - 32.25%) en slechts zeven alleen op de halve eeuw nauwkeurig (7/122 - 5.74%).

 

Wanneer we deze gegevens vervolgens - na ze eerst in een overzichtelijke tabel[1393] gegoten te hebben - visueel proberen voor te stellen, komen we tot een aantal vaststellingen. Omdat toch bijna een derde van de inscripties tot op een kwart eeuw nauwkeurig te dateren waren, werd er eerst voor gekozen een grafiek op te stellen, met de aantallen per kwarteeuw (figuur 66). De onderste, donkergekleurde delen van de tabel duiden op de exact tot op een kwarteeuw te dateren inscripties, terwijl de meer heldere delen de breder te dateren inscripties aanduiden, waaronder ook de desbetreffende kwarteeuw valt.

 

 

Zoals blijkt uit bovenstaande grafiek zijn de meeste inscripties, die de formule o.b.v dedicatio bevatten, afkomstig ut de tweede of derde eeuw, met nadruk op het midden van de tweede eeuw n.C., ergo het tweede en derde kwart van de tweede eeuw n.C. Er is slechts één inscriptie, die met zekerheid tot (het vierde kwart van) de eerste eeuw kan toegewezen worden.

 

Deze cijfers geven ons dan wel een inzicht op de meer precieze chronologische spreiding, maar een overzicht per halve eeuw zou misschien nog duidelijker kunnen zijn. Daarom dat in de volgende grafiek (figuur 67) de dateerbare inscripties werden geordend per halve eeuw om een duidelijker beeld van de verspreiding in tijd te verkrijgen. Ook hier hebben de donker gekleurde gegevens de betrekking op de inscripties, die exact tot deze eeuw te dateren waren, terwijl de licht gekleurde gegevens slaan op die inscripties, die over een grotere periode te dateren zijn en bijgevolg bij iedere halve eeuw werden gerekend, waartoe zij zouden kunnen behoren.

 

 

Nog beter dan de vorige figuur toont deze grafiek de chronologische spreiding aan van de formule: het gebruik was vanaf de eerste eeuw n.C. - meer bepaald het laatste kwart van deze eeuw - wel gekend, maar wordt pas veelvuldig in gebruik genomen vanaf de tweede eeuw en zo continu tot in de derde eeuw bekend. De piek van deze formule bevindt zich echter wel in de tweede eeuw n.C., beginnend vanaf het midden van deze eeuw en met zijn climax in de tweede helft van

 

deze eeuw. De vorige grafiek was echter wel aanvullend voor deze grafiek, omdat we anders niet hadden geweten dat deze formule pas vanaf laat in de eerste eeuw teruggevonden werd in de inscripties, en de grafiek begon te pieken van het midden van de tweede eeuw n.C.

 

4.2.2. Romeinse kalender: analogie betreffende de chronologie?

 

Bij een aantal van de inscripties uit dit corpus, tweeëntwintig om precies te zijn (22/696 - 3.16%) zien we ook dat een exacte datum wordt gegeven voor de inhuldiging of plaatsing van het eremonument.[1394] Omdat het toch om een niet onaanzienlijk aantal gaat in vergelijking met het aantal inscripties, waarin een dedicatio-formule aan bod komt (22/122 - 18.03%), begon de vraag te rijzen of deze dag specifiek werd uitgekozen of het slechts om een willekeurige dag ging, naargelang de geëerde en de decuriones tijd hadden voor deze gebeurtenis.

 

Omdat reeds eerder werd vermeld dat ook het overbrengen van de beslissing van de decuriones door middel van een officiële delegatie geen willekeurige gebeurtenis was, maar wel een vooraf geplande, officiële aangelegenheid, zouden we hetzelfde kunnen vermoeden voor de dag, waarop de inhuldiging van het eremonument zou geënsceneerd zijn. De vraag is of we bewijzen kunnen vinden voor deze hypothese in de inscripties zelf en waarom dan precies een bepaalde dag werd verkozen boven andere dagen.

 

 i. Verjaardag.

Een eerste mogelijke interpretatie werd ons aangeboden door Erkelenz. Die stelde dat feesten, zoals de dedicatio, vaak plaatsvonden op de verjaardag van de geëerde en waarbij diens persoonlijke aanwezigheid des te meer vereist was.[1395] Dit laatste element kan echter geen argument zijn voor het postulaat dat de inhuldiging op de verjaardag van de geëerde viel, aangezien we vrij zeker zijn dat de geëerde zelf de honneurs kwam waarnemen, door de uitdrukking dedit. Wanneer hij niet ter plekke kon zijn, kon hij deze taak overdragen op een verwant of naaste vriend, waarbij dan eerder de formule dare iussit gebruikt werd. Wanneer we nu in de inscripties, waarin de dag van de inhuldiging wordt gespecificeerd, gaan zoeken naar giften, die jaarlijks moeten uitgedeeld worden op de verjaardag van de geëerde, komen we slechts in drie inscripties ook de verjaardagsdatum te weten van de geëerde. En in geen van de drie inscripties komt deze ook overeen met de datum van de inhuldiging.[1396] Deze interpretatie wordt niet uitgesloten, maar kan althans niet bewezen worden door de voorhanden inscripties.

 

 ii. Romeinse feestdagen?

Een andere mogelijke interpretatie is dat de dagen werden uitgekozen volgens de officiële Romeinse kalender. Indien deze dagen effectief samenvielen met de officiële feestdagen, kon men deze gebeurtenis makkelijk integreren in het verloop van de officiële festiviteiten. Het kader, waaraan de inhuldiging dan werd opgehangen, was dan ook afhankelijk van de aard van het feest en het daarbij aangeboden programma.[1397]

 

Het is echter zo dat we de Romeinse kalender kennen, zoals ze dus in de metropool Roma was opgesteld en er gangbaar was.[1398] De kalenders uit de municipaliteiten - die wegens hun hoofdzakelijk religieuze karakter door de magistraten en de magistri werden opgesteld - varieerden echter in verloop van gemeente tot gemeente, maar moeten toch enige gelijkenis vertoond hebben met de ceremonieën te Rome.[1399] Daarom kunnen we hier alleen de data vergelijken met de officiële Romeinse kalender.

 

 iii. Vijf types dagen.

Wanneer we het over de Romeinse kalender hebben, moeten we vooreerst wat informatie geven over het onderscheid dat men maakte tussen vijf types dagen, die ieder hun eigen functie hadden. Op de Romeinse kalender maakte men namelijk onderscheid tussen[1400]: 1) de dies comitiales (C), op deze dagen mochten burgers deelnemen aan stemmingen over politieke en criminele zaken; 2) de dies fasti (F), waarop wettelijke acties waren toegestaan, de zogenaamde de gerechtsdagen; 3) de dies nefasti (N), hierop mochten geen rechtszittingen of volksvergaderingen gehouden worden om religieuze redenen; 4) de nefasti publici (N’), op dergelijke dagen deed men aan speciale religieuze observatie; en tenslotte 5) de endotercisus (EN) – waarop men ’s morgens kon gaan stemmen en in de namiddag niet, of omgekeerd.

 

Uit de bijgevoegde tabel[1401] kunnen we opmaken, dat geen enkele inhuldiging werd gehouden op een endotercisus. Deze dag vond echter slechts acht keer per jaar plaats en dit resultaat zou bijgevolg toeval kunnen zijn. Voorts viel de dedicatio twee maal op een dies fastus en een dies nefastus (ieder 2/22 - 9.09%). De meest opmerkelijke cijfers zijn de volgende aantallen: 6 keer valt de inhuldiging op een nefastus publicus (6/22 - 27.27%) en wel 10 keer op een dies comitialis (10/22 - 45.45%). Er was dus blijkbaar wel een voorkeur om inhuldigingen te laten plaatsvinden op een dag, waarop men aan politieke en criminele stemmingen mocht deelnemen - ergo de gewone, normale dagen, of die dagen speciaal voorzien voor religieuze aangelegenheden.

 

 iv. Vergelijking met de festiviteitenkalender.

Op zich leert deze indeling op basis van de types dagen ons niet veel, dus rest ons niets anders dan de vermelde dagen te vergelijken met de festiviteitenkalender uit Rome. Wanneer we dan gaan zien of de desbetreffende dagen samenvielen met jaarlijkse (religieuze) feestelijkheden of spelen, blijkt dat bij negen van de tweeëntwintig inscripties de dag van de inhuldiging overeenkomt met een feestelijke aangelegenheid (40.91%)[1402]. Vier inscripties vallen kort voor of na een festiviteit (18.18%) en negen lijken geen verband te hebben met een evenement (40.91%). In dertien inscripties (59.09%) wou men blijkbaar dat de inhuldiging plaatsvond op een dag – of kort erna of ervoor, die al bol stond van allerlei activiteiten, waaronder vaak ook het nuttigen van voedsel en drank.

 

Aanvankelijk was het de bedoeling in deze dissertatie om de verschillende feesten en hun programma te overlopen, om zo het kader, waarbinnen de inhuldigingen geplaatst werden, te (re)construeren. Een diepgaand onderzoek werd echter verhinderd, doordat we ofwel niets uit de inscriptietekst konden afleiden dat een verband aantoonde tussen het feest en de inhuldiging, ofwel doordat de inscriptie te fragmentarisch was om iets uit te kunnen afleiden. Toch willen we u een voorbeeld meegeven, waarin eventueel een band kan gezien worden tussen de geëerde, de dedicantes en het feest, waarmee de inhuldiging samenviel.

 

Ook in februari kennen we namelijk een inhuldiging, die samenviel met een Romeins evenement, meerbepaald met de Equirria (InscrNr. 498)[1403]. Op 27 februari vonden koersen met paarden voor strijdwagens gespannen plaats op het Marsveld ter ere van de god Mars. Op dit moment werd het agrarisch, maar ook het militaire jaar ingezet, hetgeen men als een reine periode beschouwde, omdat na de Feralia de doden en hun tomben gekalmeerd waren. Zo werd aldus niet alleen het oorlogsseizoen ingeluid, maar ook het vegetale voorjaar en de procreatie.[1404] Wanneer we naar de desbetreffende inscriptie kijken, zien we dat de geëerde in kwestie vader was van twee mannen, die het tot equites hadden geschopt, hetgeen een eerste link zou kunnen zijn geweest met dit feest. Anderzijds werd de inscriptie opgericht door de amatores Romuli voor hun patroon en het toeval wil dat Romulus de zoon was van Mars, de god die op deze dag geëerd werd. Zowel de dedicantes als de patroon van deze groep waren dus door hun beroep verbonden met deze godheid en konden deze tegelijkertijd met de patroon van hun collectief eren.

 

Enerzijds kan men stellen dat het zo tweemaal feest was in een gemeente door de inhuldiging van een monument aan een bepaald feest te koppelen. Daarbij komt nog het feit dat bij een aantal feesten alleen eten was voorzien voor exclusieve groepen vb. de Ludi Megalenses (4-10 april) voor de patricische families, terwijl op andere dagen ook het plebs aan dergelijke maaltijden mocht deelnemen, vb. bij de Ludi Cereales (12-19 april) waarbij uitgebreide maaltijden werden voorzien voor het plebs.[1405] Interessant zou zijn geweest om deze theorie aan de epigrafische praktijk te kunnen toetsen, hetgeen hier echter niet mogelijk was.

 

Anderzijds kunnen we het ook omdraaien: de organisatie van een inhuldiging op een dag dat reeds voorbehouden was voor een feest kreeg extra cachet dankzij dit feest en maakte de inhuldiging ook net dat beetje specialer. De geëerde mocht niet alleen op die dag door de oprichting van een standbeeld de honneurs komen ontvangen voor bewezen diensten, maar kreeg nog meer eer toegekend door de organisatie op een niet doordeweekse dag te laten plaatsvinden.

