Tituli honorarii, monumentale eregedenktekens. Ere-inscripties ten tijde van het Principaat op het Italisch schiereiland. Een statistisch-epigrafisch onderzoek. (Annelies De Bondt)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL 1

 

Analyse van de elementen.

 

Hoofdstuk 4. De motivering.

 

1. Inleiding.

 

“The identities that were preserved through monumentalization might be defined essentially, in terms of qualities or virtues, such as conjugal affection, loyalty or patriotism, for example; or of personal achievements (res gestae) such as embassies performed, military successes, or the magistracies or priesthoods held.” (G. WOOLF)

 

In dit hoofdstuk is het de bedoeling de motivatie achter de oprichting, zoals die expliciet wordt weergegeven in de tekst van de inscriptie zelf, te belichten. Dit is misschien wel het element waarbinnen de meeste variatie mogelijk was en waarbij men de meeste keuze had, weliswaar uit een lijst van stereotiepe uitdrukkingen. Het is echter zo dat dit onderwerp - geheel of ten dele - reeds uitgebreid besproken is geweest door tal van onderzoekers. Er zijn een hele reeks artikels verschenen omtrent deze verscheidene deugden en waarden, die aldus geprezen worden in de inscripties. Het belangrijkste onderzoek dat omtrent de expliciete motivatie voor de oprichting van ere-inscripties reeds is verschenen, is dat van Forbis.

 

Elizabeth Forbis heeft namelijk een onderzoek gevoerd naar de municipale deugden in het Romeinse Rijk, waarbij ze zich baseerde op de ere-inscripties afkomstig uit het Italische schiereiland.[826] Forbis baseerde zich hiervoor aldus op de deugden, die naar voor werden geschoven in de stereotiepe formuleringen, die aan de ere-inscripties eigen zijn. Op deze manier heeft zij eigenlijk het hele spectrum van redegevende elementen overspannen. Het bovenstaande citaat van Woolf[827] sluit dan ook aan bij de inhoud van het onderzoek dat zij gevoerd heeft.

 

Ook zij heeft een proefneming gedaan van een groot aantal honoraire inscripties, afkomstig uit de elf regiones van het Italisch schiereiland, waarbij het merendeel van haar inscripties terugkomt in dit corpus. Net omwille van het overlappend bronnenmateriaal, is het niet de bedoeling het onderzoek van Forbis geheel over te doen. De analyse van dit element kan echter niet achterwege worden gelaten, om verscheidene redenen. Ten eerste gaat het in dit corpus om een uitgebreider bronnengeheel, dewelke eventueel lichte veranderingen kunnen aanbrengen aan de conclusies van Forbis. Ten tweede is de motivatie een wezenlijk element in de honoraire inscriptie, die vaak een heel deel van de voorziene plaats binnen het epigrafisch veld innam, zodat dit element niet achterwege kan gelaten worden in een werk dat tracht een volledige analyse te maken van alle aspecten, waaruit een ere-inscriptie is opgebouwd.

 

Daarom is een verantwoording van de benaderingswijze van dit onderwerp hier op zijn plaats. Forbis deelde haar onderzoek op basis van de belangrijkste connotatie van de verschillende woorden op, die een deugd of kwaliteit belichamen. Zo onderscheidde zij vijf categorieën, namelijk ten eerste een algemeen vocabularium van woorden van lof en eer, vervolgens de kwaliteit van financiële vrijgevigheid, ten derde de persoonlijke motivatie voor het patronaat, ten vierde de administratieve deugden en tenslotte de persoonlijke kwaliteiten van een persoon, die eigen zijn aan diens karakter.

 

Zoals gezegd is het niet de bedoeling het gehele onderzoek van Forbis zomaar over te nemen. Hier wordt het element van de motivatie opgedeeld volgens de manier, waarop de deugden en kwaliteiten in de inscriptie werden voorgesteld, eigenlijk onder te verdelen in drie categorieën, die op de grammaticale constructie van de elementen gebaseerd is. Ten eerste hebben we de stereotiepe formulering, hetgeen voornamelijk gaat om substantieven, vaak ingekapseld in een woordgroep met voorzetsel, of ook om losse ablatieven. Ten tweede hebben we de epitheta, gecombineerd met substantieven als vir, patronus, maritus e.d. of met de naam van de geëerde. Tenslotte hebben we nog de categorie, waarin de kwaliteiten van de desbetreffende man - of vrouw - omschreven worden. Deze laatste staat op zichzelf als motivatie, maar kan ook voorkomen in combinatie met één van de vorige categorieën. In dit laatste geval is deze categorie verklarend voor de eerste lofuitingen in de vorm van substantieven of epitheta.

 

Binnen deze categorieën wordt vervolgens het door Forbis gehanteerde stramien aangewend, waarbij een synopsis wordt gegeven van de bevindingen van Forbis per onderzochte term. We gaan hier ook niet alle termen overnemen, maar wel de nadruk leggen op die, die enerzijds het meeste voorkomen in dit corpus en anderzijds op basis van dewelke zoektermen dit corpus werd samengesteld, nl. benefactor en beneficentia (benef_c%); ob honorem (ob und honor%); adfectio, affectio (a_fecti%); ob amorem, amore, (amor% oder amant%); honoris causa, caussa of kausa (honoris caus% oder honoris kaus%); munifica, munificentia (munific%); ob merita, pro merita of meritis en merento of merentibus (resp. ob und merit%, pro und merit% en merent%).

 

Vervolgens gaan we per woord en de bijhorende stereotiepe formulering ervan, de verdeling ervan binnen dit corpus, en binnen de individuele regiones bekijken en verifiëren met de bevindingen van Forbis. Tenslotte wordt hieraan nog informatie uit andere artikels, boeken en wetenschappelijke literatuur toegevoegd om een zo volledig mogelijk beeld te kunnen schetsen van de motivatie in ere-inscripties.

 

 

2. Motivatie voor ere-inscripties in Rome.

 

Vooraleer kan worden aangevangen met het eigenlijke betoog omtrent de motivatie van ere-inscripties afkomstig van het Italische schiereiland, is het misschien opportuun de situatie in Rome in ogenschouw te nemen. Dit element werd namelijk ook door Lahusen opgenomen in zijn betoog omtrent de erestandbeelden in Rome.[828]

 

De eerste reden voor de oprichting van erestandbeelden in Rome heeft betrekking tot het militaire succes van de geëerde, dat in de Republiek gekoppeld werd aan de toekenning van de eretitel triumphator.[829] In de Keizertijd, zo zegt Lahusen, worden officiële erestandbeelden nog slechts zelden aan private personen toegekend, maar onder deze waren de triomfstandbeelden de meest prestigieuze.[830] Vanaf Augustus werden geen volle triomfen meer toegekend aan privé-personen, omdat de keizer de opperbeveldrager was en dus de enige persoon was, die de eer van triomfator mocht opstrijken. In plaats daarvan gaf men aan militaire verdienstelijken de ornamenta triumphalia, waaronder de oprichting van een triomfstandbeeld viel en dewelke vooral werden toegekend aan de nobilitas.[831] Vanaf Tiberius werden deze niet alleen omwille van militaire prestaties toegekend en vanaf Marcus Aurelius - eigenlijk al ingezet vanaf Traianus en Hadrianus - blijkt de ornamenta triumphalia niets meer te maken te hebben met militaire prestaties en gaat het louter om een postume eer van een triomfstandbeeld.[832]

 

De oprichting van erestandbeelden kan ook het gevolg zijn van de voorbeeldige daden, waarmee de geëerde zich nuttig had gemaakt jegens de res publica. Hiertoe worden die handelingen gerekend, waarbij men bij niet-militaire ondernemingen het leven voor zijn res publica liet. Dit kon gezanten tijdens de uitoefening van hun ambt in de Republiek te beurt vallen.[833] Een andere voorbeeldige daad was het leveren van buitengewone prestaties om de staat uit een zware crisis te redden.[834]

 

Ten derde werden er ook een aantal standbeelden opgericht voor schenkers van openbare gebouwen. In de Keizertijd was het namelijk mogelijk dat private personen de bouw en restauratie van een publiek gebouw financierde en dus ter aanleiding daarvan een erestandbeeld oprichtte voor zichzelf en zijn familieleden.[835] Een groot deel van dit type inscripties uit de Italische regiones met uitzondering van Rome werd echter niet in dit corpus opgenomen, omdat deze eerder onder de noemer “bouwinscripties” vallen.

Het patronaat of het uitoefenen van de functie van stadhouder (praefectus urbis) kon eveneens de aanleiding vormen tot de oprichting van een erestandbeeld in Rome. Voor stadhouders werden niet alleen erestandbeelden opgericht, maar ook monumenten van een andere aard. Anderzijds had men patroni, voornamelijk senatoren uit Rome of voormalige magistraten, die het patronaat van coloniae en municipia op hadden genomen en zo de politieke en gerechtelijke interesses van deze gemeenten in Rome verdedigden en bouwprojecten financierden. In Rome gebeurde de oprichting van erestandbeelden voor deze laatste categorie voornamelijk binnen het private bereik en het betrof voornamelijk busten.[836]

 

Tenslotte kan men nog een aantal prestaties vermelde,, die verricht werden binnen het ambt van een Romeins magistraat. Eigenlijk werd zo vaak de manier, waarop het ambt werd uitgeoefend, geloofd en beloond. Ook kon men, terwijl men een bepaald ambt uitoefende, zijn invloed aanwenden om iets te verwezenlijken op economisch of sociaalpolitiek vlak.[837]

 

 

3. Stereotiepe formuleringen.

 

Met stereotiepe formuleringen worden die verwoordingen bedoeld, die volgens een vast stramien zijn opgesteld. Meestal gaat het om formules o.b.v. substantieven, die voor ons een zeer algemene betekenis lijken te hebben. Deze formules werden echter niet automatisch aan een inscriptie toegevoegd, noch hadden ze een volledig algemene betekenis.[838] De aard van deze woorden kan echter vaak achterhaald worden, door de omschrijving die hierop volgt.

 

In deze zin komt deze categorie overeen met de eerst onderscheiden categorisering van de motivering door Kajanto: «Se il motivo era enunciato, lo era generalmente dalla preposizione ob, seguito da un nome astratto o di natura analoga, che individuava una qualità od un’ azione degna di lode.»[839] Het gaat dus vaak om een uitdrukking gebaseerd op een voorzetsel, die een redengevende connotatie heeft en die gevolgd wordt door een substantief, vb. ob amorem. Een andere mogelijkheid is het gebruik van een losse ablatief, zoals bij bene merenti. De termen zijn abstract of doelen op - voornamelijk hoge - kwaliteiten en werden door Forbis geanalyseerd.

 

Zoals reeds gezegd is, worden alle termen, die door Forbis worden besproken, hier niet herhaald. Hier wordt de nadruk gelegd op de woorden, die gehanteerd werden om het bronnenmateriaal gebruikt in dit corpus te verzamelen. Deze benaderingswijze is te verantwoorden door de wetenschap, dat in theorie alle inscripties uit Italia (excl. Rome) in dit corpus werden bijeengebracht, waarin de volgende woorden voorkomen: honor, merita, beneficia, munificentia, liberalitas, largitio, amor, adfectio en honorificentia.

 

3.1. Voorkomen van de verscheidene categorieën.

 

Laten we eerst de frequentie van de onderstaande categorieën eens bekijken. We kunnen hiervoor de attestaties wel optellen per categorie, maar mogen ze niet vergelijken tegenover het totaal aantal ere-inscripties, aangezien bepaalde inscripties meerdere van de hier besproken categorieën opsommen om de motivatie van de oprichting van het monumentaal eerbetoon aan te halen. We kunnen het totaal aantal attestaties per categorie wel tegenover elkaar zetten, om te zien welke categorie het meest populair is[840].

 

1.1 Categorie

n

%

A. Algemeen lofvocabularium

301/696

43.25

B. Financiële vrijgevigheid

72/696

10.34

C. Persoonlijke motivatie

64/696

9.20

D. Administratieve deugden

36/696

5.17

E. Persoonlijk karakter

6/696

0.86

Figuur 35: Voorkomen van de verscheidene categorieën m.b.t. de motivering.

 

Zoals blijkt uit bovenstaande figuur (nr. 35), ordende Forbis haar onderzoek volgens het voorkomen van de individuele categorieën. Het algemene vocabularium is veruit het meest gebruikte om de oprichting te motiveren (301/696 - 43.25%), niettegenstaande dat deze woorden al dan niet geflankeerd kunnen worden door bijkomende uitleg en woorden uit andere categorieën. Het feit dat men voornamelijk vage en veelomvattende termen wil gebruiken, getuigt van een sterke drang naar traditie in het honoraire formularium. Daarnaast kunnen we hypothetiseren dat het mogelijk is dat de inwoners van de gemeente het niet nodig zagen extra uitleg te geven over de verdiensten van de geëerde, gezien die voor hen overduidelijk waren (en per letter diende betaald te worden). Voor een buitenstaander – uit een andere gemeente, regio of zelfs provincie - zou het daarentegen heel wat onduidelijker geweest zijn, hoewel deze zich wel de traditie zal herinneren van de formules, dewelke zich samen met de romanisering verbreidde doorheen het Romeinse Rijk.

 

Op de tweede plaats leidde de financiële vrijgevigheid van de geëerde tot de oprichting van het erestandbeeld, maar we zien wel dat de frequentie van dit type motivaties veel lager is dan de eerste categorie (72/696 - 10.34%). Gezien het algemene lofvocabularium vaak geflankeerd wordt door een woord met de betekenis van vrijgevigheid, kunnen we stellen dat geld van groot belang was binnen de lokale gemeenschap. Hoewel wel degelijk belastingen werden geheven door het lokaal bestuur en de gemeentekas voldoende gespijsd was[841], werden deze gelden echter niet aangewend voor openbare werken en ontspanning, zodat men voor deze zaken afhankelijk werd van individuele, vrijgevige personen. De moraal en de levenskwaliteit van een gemeenschap hingen dus af van de meer gegoeden en het lokaal bestuur. Verder werden municipale magistraten ook geacht niet alleen in te staan voor hun eigen levensonderhoud - de ambten waren namelijk niet bezoldigd - maar ook voor de munera patrimoniorum en personalia. Zelf waren de lokale functies niet bezoldigd, dus er waren dus er sowieso gegoede mensen nodig, die zich als dusdanig financieel wouden inzetten.

 

Op de derde plaats staan de persoonlijke motiveringen, op niet zo grote afstand van de tweede categorie (64/696 - 9.20%). Blijkbaar werd de genegenheid, die de bevolking gewaar werd, toch danig geapprecieerd, zeker wanneer we bedenken, dat deze genegenheid zich soms uitte in vrijgevig gedrag, zodat we weer bij het geldelijke aspect terechtkomen.

 

De vierde plaats wordt bekleed door motivatie op basis van administratieve deugden (36/696 - 5.17%). Dit is echter zeer weinig, indien men de vorige hoofdstukken in het achterhoofd houdt, waarin toch voornamelijk de municipale elite en dus ook de municipale magistraten werden geëerd. Dit betekent dan ook dat de oprichters van de inscripties meer belang hechten aan de geldelijke input van deze magistraten dan aan het goed uitoefenen van deze functie, alhoewel deze lijn tussen deze twee aspecten zeer dun is en het onderscheid bijgevolg niet absoluut.

 

Tenslotte hebben we nog de karakteriële motivatie (6/696 - 0.86%), die slechts in zeer beperkte mate aan bod komt. De deugden behorende tot deze categorie waren blijkbaar belangrijk genoeg om vermeld te worden, maar konden niet competeren tegen de financiële kwaliteiten van de geëerden, die duidelijk hoger geacht werden.

 

3.2. Algemeen vocabularium.

 

In deze paragraaf gaat het om die woorden, die algemeen gezien de betekenis van verdienste, eer of weldaad dragen en daardoor typisch zijn voor het type inscripties, dat in dit corpus onder handen wordt genomen. De termen, die binnen dit kader passen, zijn honor, merita en beneficia. Tot deze categorie horen echter ook nog een aantal adjectieven, die zullen besproken worden in sectie 4. Epitheta, nl. optimus, dignissimus en paestantissimus.

 

3.2.1. Honor.

 

Wanneer we de term honor gaan bekijken (47/696 - 6.75%), richten we ons op een aantal van zijn betekenissen, namelijk ‘respect’ en ‘dankbaarheid’, de kwaliteit, die een persoon kon bezitten. Voor de analyse hier werden aldus de uitdrukkingen omnibus honoribus functo - na alle waardigheidsfuncties te hebben bekleed[842] - en honore contentus[843] - tevreden met de eer - achterwege gelaten, mede omdat deze formules reeds in andere hoofdstukken aan bod komen.

