Tituli honorarii, monumentale eregedenktekens. Ere-inscripties ten tijde van het Principaat op het Italisch schiereiland. Een statistisch-epigrafisch onderzoek. (Annelies De Bondt) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL 1
Analyse van de elementen.
Hoofdstuk 6. Tegenreactie van de dedicati.
Tot hier werd steeds het traditionele gedeelte van de honorifieke inscriptie besproken, namelijk de naam van één of meerdere dedicati in de datief, vervolgens diens cursus honorum, betrekkingen of lidmaatschappen, eventueel de motivering voor de oprichting en de financiering ervan, met tenslotte de vermelding van de dedican(te)s. In een aantal gevallen gebeurt het echter, dat de inscriptie nog even doorgaat na dit laatste element, dat over het algemeen als afsluiter kan beschouwd worden van dit traditionele gedeelte. Hier hebben we het niet over de formule l(ocus) d(atus) d(ecreto) d(ecurionum), wat verwijst naar de juridische goedkeuring, besluitvorming en plaatsaanduiding door de decuriones. De aandacht gaat hier echter naar de formulering van de reactie van de geëerde op deze aan hem of haar toegekende eer.
Deze reactie kunnen we opdelen in verscheidene deelaspecten. Eén van deze deelaspecten wordt echter in het volgende hoofdstuk besproken – nl. de dedicatio – aangezien dit een afzonderlijk fenomeen was met een eigen organisatie. Bij deze categorie gaat men namelijk verder dan een loutere terugbetaling van de kosten en stuurt men er – vaak – op aan een ruimere groep dan alleen de dedican(te)s te begunstigen. In het deelaspect dat hier echter van belang is, betoont men zich vrijgevig en van goede wil door de (on)kosten van de oprichting – gedeeltelijk of geheel – te willen opvangen. Dit was ergo een voornamelijk financieel gebaar van de geëerde om iets terug te doen voor de dedicantes als was het een – al dan niet expliciete – bedanking. Tenslotte hebben we het element, waarbij de geëerde zijn appreciatie betoont tegenover de oprichters en dus al dan niet positief reageerde op deze aangeboden erkenning.
Blijkbaar werd er wel degelijk voldoende belang gehecht aan het gegeven of de geëerde al dan niet reageerde, aangezien de reactieformuleringen vaak even lang of zelfs uitgebreider zijn dan de eigenlijke honorifieke inscriptie zelf. Men telde dus eigenlijk meer geld neer om die extra tekst te laten aanbrengen en dit getuigt eveneens van het belang. We kunnen ons zelfs de vraag stellen, of men het aanbrengen van de tekst op het monument uitstelde tot na de inhuldiging of tenminste tot na het moment, waarop de geëerde reageerde, zich eventueel tevreden betoonde met de eer en liet weten dat hij een wederkerige daad zou stellen. Over deze vraagstelling en bijbehorende these volgt later meer.
In verband met dit element dient nog gezegd, dat het vermelden van de reactie geen algemeen voorkomend fenomeen was, wat blijkt uit de infrequentie van het element in de inscripties. Aangezien via zoekwoorden werd gezocht naar de hier van toepassing zijnde formules, zien we dat dit element slechts matig voorkomt. Er zijn dan ook nog een groot aantal honoraire opschriften zonder getuigenis van een reactie, dewelke hier niet zijn opgenomen. Indien het effectief zou gegaan hebben om een algemeen voorkomend fenomeen, had men er hoogstwaarschijnlijk niet zoveel belang aan gehecht, om als extra tekst – achteraf? – toe te voegen aan de tekst, die in principe reeds volstond[1187].
Tenslotte nog een overzicht van de structuur van dit hoofdstuk. Vooreerst wordt er aangevangen met de reciprociteit als reactie op het eerbetoon. Hierbij gaan we eerst algemeen alle formules bekijken, die men gehanteerd heeft om de tegenreactie te verwoorden, zoals zoals impensam remisit, sua pecunia posuit of anderen. Vervolgens gaan we enkel die formules van reciprociteit bekijken in functie van de appreciërende formule vooraf. Vervolgens gaan we deze formuleringen van appreciatie vanwege de geëerde afzonderlijk bekijken. Hierbij horen de formules honore accepto, honore contentus, honore recepto, honore usus, libenter adquiescit en hun varianten onder de loep te worden genomen, alsook van wie de appreciatie uitging.
Reeds bij de financiering werd kort gesproken over de financiële middelen afkomstig uit de private gelden. Hier gaan we echter verder in op die formuleringen waar er sprake is van een terugbetaling of waar de geëerde het eremonument op eigen kosten wil oprichten. We gaan hier niet alle formules herhalen, die ook reeds in het vorige hoofdstuk aan de beurt kwamen, maar enkel die waaruit een reactie blijkt, aldus met een werkwoord met ‘plaatsen’ of ‘teruggeven’ als betekenis. Hier gaan we dan deze reacties tegenover elkaar zetten, naar hun betekenis bespreken en hun belang bestuderen.
Met de reciprociteit wordt de reactie van de geëerde bedoeld, die volgde op de beslissing van de dedican(te)s, en waarmee de geëerde zich evergetisch, dankbaar en – nogmaals – vrijgevig betoonde tegenover de initiatiefnemers. Zoals reeds gezegd werd was deze reactie voornamelijk van financiële aard. Vooraleer we met het eigenlijk exposé aanvangen, dienen we deze formules even op een rij te zetten, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 118[1188]. Hier worden alle inscripties naast elkaar gezet met zijn chronologische duiding en de precies gebruikte formule, geordend op hun inventarisnummer en dus ook hun geografische herkomst. Zo krijgen we een mooi overzicht op de formules, wat belangrijk is voor een beter begrip van de hier volgende uiteenzetting. In de volgende figuur (nr. 51) zien we daarom de formuleringen uit bijlage 118 gesorteerd volgens werkwoord in een frequentietabel.
Figuur 51: Frequentietabel van de verscheidene formularia, behorende tot de reactieformule.[1189]
Formule |
Catalogusnr(s). |
n |
||
Dare |
Dedit |
Impensa de sua pecunia |
272 |
1 |
Donare |
Donavit |
HS 4000 (et ex usuries…) |
66 |
1 |
Exhilare[1190] |
Exhilaravit |
splendidissimum ordinem liberosque et coniuges eorum sed et populum publice epulantes maximo cum gaudio exhilaravit |
394 |
1 |
Facere |
Fecit/fecerunt |
Sua pecunia |
85 |
1 |
|
|
Impensa remissa |
668 |
1 |
Fieri |
Iussit fieri testamento |
Sua pecunia |
695 |
1 |
Offere[1191] |
Obtulit |
collegio HS VIII milia ut quodannis natalis eius die […] confrequentur |
344 |
1 |
Ponere |
Posuit/posuerunt |
Impensa sua |
210, 284 |
2 |
|
|
Ex sua munificentia |
670 |
1 |
|
|
Sua pecunia |
47, 256, 414, 501, 640 |
5 |
|
|
De suo |
128, 357 |
2 |
|
|
Ex suo |
589 |
1 |
|
Iussit poni |
Inpensa ipse |
563 |
1 |
|
|
|
Ponere Totaal |
12 |
Remittere |
Remisit/remiserunt |
Conlationem |
470, 589 (rediddit) |
2 |
|
|
Decretam |
548 |
1 |
|
|
Quod contulerant |
471 |
1 |
|
|
Impendium/impendia |
494, 658, 690, 697 |
4 |
|
|
Impensa(m) |
38, 39, 130, 168, 332, 333, 376, 381, 393, 419, 426, 428, 441, 493, 517, 523, 538, 562, 600, 622, 624, 626, 684 |
23 |
|
|
Sumptu(m) |
65, 122, 131, 149, 186, 217, 272, 399, 460, 633 |
10 |
|
Remissa/o/um/us |
- |
424, 452 |
2 |
|
|
Collatione/Conlationi |
253, 563 |
2 |
|
|
Impensa |
620, 668 |
2 |
|
|
Inpensa publica |
640 |
1 |
|
|
Pecunia |
610 |
1 |
|
|
Pecunia publica |
62, 353 |
2 |
|
|
Sumptu(m) |
294 |
1 |
|
|
Sumptu publico |
357 |
1 |
|
|
|
Remittere Totaal |
53 |
Restituere |
Restituit |
Pecunia conlata |
355 |
1 |
suo post[--- |
- |
- |
456 |
1 |
|
|
|
Reactieformules Totaal |
74 |
Hier kunnen we vervolgens een onderscheid maken tussen de reacties van reciprociteit mét (gewone nummers) en die zonder appreciatieformule (vetgedrukte nummers). Laten we hieronder telkens alle gegevens verwerken tot algemene conclusies en dieper ingaan op de inscripties met zowel reactie- als appreciatieformule. In beide gevallen – met of zonder appreciatieformuleringen – zien we dat als reactie op de toegekende eer het meest frequent geld werd gegeven en dit gebeurde vooral na een blijk van appreciatie te hebben gegeven. Slechts in een enkel geval werd er een stichting aan de oprichters toegewezen (nr. 344) of een publieke maaltijd georganiseerd (nr. 394).
2.1. Formules.
Wat betreft de formules berust de meest gebruikte formule op het werkwoord “remittere”[1192] (53), hetgeen het vaakst voorkomt in combinatie met impensa (25/53 – 47.17%), of een variant als impendium of impendia (plur.) (4/53 – 7.55%), samen goed voor de helft van de hier besproken reacties (29/53 – 54.72%). Ook sumptum wordt gebruikt in combinatie met dit werkwoord, maar in mindere mate bij een appreciërende formule (11/53 – 20.75%).
Op de tweede plaats staat de formule op basis van het werkwoord “ponere”[1193] (12). Dit vinden we eerder terug met formules, die inhouden dat het geld afkomstig is uit het eigen vermogen, met bovenaan sua pecunia (5/12 – 41.67%), op de tweede plaats de/ex suo (3/12 – 27.27%) en impensa sua (3/12 – 27.27%) – waartoe ook de inscriptie behoort waar de geëerde aan anderen opdraagt het beeld op eigen kosten te plaatsen. Tenslotte hebben we nog de formule ex sua munificentia (1/12 - 8.33%) – hetgeen we hier als enige attestatie in het gehele corpus expliciet als geld terugvinden.
De formules o.b.v. andere werkwoorden komen echter slechts één keer voor in de hier besproken inscripties. Deze worden verder in het exposé verder uiteengezet, aangezien enkelen qua inhoud en betekenis overeenkomen met de meest frequent gebruikte werkwoorden, zoals “facere” en “fieri” dienen besproken te worden bij “ponere” moet “dare” bekeken worden binnen de context van “remittere”.
Een bespreking van die formules, die wat betreft hun betekenis en vorm enigszins afwijken, volgt hieronder. We hebben ook nog enkele andere uitzonderingen, die eveneens hier kunnen besproken worden. Zoals reeds gezegd vormt de reactie van de geëerde voornamelijk een financiële tegemoetkoming, maar in twee gevallen is dit echter niet (helemaal) het geval. Deze twee elementen komen vervolgens onder de paragraaf ‘2.1.1. Uitzonderingen’ aan bod.
2.1.1. Uitzonderingen.
Vooreerst vermelden we hier de enige inscriptie waar de appreciatie leidde tot de organisatie van een publiek banket (nr. 394 – cf. infra bij appreciatie). De geëerde in kwestie – Mammius (?) – had de eer van tabulae patrocinales aangenomen (honore accepto), waarop hij een publieke feestmaaltijd organiseerde, zowel voor de decuriones, hun kinderen en echtgenotes als voor het volk (populus)[1194].
De tweede uitzondering betreft de inscriptie[1195]
nr. 344 voor Titus Flavius T. f. Fabia Silvanus, dewelke zich tevreden stelde (honore
contentus) met de eer van een standbeeld vanwege het
collegium dendrophororum. Daarom heeft hij
aan het college een stichting gegeven van HS8.000, waarbij hij bepaalde dat men
jaarlijks op diens verjaardag – 11 december – moest bijeenkomen. Wat er precies
moest gebeuren – een geld- of voedseluitdeling – noch wanneer of waar dit diende
te gebeuren worden hier vermeld. Indien het om een gelduitdeling zou gaan, en
indien we een interest van 6% aanrekenen, komen we op HS480, die men jaarlijks
zou kunnen uitgedeeld hebben over minimum 120 mensen (bij X1 of IIS4
per persoon). Dit is echter hypothetisch bij gebrek aan meer informatie uit de
inscriptie.
Een inscriptie, die aansluit bij de schenking uit de vorige
inscriptie, is nr. 66.[1196]
We krijgen hier geen blijk van appreciatie, maar we leren wel dat de man in
kwestie net omwille van het standbeeld, dat hem wordt aangeboden uit een
geldinzameling, een schenking doet aan het college van de
iuvenes van Setia ter waarde van IIS4.000.
Uit deze stichting blijkt zijn dankbaarheid, des te meer omdat ook nog bepaald
wordt dat zij jaarlijks op zijn verjaardag uit de interest uit een gelduitdeling
moeten houden voor de aanwezigen. Indien we ook hier zouden uitgaan van een
rentevoet van 6% komen we op een bedrag van IIS240, waarbij men jaarlijks
aan een totaal van 60 aanwezigen zou kunnen geld uitdelen, als we ervan uitgaan
dat men IIS4 per persoon zou hebben voorzien.
Vervolgens hebben we nog de – enige – inscriptie, die bij testament besluit het monument in kwestie op te richten.[1197] We kunnen ons bij deze laatste ook de vraag stellen of het een grafopschrift betreft, maar ook hier kan de vindplaats geen uitsluitsel geven. We zien dat de inscriptie werd opgericht voor de schoonmoeder van de man, die dan zich tevreden betoont met de eer, die op besluit van de decuriones (decreto decurionum) werd toegekend. Merkwaardig is dat de man in zijn testament laat opnemen, dat op zijn kosten deze eer moest verwezenlijkt worden. Indien het zou gaan om de oprichting van een grafmonument zou men moeten wachten tot het overlijden van de schoonzoon eer men het grafmonument kon oprichten. Hetzelfde geldt voor wanneer het zou gaan om een funus publicum. Dit lijkt ietwat absurd en zelfs indien het opschrift hier een grafopschrift zou zijn, moet men toegeven dat de eer, die de schoonzoon terugbetaalt, waarschijnlijk niet het grafmonument zal hebben betreft, maar veeleer een honorair monument.
Tenslotte rest ons nog een inscriptie, waarbij de formule is afgebroken na honore contentus. Maar de traditie leert ons dat hierna waarschijnlijk wel een terugbetaling zal beschreven zijn (cf. supra). Wat betreft het vervolg van het betoog aangaande dit onderwerp, gaan we ons vooral baseren op de meest voorkomende formules, namelijk die o.b.v. de werkwoorden remittere en ponere.
2.1.2. Remittere impensam.
Zoals reeds werd gezegd komt de formule met het werkwoord “remittere” het meest voor als basis voor de tegenreactieformule (53) en binnen die context het vaakst in combinatie met impensa (25/53 – 47.17%), of impendium/impendia (plur.) (4/53 – 7.55%) – samen iets meer dan de helft van de bovenbesproken reacties (29/53 – 54.72%) - of sumptum (12/53 – 22.64%). Hieronder vindt u nogmaals een frequentieel overzicht van alle attestaties met een tegenreactieformule o.b.v. remittere.
Figuur 52: Frequentietabel van de reactieformule o.b.v. remittere.[1198]
Formule |
Catalogusnr(s). |
n |
||
Remittere |
Remisit/remiserunt |
Conlationem |
470, 589 (rediddit) |
2 |
|
|
Decretam |
548 |
1 |
|
|
Quod contulerant |
471 |
1 |
|
|
Impendium/impendia |
494, 658, 690, 697 |
4 |
|
|
Impensa(m) |
38, 39, 130, 168, 332, 333, 376, 381, 393, 419, 426, 428, 441, 493, 517, 523, 538, 562, 600, 622, 624, 626, 684 |
23 |
|
|
Sumptu(m) |
65, 122, 131, 149, 186, 217, 272, 399, 460, 633 |
10 |
|
Remissa/o/um/us |
- |
424, 452 |
2 |
|
|
Collatione/Conlationi |
253, 563 |
2 |
|
|
Impensa |
620, 668 |
2 |
|
|
Inpensa publica |
640 |
1 |
|
|
Pecunia |
610 |
1 |
|
|
Pecunia publica |
62, 353 |
2 |
|
|
Sumptu(m) |
294 |
1 |
|
|
Sumptu publico |
357 |
1 |
|
|
|
Remittere Totaal |
53 |
Wat betreft de betekenis van de individuele variaties, zien we een grote gelijkenis. Impensam[1199] remittere betekent het teruggeven van de (on)kosten of ook uitgaven, net als impendium[1200] of impendia remittere (29/53 – 54.72%). Ook sumptum[1201] remittere en pecunia remittere hebben een gelijkaardige betekenis. Wat betreft impensa en varianten kunnen we hier echter niet veralgemenend spreken van staatskosten, of gelden afkomstig uit de gemeentekas; impensam, impendium of impendia remittere wordt voornamelijk gebruikt, wanneer een (of meerdere) colleges of het volk als oprichter(s) optrad(en)[1202] en zij dus het monument betaalden.
Wat betreft de manier waarop het geld werd verzameld, kunnen we niet met zekerheid bepalen of impensam, impendium of impendia duidt op een geldinzameling of op geld afkomstig uit de gemeente- of collegekas. In één enkel geval, nl. bij nr. 493[1203], vernemen we uit de inscriptie zelf – voorafgaand aan de tegenreactie – dat de vier decuriae van de oud-scabillarii een geldinzameling hebben gehouden voor de oprichting van het monument en dat de geëerde de eer heeft aanvaard en de kosten heeft teruggegeven. Slechts in één opschrift vernemen we uit de formule zelf dat het gaat om middelen uit de gemeentekas, namelijk uit nr. 640 (inpensa publica).
Er dient nog kort gewezen te worden op het feit dat impendium – of het meervoud impendia – in combinatie met remittere alleen wordt gehanteerd door colleges. We hebben hier slechts vier inscripties voorhanden, nl. nrs. 494, 658, 690 en 697, waarbij nrs. 494, 690 en 697 werden opgericht door een collegium centonariorum, waar in 658 de collegia fabrum et centonariorum als dedicantes optreden. De vier inscripties zijn ook alle uit een verschillende plaats (resp. Mevaniola, Brixia, Comum en Tavernerio) en uit drie verschillende regiones (resp. R. VI, X, XI en XI) afkomstig. Is het louter toeval dat telkens een collegium centonariorum betrokken is als dedicant, of gaat het om een bewuste keuze van dit specifiek colleges om zich te onderscheiden van anderen of om hun eigen kas aan te duiden?
Bij sumptum remittere (12/53 - 22.64%) zien we dat het volk niet ter sprake komt als oprichter. Hier treedt de ordo decurionum op als vertegenwoordiger van het volk (8/12 - 66.67%).[1204] Maar ook de colleges (4/12 - 33.33%)[1205] maken gebruik van deze formule. In nr. 217[1206] krijgen we ietwat meer verduidelijking: daar stelt men zich tevreden met één biga, en betaalt men de kosten van de gemeente of aan de gemeente terug, daar waar de splendidissimus ordo de dedicant is. Inscriptie nr. 357 is het duidelijkst door aan de tegenreactieformule toe te voegen dat het het geld van de gemeente was, dat men teruggaf (sumptu publico). Wanneer de ordo decurionum als dedicant naar voor treedt is het geld waarschijnlijk afkomstig uit eigen gelden en treden zij als individuele groep oprichters naar voor. Alleen wanneer er melding is van een opstelling van een decreet, of de formule l(ocus) d(atus) d(ecreto) d(ecurionum) vermeld staat, of een meer algemene term als res publica wordt gebruikt i.p.v. decuriones of ordo decurionum kunnen we veronderstellen dat het geld afkomstig is uit de gemeentekas, uit sumptu publico. Wat betreft de colleges kunnen we eerder veronderstellen dat het geld afkomstig zal zijn van een geldinzameling onder de leden.
Wat betreft de appreciatieformule, die de formulering o.b.v. remittere vooraf gaat (38/53 - 71.70%), zien we over het algemeen dat vooral honore contentus kan verwacht worden in deze reactieformule (17/38 - 44.74%) of ook honore accepto (14/38 - 36.84%)[1207]. Dit kan misschien van belang zijn indien men een beschadigde inscriptie heeft en men de geschikte bijpassende formule zoekt.
Minder voorkomend als financieel woordgebruik naast remittere zijn pecunia en collatio. Pecunia remissa – pecunia[1208] komt alleen voor in een losse ablatief met remittere – heeft een gelijkaardige betekenis als impensa remissa, om het equivalent hier even te toetsen. Hier hebben we zelfs twee attestaties, waar men aan de formule publica toevoegt en we dus met zekerheid kunnen spreken van publieke gelden vanwege de gemeentekas, nl. nrs. 62 en 363. Tenslotte wordt ook nog collatio gebruikt samen met remittere in vier opschriften[1209] en in één inscriptie met rediddere,[1210] hetgeen dezelfde betekenis draagt (cf. infra). Hier zijn we uiteraard zeker dat het om een geldinzameling ging[1211].