 

In 17 van de 22 inscripties (77.27%) vallen de inhuldigingen op of voor de Kalenden van een maand: 13 keer ervoor, 3 keer erop, en 1 keer onbekend. In de overige 5 van de 22 inscripties (22.73%) vallen de inhuldigingen op of voor de Iden van een maand: 4 keer op de Iden zelf, en één keer ervoor. Geen enkele inscriptie met melding van een inhuldiging valt echter in de periode voor de Nonen of op de Nonen zelf, wat over het algemeen een drukke periode was voor de Romeinen, volgeboekt met feesten en andere aangelegenheden.

 

Tenslotte kan nog kort bemerkt worden, dat indien de geëerden uit de municipaliteiten zich inderdaad spiegelden aan de festiviteitenkalender van caput Roma, dit enigszins tekenend kan zijn voor de geografische verspreiding: de noordelijke regiones waren zoals gezegd het minst vertegenwoordigd wat betreft de dedicatio-formule. Indien de feestelijke inhuldiging inderdaad het equivalent van een (quasi-)gelijktijdige gebeurtenis te Rome was, kan de afstand tussen Roma en deze regiones de invloed beperkt hebben, waarbij voornamelijk de eigen gewoontes waren blijven bestaan in deze streek.

 

 

5. Elementen van de formulering.

 

5.1. Evergeet.

 

Vooraleer we overgaan tot het bekijken van de verschillende weldaden, die de geëerde op de dag van de inhuldiging ter beschikking kon stellen van zijn dedicantes en het publiek, kunnen we even een beeld schetsen van het sociaal profiel van de geëerde, die zich evergetisch betoonde bij de dedicatio.

 

Het algemeen beeld - zoals het geschetst wordt in bijlage 136[1406] - maakt ons duidelijk dat het voornamelijk de municipale elite was - zowel de equites (16.29%) als de gewone municipale bourgeoisie in het bijzonder (41.80%) - die zich evergetisch opstelden bij de inhuldiging van hun eremonument. Op een afstand zijn het de *Augustales, die de derde plaats bekleedden met minder dan tien procent van de inscripties met dedicatio.[1407]

 

Hoewel deze cijfers en procentberekeningen voor zich spreken, willen we toch nog de percentages van de sociale verdeling van de ere-inscripties hiernaast leggen om te zien in hoeverre deze cijfers afwijken van de algemene vertegenwoordiging door de sociale categorieën. De onderstaande figuur 68 zet de percentages van de sociale status van de evergeet-geëerden uit de dedicatio-inscripties tegenover de geëerden van de 696 ere-inscripties uit dit corpus.

 

Figuur 68: Sociale status van de geëerden, resp. uit de inscripties, waarin dedicatio voorkomt (122), en het totaal aantal ere-inscripties (696).

Status

% dedicatio

% ere-inscripties

1.

1.64

10.78

2.

4.92

9.48

3.

16.29

15.66

4.

41.80

29.89

5.

1.64

2.01

6.

9.02

5.32

7.

1.64

1.29

8.

7.38

13.36

9.

2.46

1.87

0.

13.11

10.34

Rijkselite: 1+ 2

6.56

20.26

Municipale elite: 3 + 4

58.09

45.55

Ordo equester: 2 + 3

21.21

25.14

 

Op deze manier zien we des te beter welke sociale categorieën gedreven waren om zich ook op de dag van de inhuldiging de status van evergeet aan te meten. Hier zien we in het bijzonder de hoge representatie van de municipale elite, waarvan de leden in bijna zestig procent van de inscripties met de dedicatioformule optraden als dankbare en voornamelijk weldadige hoofdrolspelers van hele gebeuren.

 

Opmerkelijk is echter de beperkte reactie van de senatores en functionele equites. Tegenover hun vertegenwoordiging in het totaal aan ere-inscripties is hun inbreng bij de dedicatio slechts gering: we zien dat hun vertegenwoordiging bij de dedicatio resp. 85% en 48% lager ligt! Erkelenz vermeldde dat senatoren - wegens de hoge attractiewaarde van de inhuldiging van een monument voor deze rijkselite - zich niet weldadig dienden op te stellen, en dat hier ook geen bewijs voor te vinden is.[1408] Dit is echter overdreven, aangezien we wel degelijk een aantal inscripties hebben, waarin deze als evergeten bij de dedicatio optreden, al gaat het om slechts twee inscripties.

 

De kleinere bijdrage van de rijkselite bij de inhuldiging kan misschien verbonden worden met de hypothese dat deze individuen door hun rijksfunctie niet steeds aanwezig konden zijn op dergelijke inhuldigingen, alhoewel dit hen in theorie niet hoefde te ontmoedigen, omdat ze dan familieleden konden belasten met de organisatie van spelen of bedelingen bij een dergelijke festiviteit. Municipale magistraten daarentegen, hoofdzakelijk afkomstig uit de sociale categorieën 3. en 4. konden makkelijker aanwezig zijn. Een andere bemerking zou kunnen zijn dat het minder een probleem was voor municipale magistraten om voor hun patria een geste te doen bij de inhuldiging, waar de leden van de rijkselite zowel op het Italische schiereiland als in de provincies met een standbeeld konden geëerd worden en daarom minder makkelijk overgingen tot evergetisme bij de inhuldiging. Ook buiten dergelijke gebeurtenissen konden zij immers nog steeds hun patria bevoordelen.

 

Tenslotte bewijst de bovenstaande figuur ook dat de *Augustales beter vertegenwoordigd waren bij de dedicatio dan globaal gezien op het totale aantal ere-inscripties. De dedicatio was immers de uitgelezen kans om hun verdiensten uit te stallen jegens de rest van de gemeente en ondertussen als het ware hun eigen status te overstijgen.

 

5.2. Giften.

 

5.2.1. Algemene bemerkingen.

 

Zoals gezegd biedt de dedicatioformule ons weinig informatie over de gebeurtenissen, die aan het feest van de inhuldiging voorafgingen en die typisch waren voor het verloop van de dedicatie. Onze enige kennis in verband met het verloop van dergelijke dedicaties heeft betrekking op de vrijgevigheid van de geëerde, dewelke hij op deze speciale dag betoonde. Door middel van die vrijgevigheid slaagde de dedicatus erin te tonen, dat hij effectief de eer van het standbeeld verdiende door zijn verdiensten te vermeerderen op de dag van de inhuldiging.

 

Na alle relevante inscripties verzameld te hebben, kunnen we deze vrijgevigheid in een aantal categorieën onderverdelen naargelang de aard van diens gulheid en op welk vlak deze zich manifesteerde: ten eerste hebben we de geldbedelingen, vervolgens ook de voedselbedelingen (met eventueel vooropgestelde bedragen per capita ter voorziening van voedsel), ten derde het ter beschikking stellen van badolie in de badhuizen, ten vierde het schenken van een legaat, en tenslotte de organisatie van spelen.

 

Wanneer we bovengenoemde categorieën omgieten in een tabelvorm[1409], zien we dat de dedicati een voorkeur hadden voor het geven van sportulae (79/122; 64.71%), gevolgd door het organiseren van een voedselbedeling of –banket (63/122; 51.64%). Op de derde plaats volgt dan het schenken van een fundatio of legaat (17/122; 13.93%), ten vierde de voorziening per capita van gelden voor het bedelen van voedsel (16/122; 13.11%), op de vijfde plaats staan de provisies voor spelen (5/122; 4.10%) en tenslotte kon ook (bad)olie ter beschikking worden gesteld in de thermen (4/122 - 3.28%) op de dag van de inhuldiging. De belangrijkste elementen - de geld- en voedselbedelingen, banketten en fundationes - zullen beneden verder worden uitgewerkt.

 

De opsplitsing in deze zes categorieën betekent echter niet dat de geëerde zich bij een inhuldiging beperkte tot het verschaffen van één van voorgenoemde giften. Integendeel, in 45 inscripties (36.89%) wordt een combinatie gemaakt van twee (of meer) types giften[1410], terwijl men het in de overige 77 inscripties op één type hield (63.11%). Deze laatste vormt weliswaar nog steeds de overgrote meerderheid, maar het is toch opmerkelijk dat men in een groot deel van de inscripties met vermelding van een dedicatio kiest voor een combinatie van verschillende categorieën giften. Hoewel men het tegenargument zou kunnen opwerpen dat dit meer organisatorische inspanning vergde, kunnen we ook vaststellen dat vaak één categorie ten gunste van een breder publiek viel, terwijl de andere categorie over het algemeen probeerde de oprichters van het monument te begunstigen als bedanking voor de eer; of ze bevoordeelde ook die sociale klasse, die aan het hoofd stond van de gemeente en zo de gemeente vertegenwoordigde: de klasse van de decuriones. Een andere mogelijkheid was dat beide categorieën werden toegekend aan dezelfde groep. In dit laatste geval werden de giften eens zo dankbaar ontvangen.

 

Om een illustratie te geven van een inscriptie, waarin men meerdere types giften kan onderscheiden bij de inhuldiging, nemen we InscrNr. 67[1411]. Hier zien we dat aan het college van de dendrophoren zowel een uitdeling van geld als een feestbanket werd toegekend, waardoor het inhuldigingsfeest in een eerder intiemere kring zal verlopen zijn.

T(ito) Iulio Euticheti patron(o) / et rectori colleg(ii) / dend(rophororum) Sign(inorum) q(uin)q(uennali) ob / plura saepius bene/ficia et munificent(ia) / largitionesque / que circa collegium su/um exibuerit dignis/simo ex aere colla/to statuam colle/gium dendrofor(um) / posuerunt cuius de/dic(ationem) dedit sing(ulis) HS XXXII / et epulum ded(it)

(InscrNr. 67 - CIL 10, 05968)

 

Aan Titus Iulius Eutyches, patroon en rector van het college van de dendrophoren te Signia, quinquennalis, o.w.v. zijn vele en vake weldaden, vrijgevigheid en schenkingen, die hij jegens zijn college heeft betoond, voor de zeer waardige heeft het college van de dendrophoren uit een geldinzameling een standbeeld opgericht. Bij de inhuldiging hiervan heeft hij aan elk 32 sestertiën en een feestmaal gegeven.

 

Deze giften aan een beperktere groep vergde minder organisatie, aangezien deze groep aanzienlijk kleiner[1412] was dan de hele municipale bevolking tezamen: het aantal van de decuriones was door de Digesten vastgelegd op een aantal van 100[1413], maar werd in Italië ook reeds geattesteerd op 110 en 30[1414]; het aantal van de *Augustales is moeilijk te fixeren op een gemiddelde en kan variëren van het theoretische lage aantal van 20 leden[1415] tot 250 leden[1416]. Ook het aantal leden van het collegium fabrum kan beperkt worden tot een maximum van 60 decuriae[1417] en het aantal dendrophori moet dan weer zeker lager geweest zijn dan het aantal decuriones[1418]. Een dergelijk kleiner aantal vergde in ieder geval minder moeite en geld, waardoor ook meer per capita kon gespendeerd worden en een gift van een hoger allooi kon toegekend worden aan de hogere klasse(n) van de gemeente.

 

Een andere mogelijke uitleg is dat voor deze bovengenoemde kleinere groepen een vast bedrag kon vooropgesteld worden, volgens wat gangbaar was (cf. infra) voor hun sociale status, daar waar er een vagere omschrijving werd gegeven voor de begunstiging van het volk of van een zeer brede te begunstigen bevolkingslaag. Deze vage omschrijving zou dan kunnen impliceren, dat de geëerde een veel lager bedrag per capita zou vooropstellen voor deze grote groep, dan de geldelijke schenking aan de hogere klassen.