 

Het woord honor (47/696 - 6.75%) vertegenwoordigt in se het respect van de oprichters jegens de geëerde[844], enerzijds hetgeen de geëerde verdiende omwille van zijn talloze verdienstelijkheden voor de dedicantes en anderzijds wat van de dedicantes uitging en hen zo eveneens honor verstrekte: hun respect was prijzenswaardig. Deze laatste connotatie zorgt dat de term ook de betekenis van dankbaarheid krijgt.[845] Er dient echter wel opgemerkt dat - ondank de betekenis van dankbaarheid vanwege de oprichters jegens de geëerde - de nadruk wel degelijk ligt op de bewezen diensten van de geëerde. Deze geëerde maakt dan ook aanspraak op het respect en erkenning omwille van deze bewezen diensten.[846] Deze laatste werd zo als een rolmodel - een exemplum - voorgesteld aan het lezerspubliek.[847] Deze deugdelijkheid kon worden uitgedrukt door formules als ob honorem (6/47 - 12.77%), in honorem (11/47 - 23.40%) en honoris causa (20/47 - 42.55%), hetgeen we in alle regiones tegenkomen.[848] Wanneer men aldus een eerbetoon honoris causa kreeg, dan was dit vaak in de passieve zin van het woord: iemand verdiende sociale erkenning als logisch gevolg van het zich nuttig maken binnen de maatschappij.[849]

 

De begunstigden van inscripties honoris causa of in honorem zijn afkomstig uit alle geledingen van de maatschappij en in plaats van sociaal-discriminerend prestige aan de geëerde toe te kennen met deze formule, suggereert deze formule echter dat de oprichters vasthielden aan een lange traditie met stereotiepe, maar standvastige waarden, die sinds lange tijd hun kracht hebben weten te handhaven.[850]

 

We krijgen echter weinig expliciete, bijkomende uitleg over de specifieke reden voor het eerbetoon, we weten enkel dat de geëerde hiervoor gerespecteerd werd door de oprichters. Daarom moeten we dit proberen af te leiden aan de hand van inscripties, waarbij meer dan een formule is gegeven met betrekking tot de motivatie, omdat de tweede formule vaak de eerste verduidelijkt. We hebben 12 inscripties, die meer verduidelijking geven over de motivatie.[851] Het vaakst gaat het om een financiële prestatie (5/12 - 41.67%) - gaande van een schenking, over de restauratie van publieke gebouwen, tot de organisatie van spelen. Dit is echter niet absoluut, aangezien er eveneens uitdrukkingen volgen, die zowel wijzen op een persoonlijke motivatie, als op administratieve deugden (resp. 3/12 - 25%).[852]

 

3.2.2. Merita.

 

Merita is wel degelijk het vaakst voorkomende substantief, gebruikt in een stereotiepe formule. Net omdat dit woord via de databank van Clauss-Slaby werd opgezocht, hebben we een meer volledige reeks verkregen, met vijfenvijftig meer attestaties dan bij Forbis (228/696 - 32.76%).[853]

 

Dit is eigenlijk het standaardwoord om de gunsten, die uitgewisseld werden tussen patroni en clientes, aan te duiden.[854] Het woord wordt in de inscripties gebruikt om gebaren van publieke eer uit te leggen en te verantwoorden. De dedicantes stelden zich voor als goede en trouwe clientes, die de weldaden van patroni met een monument beantwoorden.[855]

 

Zoals gezegd wordt deze term voornamelijk bij patroni aangewend, afkomstig uit alle sociale klasses van de maatschappij. Maar zoals blijkt uit bijlage 71,[856] ligt de nadruk toch veel meer op de municipale elite (111/228 - 48.69%), dan op de imperiale aristocratie (36/228 - 15.79%).[857] Het lijkt wel alsof de lokale elite meer uitleg nodig had om het monument beter te begrijpen, al kan men dit ook bekijken als een benadrukking van de deugden van municipale magistraten opdat de druk op andere toekomstige weldoeners zou verhoogd worden zich evenzeer of nog meer weldadig tegenover hun clientes en de gemeente te stellen.

 

De definitie van merita wordt verder aangevuld door de toegevoegde formules van motivatie in de inscriptie. Daaruit blijkt dan ook dat het vaak om aangeboren deugden of opmerkenswaardige daden of beide gaat.[858] Hoewel deze daden veel energie en organisatorische vaardigheden vergden, was ook hier de basisvereiste de rijkdom van de weldoener. Voor het publiek had merita aldus een hoofdzakelijk financiële bijklank.[859]

 

Indien we de geografische opdeling van Forbis - regiones I t.e.m. III in het Zuiden en regiones IV t.e.m. XI in het Noorden - handhaven krijgen we met het nieuwe materiaal een verdeling van resp. 44.30% (101/228) tegenover 55.70% (127/696), hetgeen beide regiones dichter bij elkaar brengt en dus een meer gelijke verdeling over het Italisch schiereiland toont.[860] Hier delen we het Italisch schiereiland echter op in een Noorden (regiones VIII t.e.m. XI), centrum (I, VI, V, VI en VII) en een Zuiden (II en III). Volgens deze verdeling is net het centrale gedeelte van het schiereiland het meest voorzien van deze inscripties (173/228 - 75.88%), waarbij de hoofdmoot afkomstig is uit regio I, zoals zo vaak het geval zal zijn. Het Noorden en Zuiden van dit schiereiland heeft een even groot bronnenmateriaal aan inscripties met merita als motivering (resp. 27/228 - 11.84% en 28/228 - 12.28%). Wat betreft de chronologie zien we ook hier dat de vroegste inscriptie afkomstig is uit de vroege eerste eeuw n.C. (InscrNr. 635) en dat deze formule werd gehanteerd tot de late derde eeuw n.C. (InscrNr. 553).[861]

 

3.2.3. Beneficia.

 

Dit woord lijkt qua betekenis sterk op merita, aangezien het eveneens staat voor de gunsten, die tussen een patroon en zijn clientes werden uitgewisseld[862], alhoewel beneficium - meestal in het meervoud - heel wat minder aan bod komt in de inscripties (26/696 - 3.74%).[863] In de literatuur zien we echter het omgekeerde gebeuren: daar vindt men beneficium meer terug dan meritum, hoewel ook daar niet veel verschil in gebruik is. Beide beschrijven ze hetzelfde type van gunsten, die door dezelfde weldoeners zijn verleend.[864]

 

Net als merita wordt deze bewoording gebruikt in inscripties ter ere van geëerden uit alle klassen van de maatschappij, met een quasi gelijke verdeling over de sociale categorieën. Alleen de rijkselite is iets beter vertegenwoordigd dan bij merita.[865] De meer marginaal voorkomende sociale categorieën zijn minder (*Augustales) of zelfs niet (keizerlijke vrijgelatenen en bestuursleden van colleges) vertegenwoordigd bij het gebruik van deze formule.

 

Ook de types van weldaden, dewelke dit algemene woord omhelst, zijn hoofdzakelijk financieel[866], hoewel het slechts om een lichte meerderheid gaat (4/26 - 15.38%) en het een enkele maal ook gaat om een persoonlijk - affectieve relatie (3/26 - 11.54%) of om administratieve deugden (1/26 - 3.85%).[867]

 

Tenslotte kijken we nog even naar de geografische en chronologische spreiding. De formules o.b.v. beneficium komen over het gehele Italische schiereiland voor met de nadruk op de regiones I en VI. Met een uitzondering van een enkeling in de eerste eeuw v.C. komen de meeste inscripties met beneficia voor in de tweede en derde eeuw n.C.[868]

We kunnen stellen dat de algemene, retorische bedoeling van ere-inscripties was om de geëerden zodanig te flatteren, zodat zij zich in de toekomst nog vrijgeviger zouden zijn jegens de oprichters. Anderzijds had men als doelpubliek potentiële weldoeners op het oog, die erkenning zochten, zoals ze aan de geëerden werd toegekend.[869]

 

3.2.4. Voorkomen van het algemeen vocabularium bij de klassieke auteurs.

 

Het eerste woord, honor, slaat zoals boven reeds gezegd werd op de eer, die de dedicanten toekenden aan de geëerde, omdat zij iets van deze laatste ontvangen hebben, zij het in materiële vorm, of in de vorm van (administratieve) diensten. In de literatuur wordt ook gewezen op een openbare erkenning, maar wordt deze erkenning beperkt doordat het aan een aantal voorwaarden moet voldoen, namelijk de voorwaarde dat de geëerde uit virtus handelde en het om merita ging, verdienstelijkheden tegenover het gemene goed. Dit komt enigszins overeen met de epigrafische betekenis: de bewezen verdiensten waren evident, gezien zij onderwerp van de hulde waren.

Cf. Cicero, Philippicae, 5.38.

«Atque etiam M. Lepido pro eius egregiis in rem publicam meritis decernendos honores quam amplissimos censeo.»

 

En ook heb ik gestemd dat zo prachtig mogelijke huldebetonen worden toegekend aan Marcus Lepidus, omwille van zijn voortreffelijke verdiensten jegens de res publica.

 

Beneficium heeft ongeveer dezelfde betekenis van merita in de inscripties, van weldaden en verdiensten. Dit zien we ook terug bij Seneca, die de beide begrippen door elkaar gebruikt.[870]

«Eodem animo beneficium debetur, quo datur, et ideo non est neclegenter dandum sibi enim quisque debet, quod a nesciente accepit; ne tarde quidem, quia, cum omni in officio magni aestimetur dantis voluntas, qui tarde fecit, diu noluit; utique non contumeliose: nam cum ita natura conparatum sit, ut altius iniuriae quam merita descendant et illa cito defluant, has tenax memoria custodiat, quid expectat, qui offendit, dum obligat?»

 

Les sentiments de l’obligé reflèctent exactement ceux du bienfaiteur; et c’est là une raison pour ne pas se désintéresser du bien que l’on fait – nul ne doit en effet qu’à lui-même ce qu’il a reçu de nous à notre insu; pour éviter même tout lentuer (en effet, comme en matière de services on attache toujours un grand prix à l’intention de celui qui les rends, si l’execution a tardé, c’est que l’intention, longtemps, a manqué); pour éviter en tout cas à l’obligé toute humiliation, car, puisque selon l’ordre naturelle des choses, les injures pénètrent plus profonément que les bons offices, que ceux-ci ont tôt fait de s’échapper de notre esprit, tandis que celles-là sont conservées par une mémoire qui ne laisse rien sortir, que peut bien attendre celui qui blesse en obligant?[871]

 

Seneca geeft zelfs een precieze betekenis aan het woord beneficium in zijn ‘de Beneficiis’:

«(beneficium) non enim res est, sed actio.»[872]

Een weldaad is immers geen zaak, maar een handeling.

 

«Non est beneficium id quod sub oculos venit sed beneficii vestigium et nota»[873]

Een beneficium is niet dat wat men kan zien, maar wel de sporen en het kenmerk van de weldaad.

 

«Quid est ergo beneficium? Benevola actio tribuens gaudium capiensque tribuendo in id, quod facit, prona et sponte sua parata.»[874]

Wat is dus beneficium? Een daad van welwillendheid, die vreugde verschaft en die, daardoor, de vreugde vergezeld, op het zelfde moment van een buiging en spontane maatregelen om ze te verwezenlijken.

 

In de inscripties werd dit woord ook gekoppeld aan munificentia, met in dat geval duiding van financiële en zelfs politieke prestaties[875]. Cicero gebruikt beneficium ook in combinatie met liberalitas, zoals in InscrNr. 30, en zelfs in de pejoratieve betekenis van liberalitas[876]. Hierbij moet wel vermeld, dat Cicero van 106 tot 43 v.C. leefde en dat de pejoratieve associatie van beneficium met liberalitas niet overgenomen werd in inscripties. Integendeel, we zien reeds vanaf de tweede eeuw n.C. een duidelijke profilatie van beneficium in het lofvocabularium, gebruikt in ere-inscripties.

 

3.3. Financiële vrijgevigheid.

 

Waar Forbis ons uitdrukkelijk op wees, is dat de honoraire inscripties een overwegend financieel thema hebben als het gaat om de motivering. De vrijgevigheid vanwege de geëerde manifesteerde zich op allerlei manieren, namelijk door het financieren van spelen, van herstel- en bouwprojecten van openbare gebouwen en van de voedselbevoorrading en los daarvan ook door geldschenkingen. Al deze aspecten van vrijgevigheid kunnen uiteindelijk geressorteerd worden onder dezelfde noemer, nl. die van financiële vrijgevigheid. De overvloed en beschikbaarheid van geld vanwege de geëerden ging de bevolking het meeste aan, zeker vanaf de tweede eeuw n.C., toen steeds minder mensen vrijwillig een lokaal magistratuur wouden bekleden en de daartoe behorende financiële lasten wouden of konden dragen.[877]

 

Onder deze categorie vallen meerdere woorden, waarvan we hier drie willen bespreken (cf. bijlage 74).[878] Het gaat om de termen munificentia (50/696 - 7.18%), liberalitas (14/696 - 2.01%) en largitio (6/696 - 0.86%). De andere termen, die Forbis nog onder deze categorieën noemt - bonitas en benignitas, komen echter zelden of niet voor en worden daarom achterwege gelaten in de bespreking.[879]

 

3.3.1. Munificentia.

 

Munificentia komt veel meer voor dan de andere twee woorden, die binnen deze categorie thuishoren (50/696 - 7.18%).[880] In tegenstelling tot de twee andere termen is dit de meest neutrale en waardevrije term, die men had om specifiek de vrijgevigheid van de geëerde te duiden. Omdat de andere twee termen te veel deden denken aan hun negatieve connotatie van baatzuchtige vrijgevigheid[881] uit de Republiek, lijkt het alsof de dedicantes daarom deze term prefereerden.[882]

 

In tegenstelling tot de voorgaande termen is dit woord niet persé gelinkt aan het patronaatschap, maar gaat het om de vrijgevigheid, die afkomstig kon zijn van personen uit alles sociale geledingen van het volk.

 

Inhoudelijk weten we - dankzij de toegevoegde informatie uit de inscriptie - dat dit woord van vrijgevigheid een hele resem van weldaden belichaamde, zoals het organiseren van publieke spelen (6/50 - 12%)[883], het financieren van publieke werken (3/50 - 6%)[884], het houden van publieke feesten (1/50 - 2%)[885], het schenken van legaten (3/50 - 6%, cf. infra)[886] en het sponsoren van de graanvoorziening (1/50 - 2%)[887]. Hierbij dient wel opgemerkt dat het uitreiken van sportulae of maaltijden bij de inhuldiging inderdaad een handeling van financiële vrijgevigheid was, maar niet kan gerekend worden tot de verduidelijking van de motivering, in casu van munificentia. Hierover later meer.

 

Geografisch gezien ligt de nadruk van het voorkomen van deze term in regio I (26/50 - 52%), een relatief goede vertegenwoordiging in het Zuiden van het Italisch schiereiland (12/50 - 24% voor regiones II en III), net als in het centrum (10/50 - 20% voor regiones IV-VII). Alleen in het Noorden komt deze term slechts een enkele keer voor in de regiones VIII en XI (1/50 - 2%). Tenslotte zien we nog dat deze term het vaakst voorkomt in de tweede eeuw n.C., met een aanvang in de eerste eeuw en een doorlopend gebruik, maar in mindere mate, in de derde eeuw n.C.[888]

 

3.3.2. Liberalitas en largitio.

 

Liberalitas heeft betrekking op de vrijgevigheid, die zich alleen inlaat met het welzijn van de begunstigden.[889] Largitio had aanvankelijk dezelfde betekenis van liberalitas, maar kreeg de betekenis van officiële betalingen van magistraten[890]. Ten tijde van de Republiek veranderde echter de connotatie van politiek-neutraal, naar negatief: het verwees naar de politiek geïnspireerde uitgaven - vaak met de bedoeling om stemmen te ronselen[891] - in plaats van onbaatzuchtige vrijgevigheid - alhoewel men zich kan afvragen of de vrijgevigheid van weldoeners ooit onbaatzuchtig was.[892]

 

Door de associatie met ambitio[893], die men eertijds placht te geven, werden deze woorden veel minder gebruikt dan munificentia en ook op een later tijdstip, wat bewijst dat het publiek nog steeds gevoelig was voor deze negatieve connotatie, met name die van politieke omkoperij onder lokale magistraten. Liberalitas vinden we namelijk slechts veertien keer terug (14/696 - 2.01%), terwijl largitio - dat de sterkste, negatieve connotatie bezat - slechts zes keer in dit corpus opdook (6/696 - 0.86%).

 

Ook deze woorden werden in inscripties voor zowel patroni als niet-patroni aangewend, uit alle klassen afkomstig, met een nadruk op de municipale elite. Geografisch zijn deze termen over het gehele Italische schiereiland gespreid. Wat betreft de chronologie dateren ze grotendeels uit de tweede eeuw n.C., ten vroegste uit de tweede helft van de eerste eeuw n.C. (InscrNr. 243) en ten laatste uit de late derde eeuw n.C. (InscrNr. 304).[894] Het is vanaf Caesar dat deze woorden hun negatieve connotatie begonnen in te boeten, werd dan even niet meer gehanteerd binnen het imperiaal jargon, om dan vanaf Claudius weer gangbaar werd. Het is pas vanaf de tweede eeuw dat deze woorden veelvuldig terugkwamen in de keizerlijke propaganda en zo hun weg naar de inscripties vonden.[895]

 

Bij de inhoudelijke betekenis dient nog toegevoegd, dat deze woorden enigszins verschillen van munificentia. Munificentia staat eerder voor de voorwerpen van vrijgevigheid (een bouwwerk, geld, spelen e.d.) terwijl liberalitas eerder verwijst naar de vrijgevige aard van de weldoener. Toch worden deze woorden allen verwisselbaar met elkaar gebruikt en dus zowel de vrijgevige aard van de geëerde als de voorwerpen van diens vrijgevigheid belichamen.[896] De vrijgevigheid kon ook hier weer meerdere vormen aannemen, waaronder het steunen van de bouwwerken aan een amfitheater (InscrNr. 653), of de constructie van een stad (InscrNr. 304, Canopus), maar vaak gaat het toch om spelen in het algemeen en gladiatorenspelen in het bijzonder (5/14 - 35.71%).