Op de gebruikte afkortingen van de formule impensam remisit of varianten[1212] – weliswaar samen met een voorafgaande appreciatieformule – zullen we later terugkomen en dieper op ingaan[1213]. Er kan al even aangehaald worden wat hier van belang is, namelijk dat de combinatie van honore contentus en impensam remisit eerder voluit werd neergeschreven (8/26 - 30.77%) dan afgekort (2/26 - 7.69%)[1214]. Net het omgekeerde bemerken we samen met honore accepto, zijnde eerder de afkorting H.A.I.R. (8/26 - 30.77%) dan voluit (4/26 - 15.38%)[1215]. Verder hebben we nog de afkorting H.R.I.R. (1/26 - 3.85%)[1216] voor honore recepto impensam remisit en de afkorting H.U.R.I. (1/26 - 3.85%)[1217] voor honore usus remisit impensam, hetgeen ook voluit geschreven geattesteerd werd (1/26 - 3.85%)[1218] alsook semi-voluit (1/26 - 3.85%)[1219]. In totaal zien we dus evenveel afkortingen (13/26 - 50%) als voluit geschreven formules (13/26 - 50%) voorkomen m.b.t. deze reactie.
De these van Woolf – die reeds hoger werd geciteerd – lijkt hier bewezen[1220]: men wist wat de afkorting I.R. betekende, ook zonder de voluit geschreven formule. Hier dienen we wel bij te vermelden, dat het doelpubliek wel degelijk de geletterde (lees gealfabetiseerde) burger of passant was. Daarom kunnen we stellen dat deze persoon de formule wel elders moet zijn tegengekomen om de inhoud van de afkorting te kennen. Het was m.i. geen algemeen voorkomend fenomeen, dat men de kosten terugbetaalde, maar misschien eerder een bekend fenomeen. Durven we stellen dat het een bekend politiek fenomeen was?
Laten we nog even de verspreiding van de terminologie “impensam remittere” over het Italische schiereiland bekijken.[1221] We zien dat de formule verspreid gebruikt over het Italisch schiereiland, met overwicht in de centrale regiones I (4/30 - 13.33%), IV (6/30 - 20%) en VI (5/30 - 16.67%) en ook de noordelijke regio IX (4/30 - 13.33%). De noordelijke regiones zijn hier over het algemeen nog matig vertegenwoordigd, met drie attestaties van impensam remisit in regiones X en XI (3/30 - 10%). In het zuiden van het schiereiland is de formule ondervertegenwoordigd, aangezien in regio III de formule helemaal niet voorkomt en regio II slechts twee opschriften met deze formule telt (2/30 - 6.67%). In het centrum zijn de regiones V, VII en VIII slechts door één inscriptie vertegenwoordigd wat betreft deze formule (elk 1/30 - 3.33%). Wegens het beperkt aantal inscripties met deze formulering (30) is het weerom precair om te voorbarige conclusies te maken. We kunnen enkel vast stellen dat het gebruik om het geld van de oprichting terug betalen over heel het Italisch schiereiland verspreid is – met nadruk op het centrum, maar ook op het Noorden (XI) – exclusief regio III waar deze formule niet voorkomt.
Chronologisch gezien[1222] hebben we 14 inscripties (46.67%), die ongedateerd/ondateerbaar zijn, wat veel is op een geheel van 30 inscripties. Daar bij zijn slechts een handvol inscripties nauwkeuriger dateerbaar dan een halve eeuw (2/30). Dit maakt de bevindingen hier gevoelig voor overhaaste conclusies en aldus wordt het onmogelijk een datering ante en post quem op te stellen voor deze formule. Wat we kunnen vaststellen, mede aan de hand van inscripties, die over langere perioden gedateerd zijn (cf. onderstaande figuur 53), is dat de nadruk ligt op de tweede eeuw (6/30 - 20%) en dan voornamelijk op de tweede helft van deze eeuw. Is ook dit een typische karaktertrek voor deze periode van opkomende economische crisis?
Vervolgens kunnen we ons nog afvragen of er een verschil was tussen de persoon, die de eer aanvaardde en diegene die de kosten terug betaalde. In eenentwintig gevallen (21/26 – 80.77%) betreft het de geëerde zelf, die zich tevreden stelt met de eer of deze aanvaardt en ook de kosten terug betaalt. In een achttal inscripties vinden we een familielid, die de eer en de kosten op zich neemt (8/30 – 26.67%)[1223]. Dit bevestigt eens te meer het feit dat de meeste ere-inscripties tijdens het leven werden opgericht. Dat een familielid diegene is die ageert, betekent anderzijds niet per se dat het monument postuum werd opgericht of dat het gaat om en funeraire inscriptie. In inscriptie 130 zijn we zeker dat het om een funeraire inscriptie gaat en waar de zoon alleen de kosten van de funus publicum - publieke uitvaart - terugbetaalt en niet die van het eveneens toegekende postume eremonument. Bij de andere zijn geen van beiden mogelijkheden - postuum eerbetoon of funerair opschrift - uitgesloten, tenzij we de exacte vindplaats zouden kennen. Zeker is dat deze reactie vanwege een familielid alleszins bijdroeg tot de vermeerdering van de eer van de familie.
Tenslotte hebben we nog enkele inscripties waar een ander werkwoord dan remittere wordt gebruikt als basis voor de tegenreactieformule, maar hetgeen qua betekenis erg overeenkomt. De eerste inscriptie – nr. 272 – heeft het werkwoord “dare” als basis.[1224] Hierin krijgen we echter een dubbele bewoording: de man stelt zich tevreden met de eer (honore contentus) en geeft de kosten van of aan de res publica terug (sumptus rei publicae remisit) en vervolgens ‘geeft’ hij de kosten van het standbeeld, hetgeen uit zijn eigen gelden afkomstig is (impensam statuae de sua pecunia dedit). We moeten er wel bij vermelden dat ded(it) tussen rechte haken staat en dus aangevuld zijn. We kunnen ons hier de vraag stellen of het wel degelijk om ded(it) gaat, want in dat geval lijkt het een dubbele bewoording, waarbij de eerst de terugbetaling benadrukt en de tweede de herkomst van de gelden voor het standbeeld. Maar het verwachtingspatroon stelt de aanvulling met fec(it) voor eerder dan het werkwoord dare, hetgeen nergens elders voorkomt dan hier in deze aanvulling.
De andere inscriptie wendt eerder het werkwoord restituere[1225] aan, dat we in deze context eveneens kunnen vertalen met ‘teruggeven’. Het betreft het opschrift nr. 355[1226], waarbij de formule als volgt luidt: “Vinicia Lucana fi[lia tabulam(?) --- pec(unia)] / a re p(ublica) conlata rest[ituit]”. De dochter van de geëerde in casu moet hier het geld, dat door de gemeente ingezameld was, hebben teruggegeven aan de oprichters.
2.1.3. Ponere ex suo.
Na de formule o.b.v. “remittere” hebben we nog de formule met het werkwoord “ponere” (12), samen met sua pecunia (5/12 – 41.67%), impensa sua/ipse (3/12 – 27.27%) en de/ex suo (3/12 – 27.27%) en ex sua munificentia (1/12 - 8.33%). De formule o.b.v. ponere komt echter minder vaak voor (slechts twaalf keer). Hieronder vindt u een figuur (nr. 54) met de gevonden formules en overeenkomstige catalogusnummers.
Figuur 54: Frequentietabel van de reactieformule o.b.v. ponere.
Formule |
Catalogusnr(s). |
n |
||
Ponere |
Posuit/posuerunt |
Impensa sua |
210, 284 |
2 |
|
|
Ex sua munificentia |
670 |
1 |
|
|
Sua pecunia |
47, 256, 414, 501, 640 |
5 |
|
|
De suo |
128, 357 |
2 |
|
|
Ex suo |
589 |
1 |
|
Iussit poni |
Inpensa ipse |
563 |
1 |
|
|
|
Ponere Totaal |
12 |
Wat betreft de betekenis van de verschillende formules, zien we een opzienbarend verschil tegenover de formules o.b.v. remittere: men spreekt nergens van een teruggave van de kosten, maar veeleer van de herkomst van de gelden voor de oprichting, namelijk uit het eigen vermogen (sua/suo/ipse).
Uitzonderingen op de regel zijn nrs. 563 en 589. In inscriptie 589[1227] richt Caius Lepidius Victor de statua op eigen kosten op en het geld, dat de decuriones, Augustales et populus hebben ingezameld, geeht hij aan hen terug. Hier krijgen we dus een dubbele vermelding van sponsoring: men plaatst het standbeeld op eigen kosten en betaalt de onkosten - door de oprichters gemaakt - terug. Waarschijnlijk is dit een dubbele bewoording om hetzelfde gegeven aan te duiden: de kosten, die normaal ten laste vielen aan de oprichters worden overgenomen door de geëerde, zodat de oprichters aan dit eerbetoon geen kosten zouden hebben.
Een andere inscriptie met een dubbele verwoording is nr. 563[1228]. Hier staat “remissa conlationis inpensa ipse poni iussit”, wat zoveel betekent als na het geld van de inzameling te hebben teruggegeven, heeft hij opdracht gegeven het zelf, of uit eigen gelden, te plaatsen. We zien hier geen melding van een testamentbepaling, zodat we kunnen aannemen dat ponere impliceert dat de geëerde zelf niet alleen de kosten zelf wil dragen, maar ook de oprichting zelf wil leiden. Zo lezen we tussen de regels dat de geëerde zich als curator van de oprichting van zijn eigen eremonument wou profileren.
De oprichters in casu zijn evenredig afkomstig uit de drie hier geconstrueerde categorieën: de ordo decurionum in zeven opschriften (7/12 – 58.33%), de ordo Augustalium in drie attestaties (3/12 – 25.00%), en een andere ordo (regalium) slechts één (1/12 – 8.33%). Het volk treedt in vier inscripties als oprichter op (4/12 – 33.33%), tweemaal samen met de gemeenteraad en twee maal alleen.[1229]
Wanneer we gaan kijken welke appreciatieformule aan deze reactie voorafging (9/12 - 75.00%), zien we dat de nadruk ligt op de formule contentus in het algemeen (7/9 – 77.78%)[1230]. De andere formules betreffen honore usus (1/9 – 11.11%) en honore accepto (1/9 – 11.11%). Geenszins worden deze formules in afgekorte vorm aangetroffen. Dit heeft m.i. te maken met het belang van de inhoud, zodat men besluit het geheel aan te brengen. Men stelt zich tevreden en plaatst een monument, door een groep personen besloten, zij het de decuriones of een college, wat niet alleen de bedoeling heeft de vrijgevigheid van de reagerende te benadrukken, maar zeker ook om diens niet onaanzienlijk vermogen te belichten.
De reactieformule o.b.v. ponere wordt voornamelijk in regio I gevonden (6/12 – 50.00%). De andere inscripties zijn afkomstig uit de regiones II, III, IV, VI, VII en X, met telkens één attestatie (1/12 – 8.33%)[1231], m.a.w. voornamelijk uit het centrum en zuiden van het Italische schiereiland met uitzondering van regio X. Uit de regiones V, VIII, IX en XI zijn geen attestaties van reactieformules o.b.v. ponere.
De chronologische spreiding is dan weer moeilijk op te maken op een danig betrouwbare manier, door het hoge aantal ongedateerde inscripties (4/12 – 33.33%). De overige inscripties zijn over de drie eeuwen verspreid en vaak zeer nauwkeurig dateerbaar. De acht inscripties, die wel gedateerd kunnen worden, kunnen we herleiden tot onderstaande figuur (nr. 55). Zo zien we ook hier weer een overwicht in de tweede eeuw n.C., en dan vooral in de tweede helft, ook al gaat het hier maar om een handvol inscripties.
Verder kunnen we ook hier dezelfde bemerking maken als bij remittere, dat in de meeste inscripties m.b.t. deze reactie het voornamelijk de geëerde is, die de eer en kosten aanvaardde (6/9 – 66.67%) - zij het in iets mindere mate dan bij impensam remittere en varianten - en in totaal gaat de geëerde zeven keer de kosten op zich nemen (7/12 - 58.33%). Wanneer het gaat om de terugbetaling in het algemeen, zien we wel dat de familieleden bijna even vaak de kosten op zich nemen.[1232] Tevens kunnen we hier opmerken naar analogie van impensam remittere dat de meeste ere-inscripties tijdens het leven werden opgericht. Dit sluit echter niet uit dat, wanneer een familielid bereid was de kosten op zich te nemen, het om een funerair of postuum eerbetoon zou kunnen gaan. Ook hier kunnen we zeggen dat de reactie vanwege een familielid sowieso zorgde voor de toename van de eerbaarheid van de familie.
Tenslotte is het ook hier nog interessant te vermelden dat de inscripties met een reactie o.b.v. het werkwoord “facere”[1233] en “fieri” wat betreft betekenis en inhoud erg gelijkaardig zijn aan de tegenreacties o.b.v. “ponere”.
Van de reacties o.b.v. “facere” hebben we slechts twee attestaties: één met en één zonder appreciatieformule. De eerste inscriptie heeft ook een voorafgaande appreciatieformule: nr. 85.[1234] Hier stelt de vader zich tevreden met de eer van een standbeeld, hetgeen aan zijn beider zonen werd aangeboden door de res publica en vervolgens wil hij zelf het standbeeld voor ieder van zijn zonen op eigen kosten plaatsen. Opmerkelijk is echter dat de tekst hiervan gewoon op zijn eigen eremonument staat. We kunnen ons hier afvragen of het hier slechts een vermelding is van de verwezenlijking van de vader en of de standbeelden dan effectief afzonderlijk werden opgericht? Of gaat het hier om een goedkope oplossing, waarbij het om hetzelfde eremonument gaat, als datgene dat aan de vader was toegekend?
De tweede inscriptie – nr. 668[1235] – vermeldt dat de ouders van de geëerde – na de gelden te hebben teruggegeven aan de decuriones – het monument zelf plaatsen: “parentes inpensa remissa fecerunt”. Hier wordt deze keer geen gebruik gemaakt van een dubbele bewoording en vermeldt men niet expliciet waaruit de middelen afkomstig waren. Maar voor de hedendaagse lezer was het impliciet duidelijk genoeg dat het de ouders in kwestie ware, die de oprichting in goede banen zouden leiden, of althans sponsoren.
Tenslotte hebben we ook nog de enige inscriptie met als basis het werkwoord “fieri”[1236], nl. nr. 695.[1237] Deze werd reeds boven bij de uitzonderingen even besproken op zijn inhoud en afgeleide bijzonderheid. Daar werd reeds gesteld dat het eerder om de oprichting van een honorair monument zou gegaan hebben i.p.v. een grafopschrift. Wat betreft de formulering, en dus ook deels de inhoud, zien we hier de verwoording “(gener) honore contentus pecunia sua testamento fieri iussit”, waar de schoonzoon van de geëerde bijgevolg bij testament laat vastleggen dat het monument moest opgetrokken worden uit zijn eigen middelen.
2.2. Financiële tegemoetkoming.
Laten we in deze alinea nog even kort de gebruikte woorden overlopen, die werden aangewend om het geldelijk aspect aan te duiden. Deze woorden m.b.t. het geld staan in onderstaande figuur (nr. 56) alfabetisch geordend met toebehorende catalogusnummers.
Figuur 56: Frequentietabel van de formule m.b.t. geld.
Categorie |
Catalogusnrs. |
N |
Conlatio/quod contulit |
253, 470, 471, 563, 589 |
5 |
Impendium/impendia |
494, 658, 690, 697 |
4 |
Impensa (sua) |
38, 39, 130, 168, 210, 272, 284, 332, 333, 376, 381, 393, 419, 426, 428, 441, 493, 517, 523, 538, 562, 563, 600, 620, 622, 624, 626, 640 (publica), 668, 684 |
30 |
Munificentia sua |
670 |
1 |
Pecunia sua |
47, 62 (publica), 85, 256, 353 (publica), 355 (conlata), 414, 501, 610, 640, 695 |
11 |
Sumptum |
65, 122, 131, 149, 186, 217, 294, 357 (publico), 399, 460, 633 |
11 |
Ex/de suo |
128, 357, 589 |
3 |
|
Totaal |
65 |
Zoals blijkt uit bovenstaande tabel, is het woord “impensa” veruit het meest frequent (30/65 - 46.15%) van alle woorden, die financiële middelen aanduiden. Op de tweede plaats staat het woord “pecunia” met elf attestaties, samen met “sumptum” met evenveel treffers (11/65 - 16.92%).
De betekenis van de respectievelijke woorden – zoals eerder reeds werd aangehaald – is zeer gelijkaardig in het algemeen, maar afhankelijk van de context kunnen ze in zekere zin van elkaar verschillen.
Impensa[1238] en impendium[1239] hebben beide de betekenis van (on)kosten of uitgaven wanneer ze in de context staan, waar het gaat om de teruggave van gelden (remittere). Zoals gezegd kunnen we het woord hier niet zomaar nuanceren tot de betekenis van staatskosten, of gelden afkomstig uit de gemeentekas (impensa publica). Het woord (samen met remittere) wordt voornamelijk toegepast binnen de context, waar een (of meerdere) colleges of het volk de oprichter(s) is en zij dus het monument betaalden. Of het geld werd vergaard door een geldinzameling onder een groep mensen of afkomstig of afkomstig was uit de gemeente- of collegekas, is onzeker. Slechts één inscriptie getuigt dat het om een geldinzameling gaat[1240]. Anderzijds hebben we nog één inscriptie, waarbij men letterlijk in de formule zet dat het gaat om een terugbetaling van de gemeentelijke gelden (pecunia publica).[1241] We hebben ook gezien dat wanneer impensa gebruikt wordt in verband met ponere of facere men doelt op het vermogen van de persoon, van wie de reactie uitgaat.
Sumptus[1242] wordt alleen gebruikt met de betekenis van (on)kosten of uitgaven, en dus alleen in combinatie met werkwoorden met de betekenis van teruggeven. We krijgen hier echter meer verduidelijking in de inscripties over de herkomst van het geld: indien de ordo decurionum als dedicant naar voor treedt – is het waarschijnlijk afkomstig uit de gemeentekas (impensa publica)[1243]. Hiervan krijgen we confirmatie dankzij inscriptie 357, waar staat dat de publieke kosten worden teruggegeven (sumptu publico).[1244] Wanneer een (of meerdere) college(s) het geld heeft vergaard zal dit hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn uit een geldinzameling (aere conlato).
Conlatio of verwanten wordt alleen in de eerste vermelde context aangetroffen, namelijk binnen de betekenis van geld teruggeven (remittere). Hier weten we zeker dat het telkens om een geldinzameling ging, die blijkbaar ook telkenmale bij heel het volk werd gehouden, incluis de gemeenteraad en colleges. Slechts in één attestatie - nr. 253 - blijkt het ingezamelde geld afkomstig te zijn van de Damasceni sacerdotes[1245]. Ook in het geval van nr. 355 zijn we zeker dat het om een geldinzameling ging, door de formulering pecunia conlata (cf. vorig hoofdstuk).[1246]
Munificentia[1247] – dat we reeds besproken hebben bij de motivatie[1248] – komt hier slechts één keer voor als geld en dan met het werkwoord ponere. In dit geval dus te vertalen als het vermogen van diegene vanwie de terugbetaling uitgaat. Ook de andere woorden, pecunia en ex of de suo komen alleen voor binnen de ponere-context, waardoor ze beide duiden op geld als rijkdom of vermogen.
De kosten, die door de oprichters werden gemaakt - en al dan niet door de geëerde werden overgenomen – zijn die uitgaven, die men heeft gedaan om de oprichting van een eremonument te bewerkstelligen. Slechts in enkele gevallen – cf. supra – gaat het om meerdere luiken, zoals bvb. een funus publicum en een standbeeld[1249]. In dit laatste geval werd er soms voor gekozen slechts één luik terug te betalen, nl. de publieke uitvaart.
Algemeen chronologisch zien we (cf. nevenstaande figuur 57) dat het overwicht van de geldformules - volgend op een reactieformule - te situeren is in de tweede eeuw n.C., meer bepaald in de tweede helft van deze eeuw. Het geheel van formuleringen is echter verspreid over drie eeuwen, met aanvang in de eerste eeuw n.C. en uitdeining naar het einde van de derde eeuw toe. Zelfs indien we de formuleringen individueel controleren op hun chronologische spreiding - cf. onderstaande figuur 58 - kunnen we een zelfde tendens vaststellen.