 

Een voorbeeld van een dergelijke vagere omschrijving voor een grotere bevolkingsgroep vinden we in InscrNr. 332[1419]. Hier zien we dat de decuriones ieder een som van 12 sestertiën ontvingen, terwijl het volk een som van 3000 sestertiën kreeg, waarmee een gelduitdeling diende gehouden te worden. Bij een geldbedeling aan het laagste gebruikelijke bedrag van 4 sestertiën krijgen we een aantal van 750 begunstigden, wat zeer weinig is, wanneer het zou gaan om slechts de mannelijke bevolking van een municipium, hoewel het echter nooit de bedoeling was van de geëerde om alle inwoners van een gemeente te begunstigen, dan wel voornamelijk de praesentes (cf. infra).

Sex(to) Silettio Sex(ti) f(ilio) / Cam(ilia) Maximo / IIIIviro i(ure) d(icundo) d(ecreto) d(ecurionum) / Sex(tus) Silettius / Epitunchanus (sic) / et Vipstana Helice / parentes h(onore) a(ccepto) i(mpensam) r(emiserunt) et / dedicatione eius / decurionibus HS XII / dedit item municip(ibus) / et incolis HS III m(ilia) (InscrNr. 332 - AE 1948, 00084)

 

Voor Sextus Silettius Maximus, zoon van Setus, uit de tribus Camilia, IIIIvir iure dicundo bij decreet van de decuriones. Sextus Silettius Epitunchanus en Vipstana Helice, zijn ouders, hebben de eer aanvaard en het geld terugbetaald. En bij de inhuldiging ervan heeft hij aan de decuriones 12 sestertiën gegeven en aan de municipes en de incolae 3000 sestertiën.

 

5.2.2. Sportulae.

 

i. Betekenis.

Sportulae[1420] - in de context van de ere-inscripties - waren geldelijke giften. Wanneer deze feitelijk ontstaan zijn, is moeilijk te achterhalen, maar zeker is dat het om een fenomeen gaat, dat typisch was voor de keizerlijke periode en misschien al in het laatste deel van de Republiek is ontstaan. Mommsen verbond deze geldelijke giften aan de uitdeling van levensmiddelen, die ter gelegenheid van heilige banketten (o.a. viscerationes, cf. infra) werden gehouden of van de epula publica. Deze epula vonden dus plaats op een publieke plaats, waarbij een goed deel van de bevolking werd uitgenodigd. Dit zorgde echter voor organisatorische problemen en dus voor ongemak voor de ondernemers. De oplossing voor deze problemen was de uitdeling van voedsel, hetgeen simpeler was. De begunstigden konden zo hun part mee naar huis nemen. Uiteindelijk werd dit voedsel vervangen door een geldsom, hoewel gelduitdelingen nog vaak plaatsvonden in combinatie met publieke banketten, zoals ook hier bleek uit de ere-inscripties.[1421] In de eerste eeuw n.C. evolueerde de som geld van een degelijk bedrag naar de rang van een mager rantsoen, waarvan de laagste bevolkingsgroep net kon overleven.[1422]

 

Anderen maken dan weer de vergelijking tussen sportulae uit de municipaliteiten en de congiaria te Rome.[1423] Congiarium is afkomstig van het woord congius, dat oorspronkelijk de betekenis droeg van een vaas, waarmee men vloeistoffen kon meten. In de Republiek waren congiaria olie- of wijnuitdelingen aan een aantal onbepaalde personen. Pas vanaf Caesar werden congiaria in de vorm van geld uitgedeeld, hetgeen onder Augustus een handig instrument was geworden binnen het concept van de liberalitas Augusti. Van Berchem maakte hier de vergelijking tussen de relatie keizer-plebs en patronus-cliens. Zo is de link met de sportulae in de Italische gemeenten al snel gemaakt, zoals ook van Berchem bemerkt. Volgens hem waren de uitdelingen van de municipale aristocratie aan hun medeburgers handelingen uit jaloezie tegenover de gunsten van de keizer te Rome tegenover het volk.[1424] We moeten echter bedenken dat ten eerste een congiarium een veel groter bedrag bedroeg - tussen de 60 en 150 denariën[1425] - hetgeen een veel hoger bedrag was dan de “schamele” twaalf sestertiën, die de decuriones plachten te ontvangen (cf. infra). Daarbij was het de bedoeling van de keizer om de stemmen van het volk te ronselen en zo macht te verwerven, hoewel het bijna op een filantropische instelling leek. De sportulae daarentegen dienden misschien in zekere zin wel om de aandacht van het publiek te trekken, maar had voornamelijk de bedoeling de eigen gelederen van de geëerde en zijn dedicantes tevreden te stellen (cf. infra).

 

Bij de klassieke auteurs vinden we echter nog een andere oorsprong weer. Het gebruik zou volgens o.a. Martialis teruggaan op de uitdeling van sportulae in de Republiek – of mandjes met voedsel of later bedragen van 100 quadrati of IIS61/4 – die door patroni aan hun clientes werd gegeven.[1426]

Dat Baiana mihi quadrantes sportula centum.

Inter delicias quid facit ista fames?

Redde Lupi nobis tenebrosaque balnea Grylli:

Tam male cum cenem, cur bene, Flacce, laver?

 

“Avec tes cent quadrans, à Baya, cher Flaccus,
Dans des bains somptueux ; j'éprouve la famine ;
Rends-moi les bains obscurs de Lupus, de Grillus ;
Tes bains sont beaux, très beaux ; mais il faut que je dine.”
[1427]

 

Wanneer we deze interpretatie voor ogen houden, zien we toch een verschil met de gelden, die door patroni voor hun clientes werden voorzien: de sociaal hogere klassen ontvingen meer dan het volk, hetgeen waarschijnlijk te wijten was aan de grotere omvang van de massa en de sociale status van de begunstigden (cf. infra).

 

Volgens Pasqualini was de functie van deze gelduitdelingen pure propaganda; de menigte burgers met stemrecht herinnerden zich namelijk hoeveel geld men kon verwachten van een vrijgevig politicus en dit schiep een precedent en vergelijkingspunt voor de andere politici.[1428]

 

Buiten het moment van de inhuldiging kende men echter nog andere momenten, waarop men aan gelduitdelingen deed, zoals ook Plinius beschreef in zijn brief aan Trajanus[1429]: hij had het over gebeurtenissen zoals het ontvangen van de toga virilis,[1430] het huwelijk[1431], het opnemen van een functie als magistraat en het inhuldigen van een publiek bouwwerk. Ook het hoge aantal inscripties, dat melding maakt van gelduitdelingen (79/696 - 11.35%), bewijst dat het gaat om een meer verbreid gebruik dan we uit de inscripties kunnen afleiden, meerbepaald bij huiselijke aangelegenheden of rites-de-passages.[1432]

 

ii. Regionale verspreiding.

Het merendeel van de inscripties met sportulae-uitdelingen bij de dedicatio komen uit regiones I (25/79; 31.65%) en VI (23/79; 29.11%). Op een gedeelde derde plaats staan de inscripties uit regiones III en VII (7/79; 8.86%), op een gedeelde vierde plaats regiones II, V en IV (5/79; 6.33%), en tenslotte nog 1 uit regiones VIII en X (1.27%). Uit regiones IX en XI zijn er geen inscripties met sportula-vermeldingen gevonden (voor de dedicatio). [1433]

Dat in het Noorden dergelijke giften bij een inhuldiging niet gebruikelijk waren, blijkt uit één van Plinius’ brieven. Plinius was namelijk afkomstig van Comum in de Noordelijke regio XI, Transpadana, waar hij dit gebruik blijkbaar nog niet had ontmoet. Het gebruik stond echter nog in zijn kinderschoenen ten tijde van Trajanus, maar was wel reeds gekend in Bythinia[1434], waar Plinius het voor de eerste keer ontmoette. Desalniettemin schreef hij in zijn brief in het bijzonder het uitdelen van sportulae toe aan de bovenbeschreven gebeurtenissen, terwijl het uitdelen van sportulae het meest geschiedde bij de inhuldiging van een standbeeld, zowel in Africa als in Italia[1435].

 

Wanneer we kijken naar de herkomst van de inscripties per regio[1436], zien we geen algemene tendensen of regionale voorkeuren voor begunstiging.[1437] Blijkbaar werd er niet gekeken naar precedenten wat betreft het geven van geld, maar was dit eerder afhankelijk van de vrijgevigheid van de donor en de infrequentie van het fenomeen sportulae bij een dedicatio.

 

iii. Chronologische spreiding.

Hoewel het gebruik reeds vroeger bekend was in een andere context, zien we dat de traditie bij de dedicatio vooral in de tweede en derde eeuw gebruikelijk was, met de nadruk op de tweede helft van de tweede eeuw n.C.[1438]. Wanneer we een chronologie opstellen op basis van de regeerperiodes van de keizers, zien we dat de formule - en dus ook het fenomeen - algemeen in gebruik was vanaf Hadrianus, op zijn climax kwam onder Marcus Aurelius, een licht dalende tendens tot Septimius Severus kende en eerder zeldzaam werd na deze laatste keizer (cf. onderstaande figuur 69).[1439]

 

Keizer

Regeer
jaren

n
(jaren)

n
(inscr.)

Per
jaar

1 inscr. per x aantal jaar

 

Hadrianus

117-138

22

3

0,14

1 per 7,3j

 

Antoninus Pius

138-161

24

3

0,13

1 per 8j

 

Marcus Aurelius

161-180

21

9 (1)

0,43

1 per 2,3j

 

Commodus

180-192

13

5 (1)

0,38

1 per 2,6j

 

Septimius Severus

193-211

19

6 (2)

0,32

1 per 3,2j

 

Alexander Severus

222-235

14

2 (1)

0,14

1 per 7j

 

Decius

249-251

3

2

0,67

1 per 1,5j

 

Gallienus

253-268

16

1

0,06

1 per 16j

 

Figuur 69: chronologische spreiding van sportulae (per regeerperiode van de keizers)[1440].

 

iv. Grootte van de giften per begunstigde.

Vooreerst dient een onderscheid gemaakt te worden tussen wat men als twee soorten sportulae zou kunnen aanschouwen. Enerzijds hebben we de gewone gelduitdelingen en anderzijds hebben we die gelduitdelingen, die in de inscriptie samen worden genoemd in het kader van publieke feestmaaltijden. Deze laatste categorie heeft echter een ambigu karakter: ofwel gaat het hier om geld dat werd gegeven op het moment dat ook een banket voorzien was, ofwel bedoelde men een bepaald bedrag, dat voor een feestmaal diende te worden gespendeerd per capita. Het is echter niet steeds duidelijk of het geld gegeven werd bij feestmaal of berekend per capita om feestmaal te bekostigen.[1441] Wanneer geld werd gegeven bij een banket werd het onder deze paragraaf opgenomen, maar wanneer het ging om wat de financiële last per persoon mocht zijn voor een feestmaal, werden deze inscripties gerekend onder de categorie “geldprovisies per capita voor voedselbedeling” (cf. infra).

 

Wanneer we bijlage 142[1442] bekijken, zien we dat de aantallen van 20, 12, 8 en 4 sestertiën (verder geschreven als IIS) het meest populair zijn in de uitdelingen van sportulae,[1443] hoewel het bereik van IIS1 tot IIS400 gaat. Toevallig komt dit overeen met 5, 3, 2 en 1 denariën (verder geschreven als X). Wanneer we kijken naar de begunstigde zien we dat de decuriones voornamelijk de bedragen van IIS20 of IIS12 kregen, of X5 of X3. Opmerkelijk is dat het aantal van IIS16 of X4 amper voorkomt. Blijkbaar vond men, wanneer het om de begunstiging van decuriones ging, men evengoed het ronde getal van X5 kon geven, als was het om sociale kloof nog meer te benadrukken. De *Augustales kregen voornamelijk IIS8 (maar soms ook IIS20 of IIS12). De leden van andere colleges ontvingen zowel IIS20 als IIS12. Het volk kreeg voornamelijk het bedrag van IIS4 of X1.[1444]

 

Een inscriptie, die als model kan dienen, om de traditionele en bovenbeschreven bedragen per categorie toegekend te illustreren, is InscrNr. 370.[1445] Hierin kregen de decuriones X3 of IIS12, de Augustales X2 of IIS8 en het volk tenslotte X1 of IIS4.