 

3.3.3. Voorkomen van het vocabularium m.b.t. financiële vrijgevigheid bij de klassieke auteurs.

 

In de tweede categorie – vrijgevigheid – hebben we de termen munificentia, liberalitas en largitio gezien. Munificentia wordt ook bij de klassieke auteurs als een positieve term ervaren. Kijk maar bij Cicero, in zijn betoog voor Quintus Roscius[897], dewelke Cicero verdedigde. De aanklacht luidde dat Roscius iemand anders had bedrogen voor HS50.000. De kern van de verdediging hield in dat Roscius te rijk en vrijgevig – munificentissimus – was om zich met zo’n criminele feiten in te laten. Met deze interpretatie lijkt het geen wonder dat dit meer neutrale woord meer voorkwam in de inscripties dan de andere twee termen uit dezelfde categorie.

 

Liberalitas wordt op dezelfde wijze als munificentia door Cicero op een positieve manier beschreven. Hij kent het woord een specifieke vrijgevigheid toe, dat zich alleen inlaat met het welzijn van de ontvangers, en niet met het feit dat die daden goed zouden zijn voor diens reputatie.

«Neque enim bonitas nec liberalitas nec comitas esse potest, non plus quam amicitia, si haec non per se expetantur, sed ad voluntatem utilitatemve referantur.»[898]

 

For neither goodness nor generosity nor courtesy can exist, any more than friendship can, if they are not sought of and for themselves, but are cultivated only for the sake of sensual pleasure or personal advantage.[899]

 

«Quid tam porro religium, tam liberale, tam munificum, quam opem ferre supplicibus, excitare adflictos, dare salutem, liberare periculis, retinere homines in civitate?»[900]

Wat is er verder evengoed waardig, voornaam en betrouwbaar, als hulp bieden aan smekelingen, het afwenden van onheilen, mensen te groeten, te ontdoen van gevaren en het bewaren van de mannen in de stad?

 

Largitio, zoals boven reeds werd aangegeven, had een negatievere connotatie in de literatuur, hoewel de oorspronkelijke betekenis eerder neutraal moet geweest zijn. Het kreeg de betekenis van uitgaven door magistraten verricht, later verengd tot omkoopsommen voor corrupte doeleinden besteed en geassocieerd met ambitio[901]. Deze negatieve connotatie vinden we terug bij Cicero, die largitio en ambitio in één adem noemde en ze tegenover liberalitas en benignitas plaatste:

«Nam et de pecuniis repetundis quae maximae sunt, neganda fere sunt omnia, et de ambitu raro illud datur, ut possis liberalitatem ab ambitu atque largitione seiungere.»[902]

 

Want ook terug te betalen sommen geld, die zeer groot zijn, moeten bijna allemaal worden geweigerd, ook dat wat wordt gegeven door zeldzame ambitie, opdat je vrijgevigheid en liefdadigheid zou kunnen onderscheiden van omkoperij en corruptie.

 

Dit moet hebben doorgeklonken in de epigrafie. Deze vervaging blijkt het duidelijkst uit het feit dat de term ook gebruikt werd in beschrijvingen van deugden, die aan de keizers werden verbonden en een keizer kon men onmogelijk van ambitio verdenken.

«In omne hominum genus liberalissimus explevit censum senatorium, consulares inopes quingenis sestertiis annuis sustentavit, plurimas per totum orbem civitates terrae motu aut incendio afflictas restituit in melius, ingenia et artes vel maxime fovit.»[903]

 

Tegenover alle maatschappelijke klassen was hij bijzonder vrijgevig. Van senatoren bracht hij het vermogen op het vereiste minimum, behoeftige oud-consuls gaf hij een jaarlijkse ondersteuning van 500.000 HS. Zeer veel steden over de gehele wereld, die door een aardbeving of brand getroffen waren heeft hij fraaier herbouwd. Kunsten en wetenschappen heeft hij in het bijzonder begunstigd.[904]

 

De term largitio werd dus uiteindelijk toch gebruikt, wat tevens ten dele kan verklaard worden door de stijgende financiële nood op lokaal niveau. In ieder geval zijn er slechts weinig voorbeelden bekend, wat bewijst dat de betekenis van corruptie toch enigszins bekend was bij de dedicanten, zodat deze laatsten eerder geneigd waren een meer neutraal woord te gebruiken, zoals munificentia. Voor de negatieve connotatie bij klassieke auteurs dient te worden verwezen naar Cicero[905]:

«Hac tanta perturbatione civitatis ne noctem quidem consules inter meum (interitum) et suam praedam interesse passi sunt: statim me perculso ad meum sanguinem hauriendum, et spirante etiam re publica ad eius spolia detrahenda advolaverunt. Omitto gratulationes, epulas, partitionem aerari, beneficia, spem, promissa, praedam, laetitiam paucorum in luctu omnium.»[906]

 

The city being in this state of confusion, the consuls did not allow even one night to ellapse between my misfortune and their acquisition of plunder: instantly, the moment I was struck down, they flew to drink my blood, and, while the republique was still bleeding to carry off and divide my spoils, I say nothing of their mutual congratulations, of their banquets, of their division of the treasury, of their liberality, of their hopes, of their promisses, of their booty of the joy of few amid the universal mourning.[907]

 

3.3.4. Dedicatio als motief?

 

Hier moeten we de onderzoeker behoeden voor een foute interpretatie. Ook Forbis vermeldde reeds dat zij tot de vrijgevigheid van de geëerde ook publieke feesten, schenkingen en sportulae rekende.[908] Men moet echter een onderscheid maken tussen enerzijds de feesten, schenkingen en gelduitdelingen, die de oprichting van het standbeeld vooraf gingen en dus een deel uitmaken van de reden, waarom een standbeeld werd opgericht en anderzijds die publieke manifestaties, die als reactie volgden op het toegekende eerbetoon. Het is namelijk zo dat men rekening moet houden met de sequentie van de gebeurtenissen, die de oprichting van een standbeeld voorafgaan.

 

Wanneer de dedicanten besloten dat de weldaden van een zeker individu opmerkelijk genoeg waren om te worden beloond met een eremonument, hadden ze reeds voorafgaand een beweegreden, die hen dreef tot de oprichting van een dergelijk kostelijk eerbetoon. Vervolgens wordt dit individu op de hoogte gebracht van de intenties van de dedicanten, zodat deze zijn dankbaarheid voor deze eer eventueel zou kunnen betonen - wanneer deze dat zou wensen - door de kosten terug te betalen (cf. hoofdstuk 6), of maatregelen te treffen voor de dedicatio (cf. hoofdstuk 7). Vervolgens wordt bij de dedicatio het monument opgericht, maar zeker niet steeds mét inscriptie. Het lijkt onwaarschijnlijk dat telkens op voorhand bekend was of en wat de geëerde zou uitdelen. Er moest dus gewacht worden tot de dedicatio voorbij was om de inscriptie aan te brengen. De dedicatio kon dus zeker niet de primaire motivatie zijn om een dergelijk monument op te richten, maar hooguit als bekrachtiging, verantwoording en versterking van de primaire beweegreden. Het gebaar werd dus wel ten volle geapprecieerd, waardoor dit element ook een plaats waardig was binnen de inscriptie.

 

3.4. Persoonlijke motivatie voor het patronaat.

 

Ook binnen deze categorie bespreekt Forbis een hele serie aan woorden, die de aandacht trekken naar het persoonlijke karakter van de geëerde, waarbij een beeld wordt geschetst van de relatie tussen patroon en client(es) of tussen dedicatus en dedican(te)s.[909] Het gaat hier om de termen amor (32/696 - 4.60%), adfectio (18/696 - 2.59%), benevolentia (3/696 - 0.43%), spes (2/696 - 0.29%), voluntas (2/696 - 0.29%), studium (2/696 - 0.29%), obsequium (3/696 - 0.43%), reverentia (0/696), honorificentia (4/696 - 0.57%) en pietas (7/696 - 1.01%). Uit deze tien woorden gaan we echter enkele termen selecteren, die in dit corpus voldoende attestaties opleveren om zinvolle conclusies aan te kunnen geven en waarop gezocht werd op de databank van Clauss-Slaby. Daarom hebben we gekozen voor de termen amor (32/696 - 4.60%), adfectio (18/696 - 2.59%) en pietas (7/696 - 1.01%),[910] dewelke tussen één en vijf percent uitmaken van dit gehele corpus en dus in theorie niet echt representatief zijn, omdat minstens tien percent nodig is om te kunnen spreken van representativiteit (cf. bijlage 75). Daarbij werden de andere termen volgens Forbis minder gebruikt omwille van hun connotatie van een politieke partijgeest van lagere klassen en van slaafse gedweeheid.[911]

 

3.4.1. Amor en adfectio.

 

De eerste term, amor, komt in dit corpus nog relatief vaak voor, namelijk tweeëndertig keer (32/696 - 4.60%) en is zo met merita (228), beneficia (26), honor (47) en munificentia (50) één van de vaakst voorkomende woorden, die bij de motivatie een deugd aanduiden. Het woord bevat een chauvinistische of persoonlijke toewijding, gemotiveerd door echte genegenheid, waarbij geen verplichtingen opgelegd waren.[912] Net door de genegenheid, die de geëerden ontvingen van de dedicantes, voelde hij zich nog meer geneigd om zich vrijgevig op te stellen tegenover hen.[913]

 

Nochtans kan amor ook dankbaarheid betekenen vanwege de dedicantes jegens hun weldoener. Dit laatste kwam tot uiting in InscrNr. 481[914] uit Ocriculum, waarin “amatores” de dankbaarheid beschrijft van de inwoners van de gemeente tegenover hun weldoener. Opvallend is dat de term amor met deze betekenis voorkomt in een brief, die ten gevolge van de uitvaardiging van een decreet ter coöptatie van een patroon naar de desbetreffende geëerde was gestuurd en de hele motivering bevat o.a. met betrekking tot genegenheid.

(…) // II viri et decuriones Foro Semproniens(es) Vero / salutem / et dignitatis tuae tot tantique tituli iudici(i)s / principalibus pulchri et in rem publicam n(ostram) / notabilis munificentia et adfectus quos civi/bus nostris nunc ipse praestas nunc ab eis per/cipis et praecipue morum tuorum modestia / singularis reverentia insignis necessario / nos compulit ut tandem parem tibi grati/am in quantum potest dum ignoras refera/mus nam statuam tibi pedestrem de nostro / ponendam iam pridem decrevimus sed idcirco / decretum ad te non misimus ne nunc quoq(ue) / sicut antea cum publice tibi statua decreta / est fecisti honore tantummodo te conten/tum esse rescriberes quae res tuam quidem / modestiam inlustraret nobis vero velut / segnitiam exprobraret (…).

 

(…) De decurionen en duumviri van Forum Semproni groeten Verus. De zo grote en zovele eretitels van uw waardigheid, die naar het oordeel van de keizer zo mooi zijn; en de alom bekende vrijgevigheid jegens onze gemeenschap; en de gevoelens van genegenheid, die je nu enerzijds laat blijken jegens onze burgers en die je anderzijds van hen mag ontvangen; en vooral de uitzonderlijke bescheidenheid van uw aard; en uw opmerkelijke schroom dwingen ons ertoe, dat wij eindelijk gelijkwaardige dank aan u betuigen, in de mate het mogelijk is, terwijl u er niet van op de hoogte bent. Want we hadden reeds vroeger besloten voor u een standbeeld op te richten op onze kosten, maar we hebben daarom precies ons neergeschreven besluit niet naar u gestuurd, opdat niet nu zoals tevoren – toen voor u op publieke kosten een standbeeld besloten werd op te richten – u zich zodanig tevreden stelde met het gebaar, hetgeen u terugschreef, hetgeen uw bescheidenheid zelfs illustreerde en ons echter blootstelde aan luiheid.(…)

 

De betekenis van oprechte toewijding - die in de eerste paragraaf werd aangehaald - verbindt amor met affectio (18/696 - 2.9%).[915] Op zich betekent adfectio liefde, of affectie en is zo een synoniem voor amor.[916] Anderzijds is adfectio eigenlijk de geestesgesteldheid van de weldoener, terwijl amor doelt op de invloed, die op die geestesgesteldheid inspeelt. Beide woorden worden vaak geplaatst in een constructie met voorafgaand ob en vervolgens de termen in de accusatief. Hierna volgt vaak de beschrijving van de collectieven of individuen tegenover wie deze gevoelens bedoeld waren (vb. erga cives), waarbij amor en adfectio worden voorgesteld als persoonlijke deugden, die prijzenswaardig waren. Hierbij wordt anderzijds de gemeenschappelijke dankbaarheid en affectie vanwege de begunstigden beschreven.[917]

 

Deze deugden werden zowel voor patroni als voor niet-patroni gebruikt, waarbij ieder van de geëerden worden voorgesteld als een exemplum van goede, weldadige Romeinen, waarbij voornamelijk weerom hun financiële vrijgevigheid wordt beschreven en dan voornamelijk met betrekking tot de organisatie van publieke spelen. Hoewel het uitdelen van sportulae slechts secundair en na de toekenning van het monumentaal eerbetoon een deel ging uitmaken van de geaccumuleerde financiële vrijgevigheid,[918] kunnen we echter wel zeggen dat hierdoor de loyaliteit van de geëerde tegenover zijn “amatores” eveneens zijn eigen gevoelens van genegenheid illustreerde aan zijn oprichters.[919]

 

Beide termen zijn goed verspreid over alle regiones - met uitzondering van regiones VIII, IX en XI - met de grootste representatie in regio I, waaruit ook de meeste inscripties afkomstig zijn.[920] Dit gebruik was echter dun bezaaid in het Noorden, maar niet ongebruikelijk. In het centrum vindt men deze formuleringen het vaakst terug. Het Zuiden is proportioneel gelijk vertegenwoordigd, hoewel het in vergelijking met de inscripties met de termen uit andere regiones om een gering aantal gaat. Chronologisch zijn de termen ook hier voornamelijk toe te wijzen aan de tweede en - vooral - derde eeuw n.C.[921] Ook hier dient weer herhaald, dat de meeste ere-inscripties dan ook afkomstig waren uit deze eeuwen.

 

3.4.2. Pietas.

 

Wanneer men het in de inscripties had over het woord pietas in de motivering, ging het vaak niet om zijn religieuze - plichtsgetrouw gedrag jegens de goden - of politieke betekenis - politiek plichtsgevoel, maar eerder die betekenis, die aansluit bij munificentia. Het gaat hier om de toewijding en genegenheid jegens een gemeente of corporatief geheel, die de geëerde uitte door middel van financiële weldaden.[922] Dat dit woord ietwat meer voorkomt in dit corpus dan de andere woorden, die binnen de categorie van persoonlijke motivatie horen, heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat dit een deel is van het jargon van de imperiale propaganda.[923]

 

Deze deugd was evenmin voorbehouden aan een bepaalde sociale klasse, maar te vinden bij personen uit alle lagen van de Romeinse samenleving, zowel voor patronen als niet-patronen.[924]

 

Pietas kan eigenlijk vergeleken worden met het woord affectio, aangezien het ook hier om een geestesgesteldheid gaat en dus ook hier de associatie met financiële vrijgevigheid kan worden gemaakt, al was deze betekenis reeds latent door het gecombineerd optreden van dit woord met munificentia. Hier dient nog vermeld dat deze deugd geen betrekking had op de dedicantes in de connotatie van dankbaarheid, maar louter duidt op de deugdelijkheid van de geëerde.[925]

 

Tenslotte kan nog worden gezegd dat dit woord geen specifiek geografische of chronologische tendensen kent, aangezien de term doorheen heel Italia voorkomt en te dateren is van de eerste tot en met de derde eeuw, met zijn zwaartepunt in de tweede en derde eeuw, zoals gezegd, net zoals de meeste van de ere-inscripties.[926]

 

3.4.3. Voorkomen van het vocabularium m.b.t. de persoonlijke motivatie bij de klassieke auteurs.

 

Laten we hier de twee belangrijkste woorden binnen de persoonlijke motivatie eens bekijken binnen een literaire context, nl. amor en adfectio. Op amor gaan we niet al te uitgebreid ingaan, aangezien er al voldoende, mentaliteitshistorische werken zijn geschreven, die zich bezig houden met hoe de Romein stond tegenover amor, in al zijn betekenissen. Toch willen we volgend citaat meegeven, gezien het amor aan liberalitas en munificentia koppelt, als uiting van genegenheid en gekoppeld aan de financiële genegenheid, waarover reeds eerder werd gesproken.[927]

«Nam cum omnes homines ad custodiam eius natura restrinxerit, nos contra multum ac diu pensitatus amor liberalitatis communibus auaritiae uinculis eximebat, tantoque laudabilior munificentia nostra fore uidebatur, quod ad illam non impetu quodam, sed consilio trahebamur.»

 

For, while mankind seem to be universally governed by an innate passion to accumulate wealth, the cultivation of a more generous affection in my own breast taught me to emancipate myself from the slavery of so predominant a principle.[928]

 

Adfectio heeft in de inscripties de betekenis van genegenheid en een welwillende houding. In de literaire teksten, vinden we een gelijkaardige betekenis weer: het is de geestesgesteldheid beïnvloed door amor. Dit wordt namelijk onder andere door Seneca sr. regelmatig met animus verbonden.[929]

«Ut scias per se expetendam esse grati animi adfectionem, per se fugienda res est ingratum esse, quoniam nihil aeque concordiam humani generis dissociat ac distrahit quam hoc vitium.»

 

Pour te prouver que le sentiment de gratitude est désirable en soi: l’ingratitude, en soi, est chose à éviter, plusque rein ne désunit et ne sépare viollement les hommes autant que ce vice.[930]

 

Seneca beschrijft adfectio – naast de betekenis van goede of slechte gemoedstoestand – ook als een gevoel van medeleven. Zie hiervoor naar Seneca, De Beneficiis, 6.16.2:[931]

«Itaque medico, si nihil amplius quam manum tangit et me inter eos, quos perambulat, ponit sine ullo adfectu facienda aut vitanda praecipiens, nihil amplius debeo, quia me non tamquam amicum videt, sed tamquam imperatorem.»