Het overwicht van de respectievelijke geldformules blijkt zich voornamelijk in de tweede helft van de tweede helft te situeren. Deze laatste constatatie is echter redelijk hypothetisch, gezien bepaalde formules niet meer dan enkele attestaties kennen (cf. tabel supra). Maar de algemene figuur en bijhorende bevindingen duiden toch op een toenemende occurentie in de tweede eeuw met een climax in de tweede helft. Het aantal (47) is nog steeds te klein om houdbare stellingen te poneren. Maar is het dan toeval dat de occurentie van geldformuleringen net in de tweede helft van de tweede eeuw een hoogtepunt bereikt, de periode van toenemende economische druk? Kunnen we hier spreken van een significante voorbode in de inscripties van het verslechterend economisch klimaat in het municipaal leven? Misschien is deze overeenkomst puur incidenteel, maar men kan niet ontkennen dat de link tussen deze twee fenomenen snel gemaakt is.
2.3. Bijzonderheid.
Tenslotte is hier nog een bedenking op zijn plaats i.v.m. de teruggave van geld (remittere impensam en varianten). Indien we de sequentie, die door de inscripties wordt voorgesteld, voor realiteit aannemen, werpen zich enkele vragen op; had de geëerde notie van de hoeveelheid geld dat voor zijn standbeeld werd voorzien? Wat was de bestemming van het teruggegeven geld? En in welke vorm werd het geld teruggegeven?
Om deze vragen te kunnen beantwoorden dienen we de sequentie van de gebeurtenissen om tot de oprichting van een standbeeld te komen te bekijken. We hebben hier twee scenario’s. Het eerste scenario betreft de oprichting op basis van een decreet, ergo waar de beslissing officieel werd gemaakt door het gemeentebestuur (decreto decurionum). Voor dit scenario kunnen we de volgende inscriptie aanhalen.[1250]
L(ucio) Aurelio / Marciano Aug(usti) / lib(erto) exceptori / Auximates / d(ecreto) d(ecurionum) / Marcus Aug(usti) lib(ertus) / proc(urator) pater / h(onore) a(ccepto) i(mpensam) remisit / cuius dedicatione de/curionibus (denarios) III colonis (denarios) II / divisit
Voor Lucius Aurelius Marcianus, keizerlijk vrijgelatene, exceptor, hebben de inwoners van Auximum bij decreet van de decuriones (dit monument) opgericht. Marcus, keizerlijk vrijgelatene, procurator en vader, heeft de eer aanvaard en het geld teruggegeven. Bij de inhuldiging ervan heeft hij aan de decuriones drie denarieën verdeeld en aan de inwoners van de colonia twee denarieën.
Uit deze inscriptie kunnen we de volgende sequentie van de gebeurtenissen afleiden. De dedicantes – in casu de Auximates – moeten op een bepaald moment de idee gekregen hebben een standbeeld voor deze man, hun exceptor - wat een gelijkaardige betekenis draagt als defensor[1251] - op te richten. De motivatie echter wordt niet in deze inscriptie uitgedrukt. Op zeker moment zullen zij hun gemeentebestuur gevraagd hebben de procedure hiertoe in gang te zetten, zoals bijvoorbeeld soms bij spektakels gebeurde[1252], waarop – soms op datzelfde moment – geld kon ingezameld worden of vrijgemaakt worden uit de gemeentekas[1253]. In casu wordt niet vermeld of het ging om een geldinzameling of om gemeentegelden. Vervolgens diende het besluit nog officieel te worden gemaakt door de decuriones, die met hun decreet de procedure aanvatten tot de realisatie van het standbeeld (ex decreto decurionum). Tegelijkertijd werd ook de geëerde op de hoogte gebracht van het hem toegekende eerbetoon door een samengestelde delegatie - of indien deze overleden was de vader, waarop de vader van deze man besloot de eer te aanvaarden alsook de onkosten terug te betalen, hetgeen hij aan de initiatiefnemers vervolgens moet hebben laten weten. Dezen voegden deze merite vervolgens toe aan de tekst voor de ere-inscriptie, hetgeen vervolgens werd aangebracht op het monument.
Het andere scenario betreft die beslissingen vanwege de oprichters, waarbij men niet langs het gemeentebestuur passeerde om het besluit te ratificeren. Hier gaat het dus om een oprichting langs officieuze weg, waar geen bemoeienis van overheidswege aan te pas komt. Een goed voorbeeld hiervan is de volgende inscriptie. [1254]
[. Sa]trio C(ai) f(ilio) C(ai) n(epoti) / [C]or(nelia) Barbaro / IIIIvir(o) iur(e) dic(undo) / equo publ(ico) patron(o) / Camertes / aere conlato ob / annonam quam / eis [in I]IIIvir(atu) suo / exhibuit honore / suscepto conla/tionem remisit.
Voor [---] Satrius Barbarus, zoon van Gaius, kleinzoon van Gaius, uit de Cornelia tribus, quattuorvir iure dicundo, met een paard door de staat ter beschikking gesteld, patroon, hebben de inwoners van Camerinum uit een geldinzameling (dit standbeeld) opgericht, o.w.v. het graan, dat hij aan hen tijdens zijn quattuorviraat heeft bezorgd. Na de eer te hebben aanvaard, heeft hij de bijdrage terugbetaald.
Hier zien we bijgevolg dat de Camertes besloten hadden voor hun quattuorvir een standbeeld op te richten en dit omdat de man zich op gegeven moment moet hebben ontfermd om de graanbevoorrading van de gemeente. Op gegeven moment vond er vervolgens een geldinzameling plaats (aere conlato) onder de inwoners van Camerinum. Hierna slaat dit scenario een andere weg in aangezien hier geen melding wordt gemaakt van een besluitvorming van de decuriones. De Camertes moeten zelf de procedure hebben aangevat en ook de geëerde op de hoogte hebben gebracht van het eremonument dat zij voor hem wouden oprichten. Deze heeft eveneens het eerbetoon aangenomen en besloten zelf de kosten te dragen. Dit moet hij vervolgens aan de initiatiefnemers hebben laten weten, aangezien zij dit - belangrijk genoeg achtend - toevoegden aan het opschrift, bestemd voor de basis van het standbeeld.
Volgens Erkelenz gaat het dan ook - in beide scenario’s - over meer dan louter een bekendmaking van het genomen besluit door de oprichters. Eerder ging het om een quasi-ritueel en feestelijk gebeuren, waarbij niet alleen een kopie van het gemeenteraadsdecreet werd overhandigd en technische detailvragen werden behandeld, maar een echte formele, uitvoerige laudatio of lofrede werd opgesteld.[1255] Vaak ging het om een gebeuren, waarvan locatie, tijdstip en omstandigheden op voorhand waren afgesproken, zodat de bekendmaking voor een publiek kon geschieden.[1256]
Komen we terug op beide scenario’s, dan kunnen we on ten eerste afvragen of de geëerde dan effectief notie had van de hoeveelheid geld, dat voorzien werd ter bekostiging van de oprichting. Als dit telkens het geval was, dan zou de geëerde in kwestie gemakkelijk de rekening kunnen gemaakt hebben van de bijdrage van ieder lid van de groep initiatiefnemers. Zo zouden we een afwijzing misschien in een ander licht kunnen interpreteren, namelijk wanneer de geëerde de som te gering vond. Maar anderzijds kunnen we de terugbetaling van de kosten ook interpreteren als een compensatie voor de omvangrijke vergaarde som geld. Gaf de geëerde dan ook het volledige bedrag terug, dat werd vrijgemaakt voor diens eerbetoon? Maar indien het bedrag niet vooraf aan de geëerde werd geopenbaard, moeten we veronderstellen dat de geëerde eerder had blijk gegeven dat hij de kosten – wat ze ook mochten zijn – zou terugbetalen. Deze gegevens kunnen we slechts afleiden via conjecturen, aangezien de inscripties in se deze informatie niet vrijgeven.
Vervolgens dient de aandacht ook gericht te worden op de bestemming van de terugbetaalde som. Want de inscripties met reactieformule lijken erop te wijzen dat bij deze procedure met twee sommen geld werd gewerkt: namelijk enerzijds het geld dat door de initiatiefnemers werd vrijgemaakt - in het eerste scenario door de Auximates op onbekende wijze en in het tweede door de Camertes bij een geldinzameling - en anderzijds de som, die de geëerde terugbetaalde aan de oprichters.
Indien we in een eerste hypothese ervan uitgaan, dat de geëerde reeds een terugbetaling deed nadat hij op de hoogte was gebracht van het plan, maar vooraleer de oprichting een feit was, dan zouden de oprichters twee sommen geld ter beschikking hebben. Zouden deze laatste beide bedragen dan aanwenden ter verwezenlijking van het eerbetoon? Of zou één van de twee bedragen terug naar de kas gaan, of teruggeven worden aan degenen die hadden bijgedragen, waarvan we veronderstellen dat het de bedoeling was als de dedicatus de oprichters wou ontlasten?
Als we anderzijds het uitgangspunt nemen dat de geëerde liet weten de kosten op zich te zullen nemen en dus achteraf pas het geld effectief zou terugbetalen, zal de ervoor vrijgemaakte som geld effectief zijn aangewend voor de oprichting. Het door de geëerde verschafte bedrag kwam hier dan zogezegd pas achteraf vrij. Maar ook hier hebben we twee mogelijkheden wat betreft de bestemming: ofwel ging het geld naar de kas (van het college of van de gemeente), ofwel ging men het teruggeven aan degenen, die hadden bijgedragen.
Mijn inziens is het best mogelijk dat – volgens de eerste hypothese – beiden gelden aan de oprichting werden besteed. Maar bij beide modellen is het wellicht waarschijnlijker dat men het teruggekregen geld ging gebruiken voor andere doeleinden t.v.v. de gemeente of van een college.
Met het voorgaande in het achterhoofd kunnen we ons eveneens afvragen in welke vorm het geld werd overhandigd[1257]: chartaal[1258] of eerder substituut geld[1259]. Nemen we nu bijvoorbeeld de situatie waarbij de initiatiefnemers geld hadden vergaard via een geldinzameling. Hier zijn we zeker dat het om chartaal geld ging. Wanneer de geëerde de som wou terugbetalen en dit opnieuw moest verdeeld worden over degenen, die een bijdrage hadden geleverd, zou het geven van cash geld praktischer zijn, of zou men op zijn minst het substituut betaalmiddel moeten omwisselen voor chartaal geld. Zeker als de Romeinse situatie dezelfde zou zijn als in Griekenland, waar we uit inscripties weten dat bij geldinzamelingen - zoals voor leningen aan de polis in de tweede en eerste eeuw v.C. - inschrijvingslijsten werden opgemaakt, waarop werd aangebracht wie hoeveel had bijgedragen[1260]. Dit werd in het archief van de stad(staat) bewaard. Indien dit ook in Rome het geval zou zijn, wat we echter nergens in de inscripties terugvinden, zou chartaal geld veel handiger zijn.
Anderzijds, als we er van uitgaan dat de geëerde antwoordde op het (gemeente)besluit met een brief, waarin hij beloofde het geld terug te zullen betalen, kunnen we ook stellen dat deze brief werd behouden als ware het een schuldbekentenis. In dit geval kunnen we ook het honoraire monument dezelfde functie toewijzen: het was als het ware een garantie voor de oprichters, dat de geëerde zich aan zijn woord zou houden en het geld effectief zou terugbetalen, aangezien diens woorden publiek gemaakt waren en voor het nageslacht en de eeuwigheid bewaard zouden blijven. Zowel de brief met het antwoord als de inscriptie kunnen hier dan beschouwd worden als een vorm van substituut betaalmiddel.
Tenslotte willen we nog bemerken dat er ook inscripties zijn, waaruit we zelfs drie sommen kunnen distilleren; zoals bijvoorbeeld bij inscriptie nr. 589[1261]:
C(aio) Lepidio C(ai) f(ilio) Pap(iria) / Victori / IIviro iure dic(undo) cur(atori) / pec(uniae) publ(icae) et operum pu/blicorum quibus ex fide / refectis ob merita eius / decuriones et August(ales) / et populus / statuam ponendam / ex aere conlato decre/verunt qui honore / contentus ex suo posuit / et conlationem reddidit
Voor Gaius Lepidus Victor, zoon van Gaius, uit de tribus Papiria, duumvir iure dicundo, curator van het gemeentegeld en van de publieke werken, dewelke loyaal waren hersteld, hebben de decuriones en de Augustales besloten een standbeeld te plaatsen uit een geldinzameling; hij, die zich met de eer tevreden heeft gesteld, heeft het uit eigen vermogen geplaatst en hij heeft de bijdrage teruggegeven.
De eerste som is afkomstig van de dedicantes ex aere conlato. De tweede som werd door de geëerde vrijgemaakt, opdat deze zelf zijn statua zou kunnen laten oprichten. Tenslotte hebben we nog de som geld, die volgens de inscriptie werd terugbetaald. Waarschijnlijk gaat het hier veeleer om een dubbele bewoording om hetzelfde gegeven aan te duiden: de kosten, die normaal ten laste vielen aan de oprichters worden overgenomen door de geëerde, zodat de oprichters aan dit eerbetoon geen kosten zouden hebben. Deze formule komt dan ook extra evergetisch over: de geëerde is niet alleen bescheiden, maar ook nog eens extra vrijgevig door het beeld van hem op te hangen, dat hij niet alleen instond voor het geldelijke aspect, maar ook voor het fysisch zichtbare, zijnde de plaatsing van het standbeeld zelf.
3. Appreciatie van de geëerde(n).
Hier gaan we in op de verscheidene formules van appreciatie, die de tegenreactieformule kan voorafgaan. Bij 52 van de 75 inscripties, die boven reeds werden behandeld op grond van hun financiële reciprociteit, vinden we namelijk een voorafgaande appreciatieformule terug[1262]. Daar komen nog eens 19 inscripties bij, die wel een appreciatie laten blijken, maar geen bijkomende - bvb. financiële - tegenreactie vermelden. Dit geeft ons een totaal van 71 inscripties, die in de volgende paragrafen zullen behandeld worden.
3.1. Positieve appreciatie.
Zoals boven reeds werd aangehaald, gaan we ons hier buigen over de formuleringen honore accepto, honore contentus, honore recepto, honore usus, libenter adquiescit en hun varianten. Vaak gaat het om een positieve appreciatie, maar soms kon het ook gebeuren dat men zich met minder tevreden stelde of zelfs bedankte voor de eer. Laten we eerst de individuele terminologieën statistisch bekijken en deze vervolgens kritisch beschouwen. Aangezien bepaalde categorieën – zoals ook blijkt uit de onderstaande figuur (nr. 59) – slechts één keer voorkomen, zullen deze slechts summier op hun betekenis besproken worden. We richten onze aandacht hier voornamelijk op de formules, die het meeste frequent zijn, nl. honore accepto, contentus/-a, usus en titulus usus. Aangezien bij de zoekwoorden werd gezocht zowel op het voorkomen van honor als usus in formules of individueel, is het hier mogelijk de verschillende formules op een verantwoorde manier tegenover elkaar af te wegen inzake hun numerieke, geografische en chronologische frequentie.
Figuur 59: Frequentietabel van de formularia met betrekking tot de reactie van de persoon.
Formule |
Catalogusnr(s). |
n |
Honore accepto |
39, 131, 168, 332, 333, 376, 381, 394 (statim), 441, 471, 493, 501, 523, 538, 600, 697 |
16 |
(tabula) libens accepi |
105 |
1 |
Honore contentus/-a |
38, 47, 92, 210, 272, 284, 311, 323, 344, 399, 414, 426, 428, 456, 460, 481, 494, 562, 589, 622, 624, 626, 633, 658, 670, 676, 684, 695 |
28 |
Contentus |
235, 256 |
2 |
Honore habito |
122 |
1 |
Honore recepto |
517 |
1 |
Honorem suscipere |
412 (honorem libens suscipere), 470 (honore suscepto) |
2 |
Honore usus |
128, 130, 186, 393, 620 |
5 |
Titulo usus/usa |
643, 644, 648, 649, 650, 651, 654, 655, 656, 660, 662, 663, 665, 666 |
14 |
Libenter adquiescit |
676 |
1 |
|
Totaal appreciatieformuleringen. |
71 |
3.1.1. Contentus en libens.
Aangaande de zogenaamde positieve appreciatie kijken we vooreerst naar die formuleringen, die de expliciete verwoording hiervan bevatten: zijnde honore contentus/-a of ook de uitdrukkingen met libens/libenter. Beide formules hebben niet dezelfde betekenis en het gedrag, dat bij beide wordt teweeg gebracht, is ook enigszins op een afzonderlijk vlak te situeren. Het verschil is moeilijk te duiden, maar we zouden theoretisch en onder voorbehoud kunnen stellen, dat contentus[1263] slaat op een tevreden, emotionele reactie, die wordt teweeg gebracht door het aanbieden van zo’n eervolle onderscheiding. Libens/libenter[1264], wat “gewillig”, “uit eigen beweging” betekent, wordt vaak verbonden aan de animus, de ziel en kunnen we misschien eerder situeren op het karakteriële niveau. De gewilligheid om de eer te aanvaarden slaat dan niet – noodzakelijk – op tevredenheid van de persoon uit, maar op het karakter van de man, die een dergelijk betoon wel weet te appreciëren.
We zien echter wel dat contentus (28/696 – 4.02%) veel meer voorkomt dan libens/libenter (3/696 - 0.43%). De eerste categorie krijgt in tegenstelling tot de tweede dan ook voornamelijk een vaste plaats binnen de formule “honore contentus (impensam remisit)”. Libens/libenter echter kan dan weer eerder op een willekeurige plaats teruggevonden worden en in casu bij uitdrukkingen van aanvaarding (recipere, suscipere, acquiscere) .
Honore contentus betekent letterlijk “tevreden met de eer”[1265] en komt in totaal 28 keer voor. Slechts twee keer vinden we contentus alleen (7.14%). We zien dat impensam remisit de meest voorkomende formule van reciprociteit is, die hierop volgt, met een aantal van tien (35.71%). Vijf keer wordt het gevolgd door de formule sumptum remisit (17.81%), vier keer door pecunia sua posuit (14.29%), twee keer door impensa sua posuit (7.14%) en telkens één keer door pecunia sua fecit, obtulit HS, ex suo, ex munificentia sua posuit en het afgebroken suo post [---] (3.57%).
Opmerkelijk is toch dat de formule honore contentus impensam remisit zelden voorkomt in de afgekorte vorm HCIR – slechts twee keer (7.14%) – en dan nog in regiones VII en IX in het Noordwesten van het schiereiland. Evenmin kwam het voor in combinatie met de andere formules afgekort. Dit contrasteert scherp met de meer frequente afkorting HAIR – h(onore) a(ccepto) i(mpensam) r(emisit)[1266]. Dit alles gaat in tegen de door Greg Woolf geponeerde theorie. Deze man stelt dat “formulaic elements were developed, like the ligatures that represented groups of letters with a single symbol, or abbreviations like DM, HSE, VSLM, or LDDD, which may in time have been read quasi-pictographically as symbols in themselves.”[1267] Dit geldt misschien wel voor de bovenvermelde afkorting H.A.I.R., maar in ieder geval niet voor honore contentus impensam remisit. Was dit element dan zo belangrijk dat het telkenmale voluit werd geschreven, terwijl er toch een gemakkelijkere en kortere versie voorhanden was? Of was de formule niet frequent genoeg voorkomend op het Italische schiereiland, waardoor men in de afkorting de formule niet zou herkennen, zodanig dat men het voluit moest weergeven? Mijns inziens heeft het veel te maken met de waardigheid, die door deze formule werd overgedragen op de geëerde. Het betreft hier inderdaad een minder frequent voorkomende formule, en net omwille van de waardigheid, die eraan gekoppeld werd, was het belangrijk genoeg om het toch te vermelden en daarom dus ook in volle woorden en niet in afkortingen weer te geven. Want zoals ook Plinius in zijn Epistulae[1268] stelde was het een betoon van trots, alsook van bescheidenheid om zo’n huldebetoon te weigeren.
Zou de formule dan ook gekopieerd zijn naar de gebruiken uit het centrum? In regio I komt honore contentus namelijk het meest voor (6 - 21.43%) met regio IV op de tweede plaats (4 - 14.29%). Of zou de ontwikkeling in de noordelijke regiones plaatsgevonden hebben, aangezien regio X (5 - 17.86%)[1269] in frequentie de tweede plaats deelt. Laten we om deze vraag te beantwoorden eerst even de chronologie bekijken.
