De Zusters van Liefde van Jezus en Maria in Kongo: een studie van hun ervaringen tijdens de woelige jaren van de onafhankelijkheid (1955-1965). (Nele Verhoeven) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
DEEL D: BESLUIT
De eerste missie van de Zusters van Liefde werd opgericht in 1892. Sinds die dag kwamen er steeds nieuwe posten bij, voornamelijk in de Lage Kongo, Kasaï en Katanga. 68 jaar later, wanneer het land onafhankelijk wordt, betekent dit dat de zusters al een lange ervaring van missionering hebben in het gebied. Ze kennen het land en haar bewoners. De taal blijkt voor vele zusters nog een probleem te zijn. De brieven wekken de indruk dat de verstandhouding tussen de zusters en de bevolking optimaal verloopt. De zwarten zijn tevreden over het onderwijs en de gezondheidszorg die de missies hen bieden. De zusters van hun kant zijn blij dat ze hun werk van caritas kunnen uitvoeren en dat er zieltjes gewonnen worden. Deze kerstening is echter een zeer relatief begrip. Zwarten laten zich dopen in de hoop school te mogen lopen of werk te krijgen in de missies. Zieken worden soms zonder medeweten van hun familie gedoopt en komen aldus in de ‘statistieken’ terecht. Het is maar de vraag in hoeverre zo iemand echt katholiek is. Op dit vlak zijn de zusters dus vrij naïef. Ik geloof dat naastenliefde de prioriteit van de zusters is, en kerstening komt daar voor hen automatisch bij. Zowel de zusters als de zwarten zijn gebaat bij het onderwijs en de gezondheidszorg, en dit gebeurt niet alleen om zoveel mogelijk mensen te bekeren. Missionering situeert zich op twee terreinen: de caritas en de kerstening. Door hun liefdadigheidswerk staan de zusters vrij dicht bij het volk. Ze houden zich bezig met sectoren die hen populair maken. Ik geloof dan ook dat de zusters een voorname plaats hebben binnen het koloniale bestel.
Meermaals verwijst de algemene literatuur naar het feit dat missionarissen van alle kolonialen het dichtst bij de bevolking leven. Mensen komen naar de missies toe, maar de Zusters van Liefde gaan ook zelf naar de dorpen. Ondanks dit nauwe contact met de bevolking zagen de zusters de onafhankelijkheid niet echt aankomen. Sporadisch vertellen zij iets over de rondetafelconferentie. Ik wil in dit opzicht nogmaals het voorval van de gestolen Belgische vlag vermelden. Hoe is deze relatieve onwetendheid te verklaren? Leven de zusters dan toch niet zo dicht bij de bevolking? Of is er een andere verklaring? Uit de brieven krijgen we de indruk dat het onafhankelijkheidsidee vooral bij de évolués leeft. De gewone bevolking weet nauwelijks wat het begrip inhoudt. De moeilijke communicatie in het bijzonder grote land is één verklaring. Anderzijds denk ik dat ze het ook niet echt belangrijk vonden of Kongo nu onafhankelijk zou worden of niet. En dat geldt wellicht ook voor de zusters. Hun doel is caritas, en met politiek schijnen zij zich weinig te moeien. Vandaar dat ze ook niet uitdrukkelijk neerschrijven wat ze van de onafhankelijkheid denken. Hier en daar kunnen we wel tussen de regels lezen dat de zusters eerder tegen dan voor zijn, maar dit voornamelijk om praktische redenen. Ze vrezen chaos en geweld, voornamelijk na de onlusten van januari 1960. Pas wanneer ze merken dat op 30 juni alles vlot verloopt, feesten zij hier en daar mee. De zusters zijn opgelucht en blij, maar dan vooral omdat de Kongolezen gelukkig schijnen te zijn. In de brieven lezen we dat de zusters zich verplicht voelen de onafhankelijkheidsvieringen bij te wonen, enkel en alleen omdat de bevolking dat wil. De zusters schrijven dan wel nooit openlijk dat ze tegen de onafhankelijkheid zijn, maar toch merken we dat ze liever een Belgisch bestuur hadden.