 

If, therefore, a physician does nothing more than feel my pulse, and put me on the list of those whom he visits in his rounds, instructing me what to do or to avoid without any personal feeling, I owe him nothing more than his fee, because he views me, not as a friend, but as a commander.[932]

 

3.5. Administratieve deugden.

 

De deugden uit deze paragraaf hebben allen betrekking op het administratief gebeuren binnen een municipaliteit maar vooral op rijksniveau, waarbij men zelfs in het woordgebruik een onderscheid maakte of deze deugdelijkheid betrekking had op de politieke integriteit van de geëerde, zijn kwaliteiten bij het uitoefenen van zijn ambt of zijn politieke invloed.[933] Hoewel een uitgebreid vocabularium bestaat om deze kwaliteiten op administratief vlak uit te drukken, komen deze woorden slechts gering voor (totaal 38/696 - 5.46%; bijlage 76).[934] Daarom dat ook hier werd geopteerd om enkel de meest voorkomende woorden per onderverdeling te bespreken. De voorkeur ging dan ook naar de woorden fides, innocentia, integritas voor de politieke integriteit van de geëerde, industria voor diens publieke dienst en virtus voor diens politieke invloed.

 

Deze deugden werden voornamelijk toegekend aan leden van de rijkselite, maar werden tevens teruggevonden in inscripties, opgericht voor individuen uit alle sociale geledingen. Dat deze deugden zowel bij de imperiale administratoren als hun collega’s op lokaal vlak worden aangetroffen, geeft ons een idee over het belang dat men aan deze deugden hechtte en in hoeverre deze geapprecieerd werden, zowel op municipaal als rijksniveau.[935]

 

De inscripties komen voornamelijk voor in de late tweede eeuw tot de derde eeuw n.C., dit is in dezelfde periode als de woorden van financiële vrijgevigheid, dewelke stilaan belangrijker werden. Zoals reeds gezegd is, dateren de meeste inscripties uit deze periode, zodat een vergelijking tussen de frequentiële nadruk van de individuele categorieën niet representatief zou zijn, waarbij tevens het geringe aantal van de termen een rol speelt.[936]

 

3.5.1. Politieke integriteit.

 

Dat fides de politieke integriteit van de geëerde benadrukte, wordt in een aantal inscripties verduidelijkt (8/696 - 1.15%). De deugd, die daar wordt geschetst, houdt verband met het verantwoordelijk uitoefenen van een magistratuur of professionele functie,[937] waarbij net de professionele betrouwbaarheid van de desbetreffende persoon werd geapprecieerd.[938] Dat dit woord deze keer geen financiële connotatie heeft, merken we doordat het zelden in combinatie met merita of munificentia voorkomt, maar wel met andere woorden uit het administratief-deugdelijk jargon, zoals innocentia, industria en abstinentia.

Sociaal gezien werd deze term aan personen van allerlei allooi toegekend, van functionele equites tot keizerlijke vrijgelatenen, al dient wel opgemerkt dat er geen senatoriale geëerden deze term kregen toegeschreven en het voornamelijk equites betreft.[939] Net omdat dit woord alleen voorkomt binnen een politieke context en niet als persoonlijke deugd is het normaal dat deze dan ook niet werd toegekend aan vrouwelijke geëerden.[940]

 

Deze term lijkt in de inscripties niet specifiek gebonden te zijn aan het patronaatschap van de geëerde, hoewel dit niet uitsluit dat men ook voor patroni - ter wille van hun politieke diensten - de term fides gebruikte.[941] Deze twee attestaties van patroni (2/8 - 25%) geven ons een ander beeld dan de Romeinse literatuur, waarin fides als hoeksteen van de patronale institutie wordt beschouwd, met voornamelijk de nadruk op diens politieke en administratieve verwezenlijkingen.[942]

 

Deze term werd echter alleen geattesteerd in regio I (4/8 - 50%) en voorts in de eerder noordelijk gelegen regiones - VII, VIII, IX en XI (elk 1/8 - 12.5%). Wat betreft het chronologische voorkomen van de term zien we dat de vroegste (dateerbare) inscriptie dateert uit de late 1e eeuw n.C. (InscrNr. 94) en de laatst dateerbare uit de periode tussen 193 en 235 n.C. (InscrNr. 259). De andere inscripties zijn niet nauwkeuriger te dateren dan tot de tweede of derde eeuw n.C.

 

Vervolgens hebben we de woorden innocentia en integritas, die een gelijkaardige betekenis als fides hebben, zijnde de aanbevelenswaardige administratieve houding van de geëerde(n).[943] Beide woorden doelen vaak op de uitvoering van een publiek ambt door de geëerde, en vaak op welke wijze deze werd uitgevoerd. Specifiek willen deze woorden erop wijzen dat deze lokale politici geen misbruik hadden gemaakt van hun politieke functie om macht en aanzien te verwerven.[944] Het verschil tussen innocentia en integritas enerzijds en fides anderzijds ligt hem echter hierin dat innocentia en integritas eerder de connotatie hebben van onkreukbaarheid en terughoudendheid dan van verantwoordelijkheid zoals bij fides. Een ander verschil is dat fides gebruikt werd voor financieel vrijgevige geëerden, waar innocentia en integritas eerder de onbaatzuchtige motieven van de weldoeners benadrukken.[945]

 

Qua frequentie komt innocentia meer voor (9/696 - 1.29%) dan integritas (5/696 - 0.72%). Deze eerste werd gebruikt in inscripties ter ere van personen uit alle geledingen van de municipale elite en zelfs voor de vrouwen uit deze elite, maar niet voor Augusti liberti, *Augustales of bestuursleden van colleges.[946] Integritas - met slechts vijf attestaties - toont een gelijkaardig beeld, hoewel hier geen senatoren, bestuurleden van colleges of vrouwen vertegenwoordigd zijn, maar deze keer weer wel een *Augustaal.[947]

 

Hoewel beide woorden relatief weinig voorkomen zien we toch dat beide woorden zowel in de noordelijke als in de zuidelijke regiones van het Italisch schiereiland voorkomen. Geen van beide termen lijkt echter in de eerste eeuw te worden waargenomen in de inscripties, waarbij de vroegste gebruiksdatum - door de inscripties in dit corpus geschetst - rond 131 n.C. valt (InscrNr. 268) en dewelke nog verder in gebruik blijven doorheen de tweede en derde eeuw.[948] Toch dient nogmaals gezegd - en dit zal nog vaker in dit corpus voorkomen - dat men deze bevindingen met voorzichtigheid moet benaderen en gebruiken ter interpretatie, omdat het uiteindelijk maar om een totaal van veertien inscripties gaat.

 

3.5.2. Publieke dienst.

 

Industria lijkt in zekere zin sterk op innocentia en fides daar waar het gaat om het verantwoordelijk uitoefenen van een functie, hetgeen weerspiegeld wordt in de inscripties, waarin we combinaties van deze woorden terugvinden.[949] Binnen deze term is vooral de connotatie belangrijk van de gedrevenheid en de bekwaamheid om zich te verbinden aan hard werken en de energie, die men daarvoor nodig had, te willen aanwenden hiertoe.[950]

 

Hier gaat het slechts om een viertal inscripties, waarin dit woord voorkomt (4/696 - 0.57%), omdat niet specifiek met deze term als zoekwoord werd gezocht. Maar Forbis bemerkte dat deze term een deugd van de mannelijke politieke elite was, onafhankelijk of het ging om patroni of niet-patroni. Eén keer ging het om een militaire verwezenlijking en nog eenmaal wordt de industria van een man geprezen binnen de context van financiële vrijgevigheid.[951]

 

Hoewel ook Forbis slechts twaalf inscripties attesteert, bemerkt ze dat toch acht inscripties uit Ariminum in regio VIII komen, hetgeen zou kunnen wijzen op een lokale voorkeur voor deze deugd. De vroegste attestatie van deze term dateert uit 107 n.C., waarbij het gebruik doorloopt tot in de derde eeuw.[952]

3.5.3. Politieke invloed.

 

Onder de noemer politieke invloed past de term virtus, die we een drietal keer attesteerden in dit corpus (3/696 - 0.43%). Hoewel dit woord in de literaire traditie de betekenis van moed of voortreffelijkheid had[953], nemen we in de inscripties een andere betekenis voor deze term waar: het was een eigenschap van politiek actieve en invloedrijke mannen. Daarom dat het ook vaak gaat om leden van de rijkselite, die hun connecties op imperiaal vlak konden aanwenden ten voordele van hun patria.[954]

 

Het gaat hier echter niet om een actie, die men volbracht in het kader van de uitoefening van een functie of die door een contractuele band werd verwacht of was afgesproken, maar om een vrijwillige handeling om hun persoonlijke aanzien ten dienste van het algemeen welzijn te stellen.[955]

 

Conclusies met betrekking tot geografie en chronologie kan men echter niet onvoorwaardelijk maken op basis van drie attestaties. Maar we kunnen wel vaststellen dat deze drie opschriften uit regio I (1/3 - 33.33%), III (1/3 - 33.33%) en IV (1/3 - 33.33%) komen, ergo eerder uit de zuidelijke helft van het Italische schiereiland. Voorts zien we dat twee van deze drie inscripties niet kunnen gedateerd worden, terwijl de derde werd opgericht ten tijde van Augustus en daarmee onmiddellijk de vroegste inscriptie is m.b.t. dit woord (InscrNr. 77).

 

3.6. Deugden i.v.m. het persoonlijk karakter.

 

Tenslotte zijn er nog enkele deugden, die niets te maken hadden met de veruitwendigde kwaliteiten van de geëerde, zoals diens financiële vrijgevigheid en publieke dienstbaarheid, maar wel met het karakter van de geëerde als persoon (cf. bijlage 77).[956]

 

De unieke karakteriële eigenschappen van de geëerde werden voornamelijk aan de hand van superlatieven uitgedrukt of van woorden, met als betekenis hoogste, enigste of eerste. Deze worden onder de paragraaf epitheta besproken. Voorts maakte men een onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke deugden. De mannen werden voornamelijk geprezen voor hun bescheidenheid (o.a. modestia[957]) en discretie (o.a. verecundia[958]), terwijl vrouwen eerder werden gelauwerd om hun seksuele kuisheid (o.a. pudicitia[959], probitas[960] en castitas[961]).[962]

We zien hier echter wel een sociaal onderscheid tussen de individuele termen: zo worden de termen van bescheidenheid en kuisheid voornamelijk aangewend voor mannen en vrouwen van de municipale elite, waar de superlatieven, die doelen op de uniciteit van de geëerde, hoofdzakelijk voor de rijkselite werden gehanteerd.[963]

 

 

4. Epitheta.

 

Daar waar de vorige paragraaf gedomineerd werd door substantieven, die betrekking hadden op de deugdelijkheid van de geëerde, gaan we hier de epitheta - of adjectieven - van naderbij bekijken. Ten eerste kijken we naar de adjectieven, die sociaal getint zijn en kunnen toegewezen worden aan een bepaalde sociale bevolkingslaag, voor wie de aldus gevormde titels al dan niet geofficialiseerd waren. Hiertoe behoren de titels clarissimus vir (28/606 - 4.02%), perfectissimus vir (15/696 - 2.16%), egregius vir (17/696 - 2.44%) en splendidissimus vir (8/696 - 1.15%). Ten tweede gaan we - indien we enigszins het door Forbis opgestelde stramien volgen - de epitheta met een algemene betekenis zien, nl. optimus (30/696 - 4.31%), dignissimus (33/696 - 4.74%) en praestantissimus (17/696 - 2.44%). Op de derde plaats volgt het administratief getint adjectief honestissimus (10/696 - 1.44%) en vervolgens ook de adjectieven met betrekking op de aard van de geëerde, zoals singularis (1/696 - 0.14%), incomparabilis (8/696 - 1.15%), rarissimus (6/696 - 0.86%) en primus (18/696 - 2.59%). We sluiten af met een persoonlijk gemotiveerd epitheton, amantissimus (12/696 - 1.72%).

 

4.1. Epitheta m.b.t. het rijksniveau.

 

Een aantal woorden, die hier onder de loep worden genomen, werden reeds besproken in hoofdstuk 1, volgens de sociale categorie, waartoe men deze placht te wijzen. Daarom dat sommige adjectieven hier slechts summier zullen herhaald worden ter volledigheid, waarbij een verwijzing zal staan naar de uitgebreidere gegevens in het desbetreffende hoofdstuk.[964]

 

i. Clarissimus vir.

Het adjectief clarissimus betekent in se “zeer roemvolle”[965], waar het dus eigenlijk een ‘schitterende’ of ‘schijnende’ metafoor is voor grote hoeveelheden roem, die men kon vergaren.[966] In de (ere-) inscripties wordt deze titel echter aangewend om leden van de ordo senatorius aan te duiden, alsook de familieleden van een senator, ergo de onderscheiden sociale categorie 1.[967] Ook voor vrouwen werd deze superlatief gebruikt, zodat we ook clarissima femina of clarissima puella terugvonden.[968] In totaal hebben we achtentwintig inscripties, waarin de man wordt beschreven met een woordencombinatie op basis van het epitheton clarissimus (28/75 - 37.33%).

 

ii. Perfectissimus vir.

Het epitheton perfectissimus - de superlatief van perfectus[969] - kwam eveneens reeds aan bod binnen dit corpus. Perfectissimus vir - in theorie de meest perfecte man - was voornamelijk voorbehouden voor de functionele equites met administratieve functies op rijksniveau (cat. 2.1.)[970], onder Marcus Aurelius specifiek voor de praefectus annonae, terwijl vanaf Septimius Severus deze titel voor alle procuratores en praefecti tricenarii gold.

 

Zoals hierboven de inhoud werd voorgesteld, zou men er kunnen vanuit gaan dat het - telkens men perfectissimus vir in het opschrift vermeldde - zou gaan om een functionele eques van categorie 2.1. Er zijn echter geen garanties dat dit ook telkens klopt met de realiteit, hetgeen enkele inscripties aantonen. Ten eerste zijn er slechts een handvol inscripties, die ook effectief de cursus honorum van een procuratele eques vermelden, mét tricenaire functie.[971] Ten tweede bemerken we dat de perfectissimus vir uit InscrNr. 583[972] een bisellarius is, geëerd met de ornamenta decurionalia, en blijkbaar geen enkele tricenaire functie had uitgeoefend op imperiaal vlak (cat. 9.). Nochtans was men omtrent zulke zaken zeer ijdel en zou men zeker niet nagelaten hebben de belangrijkste functie van de geëerde te vermelden, om het prestige van de geëerde en van het eerbetoon te vermeerderen. Hetzelfde geldt voor InscrNr. 691[973], waar een bestuurslid van een municipaal college perfectissimus vir wordt genoemd (cat. 4.2.).

 

iiii. Egregius vir.

Een andere titel, die men placht te gebruiken als titel voor equites, is vir egregius.[974] Aanvankelijk was dit een zeer algemene titel, die evolueerde naar een titel specifiek voor procuratores sexagenarii (cat. 2.1.), om dan onder Constantinus te verdwijnen.[975] Egregius vir betekent eigenlijk simpelweg “roemvolle man”[976], maar blijkt dus mettertijd een equestrale connotatie te hebben verworden. [977]

 

We hebben zeventien inscripties, waarin deze titel voorkomt en waarvan de meeste inderdaad bij een procurator sexagenarius gebruikt zijn. Ook deze titel, net als de voorafgaande titel vir perfectissimus blijkt niet exclusief te zijn voorbehouden voor deze mannen. In InscrNr. 645[978] zagen we een eques Romanus, wiens cursus honorum nergens een sexagenair-procuratele functie vermeldt. Ook hier zou men niet hebben nagelaten de belangrijkste functie, diens procurateel, te vermelden in diens cursus honorum.

 

Zowel bij deze titel als bij de vorige kan men eigenlijk het gebruik van deze titel op drie verscheidene manieren interpreteren: ofwel gaat het ten eerste om een niet exclusieve titel, die dus ook op municipaal vlak kon worden gebruikt voor de inhoudelijke betekenis van het woord en niet voor de sociale connotatie. Ten tweede zou het kunnen gaan om een erfelijke titel, wat niet uitgesloten wordt, omdat men ook kon spreken van een egregius puer, terwijl een jongen nog geen procurateel kon hebben uitgevoerd. Tenslotte zou men nog de interpretatie kunnen opwerpen dat deze titel ook werd toegekend aan de vader of grootvader van een functionele eques of senator, ter ere van de behaalde sociale klasse van hun zo(o)n(en).

 

Mogelijks gaat het om de tweede mogelijkheid, hetgeen door Rodriguez Nelia wordt bevestigd. Hij stelt namelijk dat het in de hoofdstad Rome inderdaad hoofdzakelijk om de aanduiding van nobiles ging, die reeds publieke bekendheid hadden verworven. Op municipaal vlak gaat het volgens hem vaak om jongelingen, die uit een familie van nobiles afkomstig waren en die als lokale kandidaten voor municipale ambten hun persoonlijke virtus nog niet hadden bewezen door middel van de uitoefening van publieke functies.[979] Dit is echter niet sluitend, aangezien we ook een aantal inscripties hebben waarbij de geëerde een egregius vir wordt genoemd en toch reeds als municipaal magistraat had opgetreden.

 

iv. Splendidissimus vir.