P(ublio) Otacilio L(uci) f(ilio) Pal(atina) Rufo pat(ri) / [weggelaten] / patrono municipi(i) / ob eximiam munificentiam eius ordo dec(urionum) / pecunia publica ponendum cens(uit) cuius / dedicatione dec(urionibus) (denarios) III Aug(ustalibus) (denarios) II pop(ulo) (denarium) I dedit

(InscrNr. 370 - CIL 10, 00416)

 

Aan Publius Otacilius Rufus, zoon van Lucius, uit de Palatina stam, [weggelaten], voor de patroon van de gemeente, o.w.v. diens uitzonderlijke vrijgevigheid, heeft de ordo decurionum besloten op publieke kosten op te richten. O.w.v. de oprichting ervan heeft hij aan de decuriones 3 denariën gegeven, aan de Augustales 2 denariën en aan het volk 1 denarie.

 

Zoals gezegd zou dit gebruik kunnen teruggaan op de uitdeling van sportulae – of mandjes met voedsel of later bedragen van 100 quadrati of IIS61/4 –door patroni aan hun clientes gegeven (cf. supra). De bedragen waren echter enigszins veranderd, waarbij het volk veel minder kreeg - slechts een schraal aalmoes - en de besparing werd gecompenseerd door een groter bedrag aan de municipale elite toe te kennen.

 

De sociale discriminatie gaat echter zeer ver, zelfs tot factoren van drie of vijf.[1446] Algemeen gezien waren het dus de decuriones, die het vaakst een aandeel hadden in de gelduitdelingen en daarbij ook het grootste aandeel kregen. In dit opzicht werden de *Augustales als secundaire ordo onderscheiden van het volk en de decuriones, waarbij ze meer kregen dan het gewone plebs, maar niet gelijkgesteld werden met de decuriones. Wanneer zij niet afzonderlijk vermeld worden in de inscripties, moet men kijken naar de benaming, die aan het volk werd gegeven: indien het gaat om burgers, konden enkel de vrijgeboren leden deelnemen aan de distributie. Maar indien men sprak van het gehele plebs, konden ook de andere leden van dit college deelnemen aan de gelduitdeling. Het volk kreeg dan uiteraard het laagste aandeel, hetgeen voornamelijk varieerde tussen de IIS1 en IIS 12.

We kunnen eigenlijk concluderen dat deze discriminatie in het voordeel was van diegenen, die reeds een aanzienlijke rijkdom verworven hadden. We krijgen aldus een herverdeling van de rijkdom, waarbij alleen de welvarende elite rijker werd en het volk een bijna gift kreeg met symbolische waarde? Vandaar dat men ook eerder spreekt over de honorifieke en niet de filantropische beweegredenen achter dit gebeuren.[1447]

 

Waarschijnlijk begunstigden de gelduitdelingen alleen de mannelijke bevolking van een gemeente.[1448] Wanneer zowel mannen als vrouwen werden begunstigd, sprak men van “populus utriusque sexus[1449] of vermeldde men specifiek het aandeel van de vrouwen afzonderlijk.[1450]

 

v. Combinaties.

Blijkbaar werden sportulae bijna even vaak in combinatie met voedseluitdeling gegeven (37/79; 46.84%) als ook als enige gift (34/79; 43.04%).[1451] Een mogelijke verklaring hiervoor is te vinden in de oorsprong van de sportulae, waar ze eerst mandjes met voedsel betekenden en later evolueerden naar een betekenis van geldelijke giften. Blijkbaar bleef men deze twee betekenissen van het woord nog samen gebruiken in de praktijk, zoals blijkt uit de volgende citaat van Plinius.[1452]

In media basilica tam palam sportulae quam in triclinio dantur.

 

Niet alleen openlijk in de middelste markthal maar ook in de eetkamer worden sportulae gegeven.

 

vi. Organisatie van de gelduitdelingen.

Boven werd reeds even aangehaald dat het niet de bedoeling was bij een gelduitdeling de gehele bevolking te voorzien van een som geld. Een aantal elementen uit de inscripties zijn zeer duidelijk hieromtrent. Ten eerste - zoals gezegd - spreek men een aantal keer over een uitdeling onder de aanwezigen, waarbij dus geen part werd overgehouden voor zij, die niet aanwezig konden zijn.[1453] Dit impliceert dan ook dat de tijd, waarop het geld werd uitgedeeld beperkt was, waarbij waarschijnlijk op voorhand een uur werd afgesproken, waarop de uitdeling zou plaatsvinden.[1454] Ten derde betekent dit dan ook dat het bedrag beperkt was. De reeds boven vermelde inscriptie nr. 332 bepaalde een vast bedrag, dat mocht worden uitgedeeld over het volk, maar ook met de formule “ad assem dividatur” kon men uitdrukken,[1455] dat men geld uitdeelde tot het vastgelegde bedrag opgesoupeerd was.[1456]

Om heel dit gebeuren vlot en zonder onenigheid te laten verlopen, is het mogelijk dat men een soort van penningen gebruikte, zoals men ook bij de distributie van graan te Rome tesserae frumentariae gebruikte om in te wisselen tegen ongeveer zestig liter graan. Ook om de toegang tot de spelen te betalen, maakte men gebruik van dergelijke loten.[1457] Heel onlogisch is het niet dat ook bij gelduitdelingen hiervan gebruik werd gemaakt om de orde te kunnen handhaven in een massa aan toeschouwers en geïnteresseerden. Tastbaar bewijs uit de inscripties is echter niet voorhanden.

 

5.2.3. Geldprovisies per capita voor voedselbedeling.

 

i. Regionale en chronologische verspreiding.

Bij deze praktijk werd geld voorzien per capita, dat moest dienen tot het voorzien van een maaltijd per groep. We zien dezelfde grote lijnen als boven werd besproken bij het uitdelen van sportulae. Ook hier komen de meeste inscripties uit het centrum van Italië: uit regiones I (4/16, 25%) en IV (5/16, 31.25%)[1458]. Ook chronologisch gezien ligt de nadruk op de 2e en 3e eeuw (Cf. onderstaande figuur 70).[1459]

 

Keizer

Regeer
jaren

n
(jaren)

n
(dat. inscr.)

Per jaar

1 inscr. per …

Antoninus Pius

138-161

24

3 (1)

0,125

1 per 8j

Marcus Aurelius

161-180

20

1

0,05

1 per 20j

Philippus Arabs

244-249

6

1

0,17

1 per 6j

Gallienus

253-268

16

1

0,06

1 per 16j

Figuur 70: chronologische spreiding van geldprovisies

per capita voor voedselbedeling (per regeerperiode van de keizers)[1460].

 

ii. Giften per begunstigde.

Ook hier zien we een gelijkaardige tendens als bij de sportulae. De decuriones krijgen het meeste, zijnde IIS20, maar even vaak wordt een lager bedrag voorzien, nl. IIS8. Voor de Augustales* werd voornamelijk IIS12 of IIS8 voorzien, waar voor het volk weerom op IIS4 per capita werd voorzien.[1461]

 

5.2.4. Feestmaaltijd.

 

 i. Terminologie.

Wanneer men melding maakte van een feestmaaltijd in een honoraire inscriptie, maakte men gebruik van een zeer gevarieerd formularium. De Romeinen waren zich toen zeker bewust van de individuele connotatie van de gebruikte woorden, vandaar dat er ook niet meer uitleg bij gegeven werd. Voor ons is het echter heel wat moeilijker om deze in de juiste context te plaatsen. We kunnen ons daarom ook de vraag stellen of sommige termen verwisselbaar gebruikt werden, hetgeen alleen kan worden nagegaan, indien we de juiste betekenis van deze woorden zouden kennen of toch minstens hun specifieke context zouden kunnen opmaken. De verschillende termen, die gebruikt werden om een feestmaal, voedsel, drank of het nuttigen van voedsel aan te duiden, werden samengebracht in bijlage 146.[1462] Laten we de belangrijkste termen even overlopen.

 

Meest verkomend in de 65 inscripties (53.28%) met sprake van feestmaaltijden is ongetwijfeld het epulum (29/65; 44.62%) – als algemene term aanvaard, dat ook aan alle partijen (decuriones, *Augustales, andere colleges en het volk) het meest werd verschaft. Deze maaltijd was volgens Mrozek een meer bescheiden maaltijd dan een cena, waarbij de waarde van het geconsumeerde eten gelijk stond aan de uitgedeelde sportulae.[1463] Mrozek stelt voor om - wanneer bij epulum een som geld vermeld staat - dit niet als een banket te aanzien, maar wel als een gelduitdeling.[1464] Hierin dient m.i. eerder Duncan-Jones te worden gevolgd, die stelt dat het gaat om een bepaald bedrag, dat diende te worden gespendeerd per capita aan een feestmaal.[1465] Dat deze term zo populair was, heeft ongetwijfeld te maken met de publieke erkenning en het aanzien dat een dergelijke maaltijd met zich meebracht.[1466]

 

Op de tweede plaats staat de combinatie van panis et vinum – brood en wijn – (13/65; 20%), dat eveneens aan alle partijen werd verdeeld met een overwicht t.v.v. de decuriones en afnemend naar categorie D toe. Dit feestmaal werd zelden afzonderlijk ingericht, maar eerder in combinatie met andere vormen van feestmalen.[1467] Net als bij crustulum et mulsum lijkt deze combinatie te suggereren dat deze producten op een gelijkaardige manier als sportulae werden verstrekt: als rantsoen, handig om mee te nemen naar huis, hoewel een publiek banket in Italia steeds een mogelijkheid kon zijn en deze suggestie aldus wegwuift.[1468]

 

Ten derde hebben we de cena – maaltijd – goed voor 8 inscripties (12.31%). Hoewel Mrozek beweert dat een cena voornamelijk voor de decuriones werd ingericht, terwijl het volk anderzijds een epulum verkreeg,[1469] blijkt uit de inscripties in dit corpus dat decuriones en volk een even groot aandeel hadden in het nuttigen van een cena. Dit feestmaal zou eerder een exclusief karakter hebben en binnen een beperkte kring genuttigd worden,[1470] hoewel dit misschien moeilijker denkbaar is, wanneer “het volk” aan tafel mocht aanschuiven. Toch bevestigt ook Donahue deze stelling dat het ging om een maaltijd van zeer hoge kwaliteit, georganiseerd op gelegenheden, waarbij verschillende politieke of sociale groepen samen tafelden. In ieder geval is de cena buiten Roma het vaakst opgemerkt als festiviteit ter ere van de oprichting van een standbeeld.[1471]

 

Op de vierde plaats staat de combinatie crustulum et mulsum – koekjes en honingwijn – met 7 inscripties (10.77%). Crustulum - het deminutivum van crustum - bestond uit krokant deeg, dat men volgens verscheidene recepten kon bereiden[1472]. Mulsum daarentegen was een wijnvariant, die met honing gezoet werd.[1473] Deze wijnsoort werd van spontane most (niet gegiste druivensap) gemaakt, dat geen externe behandeling onderging, maar alleen met honing - als medicamen - verrijkt werd.[1474] Omdat deze producten voornamelijk aan het volk werden aangeboden, kan men ervan uitgaan dat ze eerder een middelmatige kwaliteit hadden, hoewel ook een betere kwaliteit bestond. Uit de inscripties weten we dat men bij een dergelijk feest één pond koekjes (327 g.) en één hemina mulsum (1/4 l.) per persoon voorzag.[1475] Mrozek berekende de kostprijs per persoon en kwam op een maximumbedrag van 1 denarie voor het geheel uit.[1476]

 

De andere termen zijn slechts occasioneel teruggevonden: discumbere, vesci en epulare zijn werkwoorden, die inherent een sociale discriminatie lijken in te houden. Epulare wordt zowel voor decuriones, als voor *Augustales, als voor het volk gebruikt, maar hier is het wel degelijk het volk dat het best vertegenwoordigd is. Vesci daarentegen werd alleen gebruikt voor de decuriones en *Augustales, terwijl discumbere tenslotte weer voor alle categorieën wordt gebruikt, in het bijzonder voor colleges. Wat kunnen we hieruit afleiden? Dat epulare een eerder algemene term is en voornamelijk op bescheiden maaltijden lijkt te wijzen, voornamelijk voor het volk bestemd. Vesci lijkt eerder een tussenpositie te bekleden en te worden gebruikt voor sociale tussencategorieën - zoals colleges. Ook discumbere lijkt een algemene term te zijn, gebruikt voor alle categorieën, en zeker voor de colleges. Waarschijnlijk gaat het in dit laatste geval om een meer exclusieve vorm van aan tafel aanliggen, binnen een meer intiemere groep.