Ik heb al meermaals geschreven dat de basis van het bestuur in Kongo de koloniale drievuldigheid was, althans volgens de literatuur. In de brieven heb ik daar niets van gemerkt. Over de relatie met de bedrijfswereld wordt helemaal niets geschreven. Hier en daar kunnen we wel lezen dat de zusters in contact staan met de administratie, maar dat lijkt me ook logisch. Nergens krijg ik de indruk dat beide van elkaar afhankelijk zijn, integendeel. Het lijken twee aparte werelden, die van de administratie en die van de missionarissen. Ook het feit dat de zusters zo weinig (schijnen te) weten van de onafhankelijkheid doet vragen rijzen bij het contact met de koloniale overheid. Misschien zijn er andere congregaties die veel nauwer samenwerken met de twee andere pijlers van het bestuur, maar voor de Zusters van Liefde blijkt dit niet het geval te zijn. Deze onafhankelijkheid heeft wellicht ook hun perceptie van de gebeurtenissen bepaald. Hun paternalisme hebben de zusters wel gemeen met de administratie. De zusters laten meermaals uitschijnen dat ze weinig vertrouwen hebben in de Baluba die zich elders gaan vestigen. Er wordt de vluchtelingen domheid en naïviteit verweten. Ze geloven immers dat ze elders wel scholen en ziekenhuizen zullen vinden. Toch domineert een gevoel van bezorgdheid boven dat van paternalisme. De zusters geloven ook in de moed en het doorzettingsvermogen van de Baluba, en besluiten zich toe te leggen op de Lulua, de politieke tegenstanders van de Baluba.
Over de onafhankelijkheid zelf hebben de zusters relatief weinig geschreven. Het is dan ook moeilijk hun opinie hierover te weten te komen. Anders is het gesteld met de jaren na de onafhankelijkheid. Enkele thema’s schijnen de zusters bijzonder te interesseren. Vooreerst is er de strijd tussen de Baluba en de Lulua. Deze volkeren hebben nooit op goede voet met elkaar geleefd, maar met het opkomende nationalisme vanaf de jaren ’50 worden de haatgevoelens tussen beide nog groter. Deze rassenstrijd vormt een rode draad door alle brieven van de zusters in de periode rond de onafhankelijkheid. Een oplossing voor het probleem wordt niet gevonden. De zusters worden niet rechtstreeks in de strijd betrokken. Wel zien zij hun missies leeglopen en nemen de Lulua de plaats van de vluchtelingen in. Aanvankelijk zijn de zusters daar verdrietig over, maar al snel zien ze de voordelen van de situatie in: een nieuw volk, en nieuwe bekeringsgolf, is de redering. Als de zusters rechtstreeks ‘aangevallen’ worden, dan is dat meestal door Lulua op zoek naar Balubazusters. Het geweld richt zich aanvankelijk tegen alle Baluba, en later specifiek tegen de geschoolde. Uit het interview met de pater blijkt dat de missies de Baluba zouden bevoordeeld hebben, althans, dat is het verwijt van de Lulua tegenover de missionarissen. Dit klopt gedeeltelijk: de Baluba zijn veel meer dan de Lulua bereid school te lopen bij de blanken. Deze geschoolde krachten krijgen vaak werk, in de missies, in de administratie of in het bedrijfsleven. De Lulua komen niet in aanmerking voor deze posities, niet omwille van hun Lulua-zijn, maar omdat zij niet kunnen lezen of schrijven. Dit wekt frustraties op die in de jaren ’50 en ’60 afgereageerd worden. Het is merkwaardig dat de zusters geen last hebben van dergelijke verwijten. Nergens in Cor Unum zeggen ze dat de Baluba beter zijn dan de Lulua of omgekeerd. Wel schrijven de zusters dat de Lulua ‘primitiever’ en fierder zijn, maar dit is geen nadeel. Net als in verband met de onafhankelijkheid gaan de zusters ook nu geen politieke uitspraken doen. Kerstening, caritas, dàt is hun motivatie, of ze nu met Baluba of Lulua werken, maakt hen niet uit.
