Het ambacht van de zilversmeden te Kortrijk in de tweede helft van de 18de eeuw. (Valerie Vanhoutte)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I HET RELIGIEUZE, POLITIEK-MILITAIRE, FINANCIËLE EN GERECHTELIJKE LEVEN VAN HET KORTRIJKSE AMBACHT VAN DE ZILVERSMEDEN

HOOFDSTUK 3: DE POLITIEK VAN HET AMBACHT VAN DE ZILVERSMEDEN

3.1 Inleiding

In het totaal werden er zes ordonnanties uitgevaardigd in Vlaanderen met betrekking tot de goud-en zilversmeden:

1)      De ordonnantie van 8 mei 1515

2)      De ordonnantie van 13 april 1551

3)      De ordonnantie van 20 oktober 1608

4)      De ordonnantie van 14 april 1612

5)      De ordonnantie van 24 juli 1688

6)      De ordonnantie van 19 september 1749

Deze ordonnanties bevatten de wetten die door alle ingezetenen van de ambachten van de zilver-en goudsmeden moesten nageleefd worden. Het merendeel van de ordonnanties behandelen de richtlijnen inzake de verkoop en de aanmaak van zilveren of gouden voorwerpen. Deze richtlijnen wijzigen in de loop van de tijd zelden, maar de boetes, die betaald moeten worden bij een overtreding van de richtlijnen in de ordonnanties, nemen wel toe. Dit is te verklaren uit het feit dat ondanks de uitdrukkelijke vraag om de ordonnanties na te leven, er nog vele misbruiken blijven bestaan. Men tracht dus de edelsmeden tot gehoorzaamheid te manen door de boetes te verhogen. Pas vanaf de ordonnantie van 24 juli 1688 wordt er meer aandacht geschonken aan de zilversmeden zelf: hun eed, hun balans, hun aantal, … .

Naast deze zes algemene ordonnanties verschenen er een aantal keuren waarin de organisatie van het ambacht van de zilversmeden te Kortrijk in het bijzonder, werd uit de doeken gedaan. Deze keuren verschenen achtereenvolgens op 3 oktober 1650[1], op 8 november 1748[2] en op 15 september 1768[3]. De keuren van 1650 en 1748 behandelen de algemene organisatie zoals de regelingen omtrent het dekenschap, het meesterschap, de leerlingenbegeleiding, het leergeld, het meestergeld, … . Deze keuren werden dan ook uitvoerig besproken bij de bestudering van de zilversmeden en hun plaats in de hiërarchie van het ambacht[4]. De keure van 1768 werd opgemaakt naar aanleiding van een enquête, die gehouden werd door de dekens van het ambacht. De ordonnantie staat volledig in het teken van de richtlijnen omtrent de aanwerving en het onderhoud van leerlingen in het ambacht[5].

3.2 De ordonnantie van 8 mei 1515[6]

In 1515 behoorden de Kortrijkse zilversmeden nog tot het ambacht van de zilversmeden van Gent. Deze ordonnantie kwam er naar aanleiding van verschillende klachten over fraude bij de aanmaak van zilverwerk in Vlaanderen. Naast Gent, waren ook Ieper en Brugge gekend voor deze misbruiken:

1)   Men verguldde of verzilverde kerkstukken of andere voorwerpen uit koper of  “latoene” en verkocht deze voor een prijs als waren het zilveren of gouden voorwerpen.

2)   Verder plaatsten de zilversmeden, zowel in die 3 grote steden als in de kleinere, hun merkteken niet op deze voorwerpen. Indien een voorwerp niet voldeed aan de normen kon zo moeilijk achterhaald worden wie de meester en de schuldige was en kon er geen straf uitgesproken worden.

Naar aanleiding van deze misbruiken werd er beslist om een aantal regels op te stellen waaraan elke zilver-of goudsmid van Gent, Brugge, Ieper, Rijsel en Doornik zich moest houden om dergelijke wantoestanden te vermijden. In het totaal werden er negen artikels opgenomen in de ordonnantie, zijnde:

1)   Verbod op verzilveren of vergulden van koperen en latoenen voorwerpen.

2)   Verbod op de verkoop van vergulde of verzilverde voorwerpen zonder de koper ervan op de hoogte te brengen op boete van 20 pond parisis[7].

3)   Het goud dat gebruikt wordt door de goudsmeden moet van goed allooi zijn, met name 19 karaat. Het edelmetaal moet trouwens eerst officieel goedgekeurd worden. De edelsmid moet de hoeveelheden edelmetaal gebruiken die zijn opdrachtgever heeft geëist. Indien de edelsmid echter knoeit met de hoeveelheden of met de waarde, wacht hem een boete van 3 pond parisis en moet hij zijn fout rechtzetten onder toezicht van de afgevaardigden van de Raad van Vlaanderen.