Splendidus betekent eveneens helder, roemrijk.[980] De betekenis van helderheid is afkomstig van splendor, hetgeen vaak als metafoor voor roem wordt gebruikt: befaamdheid die schittert als een sierraad, zoals een man schittert door zijn roem.[981] De titel op basis van deze woorden is splendidissimus vir. [982]

 

Hoewel deze titel in de handboeken niet wordt vermeld als zijnde een typische titel voor de (geledingen van) de ordo equester, blijkt dit wel degelijk zo te zijn. De acht inscripties, waarin deze titel voorkomt, werden wel degelijk opgericht voor leden van de ordo equester, maar deze keer niet beperkt tot een bepaalde geleding binnen deze ordo, zowel leden uit de functionele afdeling, als uit de municipale afdeling zijn hier vertegenwoordigd: een functionele eques, met procuratele functie (2.1.), twee ere-equites, met onbekende functies (3.0.), één honorifieke eques, met een incursie op imperiaal niveau (3.1.) en vier equites (3.2.), die nooit het municipale kader verlaten hadden.[983]

 

Démougin is de enige, die zich met de studie van deze titel heeft bezig gehouden - vanuit haar interesse voor de Romeinse equites[984] - waarbij ze besloot dat het niet om een officiële titel ging, zoals vir perfectissimus - hoewel ook dit nu in een ander daglicht werd gesteld - maar eerder om een beleefdheidstitel, toegekend aan equites om het persoonlijk en sociaal belang van de geëerde te benadrukken.[985] Het gaat hier dus niet om een typische titel voor een eques binnen de hiërarchie van de ordo equester, maar wel als eques binnen de municipale orde. Daarom kregen zowel equites van rijksniveau, als - hoofdzakelijk - op municipaal niveau deze titel.[986]

 

4.2. Epitheta met een algemene betekenis.

 

Onder deze noemer ressorteren we drie epitheta, die typisch zijn voor de ere-inscripties: nl. de superlatieven optimus (30/696 - 4.31%), dignissimus (33/696 - 4.74%) en praestantissimus (17/696 - 2.44%), die geëerden van alle sociale geledingen huldigen voor een hele waaier aan weldaden en deugden.[987] De eerste twee termen worden vooral gebruikt m.b.t. financieel vrijgevige patroni en hoofdzakelijk in de derde eeuw n.C., terwijl praestantissimus zowel voor financieel vrijgevige als ook moreel deugdelijke patroni en niet-patroni. Deze termen duiden in ieder geval erop dat de ere-inscripties met het flatteren van de geëerden als doel hadden deze nog vrijgeviger te maken en eveneens om andere potentiële weldoeners te stimuleren.[988]

 

4.2.1. Optimus.

 

Op zich vertegenwoordigde optimus enerzijds zij, die aanzienlijke rijkdom bezaten en beheerden en vaak de rol van weldoener op zich namen. Anderzijds kon het epitheton ook individuen beschrijven met een hoge morele kwaliteit. Het adjectief stond vaak bij woorden als patronus (9/28), vir (7/28), maar ook bij amicus (3/28), waardoor een meer intieme context gecreëerd wordt voor dit woord en diens morele connotaties onderstreept.[989]

 

Het adjectief wordt gebruikt ter aanduiding van alle sociale geledingen van de maatschappij, waarbij in dit corpus de nadruk komt te liggen op de municipale geëerden.[990] Geografisch is het adjectief over het Italische schiereiland verspreid, met uitzondering van regiones II en XI. Voorts is de vroegst dateerbare inscriptie afkomstig uit 22 v.C. en de laatste uit 261 n.C., waarbij de meeste inscripties eerder tot de tweede eeuw n.C. behoren.[991]

 

4.2.2. Dignissimus.

 

Wanneer we het volgende woord bekijken, dignissimus, zien we dat dit adjectief typisch was voor de relatie tussen oprichters en geëerden, en meer bepaald in een patroon-cliëntrelatie. Van de vijfentwintig inscripties met dit woord zijn er eenentwintig opgericht voor een private of publieke patroon (84%), waarvan de meeste op municipaal vlak opereerden (21/33 - 63.64%) en slechts acht (8/33 - 24.24%) uit de rijkselite kwamen.[992]

 

Inhoudelijk houdt ook dit woord weer verband met de rijkdom of deugden van de geëerde, waarbij deze titel de geëerde aanzette, bijna verplichtte, om verdere weldaden te verrichten.[993] Bij dit adjectief ligt de nadruk eerder op het financieel vrijgevige aspect van de geëerde dan op diens morele waarden.[994]

Rodriguez Neila maakt echter een ander onderscheid in betekenis; enerzijds heb je de sociaal-politieke interpretatie, waarbij dit woord de aanspraak van een politicus symboliseert op publieke erkenning voor zijn verdiensten en de daaraan verbonden waardering. Anderzijds heb je de eerder morele interpretatie, waarbij de wenselijkheid van een waardig uitoefenen van een magistratuur wordt geuit.[995] Met betrekking tot de ere-inscripties kunnen we dan stellen dat dit woord de aandacht trok naar de verwezenlijkte daden - van financiële of administratieve aard - tijdens de uitoefening van een magistratuur.

 

Opvallend aan dit woord, is dat de meeste attestaties afkomstig zijn uit regio I, maar ook in de andere regiones komt de titel o.b.v. dit adjectief voor. De meeste opschriften met dit adjectief zijn echter afkomstig uit de derde eeuw n.C., waardoor dit een tijdgebonden gebruik lijkt te zijn.[996]

 

4.2.3. Praestantissimus.

 

Tenslotte hebben we nog het adjectief praestantissimus. Net als dignissimus werd het woord hoofdzakelijk gebruikt om vrijgevige patroni te beschrijven (13/17 - 76.47%).[997] De nadruk bij dit woord ligt echter niet op de wederkerige relatie tussen cliënt en patroon, maar wel op de uitmuntende prestaties van de geëerde op vlak van publieke dienstbetrekking en dit binnen senatoriaal (9/15 - 60%) en municipaal kader (4/15 - 26.67%).[998] Het gaat dus om werk, dat de rijke en geprivilegieerde geëerden op zich hadden genomen en behoeve van het algemeen welzijn.[999]

 

De meeste van deze adjectieven vinden we terug in inscripties uit regio I, en nog een enkele uit regiones II, III, IV en X. In het Noorden vinden we deze epitheta niet terug, wat toch opmerkelijk is en hetgeen ook hier een regionale voorkeur doet vermoeden. Ook dit epitheton is voornamelijk afkomstig uit de derde eeuw n.C.[1000]

 

4.3. Epitheta m.b.t. administratieve deugden.

 

Het adjectief honestissimus, dat tien keer voorkomt in dit corpus (10/696 - 1.44%)[1001], is voornamelijk een vrouwelijk georiënteerd epitheton (6 vrouwen tgo. 4 mannen), dat de equestrale afkomst van de vrouw in kwestie wil belichamen.[1002] Maar ook hier is voor de oorspronkelijke, inhoudelijke betekenis niet verder te zoeken dan het typisch morele kader van vrouwelijke deugden, waartoe eveneens pudicitia en castitas behoren.[1003]

 

Ook voor mannen werd dit adjectief gebruikt, maar dan voornamelijk om naar de eerlijkheid van de man als municipaal magistraat te verwijzen. Dit adjectief wijst dus niet alleen naar de sociale afkomst van de man als eques, maar naar de man als opperste leiding in dienst.[1004]

 

In tegenstelling tot wat Forbis zegt - zij heeft het over een gelijke verspreiding over het hele schiereiland, omdat zij alleen een Noorden en een Zuiden onderscheidt[1005] - is deze term eerder een trend in het centrum van het Italische schiereiland geweest, gaande van regio I tot en met regio VIII. De regiones II en III in het Zuiden en de regiones IX, X en XI in het Noorden zijn geheel niet vertegenwoordigd.

 

4.4. Epitheta m.b.t. het karakter van de geëerde.

 

Hier gaat het om de adjectieven, die in theorie de persoonlijkheid van de geëerden als uniek dienden te presenteren, maar in de praktijk een ander doel hadden. Doordat deze woorden, singularis, incomparabilis, rarissimus en primus, de uniciteit van de geëerde onderlijnen, zwakte dit het enthousiasme van andere potentiële en toekomstige weldoeners niet af. In tegendeel, gaan net deze woorden een uitdaging vormen voor zij, die wilden wedijveren om deze titel te bemachtigen al dan niet in een huldeblijk.

 

Vaak bepaalden deze epitheta de uniciteit en maximale emanatie van een of andere deugd, die reeds boven aan bod kwam. Singularis (1/696 - 0.14%) staat voornamelijk bij woorden als innocentia en abstinentia, zodat we hieruit kunnen afleiden dat het aantal politiek integere mannen als schaars werd aangevoeld. De deugden van senatoren en functionele equites werden door dit woord benadrukt.[1006]

 

Een gelijkaardig adjectief in betekenis is incomparabilis, dat acht keer voorkomt (8/696 - 1.15%). Dit woord wordt voornamelijk gebruikt om de kwaliteiten van de geëerde als vriend - amicus - te benadrukken binnen privaat opgerichte inscripties. Dit epitheton treedt voornamelijk in de late tweede en derde eeuw op de voorgrond.[1007]

 

Ook rarissimus (6/696 - 0.86%) werd gebruikt om de uniciteit van mannen en vrouwen van equestrale of senatoriale rang te benadrukken. Hierbij is het vaak aanvullend voor andere adjectieven als optimus en andere adjectieven i.v.m. administratieve integriteit. Deze term komt voor vanaf de vroege eerste eeuw tot het midden van de derde eeuw n.C.[1008]

 

Tenslotte hebben we nog het woord primus, dat in tegenstelling tot de bovenstaande epitheta veel vaker voorkomt in dit corpus (18/696 - 2.59%). Zoals ook het woord zelf reeds duidelijk maakt gaat het hier om de erkenning van magistraten, die de eerste waren om een bepaald soort weldaden - of weldaden van die omvang[1009] - te verrichten in diens gemeenschap, onder andere om een publiek ambt te kunnen bemachtigen, en dewelke weldaden werden vergeleken met de handelingen van voorgangers. Hier wordt eigenlijk een precedent geschapen, dat de oprichters graag nagevolgd zouden zien, of zelfs overtroffen.[1010] Deze weldaden behoorden aldus tot het domein van de munificentia privata, waaronder gelduitdelingen, voedseluitdelingen en spelen kunnen gerekend worden. Deze vrijgevigheid kende voornamelijk in de tweede eeuw zijn climax om dan sterk terug te vallen in de derde eeuw n.C.[1011]

 

4.5. Persoonlijk gemotiveerde epitheta.

 

Het laatste epitheton, dat hier kan worden aangehaald, is amantissimus, dat twaalf keer geattesteerd is in dit corpus (12/696 - 1.72%). In wezen en inhoud verschilt dit adjectief niet van zijn aanverwant substantief amor.[1012]

 

Het gaat ook hier om de genegenheid, die de geëerde moet getoond hebben tegenover de groep, die zich later als dedicantes zouden manifesteren. Deze affectieve band moet zich voornamelijk geuit hebben in financiële vrijgevigheid.[1013] Dit epitheton stelt de geëerde op flatterende manier voor als diegene, die zich zeer - of tot dan toe misschien zelfs het meest - liefdevol en dus ook genereus had opgesteld tegenover de oprichters. Zo kunnen we stellen dat achter deze term eigenlijk de verwachting van de oprichters schuil ging, dat deze man - want voor vrouwen vinden we deze term niet terug - zich ook in de toekomst op een gelijkaardige manier verdienstelijk zou maken.

 

Ook deze term vinden we terug, zowel bij patroni als niet-patroni, alhoewel hier het overwicht toch naar de patroni gaat. De relatie was ofwel die van patroon-cliënt (7/12 - 58.33%), ofwel die van gemeenteraadsleden en de gemeentelijke bevolking (3/12 - 25%), ofwel die tussen burgers van dezelfde gemeenschap (2/12 - 16.67%).[1014] Bij dit laatste kan worden verwezen naar de bevindingen uit hoofdstuk 2, waar we vaststelden dat de band tussen de gemeenschap en de geëerde vaak werd uitgedrukt door de formule ob amorem erga patriam, om de affectieve band tussen de geëerde en zijn geboorteplaats te benadrukken.[1015]

 

Sociaal zien we nog dat deze term werd gebruikt om senatoren aan te duiden (3/12 - 25%), maar nog eerder zouden het leden van de municipale elite zijn, zowel de honorifieke equites (4/12 - 33.33%) als de gewone bourgeoisie (5/12 - 41.67%).[1016] Bij deze eerste categorie was het vooral voor de oprichters opportuun te vermelden dat het hier om een amantissimus patronus ging, omdat zo’n invloedrijk persoon de andere senatoren, uit diezelfde gemeente afkomstig, was voorafgegaan.

 

 

5. Omschrijvingen van verdienstelijkheden.

 

Waar Kajanto enerzijds de uitdrukkingen plaatste, die gebaseerd waren op een voorzetsel en een substantief en een redengevende connotatie hebben, onderscheidde hij anderzijds de beschrijving van specifieke daden, vaak voorafgegaan door het voegwoord quod. Volgens hem gaf dit element vaak een beschrijving van roemrijke daders in inscripties ter ere van keizers, meerbepaald voor militaire overwinningen.[1017] Ook in ere-inscripties voor privati vinden we echter dit grammaticaal type motivering terug, waarbij hoofdzakelijk andere verdiensten worden geëerd in plaats van militaire overwinningen om redenen, die reeds in het vorige hoofdstuk aan bod kwamen.[1018]

 

Deze uitgebreide beschrijvingen werden toegevoegd aan inscripties, voornamelijk opgericht voor leden van de municipale elite, ergo de municipale magistraten, maar hier alleen voor informele patroni. De geëlaboreerde beschrijvingen werden niet zonder reden toegevoegd aan de tekst, aangezien men niet zomaar plaats en geld verspilde aan een nutteloos zinelement. Het was de bedoeling langs deze weg toekomstige magistraten aan te zetten tot gelijkaardige weldaden, omdat de gemeente alleen op deze manier in stand kon worden gehouden.[1019] Deze frasering impliceert bijna de belofte aan toekomstige weldoeners dat hun vrijgevigheid, energie en geld, die ze spendeerden aan openbare werken, spelen, legaten en voedselbevoorrading, zou worden beloond op dezelfde wijze als anderen, die het precedent hebben geschapen, hebben mogen gewaarworden.

 

Dit gebruik, reeds daterend uit de Late Republiek, waaruit ons vroegste voorbeeld dateert (InscrNr. 273)[1020], blijft gangbaar gedurende de eerste en tweede eeuw n.C. om in de derde eeuw in frequentie af te nemen.[1021] Een groot deel van de inscripties is afkomstig uit regio I (59/129 - 45.74%), waarbij de andere inscripties hoofdzakelijk verspreid zijn over het centrale en zuidelijke gedeelte van het Italische schiereiland. De noordelijke regiones, VIII t.e.m. XI, zijn echter veel minder vertegenwoordigd, met slechts een vertegenwoordiging van 17.05% voor de vier regiones tezamen (22/129).[1022]

 

Deze laatste categorie, de beschrijvingen, werd onderverdeeld volgens bestemming van de gelden. Algemeen bekeken, beperken de beschrijvingen van weldaden zich tot types, zijnde het financieren van openbare werken (53/696 - 7.61%), het organiseren en sponsoren van publieke spelen (43/696 - 6.18%), het doneren van geld in de vorm van legaten (27/696 - 3.88%) en tenslotte bijdragen aan de voedselbevoorrading (15/696 - 2.16%).

 

5.1. Openbare werken.

 

Ten eerste hebben we de vrijgevigheid van de geëerde, die zich manifesteerde in de bouwactiviteiten van publieke gebouwen en openbare werken, de categorie die het vaakst naar voren komt in de honoraire inscripties (53/696 - 7.61%)[1023].[1024]

 

Hierbinnen kunnen we verscheidene subcategorieën onderscheiden naargelang de aard van de gebouwen en werken. Hierbij werden vijf subcategorieën onderscheiden, aflopend gerangschikt in bijlage 83[1025] volgens frequentie in dit corpus: publieke gebouwen (15/53 - 28.30%), thermen (13/53 - 24.53%), nutsvoorzieningen (11/53 - 20.75%), beelden (9/53 - 16.98%) en andere, onbekende openbare werken (4/53 - 7.55%).

 

De publieke gebouwen betroffen het vaakst religieuze gebouwen, hetgeen de religieuze geest van een gemeenschap benadrukte (5/53 - 9.43%). Religie was dan ook de emulgator van de bevolking van een gemeenschap en daarom van groot belang waren, indien men tot de gunst van het volk wou doordringen. In zekere zin - maar nooit sluitend - kunnen we de vergelijking maken met de rol, die de Kerk voornamelijk in de kleine parochies nog speelt; in deze gemeentelijke eenheden is de constructie van een kerkelijk gebouw nog steeds een van de belangrijkste en aanzienlijkste gebeurtenissen binnen het parochiale leven.

 

Ten tweede hebben we de complexen, die functioneerden als amusementsruimtes, zoals theaters (2/53 - 3.77%) en amfitheaters (4/53 - 7.55%).[1026] Ook hier geldt de bemerking dat de gebeurtenissen binnen deze complexen - spelen, gevechten, opvoeringen e.d. - een zelfde gevoel opwekten bij de toeschouwers, waardoor deze zich - ondanks de strakke sociale hiërarchie - ontpopten tot één monolithisch blok emotionele ontlading.