Twee thema’s waar de zusters zich wel wagen aan politieke uitspraken, en waar we dus ook te weten komen wat ze werkelijk van de gebeurtenissen denken, zijn Lumumba en het communisme enerzijds, en de houding van de UNO anderzijds. Lumumba staat bekend als communist. En daar zijn de katholieke missionarissen uiteraard niet voor te vinden. Nergens profileren ze zich als voorstanders van Lumumba, maar het enige ‘wapen’ dat ze tegen hem inzetten is een toenemende evangelisatie. Ze blijven gematigd in hun kritiek. Hetzelfde geldt voor MNC-leider Kalonji. Een tegenovergestelde reactie zien we inzake Tshombe of Munongo, beide katholieke leiders. Niet al te uitdrukkelijk, maar toch duidelijk sympathiseren de zusters met deze politici. Ook Kasavubu en Moanda zijn geliefd. Zeer uitdrukkelijk zijn de zusters inzake de UNO. Voor de blauwhelmen kunnen ze geen greintje sympathie opbrengen. Ze zijn lui, slecht georganiseerd, niet goed geïnformeerd over Kongo, ze stelen en schieten op al wat beweegt. Daardoor worden ook onschuldige burgers en zelfs Rode Kruismedewerkers gedood. Vooral in Katanga ondervinden de zusters grote hinder van de UNO. In Katanga wordt immers gevochten tussen de Katangezen (aan wiens kant ook de zusters staan) en de UNO. In andere streken staan de blauwhelmen in voor de ordehandhaving, en wordt er dus ook minder gevochten. De missies van de zusters in Katanga worden door beide strijdende partijen ingenomen, vandaar dat ze ook beschoten worden.
Ik heb nu min of meer toegelicht hoe de zusters over politiek dachten. Ik besef dat dit zeer summier is, maar dat is voornamelijk te wijten aan hun geringe politieke interesse. En die politieke desinteresse is een algemeen verschijnsel in die periode. Het politieke bewustzijn van vrouwen is gering. In de vele tientallen brieven moeten we tussen de regels lezen om de politieke ideeën van de zusters te achterhalen. Algemeen krijg ik de indruk dat het hen allemaal niet veel interesseerde. Waar het de zusters om ging, is zoals gezegd ontwikkelingshulp, naastenliefde, kerstening. Dàt is het doel van de zusters, en de politieke gebeurtenissen schijnen hen daar enkel in te hinderen. Vandaar dat zij zich ook als voorstanders van ‘rustgevende, stabiliserende politici’, zoals Tshombe profileren. De zusters hebben vooral een pragmatische houding ten opzichte van de politiek. Niet zozeer hun politieke overtuiging, dan wel stabiliteit is van belang. Wie onrust zaait is ‘slecht’, en wie orde op zaken stelt is ‘goed’, om het zeer zwart-wit te stellen. Dit wordt ook door zuster Marie-Adrienne bevestigd: de zusters keken vooruit, hielden zich bezig met de toekomst, en de politiek kon hen daarbij weinig boeien. Deze vrij neutrale houding verklaart ook waarom de zusters in de woelige jaren van de onafhankelijkheid vrijwel volledig met rust gelaten zijn. Onder kolonialen circuleren verschrikkelijke verhalen over plunderingen, verkrachtingen en moord op blanken. De Zusters van Liefde zijn hieraan ontsnapt. Ik meen dit te kunnen verklaren vanuit hun populariteit onder de bevolking en hun politiek neutrale houding. Als ze dan toch lastiggevallen worden, dan is het door Lulua op zoek naar Balubazusters, of door muiters. Doorgaans dronkemannen op zoek naar voedsel of geld in de missies. Het gaat nooit om antiblanke of antireligieuze acties. De paters vallen hieraan wel ten prooi, de vrouwelijke missionarissen niet. Of dit aan een zekere vorm van respect voor vrouwen te wijten is, of aan een verschillende houding van de zusters en de paters, weet ik niet. Ik heb immers geen inzicht in de positie van de mannelijke missionarissen in het gebied. De gebeurtenissen van Lusambo vormen een uitzondering op de hoofdzakelijk vreedzame houding tegenover de zusters. De missie heeft er sterk te lijden gehad onder mulelistische rebellen en moet uiteindelijk zelfs haar deuren sluiten.
