Tituli honorarii, monumentale eregedenktekens. Ere-inscripties ten tijde van het Principaat op het Italisch schiereiland. Een statistisch-epigrafisch onderzoek. (Annelies De Bondt) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL 2
Correlatie tussen de elementen.
Het model van de honoraire inscriptie.
Nu we de individuele elementen één voor één bekeken hebben, is het moment aangebroken om een inscriptie aan te bieden, dat als model kan dienen voor dé titulus honorarius. Om deze te vinden, dienden een aantal voorwaarden vervuld te worden.
Eerst en vooral moest het gaan om een inscriptie, die niet werd beschadigd door de tand des tijds, opdat we de gehele tekst zouden kunnen lezen en waarbij onze conclusies niet op premissen en veronderstellingen zouden moeten stoelen. Dit is eigenlijk al een enorme filter op zich, omdat er relatief weinig inscripties in perfecte toestand aan ons zijn overgeleverd.
Ten tweede diende ieder element, dat we telkens hebben besproken per hoofdstuk, voor te komen in deze inscriptie, opdat we van een model zouden kunnen spreken. Ook dit beperkte het aantal inscripties weerom. Zoals reeds gezegd werd, waren de individuele formules, die in de respectievelijke hoofdstukken werden besproken, wel typische formularia voor dit type inscripties, maar slechts zelden vinden we al deze elementen terug in dezelfde inscriptie.
Op de derde plaats dienden de individuele elementen nog eens representatief te zijn voor de meest frequente tendensen, die werden opgemerkt binnen ieder bestanddeel. Dit wil dus zeggen dat de geëerde, de oprichters, het motief, de financiering en de reactie van de geëerde telkens de meest typische en meest frequente vorm moesten hebben.
Na deze drie filters te hebben doorlopen, hebben we toch nog een aantal inscripties kunnen onderscheiden, die aan dit profiel voldeden. Slechts één wordt hier echter weergegeven, opdat we de verschillende elementen nog eens zouden kunnen overlopen en de afwijkingen op de standaard zouden kunnen bespreken. Het gaat namelijk om InscrNr. 471.[1501] Deze inscriptie is afkomstig uit de tweede best vertegenwoordigde regio, namelijk Umbria (regio VI) en dateert zelfs uit de late tweede eeuw, de periode waarin dit type inscriptie culmineerde. Laten we vervolgens de verschillende elementen één voor één even overlopen, aan de hand van de cijfermarkeringen, die werden aangebracht bij de individuele elementen.
(1) C(aio) Veianio C(ai) fil(io) / Cor(nelia) Rufo fil(io) / aedili IIIIvir(o) i(ure) d(icundo) patro/no municipi(i) et complu/rium civitatium equo pu/blico curat(ori) rei p(ublicae) Plestinor(um) / dato a maximis Impp(eratoribus) Anto/nino Aug(usto) [[et Commodo Aug(usto)]] / Antonini Aug(usti) f(ilio) flamini di/vor(um) Aug(ustorum) Laurenti sacerdotio / ornato huius pater annonae / caritates saepius sustinuit / epulum frequenter dedit / (2) municipes Camertes (4) ob plurim(a) / et maxima benef(icia) patris eius et ips(ius) / in se conlata (6) honor(e) accepto / (5) quo<d> contuler(ant) remisit (3) cuius (7) dedic(atione) epul[um] d(edit) l(ocus) d(atus) d(ecreto) d(ecurionum)
(1) De geëerde, Caius Veianius Rufus.
Om het profiel van deze man te leren kennen - want het waren voornamelijk mannen, die in de inscripties geëerd werden - moeten we de carrière, die een groot deel van de inscriptie inneemt, van naderbij bekijken. Het gaat hier blijkbaar om een ridder (equo publico), die voornamelijk functies heeft uitgeoefend op municipaal vlak (aedilis, quattuorvir iure dicundo), maar ook een ambt heeft bekleed, waarvoor hij door de keizer was aangesteld (curator rei publicae). Deze man behoorde aldus tot de lokale municipale elite en meer bepaald tot de honorifieke equites. De code, die we aan een dergelijk man hadden toegekend op basis van zijn carrière, was 3.1.