4)   De edelsmeden zijn verplicht zilver van 11 penningen en 8 greinen te gebruiken om voorwerpen  te maken.

5)   Handelaars, juweliers, tafeliers en wisselaars die zich ook bezighouden met de aankoop en verkoop van gouden en zilveren voorwerpen, moeten zich ook houden aan de voornoemde regels.

6)   Elke meester is verplicht zijn merkteken samen met zijn naam en toenaam te registreren. Op die manier kon men overtreders van deze ordonnantie beter opsporen.

7)   Diegenen die het goud en het zilver moeten waarderen, worden verplicht een eed af te leggen en hun werk goeder trouw uit te voeren.

8)   De dekens en gezworenen krijgen de toestemming om het ambacht waartoe zij behoren te controleren om eventuele fraude op te sporen. Overtreders van de ordonnantie mogen zij samen met de wethouders van de stad aanhouden en straffen.

9)   De totale som van de boeten wordt verdeeld onder de overheid (Raad van Vlaanderen), de stad en de aanklager.

Deze ordonnantie werd opgesteld op 8 mei 1515 te Brugge door Dhr. Hanneton, vertegenwoordiger van de vorst Karel V in de Raad van Vlaanderen. De president en leden van de Raad van Vlaanderen; de gouverneur van Rijsel, Douwaai en Orchies; de soeverein-baljuw van Vlaanderen; de baljuw van Gent, van Brugge, van Ieper en van het Brugse Vrije; enkele rechters en officieren waren aanwezig wanneer deze ordonnantie werd uitgeroepen en gepubliceerd.

3.3 De ordonnantie van 13 april 1551[8]

Blijkbaar werd de ordonnantie van 1515 zelden nageleefd, want ook deze ordonnantie is een reactie op de misbruiken binnen het ambacht van de edelsmeden. Verschillende goud-en zilversmeden verguldden of verzilverden nog steeds voorwerpen uit koper of ander metaal en verkochten deze voorwerpen veel te duur. Ook de edelstenen die de edelsmeden gebruikten in verschillende juwelen en siervoorwerpen waren niet altijd van het juiste allooi zodat menig koper werd bedrogen. Om deze praktijken aan banden te leggen werd er een nieuwe ordonnantie opgesteld met 23 artikelen:

1)  Een verbod op de aanmaak, verkoop of ruil van koperen of metalen voorwerpen die verguld of verzilverd zijn. Deze goederen werden verbeurd verklaard en men werd voor de wethouders van de stad gedaagd.

2)  Zilveren voorwerpen mogen alleen verguld worden met goud en met geen enkel ander metaal. Dezelfde straf als hierboven staat een overtreder van dit verbod te wachten.

3)  Enkel goud van meer dan 22 karaat mag bewerkt en verhandeld worden[9]. De waarde van het goud wordt bepaald door de dekens en de gezworenen van het ambacht. Indien er een voorwerp was gemaakt uit goud minder dan 22 karaat, mogen de dekens en de gezworenen het voorwerp stuk slaan en kunnen zij een boete eisen.

4)  Ook het zilver dat verwerkt wordt in allerlei voorwerpen moet van goed allooi zijn: grote voorwerpen in zilver van 11 penningen en 8 greinen en kleinere voorwerpen in zilver van 11 penningen en 4 greinen[10]. Indien een zilversmid een voorwerp heeft gemaakt uit  zilver van mindere kwaliteit, mogen de dekens en de gezworenen het voorwerp stukslaan.

5)  Edelsmeden mogen geen wit kristal, amethist,  topaas of glasparels gebruiken in ringen om ze te verkopen als diamanten. Een edelsmid die dat toch waagt, wordt twee jaar uit zijn ambt ontslagen en wordt voor de rechter gedaagd.

6)   Het verbod op de verkoop van deze nepdiamanten in Vlaanderen en in het buitenland.

7)    Het verbod op het bijwerken van robijnen, saffieren, diamanten, … met verf om die mooier te maken.

8)   De zilver-en goudsmeden moeten binnen hun eigen stad of gemeente werken. Ze kunnen er  een winkel openhouden die zij met een uithangbord moeten aanduiden.  Indien men geen uithangbord plaatst, moet men een boete van tien gouden realen betalen.

9)  Op elk voorwerp, dat een edelsmid maakt, moet het teken van de stad, stedelijke wapen en de gekroonde C[11], en het meesterteken aangebracht worden. Daarnaast moet het voorwerp gekeurd worden door de dekens en de gezworenen van het ambacht vooraleer de edelsmid het voorwerp kan verkopen.

10) Elk meesterteken moet met naam en toenaam geregistreerd worden op een koperen plaatje bij de dekens en gezworenen van het ambacht op straffe van 3 gouden realen.