 

De laatste termen waren artocria (vleespastei) en visceratio (vleesuitdeling). Met het woord visceratio wordt vaak gerefereerd naar het vlees, dat na de offergaven werd uitgedeeld aan het aanwezige publiek, maar dit wil niet zeggen dat we deze term mogen veralgemenen.[1477] In de inscripties ging het om een meer bescheiden maaltijd, waarbij waarschijnlijk vlees geconsumeerd werd.[1478] Een dergelijke maaltijd kon ook worden gehouden bij een verjaardag, bij commemorabele aangelegenheden, zoals op de Parentalia, bij een feest van een corporatie en tenslotte - wat ons het meest interesseert - bij de inhuldiging van een publiek standbeeld. Dit feest, dat vaak gepaard ging met een gelduitdeling, had als doel een herinnering achter te laten bij de begunstigden, hoewel de motieven soms ook filantropisch konden zijn.[1479]

 

Meestal werd deze maaltijd gekoppeld aan een ander banket, meerbepaald aan een epulum.[1480] Het verschil tussen beide ligt in de manier, waarop het eten werd opgediend: een epulum was namelijk eerder een georganiseerd banket, waarop al dan niet vlees kon geserveerd worden; een visceratio was eerder een openbare uitdeling van vlees.[1481] Beide termen werden ook in de literatuur vaak aan elkaar gekoppeld als antoniemen:[1482]

epulum et visceratio et quidquid aliud manu capitur discedit in partes: at haec individua bona, pax et libertas, ea tam omnium tota quam singulorum sunt.

 

Een feestmaal en vleesuitdeling en alle andere dingen, die met de hand genomen worden, heeft hij in delen verdeeld: anderzijds dat ondeelbare goede, vrede en vrijheid, die evenzeer het geheel zijn van alle dingen tezamen als van alle dingen afzonderlijk.

 

We weten echter niet met zekerheid of er wel vlees werd uitgedeeld, aangezien dit toch een duur consumptieproduct was, dat de meeste Romeinen zich niet konden veroorloven. Indien het effectief vlees betrof, moet het vast varkensvlees zijn geweest. Waarschijnlijk werd dit vlees eerst aan de gasten uitgedeeld, die het dan consumeerden als in een moderne buffetvorm.[1483]

 

 ii. Sociale voorkeur.

Daar waar decuriones voornamelijk mochten genieten van een epulum (epulum en epulare) en brood en wijn, net als de *Augustales, mochten andere colleges eerder aanliggen aan een maaltijd (in een intiemere sfeer) en van een epulum en brood en wijn genieten. Het volk mocht eveneens van een epulum genieten, maar hier zien we ook dat het nuttigen van koekjes en honingwijn naar voren geschoven wordt.[1484] Deze laatste combinatie was waarschijnlijk een equivalent zowel in prijs als hoeveelheid van brood en wijn en vormde samen nooit een hogere prijs dan X1 per capita[1485].

 

5.2.5. Legaten.

 

Tenslotte wordt nog kort even gekeken naar de toekenning van legaten (ook fundationes of stichtingen genoemd). Dit zijn grotere bedragen, die zowel voorafgaand aan de oprichting van een ere-inscriptie geschonken worden – en dus vermeld worden als motief voor de oprichting – alsook ten gevolge van een dedicatio, alleen of in combinatie met andere giften. Sequentieel zien we eerst het werkwoord van schenken, vervolgens de naam van of verwijzing naar het collectief aan wie het bedrag wordt geschonken, hierna het bedrag, met daarop volgend een stipulatie van wat precies met dit bedrag moest gebeuren, zoals in InscrNr. 37.[1486]

[.] Septimio L(uci) f(ilio) Tro(mentina) Herm[eti] / [I]IIIvir(o) q(uin)q(uennali) pat(rono) mun(icipii) Fabra[t(eriae)] / Vet(eris) curat(ori) K(alendii) arc(a)e decur(ionum?) om/nibus honor[i]bus et muneribu[s] / [p]erfuncto iuvenes Herculan[i] / [d]ignissimo p[at(rono)] ob merita eius / [e] collato pos[ue]runt ob cuiu[s] / [d]edicatione si[n]g(ulis) discunben[t(ibus)] / [dedit] HS II et d[o]navit eis HS II [m(ilia)] / [n(ummum)] ut e[x] usuris eo[ru]m die natali / [e]ius V Non(as) Mai(as) [o]mnibus annis / [s]portulae divid[ant]ur iuvenibus / l(ocus) d(atus) d(ecreto) [d(ecurionum)] (InscrNr. 37 - CIL 10, 05657)

 

Aan [.] Septimius Hermes, zoon van Lucius, uit de Tromentina tribus, IIIIvir quinquennalis, patroon van het municipium Fabrateria Vetus, curator Kalendarii arcae decurionum, die alle ambten en lasten heeft doorlopen, hebben de iuvenes Herculani voor hun meest waardige patroon o.w.v. diens verdiensten uit een geldinzameling opgericht. O.w.v. de inhuldiging ervan heeft hij aan elk om aan te liggen aan een feestmaal HS2 gegeven en hij heeft aan hen HS2000 gegeven, opdat uit de opbrengst hiervan ieder jaar op zijn verjaardag, de 5e Nonen van mei, een gelduitdeling zou worden gehouden voor de iuvenes. Plaats toegekend bij decreet van de decuriones.

 

Soms werd echter ook een sanctieclausule hieraan toegevoegd, opdat de bepaling door de donor gemaakt zou worden nageleefd door de curator van het bedrag. Indien men dan deze stipulatie niet zou opvolgen, dan diende het hele bedrag aan een ander collectief te worden geschonken (Cf. InscrNr. 35)[1487].

[.] Fl(avio) C(ai) f(ilio) Proculeiano [weggelaten] huic pro m[e]rita / sua cultores antistes deae Cereri[s] pat(rono) suo / statuam posuerunt queius ob [de]dicati/onem [weggelaten] donavit cultori/bus s(upra) s(criptis) HS IIII m(ilia) n(ummum) ut [e]x usuris eius summe / omnibus annis X Kal(endas) Ian(uarias) nata[l]e eius spor/tule dividant(ur) quod [---]SIAE s(upra) [s(cripta)] divise non / fuerint tunc ea quan[titas ad(?) rem(?) p(ublicam?) pertinebit(?)] / p(ublice) d(ecreto) d(ecurionum) (InscrNr. 35 - CIL 10, 05654)

 

Voor [.] Flavius Proculeianus, zoon van Caius, [weggelaten] voor hem o.w.v. diens verdiensten hebben de cultores antistes van de godin Ceres voor hun patroon een standbeeld geplaatst. O.w.v. de inhuldiging ervan [weggelaten] heeft hij aan de boven beschreven cultores HS4000 gegeven, opdat uit de opbrengst van die som ieder jaar op diens verjaardag, 10e Kalenden van januari, een gelduitdeling te houden, zodat indien boven beschreven uitdeling niet zou gebeuren, die hoeveelheid dan aan de res publica zou toebehoren. Publiekelijk bij decreet van de decuriones.

 

Dergelijke clausules, maar ook de bepalingen om jaarlijks het geld te spenderen aan een aangelegenheid, zoals het uitdelen van geld of voedsel, het organiseren van spelen of het houden van een banket, droegen ertoe bij dat de levensduur van de stichting langer zou zijn en de geëerde dus langer zou herinnerd worden dan dat hij het zelf kon nagaan.[1488] Het zal dan ook niet verbazen dat het voornamelijk om een tweede of derde-eeuws verschijnsel ging, waarvan de frequentie toenam ter verzekering van de herinnering naarmate ook de economie achteruitging. Indien een gemeente in acute geldproblemen zat, zouden zij er waarschijnlijk niet aan getwijfeld hebben om de kas met het geld van de stichtingen aan te zuiveren.

 

De bedragen, die bij een inhuldiging worden geschonken, gaan van HS70.000 (nr. 17) tot HS1000 (nr. 44), met een gemiddelde van HS13.467 en een mediaan van HS6.000. Twaalf stichtingen bevinden zich onder de grens van HS10.000, en slechts drie erboven.

 

 

6. Functie van het reactie-element.

 

6.1. Algemeen.

 

Vooreerst moeten we bij de interpretatie van de afzonderlijke elementen steeds in gedachte houden, dat wat gezegd werd in een inscriptie, of onbesproken werd gelaten, een deel was van het moedwillig scheppingsproces in de presentatie van de geëerde of overledene.[1489] Ook in het geval van de dedicatio is dit het geval. Hoewel er reeds in de andere delen van de inscriptie een beeld werd opgehangen van de geëerde en zijn nut voor de gemeenschap, worden al diens kwaliteiten in dit element bevestigd en geculmineerd door diens reactie bij de inhuldiging van zijn standbeeld.

 

Een zelfde resultaat werd zeker ook bewerkstelligd door de expliciete uitdrukking van de sommen geld, die gespendeerd en voorzien werden voor giften bij de inhuldiging, voornamelijk bij gelduitdelingen, voedselvoorzieningen per capita en legaten. Het was echter minder de gewoonte om ook de kostprijs van de spelen, van de verscheidene feestmalen en van de ter beschikking gestelde badolie te vermelden, hoewel deze prijzen niet dienden vermeld te worden. Het prestige van de spelen werd hoofdzakelijk bepaald door de duur van het evenement en de voorziene spektakels, waarbij de gladiatorenspelen volgens Mrozek de goedkoopste waren.[1490] Wanneer ook wilde beesten werden ingezet, kon het prestige van de spelen al aanzienlijk stijgen. Zoals gezegd waren de feestmalen voor de Romeinen makkelijk van elkaar te onderscheiden in prestige doordat de Romeinen een uitgebreid kennisveld hadden, door hun goed ontwikkelde eetcultuur.

 

Hierbij kan nog opgemerkt worden dat het geen immense bedragen waren, die een dagloon vervingen. Maar ook geen onredelijk lage bedragen. Het was zeker de moeite om een kijkje te komen nemen. Volgens de prijs van een modius graan kostte een pond van 500 gram minder dan een as. Brood kan dus niet meer dan 3 of 4 as gekost hebben. Anderzijds kostte een sextarius wijn van gemiddelde kwaliteit 1 tot 4 as, bijgevolg een hemina tot 2 as. Met een denarie – of 16 as – per persoon kon men dus een basismaaltijd aanschaffen van brood en wijn – de basisvoedingsmiddelen in het oude Rome.[1491]

 

Het feit dat men moeite, tijd noch geld spaarde om deze extra tekst te vermelden betekent echter wel dat men een groot belang aan de vermelding hechtte. Men zou zelfs kunnen stellen dat het bijna evenveel moeite koste om een – soms heel geëlaboreerde – motivering uit te schrijven.