Zo zien we namelijk, dat deze formule het meest voorkomt in de 2e eeuw n.C. en in mindere mate in de 3e eeuw n.C. (cf. nevenstaande figuur 60). Dit is slechts een vaststelling en hypotheses zouden te voorbarig zijn, aangezien het slechts om 28 inscripties gaat met de formule “honore contentus”, waarvan 13 niet gedateerd zijn (46.43%). Feit is in ieder geval, dat de formule meer gebruikelijk was in de tweede en derde eeuw. We kunnen ook geen datering post quem poneren, aangezien de vroegste inscriptie dateert uit de eerste helft van de eerste eeuw n.C. Wanneer we nu kijken naar deze vroegste inscriptie - inscriptienummer 622, AE 1994, 638 - zien we dat deze afkomstig is uit regio IX. Het is toch wel opmerkelijk, dat de vroegste attestatie van honore contentus uit een noordelijke regio komt en niet uit het centrale gedeelte van het Italische schiereiland, waar vaak formularische trends werden ingezet. In het centrum is de vroegst dateerbare inscriptie echter uit de periode 100 tot 106 n.C.[1270], minstens een halve eeuw later. Dit is inderdaad opmerkelijk, maar wegens de lage frequentie van deze formule, zou men zich op glad ijs begeven om hieromtrent hypotheses te vormen en bijvoorbeeld te stellen dat het gebruik zich in de noordelijke regiones heeft ontwikkeld.
Wie was het nu, die zich tevreden stelde en de kosten terugbetaalde? Het kon gebeuren, dat het familieleden betroffen, maar dit was eerder een marginaal gegeven (4/28 - 14.29%)[1271]. Maar voornamelijk waren het de geëerden, die een dergelijke reactie betoonden en zich vervolgens extra vrijgevend en eervol betoonden (24/28 - 85.71%).
Laten we vervolgens even dieper ingaan op de inhoudelijke betekenis van de formule honore contentus. Zoals reeds boven werd gesteld, betekent het letterlijk “tevreden met de eer”. We kunnen zelfs nog iets verder gaan. Via de zoekformule “honor% und content%” werden namelijk alle inscripties gevonden met deze woordengroep. Blijkt dat – op het Italische schiereiland althans – deze formule alleen voorkomt in de hier onder de loep genomen ere-inscripties. Slechts twee van de zoekresultaten werden niet opgenomen, omdat het eerste uit de vierde eeuw n.C. dateerde[1272] en het tweede de oprichting van een standbeeld voor keizer Antoninus Pius betrof[1273]. Hierdoor kunnen we de vertaling specificeren naar “tevreden met de honorifieke eer”, dewelke ook wordt gehanteerd door Robert Etienne[1274].
Dat honos[1275] in deze formule geen betrekking heeft op de andere betekenissen – zoals ambt, geldelijke beloning of summa honoraria – blijkt uit de inscriptie zelf. Het is namelijk inherent aan een honorair opschrift een monument op te richten voor de persoon in kwestie. Zelden wordt ook wel eens een ambt of niet tastbare eer toegekend – de honor bisellium of de coöptatie tot patroon – maar telkenmale staat deze toekenning beschreven op een monument. Het feit dat de tegenreactie, die het meest volgt op de uiting van tevredenheid, het terugbetalen van de (on)kosten betreft, duidt dan ook op de onkosten voor het monument en niet voor de toegekende eer van bijvoorbeeld een coöptatie.
Nochtans kan men de formule honore contentus ook anders interpreteren. Deze interpretatie blijkt dan ook uit de brieven van Plinius minor aan zijn vriend Montanus[1276]. Op het eerste citaat hieronder – Epistulae VII.29.2 – zou men op het eerste zicht de bovenstaande vertaling kunnen toepassen:
Est via Tiburtina intra primum lapidem - proxime adnotavi - monimentum Pallantis ita inscriptum: 'Huic senatus ob fidem pietatemque erga patronos ornamenta praetoria decrevit et sestertium centies quinquagies, cuius honore contentus fuit.'[1277]
Aan de via Tiburtina, op een mijl van Rome, vindt men – ik heb er laatst nog een opmerking over gemaakt – het monument (tombe) voor Pallas, met de volgende inscriptie: “aan hem heeft de senaat, wegens zijn betrouwbaarheid en plichtsgetrouw gedrag jegens zijn patroni, de ornamenta praetoria toegekend en ook de gift van 5 miljoen sestertieën. Hij heeft zich tevreden gesteld met de onderscheiding hiervan.
Plinius klaagt in deze brief aan, dat het al ver gekomen is, dat een vrijgelatene als voorbeeld van bescheidenheid wordt aangehaald en op gelijke voet met senatoren wordt geplaatst. Verder in de brief krijgen we echter meer commentaar bij het laatste deel van bovengenoemd citaat, wat ons hier het meeste interesseert: cuius honore contentus fuit. Daar zegt Plinius namelijk: “ik beken nochtans, bij het zien van een dergelijk grafschrift, dat ik heb bedacht hoeveel hypocrisie en dwaasheid in die opschriften staat, dewelke men soms aan deze vuile zielen prostitueert, gekneed uit modder en afval, in de onderscheidingen, die deze achterlijke onverlaat durft te aanvaarden, te weigeren, door zich zelfs aan het nageslacht als voorbeeld van matiging voor te stellen”[1278]. Hieruit blijkt dus dat honore contentus niet alleen de betekenis kan dragen van accepteren (recipere), maar eveneens van weigeren (recusare).
In een latere brief eveneens aan zijn vriend Montanus begint hij nog maar eens over het epitaaf. Blijkbaar was Plinius zo verontwaardigd over het eerbetoon aan de libertus Pallas, dat hij zelfs het senaatsbesluit was gaan opzoeken.
Postea mihi uisum est pretium operae ipsum senatus consultum quaerere.[1279] (…)
Id uero deerat, ut cum Pallante auctoritate publica ageretur, Pallas rogaretur ut senatui cederet, ut illi superbissimae abstinentiae Caesar ipse patronus, ipse aduocaretur, ne sestertium centies quinquagies sperneret. Spreuit, quod solum potuit tantis opibus publice oblatis adrogantius facere, quam si accepisset.[1280]
Daarna heeft het bedrag van het bouwwerk me op het idee gebracht het senaatsbesluit op te zoeken. (…) Het ontbrak er echter niet aan te handelen in naam van het publiek, met Pallas, te smeken om aan de bereidwilligheid van de senaat toe te geven, de bemiddeling van de keizer aan te wenden om deze onbeschaamde bescheidenheid te overwinnen en opdat Pallas de gift van vijftien miljoen sestertiën niet zou afwijzen, verachten. Hij heeft ze afgewezen, veracht, omdat zo’n grote rijkdommen door de staat aangeboden weigeren, het enige was dat hij nog kon doen om meer trots te tonen dan ze te aanvaarden.[1281]
Ook hier herhaalt Plinius, dat de vrijgelatene Pallas heeft bedankt voor de eer, in de figuurlijke zin van deze woorden. Pallas aanvaardt dus enerzijds wel de symbolische eer, die hem werd toegekend, namelijk de ornamenta praetoria. De eer, die hij anderzijds weigert, betreft geen veruiterlijkt eerbetoon, zoals een standbeeld, maar een geldelijke gift, waarbij Pallas beslist dat hij geen uitvoering behoeft van de hem aangeboden van eer van een financiële schenking. Het verschafte hem dan ook meer eer deze af te wijzen, aangezien men dit bescheiden gedrag eerder zou herinneren, wanneer het bijvoorbeeld op een gedenksteen zou geplaatst worden, die al dan niet honorair zou zijn en in dit geval dus een funerair gedenkopschrift betrof. Een geldschenking had geen blijvend resultaat, daar waar de vastgelegde herinnering aan zijn bescheidenheid dit wel tot gevolg zou hebben.
De betekenis, die uit deze brieven blijkt, namelijk de afwijzing, bedanking voor de eer zonder deze te accepteren, komt slechts eenmaal voor in de hier gebruikte inscripties. Het betreft de inscriptie ter ere van Caius Hedius Verus te Forum Sempronii uit 117-138 n.C.
Casus CIL 11, 6123[1282].
In deze inscriptie vernemen we, dat de geëerde in kwestie zich reeds vroeger al tevreden had gesteld met de eer van een standbeeld en net dat is de reden om nu een standbeeld voor hem op te richten. Deze tevredenstelling kunnen we deze keer echter interpreteren als een afwijzing en bedanking voor de eer, zonder deze te accepteren.
Het is niet alleen het deel, dat als honoraire inscriptie kan getypeerd worden, dat deze informatie verstrekt – door de woordengroep “cum antea statua ei nomine publico ob merita eius decreta esset et is honore contentus sumptibus publicis pepercisset”. Ook de tekst, die op de linkerzijde staat geschreven, vertelt hetzelfde verhaal: het betreft een brief van de decuriones en duumviri aan Verus, met de bekendmaking van hun beslissing om een standbeeld voor hem op te richten en dit reeds te kopen vooraleer hun beslissing aan de geëerde kenbaar te maken, opdat deze niet meer zou kunnen weigeren.
Het is namelijk zo, dat het net deze inscripties zijn, waaraan op (een andere zijde van) het monument akten van andere documenten worden toegevoegd, die het meest tot creativiteit in het woordgebruik leiden. Het creatiever woordgebruik laat namelijk toe een glimp van de reële feiten achter de gebruikte en stereotiepe formularia te ontdekken. Opmerkelijk is dat we bij de motivering in dergelijke documenten niet alleen het gedrag beschreven krijgen, zoals het werd gepercipieerd door de desbetreffende geëerde, maar ook zoals het waardig genoeg zou overkomen bij andere gemeenten en – vooral – bij de inwoners van de eigen res publica. Dit blijkt ook uit deze inscriptie.
II viri et decuriones Foro Semproniens(es) Vero / salutem / et dignitatis tuae tot tantique tituli iudici(i)s / principalibus pulchri et in rem publicam n(ostram) / notabilis munificentia et adfectus quos civi/bus nostris nunc ipse praestas nunc ab eis per/cipis et praecipue morum tuorum modestia / singularis reverentia insignis necessario / nos compulit ut tandem parem tibi grati/am in quantum potest dum ignoras refera/mus nam statuam tibi pedestrem de nostro / ponendam iam pridem decrevimus sed idcirco / decretum ad te non misimus ne nunc quoq(ue) / sicut antea cum publice tibi statua decreta / est fecisti honore tantummodo te conten/tum esse rescriberes quae res tuam quidem / modestiam inlustraret nobis vero velut / segnitiam exprobraret igitur statua / decreta ne quid negare possis iam comparata / advehitur quod superest voluntati nostrae / consule et qualem inscriptionem dandam / putas petentibus facito notum optamus te / bene valere
De duumviri en decuriones uit Forum Sempronii groeten Verus. De zo grote en zovele eretitels van uw waardigheid - die naar het oordeel van de keizer zo mooi zijn, uw alom bekende vrijgevigheid jegens onze gemeenschap, de gevoelens van genegenheid - die u nu enigszins laat blijken jegens onze burgers en anderzijds van hen mag ontvangen, en vooral de uitzonderlijke bescheidenheid van uw aard en uw opmerkelijke schroom dwingen ons er noodzakelijkerwijs toe, dat wij eindelijk gelijkwaardige dank aan u betuigen. Dit in de mate van het mogelijke, terwijl u er niet van op de hoogte bent. Want we hadden reeds vroeger besloten om voor u een standbeeld op te richten op onze kosten. Precies daarom hebben we ons neergeschreven besluit niet naar u gestuurd. Opdat nu niet zou gebeuren zoals tevoren, toen voor u op publieke kosten een standbeeld besloten was op te richten u zich zodanig tevreden stelde met het gebaar, hetgeen u terugschreef en hetgeen uw bescheidenheid zelfs illustreerde en u ons echter blootstelde aan luiheid. Daarom is dus het besliste standbeeld reeds gekocht en wordt het naar u gevoerd, zodat u het niet kan afwijzen. Geef overigens raad aan onze goede wil en maak bekend aan ons welke tekst we moeten aanbrengen. Houdt u goed.
De bovenstaande inscriptie geeft de motivering voor de beslissing aan als onderwerp van de eerste hoofdzin. Zowel de waardigheid, als vrijgevigheid, genegenheid en de bescheidenheid van de geëerde hebben geleid tot de beslissing om een standbeeld op te richten. Dit laatste – diens bescheidenheid – kwam het beste tot uiting door het bedanken voor de eer, alvorens de beslissing van de decuriones kon bewerkstelligd worden. Vervolgens krijgen we als het ware een verdediging: de motivatie van de decuriones om deze keer zo te handelen.
Deze brief geeft aan de formule “honore contentus” dezelfde connotatie, zoals ze ook is gebleken uit de bovenstaande brieven van Plinius aan Montanus. Hier blijkt namelijk dat – na een beslissing te hebben genomen – de decuriones deze bekend maakten aan de geëerde, dewelke zich vervolgens tevreden stelde met de eer en dus vriendelijk bedankte voor de eer. Dit verschilt van de andere inscripties, waar men zich blijkbaar tevreden betoont, de eer accepteert en uit diens bescheiden aard besloot de kosten zelf te dragen voor de oprichting in plaats van deze ten laste van de res publica te laten vallen.
Waarin ligt dan precies het verschil? Waarschijnlijk vooral in het verloop van de feiten. In casu blijkt uit de brief, dat de geëerde ‘contentus honore’ was nàdat de decuriones hun beslissing hadden kenbaar gemaakt aan de geëerde, maar alvorens een monument aangekocht te hebben. Bij de andere inscripties met deze formulering krijgen we eerder de indruk, dat de geëerde in kwestie – of een familielid – zich tevreden stelde met de eer, na de beslissing en na de aankoop. De reciprociteit, die volgt op deze formule, is hier dan ook van belang. In deze casus zien we – voorafgaand aan het decreet – in de honoraire inscriptie het werkwoord parcere[1283] voorkomen, wat er ook op wijst dat Verus de publieke kas wou ontlasten alvorens de decuriones zouden besluiten gemeentegeld uit te geven. In de andere inscripties krijgen we veeleer een werkwoord met de betekenis “teruggeven”[1284]. Daar worden de onkosten dan terugbetaald door de geëerde – of een familielid – wanneer de aankoop reeds een feit was en er reeds kosten waren gemaakt.
Aangezien Verus de kans niet kreeg om zijn genoegen te uiten tegenover de decuriones alvorens de aankoop van het monument, kon hij deze tweede keer niet de belofte maken dat hij de kosten wou dragen. In plaats van achteraf de kosten terug te betalen aan de oprichters, deed hij een ander financieel gebaar. Hiervoor dient de eigenlijke ere-inscriptie vermeld te worden, die aan de voorzijde werd geplaatst van het monument.
C(aio) Hedio C(ai) f(ilio) Clust(umina) Vero / equo publ(ico) praef(ecto) equit(um) alae / Indianae P(iae) F(idelis) trib(uno) milit(um) leg(ionis) II / Traian(ae) F(ortis) praef(ecto) coh(ortis) II Ling(onum) eq(uitatae) / IIvir(o) IIvir(o) quinq(uennali) quaestori / patrono municipi(i) flamini / item Pitino Mergente / IIIIvir(o) quinq(uennali) IIIIvir(o) aedili / patrono municipi(i) pontifici / quod cum antea statua ei nomine / publico ob merita eius decreta / esset et is honore contentus / sumptibus publicis pepercisset / decuriones ex suo posuerunt / quibus ob dedicationem / Verus singulis HS LXX n(ummum) / sportulas dedit //
Voor Caius Hedius Verus, zoon van Caius, uit de Clustumina tribus, met een paard door de staat ter beschikking gesteld, (militaire en municipale carrière te Pitinum Mergens en te Forum Sempronii), omdat toen eerder een standbeeld voor hem in naam van de gemeente o.w.v. diens verdienste was besloten, deze zich tevreden had gesteld met de eer en de gemeente de kosten had gespaard, daarom hebben de decuriones nu uit eigen kosten (dit standbeeld) opgericht, aan wie Verus bij de inhuldiging elke HS70 aan sportulae heeft gegeven.
Verus gaf aan elk van de decuriones zeventig sestertiën bij de inhuldiging. Dit was een zeer hoog bedrag, zelfs om aan de decuriones te geven. Maar het was geen uniek gegeven, we zien nog hoge sportulae optreden in de inscripties, in dit corpus zelfs tot vierhonderd denariën[1285]. Maar als we de rekening maken o.b.v. het meest voorkomende aantal decuriones - zijnde honderd[1286] - komen we op een uitgave van HS7000, wat toch een aanzienlijke som was. Wanneer we dit vergelijken met de kost van een standbeeld[1287] zien we dat het mogelijk is dat de geëerde op deze manier toch probeerde de onkosten van de decuriones uit hun eigen vermogen te vergoeden. Dit is echter een hypothese, maar toch plausibel.
3.1.2. Honore accepto.
In tegenstelling tot honore contentus betreft deze formule een losse ablatief, maar draagt een gelijkaardige betekenis. We stemmen in met de vertaling van honore accepto, die ook door Etienne wordt aangewend[1288], als “na de honorifieke eer te hebben ontvangen”. Ook in dit geval dient niet te worden getwijfeld over de betekenis van honor (cf. supra) als honorifieke onderscheiding. Hoewel deze formule vooral de nadruk legt op het feit dat de geëerde in casu heeft ingestemd de desbetreffende onderscheiding in ontvangst te nemen, kunnen we ook hier een zekere appreciërende connotatie waarnemen. Accipere kan namelijk eveneens geïnterpreteerd worden als een goedkeurend gebaar, waarbij de geëerde zich eveneens tevreden stelt[1289]. Hierbij krijgen we zo eveneens een emotionele appreciatie. Maar zoals gezegd, blijft de nadruk liggen op het aanvaarden van het eerbewijs.
Naast deze formule zijn er nog een aantal andere formules, die naar inhoud of vorm erg gelijken op deze formule, zoals bijvoorbeeld honore recepto of honorem accipere. Deze worden verder besproken onder de noemer “andere formules”. Er werd voor gekozen deze niet hier te bespreken, aangezien het interessanter is deze formule als een geheel te beschouwen.
Net als bij honore contentus komt honore accepto[1290] voornamelijk voor in combinatie met impensam remisit (12/16 - 75%) en dan nog voornamelijk in de afgekorte vorm H.A.I.R. (8/12 - 66.67%) of als hon(ore) accep(to) impe(n)s(am) remisit (2/12 - 16.67%). Hier kunnen we de reeds boven vernoemde these van Woolf wel toepassen en stellen, dat deze afkorting wel als quasi-pictografische symbolen[1291] gelezen werden.
Slechts in vier inscripties (4/12 - 33.33%) wordt een afwijkend formularium gebruikt. In de eerste – nr. 131 – betoont de geëerde zich, na de onderscheiding van een standbeeld te hebben ontvangen, evergetisch en schenkt een stichting van HS 50.000 aan de kas van de ordo Augustalium. Het is pas later dat de kinderen van Socrates de kosten van het standbeeld terugbetalen (sumptum remiserunt). Op het gegeven of dit al dan niet postuum gebeurt is, wordt onder het hoofdstuk monument dieper ingegaan. De tweede inscriptie – nr. 394 – betreft een uitgebreide inscriptie ter ere van Mammius (?). Hier wordt veel aandacht besteed aan de reactie van de man (honore accepto) op het aanbod van tabulae patrocinales, waarop hij een publieke feestmaaltijd organiseerde, zowel voor de decuriones, hun kinderen en echtgenotes als voor het volk (populus). De man heeft zich wat betreft dit standbeeld eveneens tevreden betoont, maar dan wel bij de inhuldiging. Het volgende opschrift – nr. 471 – vermeld een erg gelijkaardige formule: “honore accepto quod contulerunt remisit”. Blijkbaar was er vooraf een geldinzameling gehouden onder de municipes Camertes. Deze formule is dus inhoudelijk dezelfde als H.A.I.R. Nr. 501, de laatste inscriptie vermeldt dan weer “pecunia sua fecit”, wat we ook terug vinden bij “honore contentus”. Hier worden de kosten dan weer gedragen door de vader van de geëerde.
Wat betreft de perso(o)n(en), van wie de reactie “honore accepto” uitging, zien we net als bij “honore contentus”, dat het vooral de geëerde betrof, die de onderscheiding aanvaardde en de kosten terugbetaalde (12/16 - 75%). Slechts in vier inscripties (4/16 - 25%) zien we dat het familieleden van de geëerde waren, die reageerden.[1292]
Laten we vervolgens ook even de geografische en chronologische verspreiding van “honore accepto” bekijken. Wat betreft de regionale verspreiding[1293] zien we dat de formule blijkbaar meer gebruikt werd in het centrum van het Italische schiereiland. De meeste komen uit regio VI (5/16 - 31.25%), wat dicht aanleunt tegen de aantallen uit regio I (3/16 - 18.75%) en regio IV (3/16 - 18.75%). Uit regio II komen er slechts twee (12.50%). In de regiones V, VIII en XI komt er telkens één inscriptie voor met deze formule (6.25%). Deze formule komt echter niet voor in de noordelijke regiones IX en X en regio III.