11) Edelsmeden die zich ver van de stad vestigen, worden gecontroleerd door de dekens en de gezworenen van het ambacht van de edelsmeden van de dichtstbijzijnde stad. Daarenboven is de edelsmid onderhevig aan de rechten, plichten en privilegies van deze stad, ook al woont hij op het platteland. Dit ook op straffe van een proces en een boete van 3 gouden realen.

12) Een edelsmid mag zijn meesterteken nooit uitlenen aan een andere edelsmid op straffe van drie gouden realen.

13) Een edelsmid die zich als vreemdeling wil vestigen in een stad om daar zijn praktijk verder te zetten, wordt beschouwd als een vrije meester en moet voldoen aan verschillende voorwaarden. Een vrije meester moet een bewijs leveren van goede zeden en goed gedrag. Bovendien moet hij zijn leertijd en meesterproef afgelegd hebben en hierbij een certificaat afleveren bij de dekens en gezworenen van het ambacht.

14) Edelmetaal moet gewogen worden met officiële gewichten. Het gebruik van andere gewichten wordt niet getolereerd en wordt bestraft met een boete van tien gouden realen[12].

15) Elke meester moet zijn zilveren of gouden voorwerpen zes dagen lang tentoonstellen in de etalage van zijn winkel vooraleer ze verkocht kunnen worden[13]. Op die manier kan de meester bewijzen dat deze voorwerpen niet gestolen zijn.

16) Zilverwerken en gouden voorwerpen mogen enkel in de winkels van de meesters verhandeld worden.

17) De dekens en de gezworenen moeten minstens tweemaal per jaar op bezoek gaan bij alle meesters van het ambacht om de naleving van de ordonnantie te controleren[14].

18) Deze “visitatie” moeten minstens tweemaal per jaar doorgaan in alle plaatsen waar zilveren of gouden voorwerpen worden gemaakt en verhandeld. Bovendien hebben de dekens en de gezworenen de toestemming om alle geheime kisten en koffers onder toezicht van afgevaardigden van de overheid te openen indien de meester verdacht wordt van gesjoemel.

19) De dekens en de gezworenen moeten de wetsovertredingen in het openbaar brengen, de boetes innen en de confiscaties uitvoeren.

20) Bij een confiscatie wordt een derde van de opbrengst van de goederen overgedragen aan de Raad van Vlaanderen, een derde aan de afgevaardigden van de Raad van Vlaanderen en een derde aan de dekens en de gezworenen van het ambacht.

21) Indien de dekens en de gezworenen moeilijkheden ondervinden tijdens hun visitaties, moet dit gemeld worden aan de wethouder van de stad die hierover een maatregelen zal nemen.

22) Elk lid van het ambacht van de edelsmeden moet de naleving van deze ordonnantie zweren voor het ambacht.

23) Indien een deken of gezworene gunsten toestaat aan overtreders, zal hij ontslagen worden uit zijn functie als deken of gezworene.

Deze ordonnantie werd opgesteld op 13 april 1551 te Brussel door Dhr. Verreyken, vertegenwoordiger van keizer Karel V in de Raad van Vlaanderen. Toen deze ordonnantie werd uitgeroepen en gepubliceerd, waren volgende personen aanwezig: de president en leden van de Geheime en de Grote Raad; de kanselier en leden van de Raad van Brabant; de stadhouder, president en leden van de Raad van Luxemburg; de stadhouder, president en leden van de Raad van Gelderland; de stadhouder van Limburg, Daelgem en Valckenburg; de gouverneur, president en leden van de Raad van Vlaanderen en Artois; de groot-baljuw van Henegouwen; de stadhouder, president en leden van de Raad van Holland; de stadhouder, president en leden van de Raad van Namen; de stadhouder, president en leden van de Raad van Vriesland; de stadhouder, president en leden van de Raad van Utrecht; de stadhouder van Yssel en Groeningen; de gouverneur van Rijsel, Douwaai en Orchies; de provoost van Valenciennes; de baljuw van Doornik; rentmeesters van zeeland; de schout van Mechelen, enkele stadhouders, rechters en officieren.

3.4 De ordonnantie van 20 oktober 1608[15]

Deze ordonnantie werd opgesteld door de Geheime Raad en de Raad van Financiën van de Landen Herwaartsover omdat de vorige ordonnantie van 1551 zelden werd nageleefd en door velen reeds vergeten was. Er werd geknoeid met goud en zilver van minder goede kwaliteit, met merktekens, valse edelstenen en vergulde of verzilverde koperdraad.  De leden van beide raden hoopten dat deze ordonnantie eindelijk eens nageleefd zou worden en geen verdere aanmaningen nodig zouden zijn.