Opvallend is de grote vergevingsgezinde houding van de zusters. Ze kunnen alles relativeren en verbergen zich vaak achter cynisme. Het is een bewonderenswaardige houding. Zo worden de zusters door ‘die bruten van mulelisten’ uit Lusambo verjaagd, maar toch schrijven zij over een ‘mulelistische beschermengel’. Ook het gedrag van de muiters kunnen ze vergoelijken onder het mom van bijgeloof, dronkenschap of andere redenen. Enkel over de blauwhelmen kunnen zij geen goed woord zeggen en hun gedrag valt op geen enkele manier te rechtvaardigen. Vanwaar nu deze houding van de zusters? Hoe kunnen we hun sterke relativering verklaren? Zuster Marie-Adrienne verwijst nogmaals naar het feit dat de zusters zich op de toekomst richten. Langer stilstaan bij de gebeurtenissen en de ellende heeft daarbij geen zin. Geen woorden, maar daden, zo klinkt het bijna. Ik kan haar in deze redenering volgen, maar stel mij ook vragen. Het soms overdreven cynisme, en de in sommige gevallen gelaten houding, zie ik eerder als een vorm van verwerking van de gebeurtenissen. Keer op keer wordt heel luchtig over de feiten gegaan. Denken we maar aan de paters die opgepakt worden, de verhalen over vermoorde priesters, verschrikkelijke gewonden, tientallen lijken die soms na dagen toch nog begraven worden, enzovoort. In de brieven lijkt het de zusters soms weinig te doen, maar dat kan toch niet? Vandaar dat ik denk dat het cynisme aangewend wordt om de gebeurtenissen te verwerken. Opvallend is ook hoe weinig angst de zusters laten zien. Soms zitten zij op de frontlinie of worden ze bedreigd door muitende soldaten, maar zelden of nooit geven zij toe bang te zijn. Hadden zij echt zo’n vertrouwen in hun geloof? Wellicht vormde dat inderdaad een grote steun. Maar moeten we de verklaring voor een dergelijke houding toch ook niet elders zoeken? Ik geloof dat het feit dat de brieven door de familie zouden gelezen worden, een belangrijke verklarende factor is. De familie moest gerustgesteld worden. Ik denk dat er weinig feitelijkheden verzwegen worden, maar over gevoelens, gedachten, ideeën wordt opvallend weinig geschreven. Ik denk dat dit een vorm van zelfbescherming is, en van geruststelling van de familie. De verhalen uit Lusambo zijn ook nu weer de enige uitzondering.