Chronologisch gezien, zien we dat er 6 ongedateerd zijn, wat extreme resultaten tot een minimum beperkt. In de figuur hiernaast (nr. 61), werden de beschikbare data in een tabel gegoten en zien we dat de beschikbare inscripties met deze formule voornamelijk dateren uit de tweede helft van de tweede eeuw en de eerste helft van de derde eeuw n.C. We hebben echter geen enkele precieze datum op het jaar nauwkeurig voorhanden, zodat we geen datering post of ante quem kunnen opstellen. Zodanig dat ook hier inzake geografie en chronologie geen centra van ontstaan of ontwikkeling kunnen geduid worden, aangezien ook dit voor wankele conjecturen zou zorgen.
Wat betreft de interpretatie van deze formule, dient inscriptie nr. 394 nog even aangehaald te worden. In dit opschrift zien we dat men creatief omspringt met de formule “honore accepto” omdat het om een aan het opgerichte standbeeld voorafgaande acceptatie gaat van een andere onderscheiding. De formule wordt aangevuld door het woord “statim”, wat erop wijst dat de geëerde niet getwijfeld heeft de coöptatie tot patroon te aanvaarden. Dit is in zekere zin opmerkelijk, niet alleen omdat het de enige inscriptie is, die deze woordencombinatie vormt. Het tijdperk waarin het monument werd opgericht, en waar de coöptatie tot patroon aan vooraf gaat, betreft namelijk de periode tussen 180 n.C. en het einde van de derde eeuw n.C., een turbulente tijd van crisis. Een tijd waarin anderen zouden twijfelen een dergelijke eer te aanvaarden, omdat het zoveel verantwoordelijkheden en kosten met zich meebracht gedurende de rest van het leven van de geëerde in kwestie. Het situeert zich ook in de periode waarin de andere inscripties met deze formule te dateren zijn.
Wanneer we deze bemerking in het achterhoofd houden, kunnen we er dan vanuit gaan, dat deze betekenis van dadelijke acceptatie ook geldt wat betreft het accepteren van een monument ter ere van de geëerde? Kunnen we stellen, dat deze formule eigen was aan zijn tijd, eigen aan een economisch moeilijkere periode? In dat geval is het vermelden van deze formule in se een teken aan de wand. Zo kunnen we dit ‘aanvaarden van een onderscheiding’ interpreteren als een extra bewieroking voor de geëerde. Hier kan – alleen in dat geval – de vertaling ‘na de honorifieke eer te hebben ontvangen’ verbonden worden met de volgende bemerking: ‘daar waar anderen zouden twijfelen om een dergelijke aangeboden eerbewijs te aanvaarden’.
3.1.3. Honore usus.
Onder de inscripties, die gevonden werden a.h.v. het zoekwoord “honor”, bevinden zich echter slechts vijf inscripties[1294], die de formule honore usus hanteren. Wat betreft de betekenis, werd door Etienne de these geponeerd, dat deze formule naar vorm en betekenis te vertalen is zoals de boven besproken formules honore contentus en honore accepto: s’étant prévalu(e), de la distinction honorifique (accordée par le décret)[1295] of in het Nederlands: ‘na te hebben gebruik gemaakt van de honorifieke eer’ (per decreet toegewezen). Vergelijk dit ook met de uitdrukking honoribus uti, ereambten bekleden, wat we hier kunnen omzetten tot een erepositie bekleden of een eretitel aannemen. Dat deze formule in vier gevallen wordt gevolgd door een tegenreactie, die neerkomt op het terugbetalen van de kosten, doet eveneens vermoeden, dat het gebruik en de inhoud gelijk is aan die van honore contentus of accepto.
Een ander argument, dat door Etienne wordt aangeboden, om deze interpretatie aan te nemen, zouden we kunnen vinden bij de vertaling van honore usi. We moeten echter wel opmerken dat dit een geheel andere context betreft en niet terug te vinden is binnen de context van de reactie maar wel binnen de categorie ‘dedicantes’. Volgens Etienne moeten we deze formule interpreteren als ‘mensen, die zich kunnen doen gelden door de onderscheiding aan hen toegekend door een decreet van de decuriones’, aldus met een eretitel. Ook in dit corpus komt een inscriptie voor met “honore usi” als mede-oprichters naast de plebs urbana[1296]. Wat hier opvalt is dat dezen genoemd worden na de plebs urbana en niet ervoor en het dus niet kan gaan om decuriones of politiek gewichtige groepen, aangezien deze naar gewoonte steeds geplaatst worden vòòr het gewone volk. Het zou best kunnen dat het hier gaat om personen uit het gewone volk, uit de plebs, die een eretitel toegekend hebben gekregen. In dat geval kunnen we deze honore usi vergelijken of zelfs gelijk stellen aan de oprichters, die men “honorati” noemt[1297]. Maar zoals reeds gezegd werd, valt dit binnen een andere context te situeren en kunnen we dit hoogstens in acht nemen om Etiennes interpretatie te ondersteunen dat het gaat om de aanvaarding van een aangeboden eerbetoon, -positie of -titel.
Tenslotte dient nog te worden verwezen naar een inscriptie uit Veii uit 26 n.C.[1298] Hierin staat dat de centumviri van het municipium van Veii hadden beslist “ut Augustalium numero habeatur aeque ac si eo honore usus sit”, dat hij zou gerekend worden tot de Augustalen, alsof hij dit ambt werkelijk had bekleed. Volgens Etienne moeten we dit als dusdanig vertalen[1299] en niet als eretitel, omdat deze laatste de natuur van de augustaliteit te licht zou doen uitschijnen.[1300]
Zoals reeds boven gezegd werd, volgt op “honore usus” vaak de wederkerige en voornamelijk financiële reactie van de geëerde, “impensam remisit” (3/5 - 60%) of sumptum remisit” (1/5 - 20%). Verder komt ook nog de suo posuit voor (1/5 - 20%), wat eveneens erop neerkomt dat de onkosten door de geëerde worden gedragen, zonder dat de oprichter(s) moeten hiervoor geld moeten bijeen zoeken.
Hier dient echter bij opgemerkt, dat de interpretatie van inscriptienr. 620[1301] onzeker is: volgens CIL V staat op de originele steen “H I R I”. De H, R en I zijn quasi zeker, daar gaat het respectievelijk om h(onore), r(emisit) en i(mpensa). De eerste I zou echter een schrijffout moeten zijn. Of hier nu een A voor accepto, een R voor recepto, C voor contentus of een U voor usus moest staan, is onzeker. Misschien kunnen we hiervoor de paleografie even raadplegen. Het is namelijk mogelijk dat deze letters danig op elkaar geleken, zodat een leesfout niet uit te sluiten is. Laten we deze letters en hun overeenkomstige karaktertekens in respectievelijk het Romeins cursief en het Romeins kapitaalschrift – beide in majuskelvorm – eens naast elkaar zetten.
Zoals uit de figuur 62 hierboven blijkt, zou men de letters C en U en vooral A en R gemakkelijk kunnen verward hebben. Het zou kunnen dat men op een I is uitgekomen doordat men de dakstreep op de A of R was vergeten, of dat deze onleesbaar was. Een andere mogelijkheid is dat de dakstreep aan de C niet goed tot ontwikkeling was gebracht of ook de U een stokje ontbrak of dat dit onleesbaar was. We kunnen dus eigenlijk geen enkele letter uitsluiten om (meer) zekerheid te krijgen over de oorsprong van deze letter.
De kosten, die hier worden terugbetaald, betreffen voornamelijk de oprichting van het monument, waarop de tekst gegraveerd staat[1303]. Alleen in inscriptie 130, waarin een publieke begrafenis, een standbeeld en vijftig pond wierrook worden voorzien op kosten van de IIviri en de decuriones voor Sergia Prisca, gaat de zoon de kosten van de publieke begrafenis terugbetalen en niet die van het standbeeld. Indien we wensen te weten wat het motief was om te kiezen voor de terugbetaling van een funus publicum in plaats van de plaatsing van een standbeeld, zou het opportuun zijn vooreerst de respectievelijke kosten te gaan bekijken van resp. een publieke begrafenis en een standbeeld. Problematisch is echter dat weinig gegevens omtrent beider onderwerpen zijn overgeleverd. Als we al informatie krijgen, moeten we er rekening mee houden dat niet steeds vermeld wordt of dit geld bedoeld was voor de totaalkost of voor slechts een gedeelte van deze kosten[1304]. Wat een funus publicum[1305] kosten, wordt noch door Duncan-Jones, noch door Schoen aangehaald, tevens omdat er al zo weinig gegevens voorhanden zijn. Daarbij was de totaalkost waarschijnlijk afhankelijk van de status van de man in kwestie[1306], waardoor een veralgemenende hypothese wordt uitgesloten. Ook de kosten van een standbeeld zijn een moeilijk gegeven, omdat we er rekening mee moeten houden dat de vermelde cijfers afgerond kunnen zijn, maar ook dat men enkel de hogere bedragen vermeldde op de steen – indien vermeldenswaardig genoeg – of ook lagere bedragen dan de eigenlijke kost – wat i.v.m. begrafenissen dan weer wees op bescheidenheid. Het zou interessant zijn geweest deze gegevens tegenover elkaar te zetten, maar het blijkt een onmogelijke zaak om uit een onvolledige gegevensreeks conclusies te trekken.
Wanneer we gaan kijken naar de agerende personen in de hier besproken reactie, zien we dat in vier van de vijf inscripties (80%)[1307] met de formule “honore usus” de reactie uitgaat van een familielid of naaste van de geëerde. Is het slechts toeval dat de tand des tijds net deze vier heeft bewaard? Of was dit tekenend voor deze formule en de tijd waarin het gebeuren zich afspeelde?
Geografisch en chronologisch gezien is het moeilijk algemene tendensen vast te stellen door de weinige inscripties, die deze formule attesteren. Drie inscripties komen uit regio I, waarvan twee uit Ostia, één komt uit Corfinium en de laatste – indien dit inderdaad kan gelezen worden als honore usus – uit regio IX. De eerste vier komen uit het Italische centrum en de gemeenten waaruit de inscripties komen, liggen zelfs mooi op eenzelfde lijn, maar dit laatste zal waarschijnlijk eerder toeval zijn. Hoe de formule echter in het Noorden bekend is geraakt, in het hierboven besproken twijfelgeval, is onduidelijk, te meer aangezien het gaat om een vrijgelatene – iemand die over het algemeen niet buiten het municipale kader komt – dewelke door de seviri et Augustales geëerd worden. En van de *Augustales wordt over het algemeen toch aangenomen, dat zij in hun besluitvormingen, organisatie en uitwendige gedragingen zoals in honoraire opschriften zich spiegelden aan de ordo decurionum[1308]. De inscripties in de tijd situeren is ook geen sinecure, aangezien drie van de vijf inscripties niet gedateerd zijn, nr. 128 uit 141 n.C. komt en nr. 393 te situeren is tussen 180 en 250 n.C. Is het toeval, dat deze twee eveneens uit de tweede of derde eeuw afkomstig zijn?
3.1.4. Titulo usus.
Deze formule is als het ware dit corpus binnengeslopen, aangezien het niet tot de oorspronkelijke lijst zoekwoorden behoorde. De formule wekte echter de interesse, omdat het in zekere mate gelijkt op de formule “honore usus”, hoewel het geen notie maakt van een eer of onderscheiding, maar wel van een titulus. Laten we dit even van dichtbij bekijken.
Ten eerste hebben we het woord “usus”[1309], dat ‘bekleden (van een ereambt), gebruikmaken van, benutten of bezitten’ betekent en voornamelijk met een ablatief, maar zelden met een accusatief staat. Hierbij staat het substantief “titulus”[1310] in de datief, en het woord op zich betekent ‘opschrift’, maar ook ‘eretitel’ of ‘eer, aanzien’. Met inachtname van deze laatste vertaling van titulus, is de stap niet groot om de vertaling van “honore usus” ook hier toe te passen: ‘na te hebben gebruik gemaakt van de honorifieke eer/eretitel’, dus ‘na aanvaarding van de onderscheiding’. We kunnen stellen dat –gezien de eerste betekenis van opschrift – de “honor” die in de vorige formules aan bod komt wordt verduidelijkt. Het gaat namelijk om de onderscheiding van een standbeeld dat wordt toegekend aan de geëerde, waarbij het opschrift zelf over de geëerde handelt.
Met deze verklaring in het achterhoofd, kunnen we ook hier spreken van een reactie van de geëerde – of een familielid – uit. Wanneer we gaan kijken of er, net als bij de vorige formules ook reciprociteit volgt op deze formule, is een negatief antwoord op zijn plaats. De formule komt – wat betreft de plaatsing in het planmatig scenario van de inscriptie – net als de vorige formules na de traditioneel gebruikelijke volgorde van “dedicatus/-i – cursus honorum – motivatie – financiering – dedican(te)s”, maar wordt nooit gevolgd door een wederkerige, financiële reactie. Aangezien funeraire inscripties soms erg kunnen gelijken op honoraire inscripties – zoals reeds in de probleemstelling werd gezegd – en de vindplaats van de opschriften niet steeds wordt meegedeeld in de bronnenuitgaven, kunnen we ons de vraag stellen of de uitblijvende financiële tegemoetkoming te wijten is aan het type opschrift. Gaat het hier om grafopschriften?
Kunnen we wel stellen, dat deze formule eigen is aan funeraire inscripties? Er zijn inderdaad twee inscripties, die erop wijzen dat ze postuum werden opgericht en het om een funeraire inscriptie gaat. In deze twee specifieke gevallen wordt aan de persoon in kwestie een funus publicum en een statua opgericht en in beide gevallen is het de vader, die de onderscheiding in ontvangst neemt[1311]. Hier zouden we inderdaad ervan kunnen uitgaan dat het funeraire inscripties betreffen, maar dan wel met een honoraire connotatie.
Het is echter niet ongebruikelijk, dat de aanvaarding door iemand anders dan de geëerde gebeurde. Zo blijkt ook uit de vorige drie formules, waar in enkele gevallen deze reactie uitging van een familielid of verwante. Hier volgt een voorbeeld bij elk van deze drie formules. In inscriptie nummer 456[1312] stelt de echtgenoot zich tevreden (honore contentus) met het aanbod van een standbeeld voor zijn echtgenote. In nummer 441[1313] aanvaardt de vader de onderscheiding voor diens zoon (honore accepto) en betaalt hij de kosten van de oprichters (Auximates) terug. Tenslotte zien we ook in 128[1314] dat vader Plotius Niger gebruik maakt van de eer (honore usus), aan zijn zoon aangeboden, waarop hij zelf besluit het standbeeld (statua publice) op eigen kosten te laten plaatsen.
Ook bij de formule “titulo usus” kon de reactie afkomstig zijn van een familielid (5/14 - 35.71%), wat meer is dan bij honore contentus en accepto[1315], maar de meerderheid (9/14 - 64.29%) bestaat toch nog steeds uit attestaties met een reactie vanwege de geëerde zelf. Bij deze laatste categorie zien we dus dat de geëerde zelf de oprichting aanvaardt en dus nog bij leven is om deze onderscheiding in ontvangst te nemen. In deze inscripties kunnen we dus met zekerheid stellen dat het om honoraire inscripties gaat.
Wat betreft de manier van afkorten, bemerken we slechts twee keer de afkorting T(itulo) USUS[1316] en drie keer T(itulo) U(sus/-a)[1317]. Meestal echter schrijft men de formule (quasi-) voluit als titul(o) usus, usa[1318] of titulo usus, usa[1319]. Ook hier dient een gelijkaardige bemerking gemaakt te worden, zoals bij honore contentus. Ook hier is er geen sprake van een quasi-pictografische lezing van de afkorting TU, aangezien deze te weinig voorkomt. We moeten ook wel opmerken, dat geografisch gezien – zoals hieronder verder zal duidelijk gemaakt worden – het nodig was dit voluit te schrijven voor een beter begrip door passanten van andere gemeentes. Anderzijds zou regionaal de afkorting wel kunnen toegepast worden, want het lokale plebs zou deze quasi-pictografische afkorting wel kunnen begrepen hebben – ondanks de lagere frequentie van de formule. Maar het was niet voor het gewone volk, dat deze formule werd aangebracht, maar wel voor de sociale elite van de gemeente. Deze formule bracht een eervol gegeven beter tot uitdrukking door het voluit te schrijven: de persoon in kwestie heeft de eer aanvaard.
Zoals reeds boven even werd aangestipt is deze formule een geografisch opmerkelijk gegeven. Ze komt namelijk alleen in Brixia (regio X) voor. Zoals reeds boven bleek komt alleen honore contentus in de regio Venetia et Histria voor naast “titulo usus”. In de gemeente Brixia daarentegen komt honore contentus slechts één keer voor (nr. 658) naast 15 attestaties van titulo usus. De enige uitzondering is echter inscriptie nummer 666, die afkomstig is uit het ongeveer 35 km. meer noordelijk gelegen Civitas Camunnorum. Hoe deze daar verzeild is geraakt, is onbekend. Het is ook de enige ere-inscriptie, die deze gemeente opleverde. Misschien kunnen we de verklaring zoeken bij de procedure van de oprichting: het was niet ongebruikelijk, dat de decuriones – die ook hier de beslissing voor de oprichting bij decreet hebben genomen – de geëerde in casu vroegen, welke tekst deze wenste op zijn monument te laten plaatsen. Misschien vond de geëerde zijn inspiratie in Brixia. Het was geen onoverkomelijke afstand tussen Brixia en Civitas Camunnorum en zeker niet gezien de geëerde een eques Romanus was – zijn carrière is ons echter onbekend – van wie toch verwacht werd, dat hij voldoende sociale contacten had, zowel binnen als buiten het municipaal kader.
Wat betreft de chronologie van deze formule is ook hier niet mogelijk tendensen te onderscheiden, gezien negen inscripties ongedateerd zijn en de andere alleen te dateren zijn op maximum een halve eeuw nauwkeurig. De enige inscriptie, die een exacte datering inhoudt, dateert uit 202 n.C. (nr. 643), maar deze datum kan noch als datering post quem noch als datum ante quem genomen worden, gezien andere inscripties over een langere periode lopen zowel voor als na dit jaartal[1320].
3.1.5. Andere formules.
Naast deze formule hebben we echter nog enkele woordgroepen, die zeer gelijkaardig zijn zowel in hun woordgebruik als in hun inhoudelijke betekenis. Omdat deze slechts één keer voorkomen, willen we hun individuele betekenis hier aanhalen en zo tegenover de andere formules zetten, dewelke hierboven ter discussie staan.
Ten eerste hebben we de nauw verwante formule “tabulam aeream libens accepi” uit een inscriptie uit regio I, in 227 n.C.[1321] Deze uitdrukking staat in tekst V, de laatste van een reeks documenten en brieven, die de oprichting van het standbeeld regelen ter ere van de benoeming van de man tot eerste priester van Laurens Lavinas in Lavinium. Hier heeft men ervoor gekozen het antwoord van de geëerde op het gemeenteraadsbesluit volledig op het standbeeld aan te brengen, in plaats van de formule “honore accepto”.
Ook “honore recepto” uit een inscriptie[1322] uit regio X in 227 n.C. is verwant aan bovenvermelde formule, doordat het accipere vervangt door een ander werkwoord met de zelfde stam, recipere[1323], welk werkwoord hier dezelfde betekenis deelt van accipere, zijnde het accepteren, aanvaarden het aangeboden eerbewijs. Opmerkelijk aan deze inscriptie is echter, dat de formule in kwestie werd afgekort tot H.R.I.R. Het is onbekend of het hier gaat om en foutieve lezing van H.A.I.R., een beschadiging aan het monument of is deze formule slechts een alleenstaand geval. Het is best mogelijk dat het hier gaat om een vergissing in de lezing door de ordinator, aangezien er geen groot verschil was tussen de letters A en R in het Romeins cursief en een dergelijke leesfout aldus snel gemaakt was.
Zoals blijkt uit onderstaande figuur 63, was een foutieve lezing van één van deze letters snel gemaakt, des te meer omdat het verschil tussen de letters net ligt in de dakstreep (in de bovenste illustratie) of bij het stokje (in de onderste illustratie). Naast deze paleografische benadering, is het ook nog opmerkelijk dat de letters van de afkorting van elkaar gescheiden worden door hederae,[1324] als was het om deze formule extra in de verf te zetten omwille van het belang, dat eraan werd gehecht door de oprichters.
Ten derde hebben we nog twee inscripties waarin een werkwoord voorkomt met dezelfde capere- stam als accipere, en die ook met honor wordt verbonden: suscipere[1327]. De eerste inscriptie betreft een gemeenteraadsbesluit uit Peltuinum Vestinum[1328], daterend uit 242 n.C., ter coöptatie van Nummia Varia als patrona van de gemeente (praefectura). Hierin staat dat, nadat de beslissing van de gemeenteraad aan haar was bekend gemaakt, zij als volgt reageerde: “ut hunc honorem sibi a nobis oblatum libenti et prono animo suscipere (…) dignetur”. Deze reactie werd vervolgens in het formele en officiële decreet genotuleerd, waarvan een afschrift op dit eremonument werd aangebracht. De tweede inscriptie is afkomstig uit Camerinum[1329] en dateert uit de tweede helft van de tweede eeuw n.C. Deze bevat de formule “honore suscepto conlationem remisit”, die in onverkorte vorm aan het einde van de inscriptie prijkt.