Beter was misschien geweest, indien deze inscriptie was opgericht voor een man uit de gewone municipale bourgeoisie, aangezien deze categorie - die met de code 4.(2.) werd aangeduid, omdat deze mannen het vaakst geëerd werden. Maar ook deze man behoorde tot de municipale elite, die zelden hun lokaliteit verlieten.
De bedoeling is hier vooral om de tegenstelling te schetsen tussen de lokale sociale elite, die het meest geëerd werd, en de rijkselite, die - ondanks hun grotere invloed en prestige - meer naar de achtergrond verhuizen. Hoewel de band tussen de patria en zijn cives onbreekbaar lijkt, leek deze tussen de individuen enerzijds, die het grootste deel van hun tijd binnen deze gemeente verbleven, en diezelfde municipaliteit anderzijds van meer intense en misschien zelfs meer affectieve aard te zijn geweest.
Er waren echter ook een aantal groepen, die slechts gering als geëerden optraden. Zo zagen we dat de *Augustales en bestuursleden van andere colleges, die geen municipale bestuursfunctie hadden uitgeoefend, maar ook vrouwen veel minder geëerd werden. Specifiek voor deze laatste categorie, is dat ook de vrouwen geëerd werden om de (semi-) publieke functies, die zij hadden uitgeoefend op religieus vlak. Ook als patronae kwamen zij vaak voor, waardoor deze minst voorkomende categorie geëerden eigenlijk even typisch is als de meest frequente categorie: beide hadden een belangrijke rol binnen hun gemeente, hetzij door het uitoefenen van een publieke functie, hetzij door de verantwoordelijkheid van het patroonschap.
(2) De dedicantes: de inwoners van het municipium Camerinum.
Hoewel zowel individuen als collectieven als dedicantes konden optreden, zijn het voornamelijk de collectieven, die in de ere-inscripties de bovenhand halen. In deze inscriptie zien we dat het gehele burgerkorps van de gemeente Camerinum zich had ingespannen om Rufus te kunnen eren. En net de participatie van het volk bleek zo eigen te zijn aan de ere-inscripties, hoewel dit vaak gebeurde in samenwerking met de gemeenteraadsleden, die ook hier in de term municipes vervat zijn. Veel meer informatie dan dit kreeg de lezer niet, maar dat was dan ook niet nodig: de schets van de oprichters werd onmiddellijk duidelijk door een woord, dat de relatie met de geëerde aanhaalde, in casu had men dan patrono municipii naar voor kunnen schuiven.
Naast het volk traden andere grote groeperingen binnen een gemeenschap op als oprichters, hoofdzakelijk ging het om groepen, die zelf in hun financiële noden voorzagen dankzij bijdragen aan een collectieve kas, waaruit de oprichtingen werden gefinancierd. Het gaat hier om de decuriones, *Augustales en colleges van velerlei aard.
De afwijkende tendens was dus de oprichting van een publiek standbeeld door individuen. Deze waren voornamelijk door hun lidmaatschap van de familia of van de gens gedreven een dergelijke handeling te stellen. Dit gebeurde echter veel minder, waarschijnlijk omdat de meeste giften in de vorm van een standbeeld tussen individuen onderling op private plaatsen kwamen te staan en vaak eerder religieus, mythologisch en kunstzinnig van aard waren.
(3) Het monument: een statua.
In deze inscriptie krijgen we alleen informatie over het eerbetoon door een aanwijzend voornaamwoord, dat men vermeldde om het onderwerp van de inhuldiging aan te duiden. Eigenlijk was het stilzwijgen van de inscriptie over de aard van het monument geen anomalie, aangezien de uiterlijke vorm, plaatsing en context meestal voor zich spraken en het prestige van de geëerde, of alvast van het eerbetoon door het publiek met één enkele oogopslag kon worden afgelezen.