Ik heb reeds verwezen naar de populariteit van de zusters voor de onafhankelijkheid. Belangrijk is wel te benadrukken dat het onderzoek is gevoerd op basis van de woorden van de zusters zelf. Met antiblanke reacties, waaronder vele andere kolonialen wel te lijden gehad hebben, zijn de zusters weinig geconfronteerd. Sommigen zijn gevlucht, maar het ging dan veeleer om een voorzorgsmaatregel. De meerderheid is uiteindelijk ook snel teruggekeerd. In de brieven vinden we ook bijna nooit terug dat de populariteit van de zusters zou getaand zijn. Integendeel, de bevolking steunt de zusters als ze lastiggevallen worden door muiters, en ze zijn zeer enthousiast over hun terugkeer. De zusters verklaren deze houding vanuit een zeker egoïsme van de Kongolezen. Ze hebben immers nood aan gezondheidszorg en onderwijs. Dit ervaren de zusters als een sterkte. Op het eerste zicht krijgen we dus de indruk dat er weinig of niets veranderd is in de verstandhouding tussen de zusters en de bevolking. Enkele uitzonderingen maken van de onafhankelijkheid gebruik om op te klimmen en zich boven de zusters te stellen. Nu zijn de zwarten immers de baas in Kongo. De zusters hebben daar wel moeite mee, maar ze leggen er zich uiteindelijk bij neer, ze hebben geen andere keus. In feite komt dit alleen voor in Katanga. In de Lage Kongo en Kasaï blijven de missieposten in handen van de zusters. Er lijkt dus niet veel veranderd te zijn.
Toch lezen we in een interview met zuster Mechtildis uit Kasi dat de houding tussen blank en zwart gewijzigd is[403]. De missionarissen moeten zich nu meer aan de bevolking aanpassen, willen ze resultaat boeken, en dat is blijkbaar niet altijd even gemakkelijk. “Onze taak bestaat erin en zal meer en meer in die richting evolueren, zelf op het achterplan te verdwijnen en de inlanders te pousseren, op de eerste rij te laten staan. Er is een grote dosis deugd nodig om de superioriteit te verdragen van mensen die niets waren en die nu aan het hoofd staan. Het komt er voor ons op aan kontakt te WILLEN hebben – mee te willen want dat voelen de mensen sterk aan..... Het is natuurlijk een moeilijke opgave, maar ook een grote genade voor ons; zelf te mogen verdwijnen, klein te worden en dààrdoor de genade bekomen voor het wellukken van het missioneringswerk”. Deze reactie vormt echt een uitzondering op de andere brieven. Het is een ronduit racistische uitlating, zoals we nergens anders hebben kunnen lezen, tenminste niet zo expliciet. Zusters Mechtildis heeft duidelijk moeite met het feit dat zij nu niet meer superieur is. Andere zusters verklaren de moeilijkheden niet vanuit de superioriteit van de zwarten, maar vanuit de aard van de Lulua. Niet langer de Baluba, maar de Lulua gaan nu de missies bevolken, en zij vergen een andere aanpak. Niet zozeer de onafhankelijkheid heeft daarin verandering gebracht, maar wel de rassenstrijd die de Baluba verdreven heeft.
Deze brief vormt – gelukkig – een uitzondering op de doorsnee reacties van de zusters. Als de interviewer vraagt of zuster Mechtildis een concreet voorbeeld kan geven van de gewijzigde houding, antwoordt ze: “Ja, wij moeten met hen praten op voet van gelijkheid; luisteren naar hun lief en leed’. Voor de onafhankelijkheid werd er dus blijkbaar niet op voet van gelijkheid samengewerkt. Die indruk heb ik evenwel niet gekregen uit de brieven. De zusters werken samen met zwarte zusters, verpleegsters en monitrices. Misschien was die samenwerking niet op volledige gelijkheid gebaseerd, maar over racisme is toch ook niets terug te vinden. Kortom, het verhaal van zuster Mechtildis is echt een uitzondering, tenzij de overige brieven liegen natuurlijk. Ik besef wel degelijk dat ik mij op een eenzijdige bron baseer, en dat de zusters wellicht niet openlijk neerschrijven dat ze de zwarte bevolking minderwaardig vinden. Toch lijkt het mij onwaarschijnlijk dat ze zich nergens zouden laten betrappen op racisme. Eén brief op misschien vijfhonderd heeft het over de blanke superioriteit, en ik ga ervan uit dat dit een uitzondering is. Opmerkelijk is wel een brief uit Hemptinne waarin verteld wordt dat de zusters door het fiere karakter van de Lulua gaan inzien dat de Kongolezen wel degelijk Afrikanen zijn. En die zitten niet meteen te wachten om Europeaan te worden. Niet zozeer door de onafhankelijkheid, maar wel door het temperament van de Lulua gaan zij inzien dat er afstand moet gedaan worden van de superioriteitsgedachte. Deze reactie bewijst enerzijds dat er wel degelijk ongelijkheid was. Ik probeer dat ook niet te ontkennen. Wel tracht ik aan te tonen dat er wellicht weinig of geen racisme was. De zusters zien het als een positieve zaak dat er naar gelijkwaardigheid gestreefd wordt. Met andere woorden, zowel voor als na de onafhankelijkheid wordt min of meer op voet van gelijkheid tussen blank en zwart omgegaan. Hier en daar beklagen de zusters zich over het feit dat zwarten nu de leiding krijgen, maar ze leggen er zich al gauw bij neer, en gaan geen uitspraken doen over de superioriteit van de blanken.