 

6.2. Invloed op de betrokken partijen.

 

Het lijdt dus geen twijfel dat dit toegevoegde element extra cachet aan de inscriptie gaf, maar vooral ook dat dit effect had op de betrokken partijen. Een ere-inscriptie bewerkstelligde sowieso al dat de geëerde de juiste erkenning kreeg, die hij verdiende. Uiteraard was de teweeggebrachte uitwerking op de geëerde gericht, maar ook de andere partijen namen op één of andere manier deel aan het gebeuren en de eerbetuiging, namelijk de oprichters zelf en het doelpubliek van de gegraveerde tekst.

 

De belangrijkste persoon binnen deze context was – uiteraard – de geëerde zelf. Indien de geëerde ervoor koos om bij de dedicatio een geld- of voedseluitdeling te geven of iets anders te organiseren, dan was dit een extra element dat bijdroeg tot de accumulatie van diens verdiensten en zijn palmares verder aanvulde. Daarbij kon hij deze bewezen diensten nog eens extra benadrukken en in de verf te zetten door deze merites materieel of visueel te veruiterlijken tegenover de rest van de gemeente. Het was als het ware hét bewijs tegenover de oprichters zowel als tegenover de rest van gemeente dat het de geschikte keuze was om juist deze persoon te eren en dat deze het monument waardig was. Daar waar de financiële vrijgevigheid van de geëerde steeds zo werd benadrukt bij de motivering als constitutieve aanleiding tot de oprichting van een ere-inscriptie[1492], kon de geëerde zich zo manifesteren met een status van eeuwige weldoener. Tenslotte zou het ook niet snel vergeten worden door de bevolking; hij zou er nog over aangesproken worden en dát droeg dan weer bij tot het vermeerderen van de persoonlijke fama of gloria[1493], wat voor de Romein zo belangrijk was, zoals onderstaand citaat van Cicero bevestigt[1494]:

Est autem gloria laus recte factorum magnorumque in rem publicam fama meritorum, quae cum optimi cuiusque, tum etiam multitudinis testimonio comprobatur.

 

Maar roem is juist lof voor bewezen en beduidende verdiensten jegens de res publica. Deze roem krijgt zowel van iedere vooraanstaande als ook van de menigte erkenning d.m.v. een bewijs.

 

Maar ook de oprichters hadden baat bij het vermelden van de reactie van de geëerde. Voor hen was het een ratificatie van hun keuze, die in dank werd afgenomen. Zij stonden mee in de spotlights, als verdienstelijke en dankbare oprichters. Zo konden zij als het ware hun sociale status overstijgen - indien zij tot de tussenklasse behoorden - doordat zij handelden zoals de decuriones zouden gedaan hebben. Daarbij verwachtten de oprichters ook dat de dedicatio een extra stimulans zou zijn voor andere potentiële beneficianten, wanneer deze zouden zien wat deze groep overhad voor weldoeners, die aan hun organisatie of gemeente verbonden waren. Daarbij konden de oprichters langs deze weg ook een exemplum stellen voor andere mogelijke kandidaat-weldoeners, waarbij een precedent werd geschapen alsook de verwachting dat anderen dit voorbeeld zouden opvolgen.

 

Een voorbeeld van de dedicantes, die hun eigen sociale status overstijgen, vinden we terug in InscrNr. 476[1495]. Hier zien we dat de iuvenes - de oprichters van het eerbetoon - bij de inhuldiging mee in de kijker stonden, aangezien zij een even groot aandeel in de gelduitdeling kregen als de decuriones.

Sagitti / L(ucio) Egnatio L(uci) f(ilio) Clu(stumina) / Victorino IIIIvir(o) / i(ure) d(icundo) quinq(uennali), patrono / August(alium) itemque / fabr(um), editori iuven(alium) / ob insignis vena/tionis ab eo edita[e], / iuvenes ex aere coll((ato) / patrono. Cuius ob / dedic(ationem) dedit iuven(ibus) sing(ulis) HS XII, / decur(ionibus) HS XII n(ummum) VIv(iris) HS II[---

(InscrNr. 476 - CIL 11, 04580)

 

Voor Lucius Egnatius Victorinus, zoon van Lucius, uit de tribus Clustumina, quattuorvir iure dicundo quiquennalis, patroon van de Augustales en van de fabri, organisator van de iuvenales, omwille van het uitstekende jachtspel, dat door hem werd georganiseerd, hebben de iuvenes uit een geldinzameling voor hun patroon opgericht. Omwille van de inhuldiging (van het eerbetoon) heeft hij aan de iuvenes elk twaalf sestertiën, aan de decuriones twaalf sestertiën en aan de seviri +2 sestertiën gegeven.

 

Daarnaast was dit ook een statement van de oprichters binnen hun competitieve relatie enerzijds met buitenlanders of naburige municipaliteiten en anderzijds met leden van dezelfde groep. Dit laatste moet zich voorgedaan hebben in de gemeenteraad, waar enkelen de oprichting van een eerbetoon voorstelden en anderen zich hiertegen konden verzetten. Een andere mogelijkheid was dat één van de leden van de gemeenteraad akkoord ging met de beslissing en daarbij voorstelde om de financiering van het monument, het sturen van een officieel gezantschap ter bekendmaking van het besluit of de organisatie van de feestelijkheden bij de inhuldiging op zich te nemen en zo zich evergetisch op te stellen.[1496]

 

Tenslotte hebben we nog de groep, waartoe we de – gealfabetiseerde – lezers kunnen rekenen, voor wie de boodschap uiteindelijk bedoeld was, maar ook de inwoners van de gemeente, waarin de honoraire inscriptie werd opgericht. Zij waren vaak de toeschouwers en medebegunstigden bij de dedicatio. Voor hen was de inhuldiging - of de festiviteiten, die naar aanleiding daarvan georganiseerd waren[1497] - een extra feest, dat kon toegevoegd worden aan de festiviteitenkalender van die maand (cf. infra). Het was een bijdrage tot de cohesie en het eenheidsgevoel van een gemeente. Daarbij zouden “de mensen” op deze manier het evergetisme van de geëerde niet zo snel vergeten.

 

6.3. Geen redengevende functie.

 

Tot slot dient nog gezegd dat men de functie van het reactie-element niet mag verwarren met die van de motivering van een inscriptie. In sommige studies wordt beweerd, dat bijvoorbeeld de dedicatio een extra motivatie was tot het oprichten van een standbeeld[1498] en zo dus eerder een redengevend element in de inscriptie zou zijn. Men moet echter bedenken dat – om slechts een voorbeeld te geven – er slechts in 122 van alle bestaande inscripties uit de elf Italische regiones (met een totaal van 76.002) sprake is van een gift bij de inhuldiging verspreid over de eerste drie eeuwen van onze jaartelling. Indien we een dergelijke redenering zouden volgen, zou men pas overgaan tot het oprichten van een inscriptie, indien men zeker was dat een reactie vanwege de geëerde zou volgen. En van zekerheid kan men niet spreken, gezien de infrequentie, waarmee dit element in de opschriften verschijnt.

 

Wat betreft de dedicatio zou men dan eerder een andere grammaticale constructie verwachten, in de trant van “quod ob eius dedicationem dederit”. Dergelijke constructies zien we in de motivering wel terugkomen, wanneer de verdienste nader wordt verklaard en het gaat om een bijwoordelijke redengevende zin. Zo blijkt ook uit de volgende inscriptie[1499].

Voorzijde: T(ito) Flavio Acindyni fil(io) / Quir(ina) Scopelliano duo[r]/um equit(um) Romanor(um) patri adlec/to in decuri(i)s pr(aetori) IIviro iterum / pr(aetori) IIviro quinquennali patrono colon(iae) / huic Privernates cenam Idib(us) Mar(tiis) d[ari] / et statuam ponendam […..]IMIRE c[e]n/[su]erunt ob merita eius quod ob / honor(em) quinquennalitatis ludos scaenicos diebus quinque ediderit / l(ocus) d(atus) d(ecreto) d(ecurionum) // Linkerzijde: XIII K(alendas) Sept(embres) / L(ucio) Aelio Caesare II / P(ublio) Coelio Balbino co(n)s(ulibus) / ob dedicationem crustu[lum] / et mulsum […] / populo dedit (InscrNr. 63: AE 1974, 00228)

 

Voor Titus Flavius Scopellianus, zoon van Acindynus, van de Quirina tribus, vader van twee Romeinse equites, gekozen voor opname in de decuriae, praetor, IIvir voor de tweede keer, praetor, IIvir quinquennalis, patroon van de colonia, voor hem hebben de inwoners van Privernum besloten dat een maaltijd zou gegeven worden op de Iden van maart en dat een standbeeld zou geplaatst worden o.w.v. diens verdiensten, omdat hij o.w.v. zijn ambt van quinquennalis toneelspelen gedurende 5 dagen had georganiseerd. De plaats werd toegekend bij decreet van de decuriones. Op de 13e kalenden van september onder het consulaat van Lucius Aelius Caesar – voor de tweede keer – en Publius Coelius Balbinus heeft hij o.w.v. de inhuldiging koekjes en honingwijn aan het volk gegeven.

 

Hier zien we een duidelijk verschil in de formulering van beide elementen. De gift, die de geëerde heeft gegeven bij het aannemen van zijn ambt als quinquennalis, wordt verwoord in een redengevende zin, hetgeen zijn verdienste uitlegt, daar waar de dedicatio horende bij dit monument in een onafhankelijke zin staat.

 

Wat belangrijker is en ook van toepassing is voor de andere reactie-formules – maar ook bij de dedicatio-formule – is, dat de tekst met de vermelding van de reactie voornamelijk een plaats kreeg nà de eigenlijke ere-inscriptie, als was het om de sequentie van de omstandigheden weer te geven; eerst werd de beslissing genomen door de oprichters, erna werd dit – indien de oprichters niet dezelfde waren als de decuriones – goedgekeurd in de gemeenteraad, erna werd de beslissing bekend gemaakt aan de geëerde in kwestie, waarop deze reageerde op de hieronder beschreven manieren. In de inscriptie volgt de reactie-formule dan ook op het decreet van de decuriones (decrevisset, (ex) decreto decurionum). Wat betreft de dedicatio bemerken we soms dat een ander lettertype werd gebruikt alsook dat het er minder verzorgd uitziet dan de rest van de inscriptie[1500], wat doet vermoeden dat deze tekst ook letterlijk achteraf werd aangebracht.

 

Uit deze argumenten blijkt dan ook dat de dedicatio geen primaire motivatie zijn, maar hoogstens een secundaire, aangezien het de vooropgestelde motivatie bekrachtigd en de genomen beslissing extra legitimeert. De motivatie zelf heeft dus betrekking op het voorafgaande gebeuren of de reputatie van de geëerde, hetwelk geratificeerd wordt door de reactie van de geëerde.

 

 

7. Conclusie.

 

De dedicatio blijkt dus een zeer stereotiep en formulair element te zijn. Door deze kenmerken blijft men echter zeer vaag in de omschrijving van de giften en het voorwerp van inhuldiging, wat het onderwerp moeilijker te onderzoeken maakt. Dit werd nog bemoeilijkt door het gebrek aan informatie uit de literaire, historische bronnen. Zo blijven vele vragen zich opwerpen, zoals wat het onderscheid is tussen de verschillende termen, die gegeven worden aan de verscheidene feestmalen en of de plaatsing van het monument samenviel met de inhuldiging.

 

De inhuldiging van een standbeeld was echter geen evenement dat zomaar uit de lucht kwam vallen of even tussendoor plaatsvond. Zelfs de bekendmaking van het besluit van de dedicantes aan de geëerde zal niet zonder veel omhaal plaatsgevonden hebben, in tegendeel. Beide waren vooraf gepland en geënsceneerd, geschiedden in een publieke omgeving, waarbij de ceremoniële aspecten - zoals de opvoering van een lofrede - niet achterwege werden gelaten. De inhuldiging verschilde echter van de plechtige bekendmaking, omdat de geëerde zich hier als weldadige burger kon opstellen jegens de gemeente.