Deze drie voorgenoemde elementen - plaatsing, vorm en context - waren namelijk nooit onschuldig. Er waren daarbij nog factoren, die het meest beduidend waren voor het prestige, dat aan de inscriptie en de geëerde toekwam. Ten eerste hadden we de zichtbaarheid van het beeld - wat kon bevorderd worden door een hoger postament, een groter standbeeld, liefst meer in het oog springend van vorm zoals een ruiterstandbeeld en de locatie, zoals op een forum. Ten tweede zou de naburigheid van andere opvallende elementen, zoals een verguld standbeeld, een afgezwakte glans geven aan de aanliggende standbeelden en zo ook de geëerden onrechtstreeks mee in de schijnwerpers brengen. Tenslotte was ook de frequentie hiervoor van belang, zoals de frequentie van het aantal standbeelden in de buurt.
We hebben echter meer externe informatie over het standbeeld dan interne, waarbij gewag wordt gemaakt van een marmeren standbeeld en waarvan het beeld afgebroken was aan de basis. Marmer - ook gepolijste steen noemden de Romeinen marmer - was het meest populaire basismateriaal. Zelfs het feit dat het standbeeld slechts nog voor een deel is overgeleverd, is een van de meest voorkomende fenomenen. Beelden, maar vaak ook basissen, waren doorheen de tijd gegeerd als bouwmateriaal of als versiering, waardoor slechts een beperkt aantal inscripties aan ons zijn overgeleverd, in tegenstelling tot de massa, die ooit voorhanden moet zijn geweest.
De afwijkende tendens met betrekking tot dit element, was de toekenning van andere huldeblijken dan een erestandbeeld. In dergelijke gevallen ging het voornamelijk om waardigheidsinsignes. Dit hield echter wel een contradictio in terminis in: we vernemen slechts over deze andere eretekens door middel van inscripties, wat ons aldus weerom brengt tot de oprichting van erestandbeelden, of de honoraire vermelding ervan in andere types opschriften?
(4) Vrijgevigheid als reden.
In deze inscriptie krijgen we eigenlijk twee motivaties voor de oprichting. De eerste betreft eigenlijk meer een eervolle vermelding, dan een motivatie, maar kan op beide wijzen geïnterpreteerd worden: de vader van Rufus moet naambekendheid verworven hebben door regelmatig banketten te hebben geven, die beschouwd werden als een aanvulling op de voedselbevoorrading en lijkt te verwijzen naar een regelmatige voedselschaarste te Camerinum (huius pater annonae caritates saepius sustinuit epulum frequenter dedit).
Maar niet alleen was diens vader een weldoener van formaat, zoon Rufus hoefde namelijk niet onder te doen voor hem. Zijn verdiensten betreffen beneficia, financiële weldaden (ob plurima et maxima beneficia patris eius et ipsius in se conlata). En zo zijn we gekomen tot wat de oprichters als een van de belangrijkste, zoniet dé belangrijkste kwaliteit, beschouwden bij een man: zijn vrijgevigheid jegens het publiek, om het even in welke vorm dit zich manifesteerde. De meest frequente formulering voor de motivering is dan wel “ob merita eius”, maar ook deze term kan een dergelijke financiële vrijgevigheid verwoorden, gezien de engere betekenis van het woord.
Hoe prijzenswaardig dergelijke personen ook waren, voor iedere partij had deze vrijgevigheid echter een andere betekenis. Voor het volk en de gemeenschap was het een welkome verlichting van de lasten, die zich vooral in de tweede en derde eeuw opstapelden, terwijl de weldoeners op deze manier de gunst van het volk aan zich konden binden, stemmen konden ronselen voor de gemeentelijke verkiezingen en, niet in het minste, reserveerden zij op die manier een prestigieus plekje in het collectieve geheugen. Daarom kan men bij beide partijen echter nooit spreken van vrijgevigheden als onbaatzuchtige handelingen.