De jaren rond de onafhankelijkheid zijn bijzonder boeiend. Lezen we algemene literatuur, dan merken we dat de blanken bijzonder veel te lijden hebben gehad. Ook de missionarissen hebben geleden onder het geweld en zijn moeten vluchten. Overal werd geplunderd, gemoord, verkracht. Dit is althans wat de literatuur ons leert. Ik wil me hier vast en zeker niet uitspreken over de juistheid daarvan. Wel heb ik gemerkt dat de ervaringen van de Zusters van Liefde enigszins genuanceerder zijn. Zij zijn inderdaad geconfronteerd met antiblanke reacties, maar slechts sporadisch. Er zijn effectief missionarissen lastig gevallen, soms zelfs gedood, maar de zusters zijn daar grotendeels van gespaard gebleven. Ze hebben het er zonder al te veel kleerscheuren vanaf gebracht. Bovendien hebben de zusters een sterk relativeringsvermogen, vermoedelijk uit zelfbescherming. Ik wil nog eens de voornaamste oorzaken van deze ‘alternatieve’ ervaringen van de zusters opsommen. Vooreerst is het niet zozeer de onafhankelijkheid die de chaos in Kongo veroorzaakt, maar wel de strijd tussen Baluba en Lulua. De zusters worden daar wel onrechtstreeks mee geconfronteerd, maar moesten zich niet persoonlijk bedreigd voelen. Ten tweede zijn de zusters vrij populair in de kolonie, voornamelijk omwille van hun activiteiten. De mensen hebben hen broodnodig, en doen er dan ook alles voor om de zusters in hun missie te houden. Tot slot hebben de zusters zich weinig met de politiek ingelaten, en op die manier hebben ze dus ook geen grote politieke vijanden. De gebeurtenissen in Lusambo vormen ook hier weer een uitzondering. Geheel neutraal zijn zij niet, het is bijvoorbeeld geweten dat zij Lumumba geenszins steunen. Toch worden zij om politieke redenen niet lastig gevallen. Wel worden zij soms het slachtoffer van muiters, maar ook dan voelen de zusters zich niet persoonlijk bedreigd. Dit alles, gepaard met een sterk relativeringsvermogen en een ongebreideld vertrouwen in het geloof maken dat de zusters deze tien jaar rond de onafhankelijkheid op een aparte manier beleefd hebben. Feiten waar de literatuur bijzonder veel aandacht aan besteedt, worden door de zusters amper vermeld, en andersom. Verhalen in de aard van plunderingen of erger zijn de zusters niet echt overkomen. In deze verhandeling ben ik nogmaals bevestigd in het feit dat het gebruik van verschillende bronnen ook uiteenlopende inzichten geeft. Niets mag zonder meer aangenomen worden, en historische kritiek blijft de sleutel tot gefundeerde inzichten.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[403] GA Zusters van Liefde J.M., 7.6.2.2.: Cor Unum juni 1965, Zr.Mechtildis, Kasi, pp.28-34