 

De inhuldiging van een monument moet steeds hebben plaatsgevonden, maar de reden dat ze slechts een aantal keer vermeld werd in de inscripties, houdt verband met de inbreng van de geëerde. Indien de dedicatio een normaal gebruik was, wanneer een standbeeld werd opgericht, diende dit element niet toegevoegd te worden aan de inscriptie. Het ging dan ook om een bedanking van de geëerde door de dedicantes met veel pracht en vertoon, een handeling die uitging van de oprichters. Slechts wanneer de geëerde mee handelde in het ceremonieel gebeuren, werd het gebeuren pas interessant genoeg om in de inscriptie te vermelden.

 

Wat betreft de verspreiding van de vermelding van de vrijgevigheid van de geëerde bij de inhuldiging van diens standbeeld, zien we dat het vooral een fenomeen is dat gebruikelijk was in het centrale gedeelte van het Italische schiereiland en dan voornamelijk uit de 2e en 3e eeuw n.C. dateerden. Of dit te wijten was aan de nabijheid van de hoofdstad of niet, met zijn panis et circenses, is niet zeker te zeggen.

 

Het zijn voornamelijk de hogere klassen van de gemeente, die het meest bevoordeeld werden met de giften bij de inhuldiging. Dit komt overeen met de timocratische natuur van deze giften, die een constante discriminatie inhielden tegenover de lagere klassen ten voordele van de municipale elite. We krijgen aldus een herverdeling van de rijkdom ten nadele van het volk. Ondanks dit vorige heeft het volk wel een groot aandeel in de distributies, zij het voornamelijk op het laagste niveau.

Aangaande de giften gaf men de voorkeur aan geldelijke uitdelingen, al dan niet in combinatie met voedselvoorziening. Mogelijk ligt dit aan de oorspronkelijke aard van de sportulae, zoals ze gekend waren binnen de relatie tussen patroni en clientes. Maar - hoewel de organisatie van een uitdeling nog relatief dragelijk was - werd toch ook vaak gekozen voor moeilijker verwezenlijkbare organisaties, zoals banketten. Men kan echter aannemen dat deze in een eerder intiemere kring plaatsvonden, ook al ging het om een publiek feestmaal. Legaten waren het interessantst voor de gemeenten, maar minder tastbaar voor het grote publiek. Vandaar dat vaak stipulaties werden toegevoegd, opdat het volk jaarlijks van de opbrengst hiervan zouden kunnen profiteren. En opdat deze bepalingen zouden worden nagekomen, kon men ook sanctieclausules opleggen. Hoewel het hele concept heel filantropisch aanvoelt, is dit zeker niet het primaire objectief van de giften bij de inhuldiging. De bedoeling was effectief een indruk bij het volk na te laten, om de herinnering aan de desbetreffende persoon zo lang mogelijk in stand te kunnen houden en zo zijn eigen gloria uit te bouwen over de tijd heen.

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1348] InscrNr. 185: CIL 10, 03759. Acerrae (I, Campania) - 2/3e eeuw n.C.

[1349] Bijlage 129: Overzicht van de inscripties met dedicatio.

[1350] VAN BERCHEM (Denis), Les distributions de blé et l’argent à la plèbe romaine sous l’empire. Doctoraatsverhandeling. Génève, 1939, 179 blz.

[1351] Ibidem, pp. 85-87.

[1352] Ibidem, pp. 102-104.

[1353] Ibidem, pp. 122-124.

[1354] DUNCAN-JONES (RICHARD), An Epigrafic Survey of Costs. In: Papers of the British school at Rome, London: British school at Rome, 1965, XX, pp. 184-306.

[1355] DUNCAN-JONES (Richard), The economy of the Roman Empire: quantitative studies. London: Cambridge University Press, 1982, 2e ed., 414 blz.

[1356] MROZEK (Stanisław), Les distributions d'argent et de nourriture dans les villes italiennes du Haut-Empire romain. In: Latomus: revue d’études latines, Bruxelles: Revue d'études latines 198, 1987, 115 blz.

[1357] MROZEK (Stanisław), Les bénéficiaires des distributions privées d'argent et de nourriture dans les villes italiennes à l'époque du Haut-Empire. In: Epigraphica: rivista italiana di epigrafia. Faenza: Fratelli Lega, 1972, XXXIV, pp. 30-54; idem, Munificentia privata im Bauwesen und Lebensmittel-verteilungen in Italien während des Prinzipates; in: Historia, vol. 27, 1978, Wiesbaden:Steiner, pp. 355-368; idem, Prix et rémunération dans l’Occident romain. (31 av. n.è.-250 de n.è.) In: Societas scientiarum Gedanensis, Gdansk, 1975, 140 blz; idem, Quelques remarques sur les inscriptions rélatives aux distributions privées de l’argent et de la nourriture dans les municipes italiens aux 1,2,3ième sciecle apr. J. C. In: Epigraphica: rivista italiana di epigrafia. Faenza: Fratelli Lega, 1968, XXX, pp. 156-171.

[1358] Cf. MROZEK (Stanisław), Les distributions d'argent et de nourriture…, op. cit., hoofdstuk 1, pp. 9-32.

[1359] Ibidem, hoofdstuk 2, pp. 33-62.

[1360] Ibidem, hoofdstuk 3, pp. 63-82.

[1361] Ibidem, hoofdstuk 4, pp. 83-104.

[1362] Respectievelijk – zoals Mrozek zelf expliceert - de decuriones, *Augustales en andere vrijgelatenen, en andere zoals keizerlijke vrijgelatenen, leden van de ordo senatorius, vrouwen en patroni.

[1363] Deze mening wordt zowel gedeeld door Garnsey (Review in JRS 79 (1989), p. 132.) als door Duncan-Jones (Review in The Classical Review, New Series 40, nr. 1 (1990), p. 181).

[1364] ERKELENZ (Dirk), Die Ehrung als Fest: Wie wurden Ehrenstatuen in de Öffentlichkeit präsentiert? In: ECK (Werner) en HEIL (Matthäus), Senatores populi romani:Realität und mediale Präsentation einer Führungsschicht, Habes, 40, 2005, 73-96.

[1365] PASQUALINI (A.), Note su alcuni aspetti «politici» di un costume di epoca imperiale: «sportulae municipali»; in: Helikon, vol. 9-10, 1969-1970, Roma:Bretschneider, pp. 265-290.

[1366] DONAHUE (J.F.), Roman dining. In: American Journal of Philology, vol. 124,3, 2003, Baltimore (Md.):Johns Hopkins university press.

[1367] Idem, Toward a typology of roman public feasting. In: DONAHUE (J.F.), Roman dining. American Journal of Philology, vol. 124,3, 2003, Baltimore (Md.):Johns Hopkins university press, pp. 423-441.

[1368] Idem, The Roman community at table during the Principate. Ann Arbor (Mich):University of Michigan press,2004,333 blz.

[1369] KAJAVA (Mika), Visceratio. In: Arctos: acta philologica Fennica. Helsinki: Arctos, 1998, XXXII, pp. 109-131.

[1370] MROZEK (Stanisław), Crustulum et mulsum dans les villes italiennes; in: Athenaeum, vol. 50, 1972, Pavia, pp. 294-300.

[1371] LAIRD (Margaret L.), Private Memory and Public Interest: Municipal Identity in Imperial Italy. In: BAR International Series, 1526: The art of citizens, soldiers and freedmen in the Roman world, ed. Eve D’Ambra, Guy P. R. Métraux. Oxford: Archaeopress, 2006, pp. 31-43.

[1372] Dit wordt daarentegen wel onderzocht door Duncan-Jones, cf. supra.

[1373] Dēdicātiō, ōnis f (dedico) (in)wijding. Uit: PINKSTER, H., Latijn/Nederlands Woordenboek. Tweede herziene druk, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003.

[1374] InscrNr. 85: CIL 14, 02408. Bovillae (I, Latium Vetus). - 11/08/169 n.C.

[1375] Cf. Inleiding, 4. Kritische benadering van inscripties als historische bron, 4.1. Oorsprongskritiek, pp. 19-24 en Hoofdstuk 6: Tegenreactie van de dedicati, 2. Reciprociteit, 2.3. Bijzonderheid, pp. 297 e.v.

[1376] Menander Rhetor had in de late derde eeuw n.C. een retorisch leerboek geschreven over hoe een dergelijke laudatio diende opgesteld en voorgedragen te worden door een professionele redenaar. In volgorde dienden volgende elementen besproken te worden: een hommage aan de heerser, lof uitspreken over de geëerde (in zijn werk de stadhouder), de roem en bekendheid van de familie uiteenzetten, de concrete daden en verwezenlijkingen van de geëerde in functie van zijn actuele ambt bewieroken, die vaak de reden vormden van de oprichting, alsook zijn persoonlijke deugden aanduiden, een vergelijking maken met andere voorafgaande ambtsdragers en tenslotte de eerbetonen bespreken, die men de geëerde wou aanbieden. Cf. ERKELENZ, op. cit., pp. 87-93.

[1377] ERKELENZ, op. cit., p. 77.

[1378] Cf. MROZEK.

[1379] Deze premisse is ook de basis voor de stellingen van ERKELENZ, op. cit., pp. 83-87.

[1380] ERKELENZ, op. cit., p. 93.

[1381] Dedicata in de inscripties met catalogusnummers 6, 8, 9, 21, 25, 26, 32, 44, 61, 83, 89, 111 en 114; dedicatum in de inscripties met catalogusnummers 28 en 31; posita in de inscripties met catalogusnummers 34 en 56.

[1382] InscrNr. 399: CIL 09, 04970. Cures Sabini (IV, Samnium) - 01/06/173 n.C.

[1383] InscrNr. 177: CIL 14, 02636. Tusculum (I, Latium Vetus) - 25/05/131 n.C.

[1384] ERKELENZ, op. cit., p. 79.

[1385] Hoofdstuk 3: De monumentale context, 3. Het monument en 4. Type eerbetoon, pp.149-190.

[1386] Bijlage 130: Geografische verspreiding op geheel aantal inscripties met dedicatio. (% per regio, totaal 122).

[1387] Bijlage 131: Geografische verspreiding van de inscripties met dedicatio op geheel aantal ere-inscripties. (% per regio, totaal 696).

[1388] Bijlage 132: Geografische verspreiding van de inscripties met dedicatio op geheel aantal inscripties. (% per regio, totaal 76.002)

[1389] Cf. DUNCAN-JONES, R., op. cit., pp. 220.

[1390] Cf. DUNCAN-JONES, R., op. cit., pp. 214.

[1391] Cf. DONAHUE (John F.), op. cit., pp. 423-441.

[1392] Cf. InscrNr. 280: CIL 10, 00688. Surrentum (I, Campania) - 1e E n.C.: ll. 10-11 hic togae vir[ilis die] / crustulum et mulsum populo [dedit]

[1393] Bijlage 133: Chronologische verspreiding van de inscripties met dedicatio.

[1394] Bijlage 134: Dagen van oprichting.

[1395] ERKELENZ, op. cit., pp. 84-85.

[1396] InscrNr. 63: dedicatio op de dertiende kalenden van september (20 aug.), verjaardag op de iden van maart (15 ma.); InscrNr. 122: dedicatio op de vijftiende kalenden van januari (18 dec.), verjaardag op de iden van maart (15 ma.); InscrNr. 344: dedicatio op de vijfde kalenden van april (29 ma.), verjaardag op de derde iden van december (11 dec.).