Vervolgens hebben we nog de formule “honore habito sumptum remisit” in een inscriptie uit Ostia[1330], waarbij het werkwoord habere[1331] gebruikt wordt, dat een algemene betekenis heeft, maar een zeer uitgebreide inhoud draagt. In de betekenis van “behouden” of “in een toestand houden” is het werkwoord wat betreft inhoud zeer gelijkaardig aan accipere. Wanneer we eerder de betekenis van “na de eer gekoesterd te hebben” toekennen aan de formule, gaat het niet alleen om de acceptatie van de eer, maar ook om een zekere tevreden geestesgesteldheid. Dit laatste mag hier zeker niet vergeten worden, aangezien in decreten ook vaak gebruik wordt gemaakt van de uitdrukking gratiam habere, die een gelijkaardige stemming uitdrukt. In deze laatste betekenis, leunt deze formule meer aan bij de uitdrukking honore contentus.
Ten laatste hebben we nog de uitdrukking “libenter adquiescit”, dat in tegenstelling tot de vorige formules uit een noordelijke regio komt, namelijk uit Venetia et Histria[1332] en dateert uit 227 n.C. Deze is eigenlijk een buitenbeetje en omvat een reactie, die we hebben aangetroffen dankzij het voorkomen van een ander zoekwoord (ex aere conlato). De reactie wordt omschreven als acquiescere, als het ware het berusten in de beslissing. De man in casu stemde in met de oprichting van een bronzen standbeeld op het forum op de plaats, die hij zelf mocht uitkiezen. Het komt voor samen met de uitdrukking honore contentus, wat bevestigt dat het ook hier om een gemoedsgesteldheid gaat, die tevens een kwaliteit van de man in de verf zet.
Een laatste opmerking, die hier nog op zijn plaats is, is dat deze formules, die slechts één of twee keer voorkomen, alle dateren uit de periode van de tweede helft van de tweede eeuw tot de eerste helft van de derde eeuw n.C. Daarbij komen ze voornamelijk uit het Italische centrale gedeelte en slechts één is afkomstig uit het Noorden. Wil dit zeggen dat in het centrum van het land meer ruimte was voor creativiteit in de formules? Of zijn de feitelijke ere-inscripties – niet de decreten of brieven – foutief opgesteld, omdat men de juiste formule niet meer kon herinneren? Werd in het Noorden de formularische opstelling van inscripties strikter nageleefd, of hangt dit samen met het algemeen kleinere aantal ere-inscripties uit de noordelijke regiones? Een antwoord op deze vragen zouden door het infrequente karakter van de formules leiden tot conjecturen. Men kan deze bedenkingen echter wel in het achterhoofd houden, bij het interpreteren van een dergelijke inscriptie.
3.2. Bescheiden appreciatie.
Met de categorie van de bescheiden appreciatie wordt gedoeld op die inscripties, waarin de onderscheiding van de oprichting van een monument niet wordt afgewezen, maar men zich tevreden stelt met minder. Het kwam blijkbaar ook voor dat de onderscheiding uit meerdere luiken bestond – bijvoorbeeld meerdere standbeelden oprichten – maar in dit geval betoonde de geëerde zich bescheiden door slechts één luik te aanvaarden. Door dit te doen, liet de geëerde in kwestie een karaktertrek zien aan de oprichters – en via het opschrift ook aan het publiek – die de Romeinen als een deugd beschouwden. Deze deugd kon best worden weergegeven door de Latijnse substantieven abstinentia[1333], modestia[1334] en ook verecundia.[1335] Dat de Romeinen deze deugden hoog in het vaandel droegen, blijkt ook uit het feit, dat het bezit van deze deugd – of zich in het verleden als dusdanig gedragen hebben – een reden kon zijn om een standbeeld of ander eerbetoon aan iemand toe te kennen[1336].
Deze bescheiden appreciatie komt echter slechts in vier inscripties naar voren. De eerste is een inscriptie uit Cumae[1337] (regio I, Campania), uit de tweede helft van de 2e eeuw of de eerste helft van de 3e eeuw n.C.[1338] Het betreft hier een honoraire inscriptie, waarbij de motivering uit een decreet lijkt gekopieerd te zijn. Hieronder volgt de inscriptie met vertaling.
[.] Veratio A(uli) f(ilio) Pal(atina) Severiano, / equiti Rom(ano), cur(atori) rei p(ublicae) Tegianensium, adlecto in ordin(em) / decurion(um), civi amantissimo, qui cum privilegio sacer/doti Caeninensis munitus potuisset ab honorib(us) et munerib(us) / facile excusari, praeposito amore patriae et honorem aedilitat(is) / laudabiliter administravit et diem felicissim(um) III Id(us) Ian(uarias) natalis / dei patri n(ostri) venatione pass(erum) denis bestis et IIII feris dent(atis) et IIII paribus / ferro dimicantib(us) ceteroq(ue) honestissim(o) apparatu largiter exhibuit, / ad honorem quoque duumviratus ad cumulanda munera patriae / suae libenter accessit; huic cum et populus in spectaculis adsidue / bigas statui postulasset et splendidissim(us) ordo merito decreviss(et) / pro insita modestia sua, unius bigae honore content(us), alterius / sumptus rei p(ublicae) remisit. L(ocus) d(atus) d(ecreto) d(ecurionum) c(oloniae) I(uliae).
Voor […] Veratius Severianus, zoon van Aulus, van de tribus Palatina, Romeins ridder, curator van de gemeente Tegianum, geadlecteerd in de ordo decurionum, een zeer geliefd burger. Hoewel hij zich gemakkelijk van de plichten en lasten van de gemeente had kunnen verontschuldigen vanwege het privilege van zijn priesterschap als sacerdos Caeninensis, heeft die burger de liefde voor zijn gemeente – waar hij geboren is – vooropgesteld en de ambt van aedilis op lovenswaardige manier uitgeoefend. Daarbij heeft hij ook op een zeer gelukkige dag, de derde Iden van januari, de officiële feestdag van onze Deus Pater, op een zeer vrijgevige wijze een gevarieerd jachtspel georganiseerd met tien wilde dieren en vier wilde dieren met scherpe tanden (olifanten?), alsook vier gladiatorengevechten met zwaarden en zeer aanzienlijk wat betreft de overige uitrusting. Bovendien is hij ook uiterst vrijwillig toegetreden tot het ambt van het duumviraat om de weldaden voor zijn gemeente nog op te drijven. Toen ook het volk tijdens schouwspelen aanhoudend had geëist, dat er twee tweespannen zouden opgericht worden voor hem en ook de doorluchtige ordo decurionum dit terecht had besloten in overeenstemming met zijn aangeboren bescheidenheid, stelde hij zich tevreden met de eer van één tweespan en betaalde hij de kosten van het tweede aan de gemeente terug. De plaats werd bepaald bij decreet van de decuriones van de colonia Iulia.
Boven werd deze inscriptie reeds aangehaald wat betreft de sfeer van terughoudendheid ten opzichte van functies – wat we aan de derde eeuw kunnen toewijzen – die in deze inscriptie tot uiting komt. Wat ons hier interesseert is echter het feit, dat het volk zelf bleef aandringen op het plaatsen van meerdere bigae, waarop de decuriones de procedure in gang zetten, om deze bigae effectief op te richten. Dit was buiten de geëerde gerekend, die pro insita modestia sua – hier komt de bescheidenheid (modestia) zelfs tot uiting in het woordgebruik – zich tevreden stelde met één (unius bigae honore contentus) en de andere terugbetaalde aan de res publica.
We kunnen ons hier de vraag stellen of er effectief twee bigae geplaatst werden of slechts één. Het feit dat de reactie in de tekst volgt op de beslissing van de decuriones (decrevisset), doet vermoeden dat beide werden opgericht. In deze context heeft de geëerde zich tevreden gesteld met het feit, dat één biga werd opgericht ter ere van hem op kosten van de res publica. De andere daarentegen, hoewel deze reeds besloten (en aangekocht?) was, zou een te zware last betekenen voor de gemeente en volgens de bescheidenheid van de geëerde ook een te grote eer. Het lijkt alsof dit het minste was dat de geëerde kon terugdoen als bedanking. Anderzijds, als we honore contentus ook hier als een afwijzing kunnen beschouwen, moeten we zeggen dat de man hier zich tevreden stelde met één biga: hij wees de ene af, en nam de eer van de andere aan waarop hij ook de kosten hiervoor teugbetaalde. Mijns inziens gaat het hier om de laatst geschetste context. Als we de woorden honore accepto nog zouden denken bij “alterius sumptus rei p(ublicae) remisit” klopt deze explicatie volledig. Een ander argument om deze redenering te ondersteunen zouden we kunnen vinden bij de inscriptie van Hilarianus (cf. infra). Hier stelt de man zich tevreden met één imago en één statua i.p.v. vier en wijst er dus zes in totaal af voor zichzelf. Contentus wordt daar gebruikt om het eerbetoon te beperken tot een kleinere omvang en wordt ondersteund door het daarop volgende woord “suffecit”. We kunnen echter geen sluitend antwoord bieden en aldus blijft het debat hieromtrent open.
De andere inscriptie – nr. 235 – is afkomstig uit Napels (regio I, Campania) en dateert uit 194 n.C. [1339] Dit is een brief waarin Lucius Munatius Hilarianus van antwoord dient op het decreet van de fratrie van de Artemisii van Napels, waarin de toekenning van dit eerbetoon werd besloten. Dit – Grieks – decreet gaat ook aan deze brief vooraf, maar werd niet opgenomen door l’Année Épigraphique.
L(ucius) Munatius Hilarianus phraetoribus Artemisis salutem. / Honores quos decrevistis mihi item dona at(sic) re/numerandum animum meum et pronam volun/tatem grate accepi non pro magnitudine eorum / quae ostendistis tribuentes mihi et filio meo / heroi vestro set (sic) maxime propositi vestri gratia / qui decrevistis. Quod vos et bonos et iustos intel/lexi ex his quae renumeratis et quidem quinqua/ginta choras quas mihi obtulistis excuso quinde/cim contentus. Item de imaginibus quattuor et de / statuis quattuor mihi enim sufficit statua una / et una imago set (sic) et in honorem fili(i) mei sufficiet / statua una. Plures enim imagines et statuas in / vestris animis habemus constitutas. Oportet / autem vos optimi viri et conphraetores non / solum haec ante oculos habere phretriam et / cultum eius et lautitiam sed etiam alia sperare de me disposi/tio animi mei magis hortatur volunta/tem meam in vestrum honorem et gratiam / valete
Lucius Munatius Hilarianus groet de fretores van de Artemisii. De eerbetuigingen, die jullie hebben goedgekeurd en eveneens de geschenken om mijn genegenheid en bereidwilligheid te belonen, heb ik met dank aanvaard, niet zozeer omwille van hun grote omvang - die jullie bewezen hebben door ze aan mijzelf en aan mijn zoon, jullie heros, toe te kennen - maar vooral omwille van de voorstellen, die jullie bij decreet hebben geformuleerd. Omdat ik begrepen heb dat jullie goede en rechtvaardige mannen zijn op basis van wat jullie mij schenken, meer bepaald vijftig chorai, die jullie mij hebben aangeboden, stel ik jullie daarvan vrij en ben ik tevreden met vijftien chorai. Zo ook wat betreft de vier portretten en de vier standbeelden, volstaat voor mij één standbeeld en één portret, maar ter ere van mijn zoon volstaat eveneens één standbeeld. Want we bezitten immers verscheidene portretten en standbeelden opgesteld in jullie hart. Het is echter nodig dat jullie, waarde collega’s en medefretores, niet alleen dit voor ogen houden, namelijk de fratrie, de zorg ervoor en haar weelde, maar jullie mogen ook andere schenkingen van mij verwachten. Door mijn ingesteldheid ben ik meest gewillig om jullie te eren en te danken.
Gezien het Latijn uit deze inscriptie vrij barok klinkt[1340], wordt hierdoor de letterlijke vertaling naar het Nederlands bemoeilijkt, hoewel de inhoud wel duidelijk overkomt. Vandaar dat een proeve van vertaling onder voorbehoud wordt aangeboden. In deze brief beantwoordt Lucius Munatius Hilarianus de eerbetuigingen vanwege de fratrie van de Artemisii. Deze eretekens werden in het voorafgaande Griekse decreet omschreven en behelzen de oprichting van vier adriantes in de fratrie, twee van Hilarianus zelf en twee van zijn zoon, de plaatsing van eikones met gouden schilden in de fratrie, weerom twee voor zowel vader als zoon, en dan nog de schenking van vijftig chorai of domeinsecties. Deze worden toegekend om Hilarianus te bedanken en om zijn gunstige karakter en welwillendheid te belonen. Uitgebreid bedankt hij de fretoren door deze eerbetuigingen niet o.w.v. de omvang van die dingen te aanvaarden, maar uit dankbaarheid, en omdat hij had gezien wat voor goede en rechtvaardige mannen de fretoren zich hebben betoond. Uit deze brief blijkt dat Hilarianus zich tevreden stelt met slechts vijftien chorai in plaats van vijftig, met één standbeeld en één imago in plaats van vier van elk en ook voor zijn zoon volstond één standbeeld. Aan deze laatste waren immers ook meerdere standbeelden toegekend, waarbij we in het duister tasten over het aantal. Aangezien deze postuum werden toegekend - vandaar ook het gebruik van de term heros - is het hier de vader, die zich tevreden stelde met de eerbetuigingen zowel aan zichzelf als aan zijn zoon. Hilarianus motiveert zijn respectvolle afwijzing met een metafoor: de gedachte aan het geven van eerbetuigingen - imagines en statuae - vanwege de oprichters volstond reeds en de verwezenlijking en veruitwendiging van allen achtte hij onnodig. Verder maande hij de fretoren aan zich niet alleen te focussen op de oprichting van standbeelden, aangezien de Artemisii in de toekomst nog meer vrijgevigheid van zijn kant mogen verwachten. Het was namelijk zijn opzet en wil om hen te eren en te bedanken.
Hier zien we ook geen honoraire inscriptie van het type, dat we hier in verschillende deelaspecten hebben opgedeeld. We krijgen alleen het decreet en de brief met het antwoord op de door het decreet toegekende eerbewijzen. Deze laatste reactie was voldoende als aanvulling op de motivering uit het decreet en heeft zo veel meer meerwaarde dan een ere-inscriptie had kunnen verschaffen. We krijgen een beter beeld van de gedragingen van de oprichters (vos et bonos et iustos), maar vooral ook van de geëerde zelf. Deze brief vertelt zoveel meer aan de lezer over het karakter van de geëerde dan dat de formule “ob abstinentiam” of “pro insita modestia” zou doen. Het was ook moeilijker geweest de laatste zin om te zetten naar een stereotiepe formule: hij belooft namelijk verdere vrijgevigheden, naast diegene die in het decreet vermeld staan. Hij had namelijk de ontmoetingsplaatsen van de fratrie verfraaid, alsook een heiligdom (schrijn) voor Artemis gebouwd. Hilarianus maant de fratrie aan zich niet te fixeren op het oprichten van standbeelden of toekennen van andere eerbetuigingen, aangezien ze in de toekomst waarschijnlijk nog meer zullen kunnen genieten van diens vrijgevigheid.
Het bedanken voor de eer wordt in deze inscriptie uitgedrukt met het werkwoord excusare, waarop eveneens de uitdrukking op basis van contentus volgt. In zekere zin kunnen we dit werkwoord interpreteren in de trant van parcere uit bovenstaande casus, waarin Verus de gemeente de kosten wou sparen. Het verschil hier is echter dat Verus absoluut geen eerbetoon aanvaardde, waar Hilarianus zich hier met een gedeeltelijk eerbetoon tevreden stelde. Hij stelt hen vrij of doet hen van een zo omvangrijk eerbetoon afzien, maar aanvaard nog steeds een gedeelte. Dit was enerzijds een blijk van bescheidenheid van zijnentwege maar ook van appreciatie, waar de oprichters niet vernederd werden door een totale afwijzing.
Tenslotte zijn hier nog twee inscriptie op zijn plaats met dezelfde formulering, maar waar geen tegenreactieformule volgt op “contentus honore”. Het gaat hier ten eerste om inscriptie 311 uit Canusium (241-300 n.C.)[1341], waarin we de formule “gratiam retulit” terugvinden. Deze reactie vonden we ook reeds terug in de vorige inscriptie (grate accepi). Laten we even de inscriptie bekijken.
Athenasi / L(ucio) Annio L(uci) f(ilio) Ouf(entina) / Rufo e(gregio) v(iro) in omni / actu vitae suae / patr(ono) col(oniae) huic popul(us) / aput (sic) iudices eques/trem postulasset (sic) / contentus honore{m} / statuae pedestris / voluntati eorum gra/tiam retulit
Voor Lucius Annius Rufus, zoon van Annius, uit de tribus Oufentina, een roemrijk man in iedere episode van mijn leven, patroon van de colonia, voor hem heeft het volk bij de rechters een ruiterstandbeeld geëist. Hij heeft zich tevreden gesteld met de eer van een standbeeld en heeft zich dankbaar betoond aan hun verlangen.
Ook hier zien we dat de geëerde in kwestie de eer niet afwijst, maar zich met minder tevreden stelt. Er werd hem een ruiterstandbeeld aangeboden, wat beter zou passen bij zijn waardigheid, maar ook bij zijn stand – hij was namelijk een functionele eques. Toch was voor hem een gewoon standbeeld al meer dan voldoende eer. Men heeft aan deze formule de zinsnede “voluntati eorum gratiam retulit” toegevoegd, als was het om de formule af te ronden naar analogie van “honore contentus impensam remisit”. De oprichters moeten zich trots gevoeld hebben, dat zij een dankbetuiging kregen van de geëerde, zodanig dat zij besloten dit ook op het standbeeld in kwestie te laten aan brengen.
In ieder van deze inscripties heeft men ervoor gezorgd dat deze reactie in de perfecte bewoording zou neergebeiteld worden op het standbeeld zelf. Want deze bewoording zou voordeel brengen voor iedere betrokken partij. We zien hier duidelijk dat het bekende Romeinse adagium “do ut des” in deze context des te meer van toepassing blijkt. Een bepaald persoon gedroeg zich prijzenswaardig tegenover een bepaalde bevolkingsgroep en deze laatste bedankten deze man of vrouw met een onderscheiding – in casu een standbeeld. Als dank ging de man, die nu de geëerde was geworden, de kosten terugbetalen – want ook daar is deze regel van toepassing – of zich met minder tevredenstellen en díe generositeit erkenden de oprichters dan weer door deze reactie toe te voegen aan de eigenlijke honoraire inscriptie.
Voor de geëerde bleek meer respect, dankbaarheid en vooral eer weggelegd door deze extra exaltatie, want gloria was uiteindelijk toch het belangrijkste voor de geëerde. Het is net daarom dat hij de eer niet afwees, maar zich met minder tevreden stelde. Beide mogelijkheden werden als bescheidenheid beschouwd, maar de tweede categorie kwam beter uit voor beide partijen. De oprichters werden niet blootgesteld aan luiheid – denk maar aan het decreet voor Verus – en konden toch eer bewijzen, waarbij ze minder onkosten hadden en minder verlies. De geëerde zou in beide gevallen als bescheiden en dankbaar beschouwd worden, maar deze deugd zou slechts in het tweede geval aan het volk publiek worden gemaakt en hem tot roem verschaffen.
Het eerste dat hier opvalt is dat de woorden, hoewel opgehangen aan een stereotiep kader, zwaar beladen zijn. Het is voor ons niet steeds duidelijk wat de historische realiteit was achter deze woorden, maar zeker is dat het woordgebruik meer inhoudt dan we op het eerste zicht zouden vermoeden. Dit bewijzen dan ook de “atypische” honoraire teksten. Hiermee worden die teksten bedoeld, die niet het gebruikelijke stramien volgen van een honorair opschrift, maar die wel werden aangebracht op het monument, zoals afschriften van decreten, besluiten, briefwisseling, testamenten e.d., ergo de officiële en semi-officiële documenten. Hier blijkt meer ruimte te zijn voor creatiever woordgebruik, hetgeen ons iets meer informatie verschaft dan dat de stereotiepe ere-inscripties laten uitschijnen.