(5) Een geldinzameling ter bekostiging van de oprichting.
Hoewel de inscripties normaal eerder zwijgen over de herkomst van de financiën voor de oprichting, wordt hier echter wel melding gemaakt van een geldinzameling. Deze financiering was de vaakst voorkomende van de vermeldingen in de inscripties, waarbij ook aan dit element een zeker prestige werd verbonden, dat voornamelijk betrekking had op de oprichters en in mindere mate op de geëerde. In het laatste geval kan men deze frasering interpreteren als een impliciet bewijs voor de kwaliteiten van de man in kwestie: net omdat men zo geïnspireerd was om deze man, met dergelijke voortreffelijke deugden, te eren, heeft men alles in zijn werking gezet om dit te kunnen bewerkstelligen. Maar meer dan de deugden van de geëerde, werd de gedrevenheid van de oprichters op deze manier in de verf gezet.
De populairste standaardformule was eigenlijk ex aere conlato. Het zelfde concept van een geldinzameling wordt hier echter ietwat anders uitgedrukt, hoewel de basis voor beide formules dezelfde is: het werkwoord collocare. Minder frequent was echter de formule pecunia publica, hetgeen de uitzondering op de regel verwoorde: normaal werden oprichtingen eerder uit private gelden opgericht - bijvoorbeeld wanneer een gemeenteraadslid de financiering op zich wou nemen - terwijl het kasgeld meestal voor andere doeleinden werd opgespaard.
(6) De tevredenheid van Rufus.
Ook wat betreft de reactie, beantwoordde Rufus aan het algemeen waarneembare ideaal. Wanneer de beslissing van de dedicantes werd overgebracht aan deze persoon om een standbeeld voor hem op te richten, betoonde de man zich dankbaar en blij met de eer, zoals iedere man zou moeten doen, indien hij een dergelijk eerbetoon kreeg toebedeeld. Alsof dit enthousiasme nog niet genoeg was, wou Rufus zijn genoegen nogmaals uiten door het geld van de oprichting terug te betalen aan de oprichters. Heel deze situatie kan worden verwoord door middel van vier woorden, zijnde honore accepto impensam remisit of honore contentus impensam remisit. Maar ook hier kan men bemerken dat het niet louter om een vrijgevige of goedgeluimde bui ging vanwege de geëerde, maar eerder een weldoordachte beslissing om persoonlijk baat te kunnen halen uit de situatie, die zich misschien maar een keer in iemands leven kon voltrekken.
Minder frequent zijn echter de inscripties, waarbij men zich bescheiden opstelde. In dergelijke gevallen aanvaardde men slechts een deel van het oorspronkelijk geplande eerbetoon. De grootste anomalie zat echter in de weigering. Het lijkt evident dat een dergelijke houding werd verzwegen voor het publiek, omdat de geëerde zich zo afschermend, onwillig en ondankbaar opstelde. Anderzijds was dit ook een blijk van extreme bescheidenheid, maar dit werd althans niet geapprecieerd. Vandaar dat we dan ook eerder de formule honore contentus impensam remisit vermeldde in de inscripties.
(7) De climax: de inhuldiging van het beeld.
Het laatste element, dat ook het laatst in de inscripties aan bod kwam, was de dedicatio of inhuldiging. Eigenlijk werd dit element alleen maar vermeld, indien de geëerde meer deed op de inhuldiging dan alleen maar opdagen. In de inscriptie in kwestie zien we de frase dedicatione epulum dedit staan, waaruit blijkt dat Rufus bij de inhuldiging een feestmaal organiseerde voor zijn oprichters. Hoewel gelduitdelingen meer frequent waren, was deze gift iets prestigieuzer van aard, vanwege de organisatorische moeilijkheden, die een dergelijk evenement met zich meebracht, maar ook nog steeds frequent.