[1397] Erkelenz maakte onafhankelijk dezelfde bedenking. ERKELENZ, op. cit., p. 85; STEPHAN (E.), Honoratioren, Griechen, Polisbürger. Kollektive Identitäten innerhalb der Oberschicht des kaiserzeitlichen Kleinasien, Göttingen, 2002, p. 86.

[1398] Cf. Bijlage 135: Romeinse kalender, Uit: LATTE (Kurt), Römische Religionsgeschichte. In: Handbuch der Altertumswissenschaft, abt. 5, teil 4; München:Beck,1960, pp. 433-444.

[1399] LASSÈRE (Jean-Marie), Manuel d'épigraphie romaine, Paris: Picard, 2005, pp. 538-539.

[1400] Cf. BRIND’AMOUR, Le calendrier romain, Récherches chronologiques. Ottawa, 1983.

[1401] Bijlage 134: Dagen van oprichting.

[1402] Cf. ook Bijlage 134: Dagen van oprichting.

[1403] InscrNr. 498: CIL 11, 07805. Ocriculum (VI, Umbria) - 26/02/247-8.

[1404] TURCAN, op. cit., p. 102; OVIDIUS, Fasti, 2.33.

[1405] Cf. DONAHUE (John F.), Toward a typology of roman public feasting; in: American Journal of Philology, 2003, vol. 124, Baltimore: The Johns Hopkins University Press, pp. 423-441.

[1406] Bijlage 136: Sociale status van de evergeet.

[1407] Deze tendens doet zich eveneens voor, wanneer we de individuele categorieën van giften gaan bekijken op de sociale status van de geëerde. Dit wordt bevestigd door de historici, die zich met de resp. giften bezighielden. Cf. hiervoor DUNCAN-JONES, An Epigraphic…, op. cit., pp. 220-221 (sportulae); MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., pp. 63-82 (sportulae, voedsel, legaten, alimentatie).

[1408] ERKELENZ, op. cit., p. 94.

[1409] Cf. Bijlage 4: Evergetisme van de geëerde bij de dedicatio.

[1410] Combinatie van giften: InscrNrs. 2, 5, 6, 40, 66, 67, 67, 80, 99, 185, 224, 229, 232, 266, 297, 318, 332, 333, 343, 394, 399, 400, 407, 415, 422, 439, 460, 461, 462, 473, 477, 482, 483, 506, 507, 508, 514, 515, 524, 536, 545, 573, 579, 585, 599.

[1411] InscrNr. 67: CIL 10, 05968. Signia (I, Latium Adjectum), 3e E n.C.

[1412] De aantallen uit deze paragraaf komen uit DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., pp. 215-217.

[1413] Paulus, Digestae, L, 2, 7.

[1414] Cf. DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., pp. 215.

[1415] Cf. CIL IX, 4971, na berekening o.b.v. 2 triclinia (9 zitplaatsen per triclinium) te Cures Sabini.

[1416] CIL II, 4511 te Barcino, Hispania Tarraconensis.

[1417] Decuria, ae f (decem; vgl. centuria): decuria, afdeling van tien personen. Uit: PINKSTER, op. cit.; Maximum grootte van een college van ca. 1200 leden te Rome in het collegium fabrum et tignuariorum, Uit: WALTZING, J.P., Étude historique sur les corporations professionnelles chez les Romains depuis les origines jusqu’à la chute de l’Empire d’Occident, Bruxelles:Hayez,1895-1896 en DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., pp. 216.

[1418] DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., pp. 216.

[1419] InscrNr. 332: AE 1948, 00084. Lupiae (II, Apulia et Calabria) - 2-4e eeuw n.C.

[1420] sportula, ae f (demin. v. sporta): 1. (pre- en postklass.) mandje, ihb. gevuld met eten of geld; geschenk, bestaand uit eten of geld. Uit: PINKSTER, op. cit.

[1421] Cf. InscrNrs. 2, 5, 6, 40, 67, 80, 99, 224, 229, 232, 266, 297, 318, 343, 344, 399, 400, 415, 439, 461, 473, 474, 477, 482, 483, 506, 507, 508, 514, 524, 545, 574, 579, 599; DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., p. 211.

[1422] PASQUALINI (A.), Note su alcuni aspetti «politici» di un costume di epoca imperiale: «sportulae municipali». in: Helikon, vol. 9-10, 1969-1970, Roma:Bretschneider, pp. 266-267.

[1423] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., p. 36.

[1424] VAN BERCHEM, op. cit., pp. 119-123.

[1425] VAN BERCHEM, op. cit., p. 158.

[1426] Martialis, Epigrammata, boek 1, gedicht 59.

[1427] http://www.weblettres.net/languesanc/index.php

[1428] PASQUALINI, op. cit., p. 266.

[1429] Cf. PLINIUS, Epistulae, X, 116: “Qui uirilem togam sumunt uel nuptias faciunt uel ineunt magistratum uel opus publicum dedicant, solent totam bulen atque etiam e plebe non exiguum numerum uocare binosque denarios uel singulos dare.”

[1430] Voorbeeld uit dit corpus, cf. vn. 46 uit dit hoofdstuk.

[1431] Cf. Ook APULEIUS, Apologia, 87: quippe ita placuerat, in suburbana uilla potius ut coniungeremur, ne ciues denuo ad sportulas conuolarent, cum haud pridem Pudentilla de suo quinquaginta milia nummum <in> populum expunxisset ea die, qua Pontianus uxorem duxit et hic puerulus toga est inuolutus, praeterea, ut conuiuiis multis ac molestiis supersederemus, quae ferme ex more nouis maritis obeunda sunt.

[1432] DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., p. 210.

[1433] Bijlage 138: Regionale verspreiding van sportulae.

[1434] DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., vn. 122.

[1435] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., p. 9.

[1436] Bijlage 139: Regionale voorkeur van sportulae?

[1437] Gelijkaardige bevindingen bij DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., p. 219-220.

[1438] Bijlage 140: Chronologische verspreiding van sportulae.

[1439] Gelijkaardige bevinden als DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., p. 218-219.

[1440] 9 (1): betekent dat onder dit aantal ook een inscriptie is gerekend, die over een langere periode wordt gedateerd, maar dewelke periode wel grotendeels valt in de regeerperiode van deze keizer.

[1441] DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., p. 210.

[1442] Bijlage 142: Aantal sportulae per begunstigde.

[1443] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., p. 35; DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., pp. 211-212.

[1444] Gelijkaardige resultaten als DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., p. 214.

[1445] InscrNr. 370: CIL 10, 00416. Volcei (III, Bruttium et Lucania) - 161-180 n.C.

[1446] DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., p. 211.

[1447] DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., p. 214.

[1448] DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., p. 217.

[1449] InscrNrs. 317, 318, 375, 478, 536, 539, 540, 683.

[1450] InscrNrs. 2, 39, 59, 84, 99, 297, 339, 349, 342, 349, 395, 401, 473, 501.

[1451] Bijlage 143: Combinatie van sportulae met andere giften.

[1452] PLINIUS, Epistulae, boek 2, brief 4, sectie 4, lijn 4.

[1453] Praesentes: InscrNrs. 39, 119, 122, 131, 198, 358, 527,694.

[1454] InscrNrs. 358 (ea hora), 122 (hora II), 131 (hora II).

[1455] InscrNrs. 122, 131.

[1456] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., p. 47.

[1457] VAN BERCHEM, op. cit., pp. 84-86.

[1458] Bijlage 144: Financiële voorziening voor voedsel: geografische spreiding per regio.

[1459] Bijlage 145: Financiële voorziening voor voedsel: chronologische spreiding (algemeen) en Cf. Bijlage 145: Financiële voorziening voor voedsel: Chronologische spreiding (per regeerperiode)

[1460] 3 (1): betekent dat onder dit aantal ook een inscriptie is gerekend, die over een langere periode wordt gedateerd, maar dewelke periode wel grotendeels valt in de regeerperiode van deze keizer.

[1461] Bijlage 142: Financiële voorziening voor voedsel: aantal per begunstigde.

[1462] Bijlage 146: Feestmalen bij de dedicatio: sociale voorkeur.

[1463] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., pp. 41-42.

[1464] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., p. 34.

[1465] DUNCAN-JONES, An Epigraphic Survey…, op. cit., p. 210.

[1466] DONAHUE, The Roman community…, op. cit., pp. 7-8.

[1467] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., p. 43.

[1468] DONAHUE, The Roman community…, op. cit., pp. 11-12.

[1469] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., pp. 37-39.

[1470] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., pp. 37-39.

[1471] DONAHUE, The Roman community…, op. cit., pp. 9.

[1472] Recepten werden voorgesteld door Sabellicum, Quirus en Faronicus.

[1473] DUMÉZIL (Georges), Fêtes romaines d’été et d’automne suivi de Dix questions romaines. In: Bibliothèque des sciences humaines, Paris:Gallimard, 1975, pp. 105.

[1474] Cf. COLUMELLA, De Re Rustica, 12.41: men haalde uit de wijnkuip het druivensap, en deed dit in een urne, waaraan tien pond voortreffelijke honing werd toegevoegd. Dit moest men met zorg mengen, erna in een aardewerken recipiënt doen (lagera), die men klaarde met gips en op de vloer zette. Na eenendertig dagen diende men het recipiënt te openen, de most zacht uit te schenken in een andere vaas om ze te klaren en tenslotte deze laatste vaas af te sluiten met een pleisterlaag en in de rook te plaatsen.

[1475] InscrNr. 39: CIL 10, 05853. Ferentinum (I, Latium Adjectum) - 2e E n.C.: crustul(i) p(ondo) I mulsi hemin(a)

[1476] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., pp. 39-41; MROZEK, Crustulum…, op. cit., pp. 296-297.

[1477] KAJAVA, op. cit., pp. 109-111.

[1478] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., pp. 42-43.

[1479] KAJAVA, op. cit., pp. 121-122.

[1480] InscrNrs. 344, 514.

[1481] KAJAVA, op. cit., pp.123-124.

[1482] SENECA, Epistulae, 73.8.

[1483] KAJAVA, op. cit., p. 124.

[1484] Bijlage 146: Feestmalen bij de dedicatio: sociale voorkeur.

[1485] Cf. MROZEK (Stanisław), Crustulum et mulsum dans les villes italiennes; in: Athenaeum, vol. 50, 1972, Pavia, pp. 294-300.

[1486] InscrNr. 37: CIL 10, 05657. Fabrateria Vetus (I, Latium Adjectum) - 3e E n.C.

[1487] InscrNr. 35: CIL 10, 05654. Fabrateria Vetus (I, Latium Adjectum) - 3e E n.C.

[1488] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., pp. 53-58.

[1489] Cf. GRAHAM (Amma-Jayne), The Burial of the Urban Poor in the Late Republic and Early Empire. In: BAR, International Series 1565, 2006, pp. 24.

[1490] MROZEK, Les distributions d’argent et de nourriture…, op. cit., p. 81.

[1491] Cf. MROZEK (S.), Crustulum et mulsum… op. cit., pp. 296-297.

[1492] Cf. hoofdstuk 4: Motivering, pp. 206-211.

[1493] Voor fama, cf. FORBIS, E., Municipal Virtues in the Roman Empire. The Evidence of Italian Honorary Inscriptions, Stuttgart: BG Teubner, 1996, 273 blz.

[1494] Cf. CICERO, Philippicae, 1.29.

[1495] InscrNr. 476: CIL 11, 04580. Carsulae (VI, Umbria) - 2/3e E n.C. (na 180 n.C.)

[1496] ERKELENZ, op. cit., pp. 80-81.

[1497] ERKELENZ, op. cit., pp. 81-82.

[1498] Cf. FORBIS, E., op. cit., pp. 33.

[1499] InscrNr. 63: AE 1974, 00228. Privernum (I, Latium Adjectum). 20/08/137 n.C.

[1500] Cf. InscrNr. 143: CIL 14, 05345. Ostia Antica (I, Latium Vetus) uit 184 n.C.