 

Andere gebouwen, zoals de basilica (1/53 - 1.89%), het nymphaeum (1/53 - 1.89%) en een portiek (1/53 - 1.89%), komen in mindere mate aan bod, hoewel ook elk van deze een publieke functie had, waarin vele mensen uit de municipale gemeenschap zich dagelijks verzamelden. Het ging echter niet om alle mensen, maar wel zij, die omwille van de specifieke functie van het gebouw hier vertoefden; een basilica was een verzamelplaats, waar markten werden gehouden, rechtszittingen werden gehouden, of raad kon worden ingewonnen. Een nymphaeum - een bronhuis gewijd aan bronnimfen - en een portiek - zuilengalerij - hadden als verzamelplaats een meer rustgevende uitstraling, waar men al wandelend tot rust kon komen.[1027]

 

Hiertoe horen eigenlijk ook de thermen - thermae en balneae - maar omdat de attestaties van weldaden m.b.t. deze complexen zo talrijk waren (13/53 - 24.53%), werden ze hier afzonderlijk genomen.[1028] Deze gebouwen waren van primordiaal belang binnen de Romeinse samenleving, aangezien een bezoek aan de thermen dan ook een deel van het dagelijkse gebeuren was. In deze complexen kwam men niet alleen met het oog op het onderhouden van een persoonlijke hygiëne, maar ook om zijn publieke en sociale contacten te onderhouden. Deze gebouwen vormden aldus een privaat decor voor een publiek en ook een politiek schouwspel.[1029]

 

Bij de nutsvoorzieningen (11/53 - 20.75%) lijkt het plaveien van straten veruit de meest geapprecieerde weldaad te zijn binnen deze context (5/11 - 45.45%). De straat was normaal ager publicus en diende dus door de gemeenteraadsleden onderhouden te worden, vaak uit hun eigen vermogen als één van de opgelegde munera. Ook het herstellen of onderhouden van de infrastructuur van de waterhuishouding viel hieronder, zoals bruggen (1/11 - 9.09%) of aquaducten (5/11 - 45.45%).

 

Tenslotte werden tot de categorie van de openbare werken nog de oprichtingen van beelden gerekend (9/53 - 16.98%), die zowel van religieuze als profane aard waren en op een publieke plaats terecht zouden komen.

 

Een laatste onderscheid dat nodig is om deze categorieën en onderverdelingen beter te begrijpen betreft de inbreng van de geëerde. Het is echter niet zo dat de geëerde telkens geheel op eigen kosten instond voor de oprichting van een gebouw of de realisatie van openbare werken. Je had daarin vijf mogelijkheden. Ten eerste heb je het oprichten van een nieuw publiek complex, al dan niet op eigen kosten. Een voorbeeld hiervan is InscrNr. 547, waarin een nieuwe waterleiding naar de gemeente Urvinum Mataurense werd geleid en een nymphaeum zou worden gebouwd op kosten van de gemeentekas.[1030]

C(aio) Vesidieno Cn(aei) f(ilio) / Basso aed(ili) / IIIIvir(o) iur(e) dic(undo) / IIIIvir(o) quinq(uennali) / publice / d(ecreto) d(ecurionum) / quod aquam novam / conquirendam et / in municip(io) perducend(um) / et Nymphaeum faciend(um) / pec(unia) pub(lica) c(uravit).

(InscrNr. 547, CIL 11, 06068)

 

Voor Caius Vesidienus, zoon van Cnaeius, Bassus, aediel, IIIIvir iure dicundo, IIIIvir quinquennalis op een publieke plaats bij decreet van de decuriones, omdat hij een nieuwe waterbron had gevonden, deze naar de gemeente had geleid en het initiatief nam voor de bouw van een Nymphaeum op publieke kosten.

 

Een tweede mogelijkheid - en deze komt het vaakst voor - is dat de geëerde instond voor de heroprichting en/of restauratie van een gebouw, dat sinds lange tijd vervallen was (per multo tempore vetustate conlapsus, cf. infra InscrNr. 233). Deze daad werd het meest geapprecieerd, omdat gebouwen, die ooit zo prachtig en kenmerkend voor de municipaliteit waren, weer in hun oude glorie werden hersteld. M.i. kunnen we hier ook iets uit afleiden over het onderhoud van de gebouwen: vele van de inscripties, die spreken van het herstellen van openbare gebouwen, dateren immers uit de tweede eeuw, een periode van relatieve hoogconjunctuur, waarin blijkbaar geen - of weinig - geld werd gespendeerd aan het onderhoud van publieke gebouwen, zodat deze snel kwamen te vervallen. Anderzijds weten we niet met zekerheid wat men met restituere, refacere of restaurare wel bedoelen: gaat het hier om het volledig heroprichten van het voormalige publieke gebouw, of om een verfraaiing van het geheel.[1031] De eerste twee termen doen vermoeden dat het om een heroprichting gaat, zeker in combinatie met een formule als “vetustate collapsum”, terwijl restaurare eerder een meer algemene betekenis heeft en beide interpretaties kan omhelzen.

Voorzijde: Schola armatur(arum) / Fl(avio) Mariano v(iro) p(erfectissimo) praef(ecto) / classis et curatori / rei p(ublicae) Misenatium cuius / nobis argumentis / ponte ligneum qui per / multo tempore vetustate / conlapsus adque destitu/tus fuerat per quo nullus / hominum iter facere / potuerat providit fecit / dedicavitque ob meritis eius / honestissimus ordo digno / patrono // Achterzijde: [ded]icata Idib(us) Aprilib(us) / [Quin]tillo et Prisco / c[o(n)]s(ulibus).

(InscrNr. 233 - CIL 10, 03344)

 

Zoals u kan zien in bovenstaande inscriptie[1032] heeft de ordo voor zijn patroon een standbeeld opgericht omwille van diens verdiensten - ob merita eius. Deze verdiensten worden echter gespecificeerd door de voorafgaande bijzin: de man heeft namelijk in het verleden een houten brug, die gedurende lange tijd door ouderdom was vervallen, opnieuw opgericht en ingehuldigd.

 

Een andere mogelijkheid was dat men de cura - of toezicht, zorg en organisatie - van de werken op zich nam, hetgeen vaak kaderde binnen de functie van de geëerde als curator operum publicorum.[1033] Ook het geheel of gedeeltelijk sponsoren van openbare werken was zeer in trek. Tenslotte kon men nog instaan voor de verfraaiing of de comfortuitrusting, door bijvoorbeeld voor een zeil - vela - te zorgen in theaters, of een standbeeld, zuil of marmer te schenken aan de curator van de openbare werken om te integreren in het geheel.

 

5.2. Spelen.

 

Via de constructie van theaters schakelen we over op de evenementen, die plaatsvonden binnen deze monumentale constructies: de spelen (43/696 - 6.18%).[1034] Zoals blijkt uit bijlage 86[1035], gaat het voornamelijk om gladiatorenspelen (26/43 - 60.47%), waarbij men zowel kon instaan voor de sponsoring ervan als voor de organisatie. Het bedrag dat men hieraan diende te besteden, was relatief hoog: we kennen vijf bedragen voor spelen in Italië, gaande van HS7.750 tot HS50.000 per dag.[1036]

 

De omvang van deze spelen werd bepaald door de som geld, die men hierin wilde investeren. Dit werd echter slechts zelden weergegeven (cf. InscrNr. 40), maar zouden we wel kunnen afleiden uit het aantal paren gladiatoren, die er werden voorzien op een dergelijk spektakel: dit varieerde van drie paar[1037] tot een maximum van vijfendertig paar gladiatores.[1038] Soms voegde men aan het programma van deze gladiatorenspektakels ook wilde beesten toe, zowel carnivoren - vb. beren - als herbivoren.[1039] Deze wilde beesten konden ook de hoofdrol spelen in een eigen spektakel, de venatio, dat een jachtspel was, dat vaak aan gladiatorenspelen werd toegevoegd (7/43 - 16.28%).[1040]

 

In mindere mate werden daarnaast ook theaterspelen - ludi scaenici - georganiseerd (4/43 - 9.30%), die een minder belangrijke rol lijken te hebben gehad binnen de Romeinse samenleving of althans minder belangrijk om ervoor geëerd te worden dan de gladiatorengevechten. Dit kan worden bevestigd door InscrNr. 393.[1041]

Q(uinto) Avelio Q(uinti) f(ilio) Serg(ia) Prisco / Severio Severo Annavo Rufo (…) / hic ob honorem quinq(uennalitatis) munus gladiatorium edidit et ob / honorem IIIIvir(atus) ludos scaenicos dedit et ob honor(em) aedilitat(is) ludos deae Vetidinae / fecit (…) Corfinienses publice ob insignem / eius erga rem publicam adfectum / Avelius Priscus honore usus impens(am) remisit. (InscrNr. 393 - AE 1961, 00109)

 

Deze inscriptie toont, in omgekeerd chronologische volgorde, de ambten, die de geëerde had bekomen en dewelke hebben geleid tot het resp. organiseren van spelen. Bij zijn aedilitaat organiseerde Priscus spelen ter ere van de godin Vetidina, terwijl zijn quattuorviraat aanleiding was tot de organisatie van toneelspelen. Tenslotte, als summum in diens municipale carrière, behaalde Priscus het quinquennalitaat, waarbij hij gladiatorengevechten organiseerde. Als het prestige van deze spelen overeenkomt met de behaalde functies, zou dit betekenen dat de toneelspelen slechts een tweede plaats innamen na de gladiatorenspelen binnen het Romeinse, municipale gebeuren.

 

5.3. Legaten.

 

De derde categorie was die van de geldelijke schenkingen, ook wel legaten of fundaties genoemd (27/696 - 3.88%).[1042] Deze schenkingen waren allesbehalve onbaatzuchtig: deze verliespost voor de geëerde werd dan ook gecompenseerd door de oprichting van een standbeeld of een andere vorm van monumentale herdenking, hetgeen garant stond voor het voortleven van de nagedachtenis aan deze vrijgevige persoon.[1043]

 

Dit monument had echter een minder grote reikwijdte, omdat het doelpubliek ook beperkt was: de gealfabetiseerde passant. Een grotere groep kon echter op een andere manier worden bereikt[1044], zijnde door middel van jaarlijkse evenementen, die konden georganiseerd worden uit de opbrengst (ex usure) van de geschonken som geld.[1045] Dit jaarlijks gebeuren kon bijvoorbeeld plaatsvinden op de verjaardag van de geëerde of een familielid.[1046] De keuze voor deze dag zou de herinnering aan deze man nog meer in leven houden, doordat de begunstigden het jaarlijks evenement zouden geassocieerd hebben met de verjaardag van deze man, al zal de theorie m.i. mooier geweest zijn dan de praktijk.

 

Vaak werd een stipulatie gemaakt dat jaarlijks een geldverdeling zou plaatsvinden (5/27 - 18.52%). De basis hiervan was een bepaalde som, waarvan de omvang vaak was weergegeven in de inscriptie in sestertiën, alsook soms de intereststandaard.[1047] Een andere mogelijkheid was dat jaarlijks een feestmaal of eetgelegenheid zou plaatsvinden, hetgeen eveneens kon plaatshebben op de verjaardag van de geëerde (4/27 - 14.81%).

 

InscrNr. 35 is hier een mooi voorbeeld van.[1048] We zien hier namelijk dat de grootvader van een municipaal patroon in diens naam een schenking aan de gemeenschap doet van HS25.000, een niet onaanzienlijk bedrag. Van de opbrengst van dit geld - zo’n HS1.500 - moest jaarlijks op zijn verjaardag een gelduitdeling gehouden worden. Het gaat hier dus om en jaarlijkse gebeurtenis.

[.] Fl(avio) C(ai) f(ilio) Proculeiano quinq(uennalicio?) / viro m(unicipii) F(abrateriae) V(eteris) cur(atori) Kal(endarii) novi cur(atori) Formi(anorum?) om/nibus muneribus rei p(ublicae) perfuncto avo / C(ai) Molli Fl(avi) Proculeiani p(atroni) m(unicipii) cuius nomine / (sestertium) XXV m(ilia) n(ummum) ord(ini) dec(urionum) et populo donavit / ut diae natalis eius XII Kal(endas) Ian(uarias) omnibus an/nis sportule dividantur huic pro m[e]rita / sua cultores antistes deae Cereri[s] pat(rono) suo / statuam posuerunt (…) (InscrNr. 35 - CIL 10, 05654)

 

Voor Flavius Proculeianus, zoon van Gaius, voormalig quinquennalis van de gemeente Fabrateria Vetus, curator kalendarii novi, curator van Formia, na alle functies van de gemeente doorlopen te hebben, grootvader van Caius Mollius Flavius Proculeianus, patroon van de gemeente, in wiens naam hij HS25.000 aan de ordo decurionum en het volk heeft gegeven, opdat ieder jaar op zijn verjaardag - 21 december - geld zou worden verdeeld. Voor hem omwille van zijn verdiensten hebben de cultores antistes van de godin Ceres voor hun patroon een standbeeld opgericht (…).

 

Naast de zich herhalende en dus terugkerende evenementen, konden ook andere, eenmalige belevenissen geschieden, bepaald door de weldoener bij de schenking. Ook hier kon het gaan om een gelduitdeling (2/27 - 7.41%), een gemeenschappelijke maaltijd (1/27 - 3.70%), spelen (3/27 - 11.11%), de oprichting of zorg voor een standbeeld (2/27 - 7.41%) of een som ter ondersteuning van de municipale voedselbevoorrading (2/27 - 7.41%).

 

Nemen we hier InscrNr. 415 als voorbeeld.[1049] Hier zien we namelijk dat de geëerde eveneens een schenking doet, maar de stipulatie betreft hier slechts een dag, waarop een feestmaal werd voorzien voor de aanwezigen en hetgeen kon hebben samengevallen met de inhuldiging van het standbeeld, al is dit slechts conjectuur.

T(ito) Fundilio Gemino / VIvir(o) Aug(ustali) mag(istro) iuv(enum) / Augustales / patrono et quinq(uennali) perpetuo / optime merito / hic arcae Augustalium se vivo / HS XX(milia) dedit ut ex reditu eius summae / die natali suo IIII K(alendas) Febr(uarias) / praesentes vescerentur / et ob dedicationem statuae / decurionib(us) et seviris et iuvenib(us) sportulas / et populo epulum et oleum / eadem die dedit. (InscrNr. 415 - CIL 09, 04691)

 

Voor Titus Fundilius Geminus, sevir Augustalis, magister van de iuvenes, hebben de Augustales voor hun patroon en eeuwige quinquennaal, die het het meest verdiend, (dit opgericht). Deze had bij leven aan de kas van de Augustales HS20.000 gegeven, opdat de aanwezigen uit de opbrengst van deze som op zijn verjaardag, 29 januari, zouden kunnen tafelen en omwille van de inhuldiging van het standbeeld heeft hij aan de decuriones, seviri en iuvenes geld uitgedeeld en op dezelfde dag heeft hij aan het volk een maaltijd en badolie gegeven.

 

Wat betreft de sommen zien we dat de minima (HS450 in InscrNr. 529) en maxima (HS1.500.00 in InscrNr. 525) sterk uit elkaar liggen, hetgeen volgens Duncan-Jones erop wijst dat constant grote sommen geld werden toevertrouwd aan de zorg van publieke organen, vaak de gemeenteraad van de geboorteplaats van de geëerde.[1050] Hoewel dezelfde een mediaan van HS10.000 vooropstelt, ligt deze in dit corpus een beetje hoger, zijnde HS20.000. Dit is echter te wijten aan het feit dat Duncan-Jones meer gericht heeft gezocht op het voorkomen van bedragen in het epigrafisch materiaal, ook al was dit hier niet het opzet.

 

De erkenning van de vrijgevigheid van de geëerde wordt aldus geuit in specifiek monetaire termen. De basis hiervan is echter ingebed in een maatschappij, waarvan alle sociale klassen even strak zijn en in sommige gevallen wettelijk bepaald zijn door financiële rijkdom, zoals de ordo senatorius, equester en decurionum.[1051] Het publiceren van de exacte financiële uitgaven was gelijkwaardig aan het opnieuw bevestigen van hun positie binnen deze sociale hiërarchie.[1052]

 

5.4. Voedselbevoorrading.

 

Ten tijde van overstromingen en aanhoudende droogte werd ook de voedselbevoorrading van de gemeente bemoeilijkt: er was minder graan voorhanden, er was meer vraag dan aanbod, de prijs zou gaan stijgen en zo een - niet noodzakelijke langdurige - economische crisis ontstaan en in het ergste geval ook hongersnood.[1053] Het waren dan de lokale welgestelden, die zich populair konden maken door de voedselbevoorrading te steunen, financieren, onderhouden en garanderen (15/696 - 2.16%),[1054] zoals in InscrNr. 583[1055].

Q(uinto) Atrio Iucundiano (…) s(enatus) p(opulus)q(ue) P(isanus) aere collato / quod auxerit ex suo / ad annonariam pecuniam HS LX(milia)XX / et vela in theatro / cum omni ornatu / sumptu suo dederit l(ocus) d(atus) s(enatus) c(onsulto). (InscrNr. 583 - InscrIt-07-01, 00022)

 

Voor Quintus Atrius Iucundianus (hebben) de senaat en het volk van Pisae uit een geldinzameling (opgericht), omdat hij met eigen gelden, namelijk 60.020 HS heeft geholpen aan de graanverdeling en omdat hij zeilen met volledige uitrusting aan het theater heeft geschonken op eigen kosten. Plaats bepaald op het besluit van de senaat.

 

De hulp, die verstrekt werd door de weldoeners, kon gaan om het aanbieden van financiële hulp, door het gedeeltelijk (7/15 - 46.67%) of geheel (2/15 ) 13.33%) betalen van de graanvoorraad. Een enkele keer spreekt men van het verlichten van de zowel financiële als organisatorische last, die een dergelijke cura met zich meebracht (1/15 - 6.67%).