Een voorbeeld van beladen woordgebruik kunnen we vinden wanneer we de formules met ponere en remittere tegenover zetten. Vermoedelijk is de verborgen historische realiteit hier de volgende: we kunnen bij iedere formule de geëerde een andere functie toewijzen. Bij de remittere-formulering weten we dat de geëerde de functie van geldschieter vervulde, om zo - door de grootte van de som geld - op een onrechtstreekse manier de grootte of vorm van het monument beïnvloeden. Anderzijds kunnen we ons de vraag stellen of de formule o.b.v. ponere niet inhield dat de geëerde niet alleen als financier optrad, maar ook als curator van de procedure. Op die manier kon hij ook een directe en actieve rol spelen in de realisatie van zijn eigen eerbetoon, wat hem eveneens meer vrijheid zou geven omtrent de vorm, het materiaal, het opschrift en de grootte, kortom de externe kenmerken van het honorair monument.
Hetgeen zeker duidelijk blijkt uit de hier besproken formuleringen, is toch wel dat men voornamelijk de nadruk legt op de waarden van de geëerde, met name de deugden van diens bescheidenheid, genegenheid en vrijgevigheid. Bescheiden omdat de man dit teveel eer vindt voor de bewezen verdiensten t.o.v. de initiatiefnemers. Dit kan men dan ook alleen als een bewijs van affectie beschouwen tegenover de oprichters, aangezien hij zich inzet om de initiatiefnemers te ontlasten van een dergelijke hoge financiële last. De vrijgevigheid, die hij aldus betoont, hangt samen met diens bescheidenheid. Alleen wanneer een man genoeg middelen had, kon hij deze spenderen aan andere doeleinden dan de basisbenodigdheden. Maar het gaat hier niet alleen over de consideratie of hij het al dan niet kon, dan wel over het feit dat hij het wel degelijk deed.
Dat deze reacties voornamelijk erop wijzen dat het om honoraire opschriften gaat, blijkt uit het feit dat de meeste reacties slechts konden plaatsvinden, indien de geëerde nog bij leven was. In de meeste inscripties, waarin men een reactie betoont, is het de geëerde zelf die reageert door het eerbetoon te aanvaarden en de kosten op zich te nemen. Indien het gaat om een persoon uit de familiale kring, wil dit niet noodzakelijk zeggen dat we hier te maken hebben met een funeraire inscriptie. Het is wel mogelijk dat het om een postuum opgericht monument gaat, of een titulus opgericht tijdens het leven van de geëerde, waarop deze kort nadien was afgestorven. De reactie vanwege een familielid werd alleszins bij het publiek, of althans bij de lezer, onthaald als een supplementaire eer voor de reputatie van deze familie.
Het doelpubliek moet – in tegenstelling tot de hedendaagse onderzoeker – slechts een oogopslag nodig gehad hebben om de achterliggende historische realiteit te achterhalen. Dit blijkt uit het gebruik van afkortingen, die tamelijk frequent voorkwamen en dan voornamelijk bij de formule “honore accepto impensam remisit”. Aangezien deze afkortingen geen rariteit vormden en over het hele schiereiland verspreid zijn teruggevonden, moet men toch goed de betekenis gekend hebben. Maar even vaak worden ze voluit geschreven teruggevonden. Dit heeft m.i. veel te maken met het belang van de inhoud van de formule. Het gebeurde dan ook niet bij ieder eerbetoon dat de geëerde zich zo vrijgevig betoonde tegenover zijn dedicantes.
Al deze dingen – het doelpubliek en de inhoud van de formules – doen echter ook een achterliggende bedoeling vermoeden, namelijk van een politiek propagandamiddel. Dit komen we ook tegen bij de uitdeling van sportulae, waarbij deze functie door meerdere literaire auteurs wordt aangeklaagd, zoals door Martialis. Vermoedelijk is die bedoeling hier subtieler in aanpak, waarbij politieke speelfiguren hun rol als evergeet speelden. Dit lijkt niet onlogisch. We kunnen ook bedenken dat de dedicatus de kans kreeg om te reageren op dit eerbetoon, waarbij hem genoeg ruimte werd gelaten om na te denken over de mogelijke voordelen en nadelen van dergelijk eerbetoon. Het duidelijkst blijkt deze bedoeling dan ook uit de boven vermelde inscriptie van Lucius Munatius Hilarianus. De man wijst de hem aangeboden niet geheel af, maar zegt zelfs letterlijk dat men meer aandacht moet hebben voor de vrijgevigheden, die van zijnentwege nog ophanden zijn.[1342] Het lijkt alsof hij het aangeboden eerbetoon nog wil opsparen voor later, wanneer het respect nog nodig zal blijken.
Ook het feit dat men de geëerde soms – m.i. in meer gevallen dan dat de inscripties laten uitschijnen – vroeg een gepaste tekst voor te stellen om op het monument te plaatsen, is hier een teken aan de wand[1343]. Deze bewoording zou meer zeggen dan de formule ob modestiam e.d.: in het laatste geval krijgen we een meer abstracte bewoording van de kwaliteit van de geëerde, daar waar de appreciatieformules meer concreter waren en explicieter waren t.o.v. het publiek, wat automatisch zou leiden tot de vergadering van meer aanzien.
De manieren om te reageren op een eerbetoon waren veelvuldig: men kon zich zeer tevreden betonen of de eer gewoon gewillig aanvaarden, alsook slechts één luik aanvaarden en voor het andere vriendelijk bedanken, of op zijn minst de kosten van het tweede luik vergoeden. Weigering zal alleszins geen ongewoon fenomeen geweest zijn, zoals blijkt uit de brief aan Caius Hedius Verus[1344]. Hoe men het draaide of keerde, de perfecte bewoording werd telken male met zorg en precisie uitgekozen om de juiste schakering weer te geven.
Zowel geografisch als chronologisch zijn de bevindingen relatief teleurstellend, hetgeen veroorzaakt wordt door het te geringe aantal inscripties, die relevant zijn binnen dit betoog. De algemene slotsom – en dus niet de individuele conclusies – levert een beter beeld van de realiteit op, hoewel nog steeds niet honderd percent representatief en absoluut.
Wat betreft de geografie zien we in bijlage 126[1345] dat de formules mét voorafgaande appreciatieformules over het gehele Italische schiereiland verspreid zijn. Deze verspreiding betekent echter niet in dat deze gelijkmatig is. Integendeel: de regiones II, III, V, VII, VIII, IX en XI hebben amper reactieformuleringen, waar de centrale regiones I, IV en VI. Regio X is echter een uitzondering. Alleen de formule honore usus (naast honore accepto) wordt hier aangetroffen, hetgeen nergens anders werd geattesteerd. Dit is het enige gegeven dat ons tot een zekere conclusie leidt, namelijk dat hier sprake is van een regionaal gebruik, of eerder lokale gewoonte aangezien 93% afkomstig is uit Brixia.
Wat betreft de geografische verspreiding van alle hierboven besproken inscripties, ergo waarin we een reactie kunnen waarnemen, vinden we een overzicht in bijlage 127[1346], waarbij we een heel ander beeld krijgen. Zo zien we dat de meeste reacties afkomstig zijn uit regio I met veruit de hoogste frequentie (23/90 - 25.56%), verassend genoeg gevolgd door regio X (20/90 - 22.22%) wat te wijten is aan de formule titulo usus, wat alleen in deze regio voorkomt. Op de derde plaats staan de regiones IV en VI (11/90 - 12.22%), beide in het centrum van het Italisch schiereiland en beide onder rechtstreekse invloed van de hoofdstad. Regio II heeft nog net iets meer dan 5%, maar de andere regiones spelen slechts een beperkte rol m.b.t. de reactieformules, variërend van een 2.22% tot 4.44%.
Laten we tenslotte nog eens de chronologie overlopen van de formuleringen betreffende de appreciatie en tegenreactie (cf. figuur 64). Er moet gezegd dat we effectief zeer voorzichtig moeten zijn, aangezien al dertig inscripties niet gedateerd zijn (30/71 – 42.25%) wat bijna de helft is van de hier bekeken opschriften. Maar van de wel dateerbare opschriften, hebben we toch ongeveer de helft, die nauwkeuriger dateerbaar zijn dan een kwart eeuw (19/41 – 46.34%), waarvan het merendeel op het jaar nauwkeurig (12/19 – 63.16%).
Hier zien we toch duidelijk – o.b.v. de dateerbare inscripties (41/71 – 57.75%) – dat de nadruk wel degelijk ligt in de tweede eeuw n.C. en meerbepaald in de tweede helft van de tweede eeuw. We hebben reeds attestaties uit de eerste eeuw, maar het betreft slechts een schaars aantal. Het gebruik wordt ook in de derde eeuw voortgezet, maar neemt af naar het einde van de eeuw toe.
Ook wanneer we de chronologie van alle in dit hoofdstuk besproken for-mules gaan visualiseren, zien we een gelijkaardig overzicht (cf. figuur 65).[1347] In het totaal hebben we echter wel 34 inscripties die niet gedateerd zijn (34/90 - 37.78%) en ook zouden deze het globaal beeld kunnen veranderen eens gedateerd, waardoor we omzichtig met de ons beschikbare gegevens moeten omgaan. Wat betreft de dateerbare inscripties hebben we minder dan de helft van deze (25/56 - 44.64%), die gedateerd zijn op (minder dan) een halve eeuw nauwkeurig. Het globaal overzicht leert ons dat men reeds in de eerste eeuw n.C. aanvangt met het betonen van een reactie, hetgeen voornamelijk - zoals we reeds zagen - ging om een financiële tegenreactie. Het is in de tweede eeuw weerom dat dit gebruik meer in gebruik geraakte, doch niet het dominante patroon vormde, met zijn climax in de tweede helft van deze eeuw. In de derde eeuw zien we dat dit fenomeen stilaan uit gebruik geraakt, zeker naar het einde toe. Maar al was dit fenomeen in de eerste helft van de derde eeuw reeds over zijn hoogtepunt heen, toch had deze eeuw nog een opmerkelijk aandeel in het gebruik van deze formuleringen om op de tegenreactie te wijzen.
Dit verloop hangt hoogstwaarschijnlijk samen met de heersende economische tendensen. Dat het net in de tweede eeuw is dat we deze climax aantreffen kan alleen maar verband houden met het feit dat de lokale municipaliteiten floreerden in een economisch, zeer gunstige periode. Het was een periode met een economisch liberalistisch klimaat, waar de staatspolitiek zich zo goed als afzijdig hield op vlak van lokale interventie. Mijns inziens zien we de weerslag hiervan in deze reactieformuleringen. Het was de periode waarin men het meest welstellend was en dus ook meer geld kon vrijmaken om te spenderen aan andere dingen dan de basisbenodigdheden. Men was weliswaar al over het economisch hoogtepunt heen, maar kon nog steeds de vruchten plukken van de voorafgaande gunstige periode. Dit is ook de reden waarom men geld overhad om de gemeente te ontlasten en zich evergetisch op te stellen.
Anderzijds zien we hierin ook de voorbode en reminiscentie van de crisis, die zich aan het einde van de tweede eeuw begon te ontwikkelen en het meest manifest zou zijn in de derde eeuw n.C. We hadden het ook net over de ontlasting van de economische druk, die rustte op de schouders van de meeste municipale lokaliteiten. Deze economische crisis liet zich uiteraard voelen als een algemene stagnatie mede door de toenemende inflatie, hetgeen in iedere economische tak voelbaar was. De gemeenten kwamen onder druk te staan en het waren de burgers en inwoners van diezelfde gemeenten, die hier hun genegenheid tegenover hun patria of woonplaats konden betonen, door deze te steunen. Het waren zij, die konden voorkomen dat diens lokaliteit ten onder zou gaan aan de economische druk en mee mogelijk maakten dat de gemeenten op een gelijkaardige manier – zij het op een lager niveau – verder konden functioneren zoals ze ook vroeger gedaan hadden. De eerbetonen, die de gemeenten in de derde eeuw nog steeds wouden toekennen aan genereuze persoonlijkheden, konden blijven voortbestaan. Dat de financiële druk ook stilaan te zwaar werd voor de meest welstellende individuen uit de municipaliteiten blijkt dan weer uit het stilaan verdwijnen van deze formuleringen en dus ook van dit fenomeen in de loop van de derde eeuw n.C.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1187] Cf. MROZEK (Stanisław), Les distributions d'argent et de nourriture dans les villes italiennes du Haut-Empire romain. In: Latomus: revue d’études latines, Bruxelles: Revue d'études latines, vol. 198, 1987, pp. 89.
[1188] Cf. Bijlage 118: Overzicht van de inscripties met reactieformules.
[1189] De nummers in het vetjes gedrukt zijn, die inscripties zonder voorafgaande appreciatieformule, waar de gewone nummers wel een appreciatie vermelden voor deze formules.
[1190] ex-hilarō, hilarāre opvrolijken. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1191] of-ferō, offerre, obtulī, oblātum (ob en fero) : 3. (metaf.) aanbieden, aanreiken, ter beschikking stellen [alci pecuniam]. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1192] re-mittō, mittere, mīsī, missum: 1. terugsturen, -zenden; 3. teruggeven; weldaden beantwoorden; 10. kwijtschelden, schenken; 11. afzien van, opgeven; 12. laten vallen, opgeven. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1193] pōnō, pōnere, posuī (en posīvī), positum (en postum) (m. in m. abl. [niet-klass. abl.; in m. acc.]) I. letterlijk voor allerlei vormen v. verplaatsing: 1. (neer)zetten, -leggen; 4. opstellen, -richten, bouwen, aanleggen [alci statuam in publico; tabernaculum; tabulas obsignatas in publico]; 20. kapitaal beleggen (ook metaf.) [pecuniam in praedio; beneficium apud alqm]; Qmunus bene apud alqm ~. II. metaf. : 6. besteden [sumptum; omnem curam in salute patriae; totum diem in consideranda causa; tempus in cogitatione]. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1194] Cf. InscrNr. 394: CIL 09, 03160; D 06530. Corfinium (IV, Samnium): (…) qui accepto honore statim / splendidissimum ordinem liberosq(ue) et coniuges eorum sed et populum public(e) / epulantes maximo cum gaudio exhilaravit (…) Cf. supra bij ii. Honore accepto.
[1195] Cf. InscrNr. 344: AE 1989, 00187; CIL 10, 00451; InscrIt-03-01, 00005. Eburum (III, Bruttium et Lucania): (…) cuius sta/[t]uae honore contentus ob/tulit coll(egio) s(upra) s(cripto) HS VIII m(ilia) n(ummum) ut quodannis (sic) / natalis eius die III Iduum Decembr(ium) confrequentu[r et o]b statuae d[e]/dicationem (…)
[1196] Cf. InscrNr. 66: AE 1985, 00272; CIL 10, 06465. Setia (I, Latium Adjectum). 263 n.C.
[1197] Cf. InscrNr. 695: CIL 05, 05842. Mediolanum (XI, Transpadana): (…) T(itus) Caecilius / Macrinus / honore contentus / pecunia sua / t(estamento) f(ieri) i(ussit).
[1198] De nummers in het vetjes gedrukt zijn, die inscripties zonder voorafgaande appreciatieformule, waar de gewone nummers wel een appreciatie vermelden voor deze formules.
[1199] impēnsa, ae f (impensus1): 1. (on)kosten, uitgave [publica staatskosten]; 2. (metaf.) opoffering, besteding [cruoris; operum; officiorum]; 3. (meton.) (bouw)materiaal. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1200] impendium, ī n (impendo) : 1. kosten, uitgaven [privatum; publicum]; 2. (postklass.) verlies, schade; Qtantulo -o victoria stetit kwam te staan op; 3. rente. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1201] sūmptus1, ūs m (dat. sg. ook -ū) (sumo) uitgaven, kosten, sg. en plur. [epularum]; Qsumptu publico op staatskosten; suo sumptu op eigen kosten. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1202] Voor een overzicht van de oprichtres, cf. Bijlage 119: Overzicht van de oprichters van de inscripties met de formule impensam remittere en varianten.
[1203] Cf. InscrNr. 493: AE 1991, 00630; CIL 11, 05054 (p 1380); D 05271. Mevania (VI, Umbria): (…) decuriae IIII scabillar(iorum) / veteres a scaena / amantissimo sui / ex aere conlato h(onore) a(ccepto) i(mpensam) r(emisit)
[1204] Cf. InscrNrs. 65, 149, 186, 217, 272, 294, 357, 399.
[1205] Cf. InscrNrs. 122, 131, 460, 633.
[1206] Cf. InscrNr. 217: CIL 10, 03704; D 05054. Cumae (I, Campania): (…) unius bigae honore content(us) alterius / sumptus rei p(ublicae) remisit (…)
[1207] Betreffende de andere formules: honore contentus 16/36 - 44.44%; honore accepto 13/36 - 36.11%; honore usus 4/36 - 11.11%; honore suscepto 1/36 - 2.78%; honore recepto 1/36 - 2.78%; honore habito 1/36 - 2.78%.
[1208] Cf. InscrNr. 610; pecūnia, ae f (pecu; eig. ‘vermogen in vee’): 1. vermogen, eigendom; 2. geld(som) [~publica staatsinkomsten, -kas]; -plur. geld, geldsommen. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1209] Cf. InscrNrs. 253, 470, 471, 563.
[1210] Cf. InscrNr. 589.
[1211] Over geldinzamelingen, cf. het vorig hoofdstuk.
[1212] Zijnde remisit impendium of impendia, remisit impensam en remissa impensa, samen 26 inscripties.
[1213] In de tabel zijn dit de nummers in het gewoon lettertype (niet vet gedrukt).
[1214] Honore contentus impensam remisit: InscrNrs. 38, 426, 428, 494, 622, 624, 658, 684 – 8/26 of 30.77%; H.C.I.R.: 562, 626 – 2/26 of 7.69%.
[1215] Honore accepto impensam remisit: InscrNrs. 376, 381, 600, 697 – 4/26 of 15.38%; H.A.I.R.: InscrNrs. 39, 168, 332, 333, 441, 493, 523, 538 – 8/26 of 30.77%.
[1216] InscrNr. 517.
[1217] InscrNr. 620.
[1218] InscrNr. 393.
[1219] InscrNr. 130: H(onore) u(sus) impensam remisit.
[1220] “formulaic elements were developed, like the ligatures that represented groups of letters with a single symbol, or abbreviations like DM, HSE, VSLM, or LDDD, which may in time have been read quasi-pictographically as symbols in themselves.” WOOLF (Greg), Monumental Writing and the Expansion of Roman Society in the Early Empire. In: Journal for Roman Studies, 86, 1996, pp. 28. Cf. supra (honore contentus).
[1221] Wat betreft de verspreiding van impensam remisit over de elf regiones, cf. Bijlage 120: Geografische verspreiding van de formule impensam remittere en varianten.
[1222] Voor de chronologische frequentietabel, cf. Bijlage 121. Voor een visueel chronologisch overzicht, cf. onderstaande Figuur 53: Chronologische frequentie van de formule impensam remittere.
[1223] Cf. InscrNrs. 130 (filius), 441 (pater), 523 (mater), 332 (parentes), 333 (parentes), 640 (Iunia Valeriana, echtgenote?), 668 (parentes), 690 (mater).
[1224] Cf. InscrNr. 272: CIL 10, 00544; InscrIt-01-01, 00022. Salernum (I, Campania). 2e E n.C.
[1225] re-stituō, stituere, stituī, stitūtum (statuo): 1. neerzetten, weer oprichten [statuam]; 2. terugbrengen, -roepen, -voeren (ihb. uit ballingschap); 3. weer bezorgen, teruggeven; 4. (in de oude toestand) terugplaatsen, terugbrengen; 7. (metaf.) opheffen, vernietigen, annuleren. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1226] Cf. InscrNr. 355: AE 1975, 00256; ILPaestum 92. Paestum (III, Bruttium et Lucania). 180-191 n.C.
[1227] Cf. InscrNr. 589: CIL 11, 03258. Sutrium (VII, Etruria): (…) qui honore / contentus ex suo posuit / et conlationem reddidit.
[1228] Cf. InscrNr. 563: CIL 11, 03013 (p 1313). Castrum Viterbii (VII, Etruria). 120-300 n.C.
[1229] Voor een overzicht van de oprichters, cf. Bijlage 122: Overzicht van de oprichters van de inscripties met een reactieformule o.b.v. ponere en varianten.
[1230] Honore contentus: InscrNrs. 47, 210, 284, 414, 589, 670; decreti contentus: InscrNr. 256.
[1231] Voor een geografisch overzicht van de formules o.b.v. ponere, cf. bijlage 123.
[1232] Cf. InscrNrs. 128 (pater), 149 (pater), 256 (pater), 294 (avia et frater), 501 (pater).
[1233] faciō, facere, fēcī, factum; I. tr.: 2. vervaardigen, maken, oprichten, bouwen. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1234] Cf. InscrNr. 85: CIL 14, 02409 (p 491); D 06189. Bovillae (I, Latium Vetus): (…) pater honore / publice oblatae / statuae content(us) sua / pec(unia) fec(it).
[1235] Cf. InscrNr. 668: AE 1990, 00397; SupIt-05-F, 00004. Feltria (X, Venetia et Histria). 1e E n.C.