Wat minder frequent was, maar zich dan ook zelden als enkele gift bij de inhuldiging voordeed, was de organisatie van spelen of de ter beschikking stelling van badolie. Ook legaten komen in frequentie iets minder aan bod. Hier zat wellicht een filosofie achter. De geld- en voedselbedelingen waren de meest visuele en blijkbaar ook de meest geapprecieerde giften, die de grootste indruk achterlieten op de publieke opinie en het collectief geheugen. Een legaat was veel minder tastbaar, wanneer het zonder meer aan de gemeentekas werd geschonken en badolie was eigenlijk maar triviaal, aangezien het deel uitmaakte van het (quasi-)dagelijkse gebeuren.
Sequentie van de gebeurtenissen.
Tenslotte kunnen we nog eens nagaan hoe de procedure eigenlijk verliep, beginnende met het voorstel tot de effectieve uitvoering van de oprichting van een eremonument, met de inscriptie van Rufus als casus. Want hoewel de vaagheid en het stilzwijgen van de inscripties eerder een spontaan en willekeurig gebeuren suggereert, was dit allesbehalve het geval. Iedere handeling was daarentegen danig goed uitgedacht, zodat de hele sequentie een quasi-rituele uitstraling had.
Hoewel het voorstel tot de oprichting van een standbeeld het begin van de procedure was, is de echte aanvang veel vroeger te dateren. Het is de dag, dat een bepaald individu besloot om zich vrijgevig te betonen, die het gehele gebeuren op gang zette. In navolging van zijn vader was ook Rufus gestart met zijn charme-offensief jegens zijn gemeente door aan weldaden te doen, die waarschijnlijk hoofdzakelijk financieel van aard waren. Wanneer de inwoners zich danig begonnen bewust te worden van het nut van een dergelijke persoon en van diens even welvarende familie, begon het plan te rijpen om deze persoon te vriend te houden en te bedanken voor zijn diensten. Maar ook al was er een plan, men moest eerst geld zien vrij te maken voor een dergelijke kostelijke gebeurtenis, waarop men besloot een geldinzameling te houden.
Nu het geld was ingezameld kon de officiële procedure in gang gezet worden. Het voorstel werd - deze keer officieel - voor de gemeenteraad gebracht, waarop het voorstel werd goedgekeurd. Ondertussen moet de geëerde in spe zich zeker al bewust zijn geworden van de op handen zijnde gebeurtenissen, aangezien dit ook zijn primair oogmerk was. Een datum werd afgesproken tussen de geëerde in spe en de decuriones, waarop een officiële delegatie hem op een afgesproken plaats en tijdstip zou op de hoogte komen brengen van de stand van zaken, hetgeen zonder twijfel als een publieke gebeurtenis moet zijn plaatsgevonden. Rufus had reeds bedenktijd gehad over hoe hij zou reageren en had uiteindelijk besloten het geld terug te betalen aan de oprichters.
Vervolgens zou de curator van deze opdracht het proces in gang zetten om een standbeeld aan te schaffen, dat - naar mening van de oprichters - voldoende zou passen bij de eer, die de man in kwestie verdiende en volgens de hoeveelheid geld, dat hiervoor vrij was gekomen. De climax van het gehele proces moet hebben plaatsgevonden op de dag van de inhuldiging. Op deze dag werd het standbeeld officieel en publiekelijk voorgesteld aan de gemeenschap, waarbij Rufus zijn roem alleen maar vermeerderde door diezelfde dag een maaltijd te voorzien.
Dit is inderdaad slechts een hypothetische reconstructie van hoe het zou kunnen verlopen hebben, maar illustreert zeer goed dat het niet zomaar om een willekeurige gebeurtenis ging, maar wel degelijk om een wel doordachte constructie en aaneenrijging van allerlei officiële en semi-officiële aangelegenheden.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1501] InscrNr. 471: CIL 11, 05635. Camerinum (VI, Umbria) - 177-200 n.C.