 

Ook maaltijden, bijvoorbeeld jaarlijks georganiseerd naar aanleiding van een fundatie alsook eenmalige feestmalen, lijkt men te hebben beschouwd als bijdragend aan de graanbevoorrading: in InscrNr. 471 spreekt men van de annonae caritates van een man, die op geregelde tijdstippen een epulum organiseerde.

 

De sommen, die aan de annona van een gemeente werden besteed, waren vaak de meest aanzienlijke[1056], hoewel deze in dit corpus nog relatief bescheiden zijn, gaande van minimum HS10.000 tot maximum HS60.020 en een mediaan van HS15.000.

 

 

6. Conclusie.

 

Een aantal van de motiveringen, die gangbaar waren in Rome voor het oprichten van ere-inscripties, komen ook terug in de inscripties uit de Italische municipaliteiten. Het eren van militaire successen komt echter zelden aan bod, maar iedere handeling die als voorbeeldig werd aanzien, kon de aanleiding geven tot de oprichting van een monumentaal eerbetoon.

 

We hebben, wat betreft de motivering, een onderscheid gemaakt tussen algemeen motiverende formules, en motiveringen als financiële vrijgevigheid, persoonlijke genegenheidsbanden, administratieve kwaliteiten en het karakter van de geëerde. Ondanks de verschillende manieren, waarmee iedere categorie kon worden uitgedrukt, zien we dat het inhoudelijk bijna altijd te maken heeft met een financiële besteding van de geëerde aan het algemeen welzijn, de gemeenschap of een collectief. De enige inscripties, die niet onder deze categorie vallen, zijn die waarin de geëerde zich voortreffelijk had gekweten van zijn taak als municipaal beambte, waarbij hij instond voor de uitvoering en organisatie van bouwactiviteiten, spelen en de voedselbevoorrading.

 

De financiële vrijgevigheid uitte zich aldus het vaakst in steun aan bouwactiviteiten, maar ook de organisatie van spelen of hulp bij de voedselbevoorrading vallen hieronder. Het kon ook simpelweg om een schenking van een zekere som gaan, waarbij soms ook werd vermeld dat een deel van het bedrag of de interest diende besteed te worden aan een van de voorgenoemde mogelijkheden van vrijgevigheid. Onjuist is de stelling dat de geëerden uit deze inscripties de gehele financiering op zich namen. Uit sommige inscripties blijkt dat dit effectief het geval was, maar vele anderen spreken van een bijdrage, sponsoring, of zelfs financiering van een onderdeel van de onderneming. Soms droeg de geëerde helemaal niet bij tot de financiering, maar wel tot de oprichting en de cura voor de werken.

 

Men kan zich echter wel de vraag stellen in welke zin vrijgevigheid onbaatzuchtig was. Vele historici maakten in het verleden reeds het onderscheid tussen onbaatzuchtige vrijgevigheid enerzijds en baatzuchtige generositeit anderzijds. Dit laatste werd het meest negatief voorgesteld door de woorden liberalitas en largitio. Nochtans was ook de onbaatzuchtige vrijgevigheid niet zomaar een aangeboren kwaliteit van een individu. Het systeem, waarin deze weldaden en vrijgevigheden waren geïncorporeerd, voorzag eigenlijk een middel, waarmee men zich in het openbaar kon manifesteren, op een manier, die competitief aandeed. De weldoeners wilden elkaar overtreffen om (meer) sociaal prestige en populariteit te winnen, maar hier had ook de gemeenschap baat bij, want zij profiteerde mee van de verrijking van de gemeenschap, die aldus bewerkstelligd werd.[1057] De bewoording, die hiervoor werd aangewend, was aldus niet willekeurig of gestoeld op traditie en gewoonte, maar weldoordacht.[1058]

 

De connotatie van al deze woorden is voor ons niet steeds even duidelijk, vandaar dat literatuur-historische onderzoeken - zoals die van Forbis - ons helpen de benoeming van de verschillende kwaliteiten van een geëerde te begrijpen. Want de inscripties, die een lofvocabularium inhouden, illustreren precies welke deugden, verwezenlijkingen en goedgunstige daden anderen een gelijkaardige erkenning en onderscheiding zouden opleveren.[1059]

 

De dedicantes gingen voornamelijk uit dankbaarheid voor de weldoeners een eerbetoon oprichten, waardoor een permanent monument werd gecreëerd, dat de vrijgevigheid van de geëerde eeuwig zou symboliseren. Dit had grote implicaties voor de geëerde: indien het ging om een politiek figuur, kon hij dit herdenkingsmonument inschakelen als politiek instrument. Ging het echter om een municipale welgestelde, die bij testament een dienst aan de gemeenschap bewees, zou dit eerbetoon voor de afstammelingen van deze man een manier zijn om steun van het volk te verwerven.[1060] Hoe je het ook bekijkt, de vrijgevigheid en het sociaal prestige van de geëerde zouden althans voor de eeuwigheid bewaard blijven.

 

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[826] FORBIS (Elizabeth), Municipal Virtues in the Roman Empire. The Evidence of Italian Honorary Inscriptions, 1996, Stuttgart: BG Teubner, 273 blz.

[827] WOOLF (Greg), Monumental Writing and the Expansion of Roman Society in the Early Empire. In: Journal of Roman Studies, 86, 1996, London:Society for the promotion of Roman studies, p. 32.

[828] LAHUSEN (Götz), Untersuchungen zur Ehrenstatue in Rom: Literarische und Epigraphische Zeugnisse, 1983, Roma:Bretschneider: Giorgio Bretschneider Editore, pp. 67 - 95.

[829] triumphātor, ōris m (triumpho) (postklass.) triomfator; metaf. overwinnaar [erroris]. Uit: PINKSTER, op. cit.

[830] Omtrent de verschillende soorten standbeelden, die konden worden toegekend, cf. hoofdstuk 3, 2. Locatie, 2.1.3. Het forum, ii. Standbeelden op de fora in Rome, pp. 120-122;

[831] LAHUSEN, op. cit., pp. 70-71.

[832] LAHUSEN, op. cit., pp. 75-76.

[833] LAHUSEN, op. cit., pp. 77-78.

[834] LAHUSEN, op. cit., pp. 79-80.

[835] LAHUSEN, op. cit., pp. 80-81.

[836] LAHUSEN, op. cit., pp. 84-94.

[837] LAHUSEN, op. cit., p. 95.

[838] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 2.

[839] KAJANTO (Iiro), Un’ Analisi Filologico-Letteraria delle Inscrizioni onorarie. In: Epigraphica: rivista italiana di epigrafia. Faenza: Fratelli Lega, 1971, XXXIII, p. 11.

[840] Bijlage 67: Opdelingen van de lofwoorden per categorie (volgens Forbis).

[841] Cf. hoofdstuk 5: de financiering van het monument, 2.2. Publieke gelden, pp. 259 e.v.

[842] Cf. hoofdstuk 1: De dedicati, 3. Sociale status, 3.3. Municipale elite, 3.3.3. Carrière, pp. 45 e.v.

[843] Cf. hoofdstuk 6: Tegenreactie van de dediacti, 3. Appreciatie van de geëerde(n), 3.1. Positieve appreciatie, 3.1.1. Contentus en libens, pp. 303 e.v.

[844] Honor : ~os, ~oris, m. 1. High esteem or respect accorded to superior worth or rank, honour; 6. honor in certain contexts can refer to a quality within a person by reason of which he or she deserves homage. In: Oxford Latin dictionary. Ed. Door P. G. W. Glare. Oxford:Clarendon press,1968. 8 fasc. (XXIV, 2126 p.).

[845] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit. p. 9-10.

[846] LENDON (J.E.), Empire of Honour, 1997, Oxford: Clarendon Press, Appendix: pp. 273-274; RODRIGUEZ NEILA (Juan Francisco), Elogio publico de un magistrado municipal romano. in: Habis, vol. 18/19, 1987-1988, Sevilla: Universidad de Sevilla. Secretariado de publicaciones, p. 414.

[847] BARTON (Carlin), Roman honor: the fire in the bones, 2001, Berkeley (Calif.):University of California press, 326 blz.

[848] Bijlage 68: Voorkomen van honor.

[849] RODRIGUEZ NEILA, op. cit., p. 414.

[850] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit. p. 10-11.

[851] Bijlage 69: Specificatie van honor.

[852] Forbis legt de nadruk voornamelijk op het financiële aspect, maar men mag de andere uitdrukkingen niet negeren. De financiële motivering heeft inderdaad wel een lichte voorsprong op de andere onderscheiden deugden. Cf. FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 11.

[853] Bijlage 70: Voorkomen van merita.

[854] meritum, ī n (mereo): 1. verdienste, loon, (pejor.) verdiende loon; 2. verdienstelijke daad, verdienste; Qpro (ex) -o naar verdienste; 3. weldaad, dienst (jegens: erga; in m. acc.). Uit: PINKSTER, op. cit.

[855] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., pp. 12-13.

[856] Bijlage 71: Sociale verdeeldheid van merita.

[857] Deze verdeling komt grotendeels overeen met de bevindingen van Forbis, waar de verdeling tussen municipale elite en de rijksaristocratie resp. 56.07% en 9.45% is; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., pp. 13-15.

[858] Hier wordt in bijlage geen specificatie van merita gegeven op basis van extra motivatieformuleringen, omdat het in dit corpus gaat om dezelfde inscripties, die meer informatie aanbieden omtrent de motivatie, als bij Forbis werden besproken. De extra inscripties, die wel in dit corpus werden opgenomen, maar niet bij Forbis - met vermelding van merita zijn hoofdzakelijk beperkt tot deze ene formule.

[859] FORBIS, op. cit., pp. 16-17; cf. ook FORBIS (Elizabeth), Liberalitas et Largitio. Terms for Private Munificence in Italian Honorary Inscriptions. In: Athenaeum, vol. 81, 1993, Pavia, pp. 483-498.

[860] Forbis toont een verdeling in Noord en Zuid aan van resp. ca. 60% vs. ca. 40%. FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 17.

[861] FORBIS, Municipal virtues…, op.cit., p. 17; de vierde eeuw n.C. behoort niet tot de scope van dit onderzoek en wordt dan ook niet bekeken op de aanwezigheid van de formule merita.

[862] beneficium, ī n (bene en facio) : 1. weldaad, genade, gunst, dienst; 2. onderscheiding, begunstiging, bevordering. Uit: PINKSTER, op. cit.

[863] Bijlage 72 :Voorkomen van beneficia.

[864] FORBIS, Municipal virtues…, op.cit., p. 18.

[865] Bijlage 73: Sociale verdeling van beneficia.

[866] ERKELENZ (Dirk), Die Ehrung als Fest: Wie wurden Ehrenstatuen in de Öffentlichkeit präsentiert? In: ECK (Werner) en HEIL (Matthäus), Senatores populi romani:Realität und mediale Präsentation einer Führungsschicht, Habes, 40, 2005, 87-88.

[867] Financieel InscrNrs. 30, 331, 475, 520; persoonlijk-affectief InscrNrs. 73, 519, 520; administratief InscrNr. 618.

[868] FORBIS, Municipal virtues…, op.cit., pp. 19-20.

[869] Ibid., p. 9.

[870] SENECA, de Beneficiis, 1.1.8; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 18, vn. 31.

[871] Cf. Sénèque, Les Bienfaits, vertaald door F. PRÉCHAC, Paris: Les Belles Lettres, 1926, pp. 4.

[872] SENECA, De Beneficiis, 6.2.1; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 20.

[873] SENECA, De Beneficiis 1.5.6; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 20.

[874] SENECA, De Beneficiis 1.6.1.

[875] Denk maar aan de munera patrimonium, die verbonden zijn aan een gemeentelijk ambt.

[876] CICERO, In Verrem, 2.3.94; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 19, vn. 36.

[877] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., pp. 29-31.

[878] Bijlage 74: Voorkomen van woorden van financiële vrijgevigheid.

[879] Benignitas en bonitas komen elk slechts eenmaal voor (resp. InscrNr. 396 en 609). Deze woorden zijn synoniemen van largitio en liberalitas. Cf. FORBIS, Municipal virtues …, op. cit., pp. 42-43.

[880] mūnificentia, ae f (munificus): 1. vrijgevigheid, gulheid; 2. (postklass.) (meton.) gift, gave. Uit: PINKSTER, op. cit.

[881] RODRIGUEZ NEILA, op. cit., pp. 420-421.

[882] FORBIS, Municipal virtues …, op. cit., pp. 34-35; cf. ook FORBIS, Liberalitas…, op. cit., pp. 486-487.

[883] InscrNrs. 155, 181, 193, 259, 351, 354.

[884] InscrNrs. 10, 211, 329.

[885] InscrNr. 635.

[886] InscrNrs. 39, 358, 601.

[887] InscrNr. 353.

[888] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 35.

[889] līberālitās, ātis f (liberalis): 1. voornaam karakter, vriendelijkheid, welwillendheid; Qhomo non liberalitate popularis (Cic.);2. vrijgevigheid; Qquid dicam de liberalitate in sorores? (Cic.);3. (postklass.) (meton.) gift. Uit: PINKSTER, op. cit.

[890] largītiō, ōnis f (largior): 1. het royaal geven, schenken, vrijgevigheid [beneficiorum; in cives]; 2. omkoperij, omkoping; 4. (meton.) (a) geschenk, aalmoes; smeergeld. Uit: PINKSTER, op. cit.

[891] RODRIGUEZ NEILA, op. cit., pp. 419-420.

[892] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 36 en 38; cf. ook FORBIS, Liberalitas…, op. cit., pp. 483-498.

[893] ambitiō, ōnis f (ambio) ‘het rondgaan’ : 1. het dingen (naar een ambt); 2. het streven om zich geliefd te maken, proberen in de gunst te komen; 3. eerzucht, ambitie. Uit: PINKSTER, op. cit.

[894] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 36.

[895] Ibid., pp. 38-40 en 42.

[896] Ibid., p. 37.

[897] CICERO, Q. Rosc. 8.22; ; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 34, vn. 29.

[898] CICERO, De Officiis, 3.118; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 36.

[899] http://www.stoics.com/cicero_book.html#BOOK3

[900] CICERO, De Oratore, 1.31; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 36, vn. 34.

[901] Ook CICERO, De Officiis, 1.44; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 38, vn. 47.

[902] CICERO, De Oratore 2.105; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 38.

[903] SUETONIUS, Div. Vesp. 17; FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 40, vn. 57.

[904] SUETONIUS, Keizers van Rome, vertaald door D. den Hengst, Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2001.

[905] Ook CICERO, In Verrem, 2.3.94.

[906] CICERO, Pro Sestio, 24.54.

[907] Cf. www.perseus.tuft.edu/

[908] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 35, vn. 31.

[909] Ibid., p. 45.

[910] De inscripties behorende tot deze termen, werden in de volgende bijlage geordend. Bijlage 75: Voorkomen van termen van een persoonlijke motivatie.

[911] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 45.

[912] amor: ~oris, m. [AMO + OR]: 3. Love for one’s relations, friends, etc., affection; b affection of peoples, c amor patriae etc. patriotism. Uit: Oxford Latin dictionary. Ed. Door P. G. W. Glare. Oxford:Clarendon press,1968.

[913] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 46.

[914] InscrNr. 481: CIL 11, 06123. Forum Sempronii (VI, Umbria) - 117-138 n.C.

[915] Affectio wordt in de inscripties voornamelijk geschreven als adfectio.

[916] affectiō, ōnis f (afficio) 1. indruk, invloed; 2. toestand, gesteldheid [corporis]; 3. stemming, gemoedstoestand; 4. voorliefde, genegenheid, welgezindheid, liefde. Uit: PINKSTER, op. cit.

[917] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., pp. 46-47.

[918] Ook hier vermeld Forbis de gelduitdelingen bij de inhuldiging als element van de financiële vrijgevigheid van de geëerde. Ook hier geldt de zelfde opmerking als die, die werd gemaakt bij 3.3.4. Dedicatio als motief?, pp. 211.

[919] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., pp. 48-49.

[920] Ibid., p. 49.

[921] Ibid., pp. 49-50.

[922] pietās, ātis f (pius): 1. plichtsgevoel, plichtsgetrouw gedrag tegenover goden en mensen (m. erga; in): (a) (jegens de goden) vroomheid, eerbied, ontzag [in deos]; (b) (jegens ouders en familie) liefde voor ouders, broers, zussen of kinderen, genegenheid [in matrem]; (c) (jegens vrienden en echtgenoten) liefde, trouw [in amicum]; (d) jegens het vaderland [in patriam]; 2. (poët.; postklass.) zachtmoedigheid, mildheid, medelijden, genade [senatūs]. Uit: PINKSTER, op. cit.

[923] FORBIS, Municipal virtues…, op. cit., p. 56.

[924] Ibid., p. 57.

[925] Ibid., p. 58.

[926] Ibid., p. 59.

[927] PLINIUS, Epistulae, boek 1, brief 8, 8-9.

[928] http://www.bartleby.com/9/4/1005.html

[929] SENECA, De Beneficiis, 4.18.1.; cf. FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 46, vn. 3.

[930] Cf. Sénèque, Les Bienfaits, vertaald door F. PRÉCHAC, Paris: Les Belles Lettres, 1926, pp. 116.

[931] Cf. FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 46, vn. 4.

[932] http://www.stoics.com/seneca_essays_book_3.html

[933] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 61.

[934] Bijlage 76: Voorkomen van termen van administratieve deugden.

[935] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., pp. 61-62.

[936] Ibid., p. 62.