[1236] fīō, fierī, factus sum: 1. worden, ontstaan, geboren of geschapen worden; 2. (v. toestanden en gebeurtenis-sen) ontstaan, gebeuren, intreden, bewerkstelligd worden. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1237] Cf. InscrNr. 695: CIL 05, 05842. Mediolanum (XI, Transpadana).
[1238] impēnsa, ae f (impensus1): 1. (on)kosten, uitgave [publica staatskosten]; 2. (metaf.) opoffering, besteding [cruoris; operum; officiorum]; 3. (meton.) (bouw)materiaal. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1239] impendium, ī n (impendo) : 1. kosten, uitgaven [privatum; publicum]; 2. (postklass.) verlies, schade; Qtantulo -o victoria stetit kwam te staan op; 3. rente. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1240] Cf. InscrNr. 493: AE 1991, 00630; CIL 11, 05054 (p 1380); D 05271. Mevania (VI, Umbria): (…) decuriae IIII scabillar(iorum) / veteres a scaena / amantissimo sui / ex aere conlato h(onore) a(ccepto) i(mpensam) r(emisit)
[1241] Cf. InscrNr. 640: AE 1976, 00252a; SupIt-04-B, 00009. Bellunum (X, Venetia et Histria). 3e E n.C.
[1242] sūmptus1, ūs m (dat. sg. ook -ū) (sumo) uitgaven, kosten, sg. en plur. [epularum]; Qsumptu publico op staatskosten; suo sumptu op eigen kosten. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1243] Cf. InscrNr. 217: CIL 10, 03704; D 05054. Cumae (I, Campania): (…) unius bigae honore content(us) alterius / sumptus rei p(ublicae) remisit (…)
[1244] Cf. InscrNr. 357: CIL 10, 00483; D 06448; ILPaestum 99. Paestum (III, Bruttium et Lucania). 3e E n.C.
[1245] Cf. InscrNr. 563: CIL 11, 03013 (p 1313). Castrum Viterbii (VII, Etruria). 2/3e E n.C.
[1246] Cf. InscrNr. 355: AE 1975, 00256. Paestum (III, Bruttium et Lucania). 180-191 n.C.
[1247] mūnificentia, ae f: 1. vrijgevigheid, gulheid; 2. (postklas.) (meton.) gift, gave. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1248] Cf. Hoofdstuk 4: Motivering, p. 207.
[1249] Cf. InscrNr. 130: CIL 14, 00413. Ostia Antica (I, Latium Vetus).
[1250] Cf. InscrNr. 441: AE 2001, +00912; CIL 09, 05828. Auximum (V, Picenum). 170-190 n.C.
[1251] Betekent zoveel als verdediger van de gemeente.
[1252] Cf. InscrNr. 594: CIL 11, 03807; D 06582b. Veii (VII, Etruria): (…) ex aere conlato / quam municipes omnis / ordo ei contulit / in orchestra ludis / quos fecerunt / (…) IIvir(i): uit de geldinzameling, hetgeen alle burgers en de gemeenteraad voor hem hebben bijeengebracht in het theater, tijdens spelen, die de duumviri hadden georganiseerd.
[1253] Of indien de colleges de initiatiefnemers waren, uit een geldinzameling onder de leden, of uit de kas van het college.
[1254] Cf. InscrNr. 470: CIL 11, 05634; SupIt-06, 1990, p. 64; SuplIt-22, 2004, p. 164. Camerinum (VI, Umbria).
[1255] Cf. Ook hoofdstuk 7. Cf. ERKELENZ (Dirk), Die Ehrung als Fest: Wie wurden Ehrenstatuen in de Öffentlichkeit präsentiert? In: ECK (Werner) en HEIL (Matthäus), Senatores populi romani:Realität und mediale Präsentation einer Führungsschicht, Habes, 40, 2005, pp. 76-77.
[1256] ERKELENZ, op. cit., p. 78.
[1257] Cf. VERBOVEN (Koenraad), Numismatiek van de Oudheid. Colleges, ACJR 2006-2007, I. Inleiding, p. 10.
[1258] Chartaal geld is ‘tastbaar’ geld in de vorm van munten, cash geld.
[1259] Met substituut geld bedoelen we alles dat als geld kan gebruikt worden, maar zelf geen geld is (in de letterlijke zin van het woord), zoals waardepapieren. Het is niet ten individuelen titel bedoeld.
[1260] MIGEOTTE (Léopold), Les souscriptions publiques dans les cités grecques. In: Ecole pratique des hautes études. 4e Section: Sciences historiques et philologiques. 3: Hautes études du monde gréco-romain, Genève:Droz,1992, pp. 288-292 en ibidem, L’emprunt public dans les cités grecques:recueil des documents et analyse critique. In: Collection d’études anciennes, Québec:Ed. du Sphinx,1984, pp. 380-381.
[1261] Cf. InscrNr. 589: CIL 11, 03258. Sutrium (VII, Etruria).
[1262] In Bijlage 125: Frequentietabel van de formules van reciprociteit, met voorafgaande appreciatieformule vindt u de boven besproken tegenreactie terug met de overeenkomstige appreciatieformules.
[1263] contentus1, a, um (contineo) genoegen nemend, tevreden met (m. abl.) [minimo; paucis; modicis aedibus; se]. Uit: PINKSTER (H.), Latijn/Nederlands Woordenboek. Tweede herziene druk, Amsterdam: Amsterdam University Press, 2003.
[1264] libēns en (arch.) lubēns, gen. entis (abl. -ente en -entī) (libet) : 1. graag, gewillig, met plezier, uit eigen beweging; Qlibenti animo graag; libentissimis Graecis; me libente wat mij betreft. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1265] Contentus/a staat als bijstelling bij het onderwerp van het hierop volgende werkwoord en dus de reciprociteit uitdrukt; vb. Honore contentus impensam remisit, waar het onderwerp van remisit de dominant is van contentus.
[1266] Cf. infra.
[1267] WOOLF (Greg), Monumental Writing and the Expansion of Roman Society in the Early Empire. In: JRS, 86, 1996, pp. 28.
[1268] “Spreuit, quod solum potuit tantis opibus publice oblatis adrogantius facere, quam si accepisset”: Hij heeft ze afgewezen, veracht, omdat zo’n grote rijkdommen door de staat aangeboden weigeren, het enige was dat hij nog kon doen om meer trots te tonen dan ze te aanvaarden. Cf. infra. Plinius Minor, Ep., VIII, 6.9-10.
[1269] Wat betreft de verspreiding van honore contentus over de andere regiones:
R I: 38, 47, 92, 210, 272, 284 (6 - 21.43%) R II: 311, 323 (2 - 7.14%); R III: 344 (1 - 3.57%);
R IV: 399, 414, 426, 428 (4 - 14.29%); R V: 456 (1 - 3.57%); R VI: 460, 481, 494 (3 – 10.71%)
R VII: 562, 589 (2 - 7.14%); R VIII: / (0); R IX: 622, 624, 626 (3 – 10.71%)
R X: 633, 658, 670, 676 (4 - 14.29%); R XI: 684, 695 (2 - 7.14%).
[1270] InscrNr. 284, uit Regio I (Campania).
[1271] Cf. InscrNrs. 85 (pater), 256 (pater), 456 (maritus), 695 (schoonzoon).
[1272] AE 1990, 00211 = AE 1995, +00074 = AE 2003, +00557 uit Paestum (regio III, Bruttium et Lucania).
[1273] CIL 11, 01924 = D 05503 uit Perusia (regio VII, Etruria)
[1274] ETIENNE (Robert), La formule "usus, usa honore". In: Akte des IV. internationalen Kongresses …für griechische und lateinische Epigraphik, Graz: Böhlau, 1964, p. 119: “satisfait de la distinction honorifique”.
[1275] honor en (ouder) honōs, honōris m : 1. eer, huldebetoon, eerbetoon, eerbewijs; honoris causā (of gratiā) eershalve; 5. (ere)ambt, erebaan, waardigheid; 6. onderscheidingsteken, onderscheiding, (ere)titel; Qhonore contentus; 7. (ere)prijs, beloning, honorarium. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1276] Cf. WOOLF (Greg), op. cit., p. 26.
[1277] Plinius Minor, Epistulae, VII, 29.2. Zie ook Ep. VIII, 6.1-2 voor hetzelfde citaat.
[1278] Plinius Minor, Ep., VII, 29.3: maxime tamen hic me titulus admonuit, quam essent mimica et inepta, quae interdum in hoc caenum, in has sordes abicerentur, quae denique ille furcifer et recipere ausus est et recusare, atque etiam ut moderationis exemplum posteris prodere.
[1279] Plinius Minor, Ep., VIII, 6.2.
[1280] Plinius Minor, Ep., VIII, 6.9-10.
[1281] Vertaling naar http://neptune.fltr.ucl.ac.be/corpora/Concordances/plinius_epis/ligne05.php?numligne=197 mot=V
[1282] Cf. 481: CIL 11, 06123. Forum Sempronii (VI, Umbria.).
[1283] parcō, parcere, pepercī (zelden parsī), parsūrus (de perfectumvormen v.h. passief worden door vormen v. temperare vervangen): 3. sparen, ontzien (m. dat.). Uit. PINKSTER, op. cit.
[1284] Remittere, offere, cf. infra.
[1285] Cf. het volgende hoofdstuk: Reactie van de geëerde - dedicatio, waar de geldelijke gift verder uit de doeken wordt gedaan.
[1286] Cf. Digestae, L, 2.7. (Paulus).
[1287] DUNCAN-JONES (RICHARD), An Epigrafic Survey of Costs. In: Papers of the British school at Rome, London: British school at Rome, 1965, XX, pp. 196-197: we weten niet wat de gemiddelde of normale totaalkost was voor de oprichting van een standbeeld, maar de kosten die vermeld werden in de inscripties gaan van maximum HS43000 tot minimum HS800. In dit corpus hebben we attestaties van HS8000 voor een kalkstenen standbeeld (InscrNr. 53) en HS25.000 voor een marmeren standbeeld InscrNr. 581), cf. vorig hoofdstuk.
[1288] ETIENNE (Robert), op. cit. p. 119: “ayant reçu la distinction honorifique”.
[1289] ac-cipiō, cipere, cēpī, ceptum (ad en capio): 1. aannemen, zich laten aanbieden, in ontvangst nemen; 3. goedkeuren, -vinden; zich tevredenstellen met, aanvaarden. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1290] Met impensam remisit: InscrNrs. 39, 168, 332, 333, 376, 381, 441, 493, 523, 538, 600, 697 (impendia); honore statuae accepto HS L milia arcae eorum intulit (postea sumptum remiserunt): InscrNr. 131; splendidissimum ordinem liberosque et coniuges eorum sed et populum publice epulantes maximo cum gaudio exhilaravit: InscrNr. 394; quod contulerant remisit: InscrNr. 471; pecunia sua fecit: InscrNr. 501.
[1291] WOOLF (Greg), op. cit., pp. 28.
[1292] Cf. InscrNrs. 332 (parentes), 333 (parentes), 441 (pater), 523 (mater).
[1293] Wat betreft de verspreiding van honore accepto over de regiones:
R I: 39, 131, 168; R II: 332, 333; R III: / R IV: 376, 381, 394; R V: 441;
R VI: 471, 493, 501, 523, 538; R VII: / R VIII: 600; R IX: / R X: / R XI: 697.
[1294] InscrNrs. 128, 130, 186, 393, 620.
[1295] Cf. ETIENNE (Robert), op. cit., p. 121.
[1296] Cf. InscrNr. 545: CIL 11, 06060. Urvinum Mataurense (VI, Umbria).
[1297] Cf. InscrNrs. 4, 123, 142, 185 en 558.
[1298] Cf. InscrNr. 593: CIL 11, 03805; D 06579. Veii (VII, Etruria).
[1299] ūtor, ūtī, ūsus sum (m. abl., zelden m. acc.): 3. hebben, bezitten [honoribus ereambten bekleden]. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1300] Cf. ETIENNE (Robert), op. cit. p. 121.
[1301] Cf. InscrNr. 620: CIL 05, 07496. Carreum Potentia (IX, Liguria).
[1302] De tweede karaktertekens zijn afkomstig van CIL 13, 05661 = ILingons 00325 uit Vertault/Vertillium (Belgica, Germania superior) http://medievalwriting.50megs.com/pix/romscr1.jpg; de laatste karaktertekens komen uit een aankoopovereenkomst uit 166 n.C. (British Library, papyrus CCXXIX; Uit Steffens, F. 1929 Lateinische Paläographie Berlin and Leipzig: Walter de Gruyter & Co.) Ook te vinden op http://medievalwriting.50megs.com/ scripts/examples/oldroman.htm#alphabet.
[1303] Cf. InscrNrs. 128, 186, 393, 620.
[1304] DUNCAN-JONES (RICHARD), op. cit., p. 196.
[1305] Cf. SCHOEN (R.P.), Pro facultatibus vel dignitate defuncti. Uitvaartritueel, sociale status en regelgeving in Rome, Walburg Pers, 2000, pp. 232-233 en 276.
[1306] Cf. Ibidem, p. 262.
[1307] Cf. InscrNrs. 128 (pater), 130 (filius), 186 (familielid, vader/broer/zoon?), 620 (familielid?).
[1308] Cf. WALTZING (Jean-Pierre), Étude historique sur les corporations professionnelles chez les Romains depuis les origines jusqu’à la chute de l’Empire d’Occident. Bruxelles:Hayez,1895-1896, 2 vol.
[1309] ūtor, ūtī, ūsus sum (m. abl., zelden m. acc.): 1. gebruiken, gebruikmaken van, benutten; 3. hebben, bezitten [honoribus ereambten bekleden]. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1310] titulus, ī m: 2: opschrift, inscriptie [statuae]; 5. eretitel, -naam; 6. (meton.) eer, roem, aanzien [victoriae]; plur. roemvolle daden, verdiensten. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1311] Cf. InscrNrs. 643 en 662.
[1312] Cf. InscrNr. 456: CIL 09, 05071. Interamnia Praetuttiorum (V, Picenum). (…) Arrediu[s maritus] / eiusd(em) Fero[niae ---] / honore co[ntentus] / suo post [---
[1313] Cf. InscrNr. 441: AE 2001, +00912; CIL 09, 05828. Auximum (V, Picenum). (…) Marcus Aug(usti) lib(ertus) / proc(urator) pater / h(onore) a(ccepto) i(mpensam) remisit / cuius dedicatione de/curionibus (denarios) III colonis (denarios) II / divisit
[1314] Cf. InscrNr. 128: CIL 14, 00400; D 06138. Ostia Antica (I, Latium Vetus). (…) Plotius Niger pater honore usus / de suo posuit l(ocus) d(atus) d(ecreto) d(ecurionum)
[1315] Bij honore contentus werden 4 van de 28 opgericht door een familielid (14.29%): 85 (pater), 256 (pater), 456 (maritus), 695 (schoonzoon); bij honore accepto 4 van de 16 (25%): 332 (parentes), 333 (parentes), 441 (pater), 523 (mater); en bij honore usus 4 van de 5 (80%) 128 (pater), 130 (filius), 186 (familielid, vader/broer/zoon?), 620 (familielid?).
[1316] Cf. InscrNrs. 656, 662.
[1317] Cf. InscrNrs. 644, 660, 665.
[1318] Cf. InscrNrs. 648, 649, 650, 655, 663, 666.
[1319] Cf. InscrNrs. 643, 651, 654.
[1320] Cf. InscrNrs. 648 (175-225 n.C.), 651 (na 122 n.C.), 660 (na 137 n.C.), 662 (tussen 50 en 300 n.C.).
[1321] Cf. InscrNr. 105: AE 1998, 00282; AE 2000, 00243. Lavinium (I, Latium Vetus).
[1322] Cf. InscrNr. 517: CIL 11, 06505; D 06646. Sassina (VI, Umbria).
[1323] re-cipiō, cipere, cēpī, ceptum (capio): 8. aannemen, opnemen, ook metaf. accepteren; 16. aanvaarden, op zich nemen [mandatum; officium]. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1324] Cf. Hoofdstuk 3, 4.5.3. hederae distinguentes, pp. 190-193..
[1325] Ook hier zijn de eerste karaktertekens afkomstig van CIL 13, 05661 = ILingons 00325 uit Vertault/Vertillium (Belgica, Germania superior) http://medievalwriting.50megs.com/pix/romscr1.jpg; de laatste karaktertekens komen uit een aankoopovereenkomst uit 166 n.C. (British Library, papyrus CCXXIX; Uit Steffens, F. 1929 Lateinische Paläographie Berlin and Leipzig: Walter de Gruyter & Co.) Ook te vinden op http://medievalwriting.50megs.com/scripts/examples/oldroman.htm #alphabet.
[1327] sus-cipiō, cipere, cēpī, ceptum (capio): 5. opnemen, aannemen; 6. (metaf.) (vrijwillig) op zich nemen, aanvaarden (m. acc.; m. inf.) . Uit: PINKSTER, op. cit.
[1328] Cf. InscrNr. 412: CIL 09, 03429; D 06110. Peltuinum Vestinum (IV, Samnium).
[1329] Cf. InscrNr. 470: CIL 11, 05634; SupIt-06, 1990, p. 64; SuplIt-22, 2004, p. 164. Camerinum (VI, Umbria).
[1330] Cf. InscrNr. 122: CIL 14, 00367; D 06164. Ostia Antica (I, Latium Vetus).
[1331] habeō, habēre, habuī, habitum: 3. behouden [honores]; 9. (m. objectcomplement) houden voor, aanzien voor, beschouwen als, rekenen tot; (m. pred. dat.) alqd honori (laudi) ~ tot eer rekenen; 18. in een toestand houden [alqm in magno honore]; 23. (gemoedstoestanden) koesteren, hebben, (be)tonen [alci gratiam dankbaar zijn]. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1332] Cf. InscrNr. 676: CIL 05, 00056; CIL 05, 00061; InscrIt-10-01, 00084. Pula (X, Venetia et Histria): [ (…) ob insignia ei]us adfectioni(s) / [merita et statua] ae(nea) ex nostro in foro po/[natur patronus] nobis libenter adquies/[cit honore contentu]s, quod ei a nobis debeatur ut / [--- obs]equio ad referendam gratiam / [quare ---]ebionem et Iul(ium) Chrysogonum / [et ---]um Clementianum Levoni(um), / [ut decretum ordi]nis n(ostri) in notitiam ei per/[feratur ---]mo suo locum quem ipse / [elegerit ---] verba in basi statuae quam / [primum perscriberentur] //
[1333] abstinentia, ae f (abstinens): 1. onthouding; 3. beperking, bescheidenheid; 4. onbaatzuchtigheid, onomkoopbaarheid. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1334] modestia, ae f (modestus): 1. gematigdheid, zelfbeheersing, ingetogenheid, bedaardheid, mildheid; 2. bescheidenheid, eenvoud. Uit: PINKSTER, op. cit.
[1335] verēcundia, ae f (verecundus): 1. schroom, terughoudendheid, schuchterheid; 2. verering, eerbied, (hoog)achting, respect. Uit. PINKSTER, op. cit.
[1336] Cf. supra, onder het hoofdstuk 4 motivering p. 216-219.
[1337] Omdat in Cumae de magistraten praetores genoemd werden en niet duumviri, en deze man duumvir was van de gemeente die hem eert, denkt Dessau dat deze inscriptie niet origineel uit Cumae is. Nochtans wijst men de benaming colonia Iulia toch toe aan Cumae (cf. CIL). Misschien betreft het hier Neapolis.
[1338] Cf. InscrNr. 217: CIL 10, 03704; D 05054. Cumae (I, Campania)
[1339] Cf. InscrNr. 235: AE 1913, 00134 en 237; AE 1988, 00324; AE 1989, 00179; Napoli 00044. Neapolis (I, Campania)
[1340] Cf. FISHWICK D., L. Munatius Hilarianus and the inscriptions of the Artemisii, In: Z.P.E., 76, 1989, p.175-183.
[1341] Cf. InscrNr. 311: CIL 09, 00339; D 05500; ERCanosa, 00038; EAGLE EDR017075; PIR² A 687. Canusium (II, Apulia et Calabria).
[1342] Cf. InscrNr. 235: AE 1913, 00134 en 237; AE 1988, 00324; AE 1989, 00179; Napoli 00044. Neapolis (I, Campania): phretriam et / cultum eius et lautitiam sed etiam alia sperare de me disposi/tio animi mei magis hortatur volunta/tem meam in vestrum honorem et gratiam.
[1343] Cf. InscrNr. 481: CIL 11, 06123. Forum Sempronii (VI, Umbria.): quod superest voluntati nostrae / consule et qualem inscriptionem dandam / putas petentibus facito notum optamus.
[1344] Cf. Ibidem.
[1345] Bijlage 126: Geografische verspreiding van de reactieformules mét appreciatieformule.
[1346] Bijlage 127: Geografische verspreiding van de reactieformules algemeen.
[1347] Voor de resp. gegevens per tijdsperiode, cf. Bijlage 128: Chronologische verspreiding van de reactieformules (algemeen).