[937] fidēs1, eī f (fido): 1. vertrouwen, geloof; 2. vertrouwen dat iem. geniet, geloof dat iem. bij anderen vindt; 3. trouw, eerlijkheid, betrouwbaarheid, zorgvuldigheid, rechtschapenheid (in: gen.); 4. geloofwaardigheid; 5. belofte, erewoord, toezegging, eed; 8. (persoonlijke) zekerheid, onschendbaarheid, vrijgeleide; 9. bescherming, hulp. Uit: PINKSTER, op. cit.

[938] FORBIS, Municipal Virtues, op. cit., pp. 63-64.

[939] Sociale cat. 2.1. InscrNrs. 109, 259, 565; 3.1. InscrNrs. 609, 621; 4.2. InscrNrs. 692, (94); 5. InscrNr. 82.

[940] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 62.

[941] Patroni: InscrNrs. 259 en 621; niet-patroni: 82, 94, 109, 565, 609, 692.

[942] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 63.

[943] innocentia, ae f (innocens): 1. onschadelijkheid; 2. onschuld; 3. rechtschapenheid, onbaatzuchtigheid, onomkoopbaarheid; integritās, ātis f (integer): 1. ongeschondenheid; 2. (metaf.) zuiverheid; 3. rechtschapenheid, onbaatzuchtigheid. Uit: PINKSTER, op. cit.

[944] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., pp. 65-66.

[945] Ibid., pp. 64-65.

[946] Sociale cat. 1. InscrNr. 73; 3.1. InscrNrs. 621 en 648; 3.2. InscrNr. 609; 4.0. InscrNr. 508; 4.2. InscrNr. 268; 8.1. InscrNr. 696; 8.4. InscrNr. 164; 0. InscrNr. 498.

[947] Sociale cat. 2.1. InscrNrs. 250, 565; 3.3. InscrNr. 604; 4.1. InscrNr. 400; 6. InscrNr. 693.

[948] Cf. ook de gelijkaardige bevindingen van FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., pp. 67-68.

[949] Dit vinden we eerder terug in het materiaal van Forbis, die zich specifiek richtte op deze termen als zoekwoord.

[950] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 72.; industria, ae f: 1. werkzaamheid, ijver, toewijding; 2. (vlijtige) inspanning. Uit: PINKSTER, op. cit.

[951] Ibid., p. 73.

[952] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 74.

[953] virtūs, ūtis f (vir)

1. mannelijkheid; 2. (metaf.) dapperheid, moed, vastberadenheid; 3. (meton.) plur. dappere daden; verdiensten; 5. bekwaamheid, aanleg, plur. goede eigenschappen [animi]; 6. (metaf.) kracht, waarde, voortreffelijkheid, uitstekende kwaliteit; 7. morele deugdzaamheid, zedelijkheid, moraal. Uit: PINKSTER, op. cit.

[954] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 77.

[955] Ibid., p. 78.

[956] Bijlage 77: Voorkomen van termen m.b.t. het persoonlijk karakter.

[957] modestia, ae f: 1. gematigdheid, zelfbeheersing, ingetogenheid, bedaardheid, mildheid; 2. bescheidenheid, eenvoud; 4. goed gedrag, fatsoen, eerbaarheid, kuisheid; 5. (stoïsche t.t.) gevoel voor de juiste tijd en plaats. Uit: PINKSTER, op. cit.

[958] verēcundia, ae f: 1. schroom, terughoudendheid, schuchterheid; 2. verering, eerbied, (hoog)achting, respect (voor, tav.: gen.; ook adversus); 3. schaamte(gevoel). Uit: PINKSTER, op. cit.

[959] pudīcitia, ae f (pudicus) zedigheid, kuisheid. Uit; PINKSTER, op. cit.

[960] probitās, ātis f (probus) deugdelijkheid, deugdzaamheid, rechtschapenheid. Uit: PINKSTER, op. cit.

[961] castitās, ātis f (castus1) kuisheid, reinheid. Uit: PINKSTER, op. cit.

[962] M.b.t. de deugden, die aan vrouwen werden toegeschreven, cf. het werk van dezelfde auteur: FORBIS (Elizabeth), Women’s Public Image in Italian Honorary Inscriptions. In: American Journal of Philology, vol. 111, 1990, Baltimore (Md.):Johns Hopkins university press, pp. 493-512.

[963] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 83.

[964] Bijlage 78: Overzicht van de inscripties met epitheta, m.b.t. het rijksniveau.

[965] clārus, a, um: 1. duidelijk, helder, lichtend, schitterend; 2. luid, duidelijk; 3. (metaf.) helder, duidelijk, begrijpelijk; 4. (metaf.) beroemd, roemvol; ook berucht. Uit: PINKSTER, op. cit.

[966] LENDON, op. cit., p. 274.

[967] Hoofdstuk 1, 3. Sociale status, 3.1. Ordo senatorius, 3.1.2. Titels, pp. 32-33.

[968] LASSÈRE, op. cit., pp. 642-643.

[969] perfectus, a, um (p.adj. v. perficio): 1. volmaakt, perfect, knap; 2. volkomen, volledig; 3. volgroeid, volwassen.

[970] Hoofdstuk 1, 3. Sociale status, 3.2. Ordo equester: functionele equites, 3.2.2. Titels, pp. 38-40.

[971] InscrNrs.144 (praefectus annonae), 233 (praefectus classis).

[972] InscrNr. 583: InscrIt-07-01, 00022. Pisae (VII, Etruria) - s.d.

[973] InscrNr. 691: AE 1995, 00614. Comum (XI, Transpadana) - s.d.

[974] LASSÈRE, op. cit., p. 677.

[975] LASSÈRE, op. cit., p. 677.

[976] ē-gregius, a, um (e grege ‘boven de kudde uitstekend’)

1. uitstekend, voortreffelijk, buitengewoon; 2. (postklass.) roemrijk, eervol. Uit: PINKSTER, op. cit.

[977] Hoofdstuk 1, 3. Sociale status, 3.2. Ordo equester: functionele equites, 3.2.2. Titels, pp. 38-40.

[978] InscrNr. 645: CIL 05, 04333. Brixia (X, Venetia et Histria) - 3e E n.C.

[979] RODRIGUEZ NEILA, op. cit., p. 415.

[980] splendor, ōris m (splendeo) : 1. glans, helder schijnsel; 2. (metaf.) pracht, schittering; 3. roem, aanzien, belang, eer [equester]; 4. (metaf.) sieraad [ordinis]. Uit: PINKSTER, op. cit.

[981] LENDON, op. cit., p. 274.

[982] Hoofdstuk 1, 3. Sociale status, 3.2. Ordo equester: functionele equites, 3.2.2. Titels, pp. 38-40.

[983] 2.1.: 628; 3.0.: 251, 269; 3.1.: 345; 3.2.: 379, 380, 518, 519.

[984] DEMOUGIN (Ségolène), Prosopographie des Chevaliers romaines julio-claudiens (43 av. J.C.-70 ap. J.C.). Roma, 1992.

[985] RODRIGUEZ NEILA, op. cit., pp. 420-421.

[986] DEMOUGIN (Ségolène), Splendidus Eques Romanus. In: Epigraphica, vol. 37, 1975, Faenza: Fratelli Lega, pp. 179-187.

[987] Bijlage 79: Overzicht van de inscripties met epitheta met een algemene betekenis.

[988] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 9.

[989] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., pp. 21-22.

[990] Sociale cat. 1. InscrNrs. 160, 173, 184; 2.1. InscrNr. 167; 3.0. InscrNrs. 209; 3.1. InscrNrs. 113, 546, 621; 3.2. InscrNr. 404; 3.3. InscrNr. 447; 4.0. InscrNrs. 154, 437, 498; 4.1. InscrNrs. 614, 641; 4.2. InscrNrs. 346, 348, 439, 449, 513, 587; 5. InscrNr. 57; 6. InscrNr.232; 7. InscrNr.125; 8.0. InscrNr. 399; 8.4. InscrNr. 146; 0. InscrNrs. 151, 235.

[991] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., pp. 22-23.

[992] Sociale cat. 1. InscrNrs. 1, 17, 64, 208, 270, 287, 516; 2.1. InscrNrs. 179, 233; 3.1. InscrNr. 10; 3.2. InscrNrs. 134, 508; 3.3. InscrNr. 447; 4.0. InscrNrs. 33, 65, 219, 260; 4.1. InscrNrs. 25, 37, 150; 4.2. InscrNrs. 7, 31, 32, 95, 185, 344, 574, 585, 587, 632; 7. InscrNr.67; 9. InscrNr.137; 8.2. InscrNr. 598; 8.4. InscrNr. 558.

[993] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., pp. 24-25.

[994] Ibid., p. 26.

[995] RODRIGUEZ NEILA, op. cit., pp. 412-414.

[996] Ibid., p. 26.

[997] InscrNrs. 7, 12, 50, 70, 71, 81, 87, 201, 204, 239, 278, 287, 298.

[998] Sociale cat. 1. InscrNrs.1, 12, 50, 81, 87, 172, 201, 204, 278, 287, 298; 4. InscrNrs.7, 70, 71, 422; 0. InscrNrs. 239, 409.

[999] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., pp. 26-27.

[1000] Ibid., pp. 27-28.

[1001] Bijlage 80: Overzicht van de inscripties met honestissimus.

[1002] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 69.

[1003] honestus, a, um (honos): 1. geëerd, geacht, voornaam, aanzienlijk; 2. eervol, fatsoenlijk, betamelijk, behoorlijk; 3. moreel goed, deugdzaam. Uit: PINKSER, op. cit.

[1004] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 70.

[1005] Ibid., op. cit., p. 72.

[1006] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., pp. 88-89.

[1007] Ibid., pp. 89.

[1008] Ibid., pp. 90.

[1009] Forbis erkent alleen het scheppen van een precedent door als eerste een bepaald soort weldaden te hebben verricht. Terecht wijst Mrozek echter ook op het feit dat het hier kan gaan om een ongeziene omvang van liberalitas, cf. MROZEK (Stanisław), Primus omnium sur les inscriptions des municipes. In: Epigraphica: rivista italiana di epigrafia. Faenza: Fratelli Lega, 1971, XXXIII, p. 63.

[1010] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 89-90; hierbij zou het interessant zijn om na te gaan hoe de navolging wordt beschreven in de ere-inscripties en of ook hier nog het woord primus werd gehanteerd om het overtreffen van een precedent te verwoorden.

[1011] MROZEK, Primus omnium…, op. cit., p. 61.

[1012] Bijlage 82: Overzicht van de inscripties met persoonlijk gemotiveerde epitheta.

[1013] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 48.

[1014] Patroni, InscrNrs. 7, 23, 101, 188, 495, 533, 602; civis InscrNrs. 217, 609; gemeenteraadslid InscrNrs. 587, 609, 629.

[1015] Hoofdstuk 2: dedicantes; 4. Relatie als burger, pp. 106-108.

[1016] Sociale cat. 1. InscrNrs. 23, 188, 533; 3.1. InscrNrs. 217, 609; 3.3. InscrNrs. 602, 629; 4.1. InscrNr. 101; 4.2. InscrNrs. 7, 493, 495, 587.

[1017] KAJANTO, op. cit., pp. 11-12.

[1018] Cf. Hoofdstuk 3: Monumentale context, 2. Locatie, 2.1. Expliciet, 2.1.3. Het forum, ii. Standbeelden op de fora in Rome, pp. 120-122.

[1019] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., pp. 31-32.

[1020] Aangezien onder de chronologie van deze dissertatie ook de inscripties worden meegerekend, opgericht ten tijde van Augustus, is het mogelijk dat een aantal inscripties afkomstig zijn uit de Late Republiek.

[1021] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 32.

[1022] Bij Forbis liggen de waarden veel lager dan in deze verhandeling, omdat zij zich voornamelijk fixeerde op zoekwoorden, die deugden uitdrukken. Deze lijst is iets vollediger, omdat ook gezocht werd op honor, eveneens in de betekenis van municipaal ambt, om die reden dat veel van de weldaden hier gebeurden. FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., pp. 32-33.

[1023] InscrNrs. 5, 6, 25, 53, 55, 69, 79, 92, 100, 106, 126, 127, 133, 156, 169, 180, 183, 184, 206, 207, 211, 228, 232, 233, 234, 242, 275, 292, 295, 302, 304, 329, 345, 380, 417, 421, 435, 437, 477, 490, 497, 529, 547, 562, 564, 573, 574, 581, 634, 636, 653, 667.

[1024] Bijlage 84: Overzicht van de inscripties met een beschrijving, i.v.m. openbare werken

[1025] Bijlage 83: Beschrijving: openbare werken.

[1026] HOLLERAN (Claire), The development of public entertainment venues in Rome and Italy. In: LOMAS (Cathryn), CORNELL (Tim) ed., Bread and circuses: Euergetism and municipal patronage in Roman Italy, 2003, London: Routledge, pp. 53-57.

[1027] Voor de functie van een gaanderij, cf. hoofdstuk 3, pp. 136-140.

[1028] Cf. ook FAGAN (Garrett G.), Bathing in public in the Roman World, 1999, University of Michigan Press, pp. 144-164, voor een meer gedetailleerd overzicht van de lokale magistraten en private weldoeners met betrekking tot de oprichting, en voornamelijk restauratie van de thermen.

[1029] Cf. ook Hoofdstuk 3, pp. 136-140.

[1030] InscrNr. 547: CIL 11, 06068. Urvinum Mataurense (VI, Umbria) - s.d.

[1031] LOMAS (Cathryn), Public Buildings, urban renewal and euergetism in early Imperial Italy. In: LOMAS (Cathryn), CORNELL (Tim) ed., Bread and circuses: Euergetism and municipal patronage in Roman Italy, 2003, London: Routledge , pp. 28-45.

[1032] InscrNr. 233: CIL 10, 03344. Misenum (I, Campania) - 159 n.C.

[1033] Vb. InscrNr. 25: CIL 10, 05200. Casinum (I, Latium Adjectum) - s.d.: curator et instaurator aedium publicarum.

[1034] InscrNrs. 10, 40, 46, 51, 61, 63, 75, 92, 100, 119, 127, 156, 163, 181, 189, 193, 198, 217, 243, 248, 252, 256, 280, 291, 292, 298 ,351, 354, 355, 380, 393, 400, 405, 410, 420, 4223, 505, 539, 560, 569, 570, 591, 667; cf. Bijlage 85: Overzicht van de inscripties met een beschrijving, i.v.m. organisatie van spelen.

[1035] Bijlage 86: Spelen: specificatie.

[1036] DUNCAN-JONES (Richard), An Epigrafic Survey of Costs. In: Papers of the British school at Rome, London: British school at Rome, 1965, XX, p. 207.

[1037] InscrNrs. 61, 410.

[1038] InscrNr. 243.

[1039] Cf. InscrNr. 61: beren en herbivoren.

[1040] De venatio was ook een jachtspel met wilde dieren, vb. InscrNrs. 163, 189, 243, 248, 355.

[1041] InscrNr. 393: AE 1961, 00109. Corfinium (IV, Samnium) - eind 2e - begin 3e eeuw n.C.

[1042] 7, 35, 40, 48, (67), (78), 105, 122, 178, 189, 193, (220), 227, 228, 231, (236), 290, 415, 438, 498, 511, 525, 527, 520, (688), (689), (691); Bijlage 87: Overzicht van de inscripties met een beschrijving, i.v.m. legaten.

[1043] LAIRD (Margaret L.), Private Memory and Public Interest: Municipal Identity in Imperial Italy. In: BAR International Series, 1526: The art of citizens, soldiers and freedmen in the Roman world, ed. Eve D’Ambra, Guy P. R. Métraux. Oxford: Archaeopress, 2006, pp. 33; dergelijke legaten, die zowel voor jaarlijkse als eenmalige evenementen zorgden via de opbrangst van de interest, maakte men eveneens over ter ere van de inhuldiging van standbeelden (ob dedicationem), cf. hoofdstuk 7, pp. 355 e.v.

[1044] Bijlage 88: Legaten: specificatie.

[1045] Volgens Duncan-Jones werd het geld voornamelijk geïnvesteerd in landbouw en agriculturele grond. Vaak rekent men een 6% als interest van een fundatie van HS100.000 en minder, terwijl voor sommen boven de HS100.00 een opbrengst van een vijf percent wordt voorzien. DUNCAN-JONES, op. cit., pp. 203-205.

[1046] LAIRD, op. cit., p. 36.

[1047] MROZEK (Stanisław), Munificentia privata in den Städten Italiens der spätrömischen Zeit. In: Historia: Zeitschrift für alte Geschichte, vol. 27, Stuttgart: Franz Steiner Verlag, 1978, pp. 358.

[1048] InscrNr. 35: CIL 10, 05654. Fabrateria Vetus (I, Latium Adjectum) - 3e E n.C.

[1049] InscrNr. 415: CIL 09, 04691. Reate (IV, Samnium) - 2/3e E n.C.

[1050] DUNCAN-JONES, op. cit., p. 206.

[1051] Cf. Hoofdstuk 1: pp. 32; 38; 44.

[1052] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 33.

[1053] MROZEK, Munificentia privata…, op. cit., p. 356.

[1054] InscrNrs. 183,222, 339, 340, 345, 353, 378, 393, 414, 471, 480, 583, 601, 667, 687; Bijlage 90: Overzicht van de inscripties met een beschrijving, i.v.m. steun aan de municipale voedselbevoorrading.

[1055] InscrNr. 583: InscrIt-07-01, 00022. Pisae (VII, Etruria) - s.d.

[1056] DUNCAN JONES, op. cit., p. 207.

[1057] LAIRD, op. cit., p. 32.

[1058] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 3.

[1059] FORBIS, Municipal Virtues…, op. cit., p. 4.

[1060] FAGAN, op. cit., p. 144.