1)   Verbod op de productie en de verkoop van verzilverde of vergulde voorwerpen op straffe van een boete van 25.0.0, het voorwerp wordt kapotgeslagen en er volgt een eventueel proces.

2)   Verbod op het gebruik en de verkoop van goud van mindere kwaliteit en het gebruik van een samensmelting van goud en een zwaar metaal om het gewicht te verhogen. Verbod op het gebruik en de verkoop van verguld zilverwerk en het versmelten van zilver met kwikzilver. Indien men zich toch schuldig maakt aan deze praktijken, worden deze voorwerpen vernietigd en moet men voor de “Generale Munte” verschijnen.

3)   Men is verplicht om goud te gebruiken van 21,5 tot 22 karaat op straffe van vernietiging van het voorwerp en een proces.

4)   Men is verplicht om zilver te gebruiken van elf penningen en acht greinen op straffe van de vernietiging van het voorwerp en een proces. Deze en andere misbruiken ( zoals het ontbreken van een officieel merkteken op zilverwerk of op de naald waarmee de zilver-en goudsmeden werken)  zullen opgespoord worden tijdens de visitaties van de dekens en de gezworenen.

5)   Enkel diamanten mogen verwerkt worden in gouden voorwerpen en geen witte saffieren, kristal, … op straffe van de vernietiging van het voorwerp en een tweejaarlijkse verbanning uit het ambacht[16].

6)   Verbod op het gebruik en de verkoop van valse edelstenen op straffe van een boete van 25.0.0, het voorwerp wordt kapotgeslagen en er volgt eventueel een proces. De kopers van deze edelstenen mogen hun geld terugeisen zonder dat de verkoper zich kan verzetten.

7)   Verbod op het bijwerken van edelstenen met kleurstoffen op straffe van een boete van 25.0.0, verbeurdverklaring van het voorwerp en eventueel een proces.

8)   Elke zilversmid moet zich binnen de stad vestigen en een uithangbord plaatsen voor zijn huis op straffe van 25.0.0 en een proces.

9)   Elke meester moet zijn eigen merkteken hebben en het plaatsen op elk voorwerp dat hij gemaakt heeft. Indien dat niet gebeurt, worden al die voorwerpen verbeurd verklaard. Indien de deken  of de gezworenen deze fout niet hebben opgemerkt, worden deze voorwerpen kapot geslagen en moeten naast de edelsmid in kwestie, ook de deken of de gezworenen een bedrag betalen.

10)  Het meesterteken moet eerst ingediend en gekeurd worden door de dekens van het ambacht op straffe van 15.0.0 en verbeurdverklaring van de voorwerpen die de edelsmid reeds gemaakt heeft.

11)  Indien er in de stad of het dorp van de edelsmid geen dekens of gezworenen zijn, moet hij zijn meesterteken opsturen en laten keuren door de dekens en de gezworenen van de dichtstbijzijnde stad. Deze edelsmid is terzelfder tijd ook onderworpen aan de statuten en de gewoontes van het ambacht van deze dekens en gezworenen.

12)  Het is verboden om zijn meesterteken uit te lenen aan een andere meester, op straffe van een boete van 15.0.0.

13)  Indien een vreemdeling vrije meester wil worden van een ambacht, moet hij een bewijs van goed gedrag en goede zeden en een certificatie van zijn leertijd kunnen voorleggen aan de dekens en de gezworenen van het ambacht.

14)  Verbod op het gebruik van andere gewichten dan de officiële gewichten van de ijkmeester van de “Generale Munte” bij het wegen van edelmetaal op balansen en weegschalen op straffe van een gepaste boete. Bovendien moet elke meester bij de verkoop van een voorwerp een certificatie ondertekenen om de echtheid en het officieel karakter van het voorwerp te garanderen aan de koper. De koper krijgt daarna 10 dagen om het product terug te geven, indien hij twijfelt aan één van de kwaliteiten.

15)  Een meester wordt verplicht om een voorwerp gedurende drie dagen in zijn etalage uit te stallen, om zo gestolen voorwerpen op het spoor te komen.

16)  De voorwerpen mogen enkel verkocht worden in de winkel van de meester en nergens elders op straffe van een boete van 25.0.0 en verbeurdverklaring van het voorwerp. Indien de voorwerpen van mindere kwaliteit zijn, mogen ze kapotgeslagen worden.

17)  De dekens en gezworenen mogen alle voorwerpen, gemaakt en verkocht door de edelsmeden, en hun werkmateriaal (balansen, gewichten en naalden) inspecteren.

18)  Deze visitaties gebeuren tweemaal per jaar en bij dubieuze gevallen zo vaak als het nodig is. Indien iemand zo’n visitatie weigert, moet hij een boete van 25.0.0 betalen.

19)  Indien de dekens en de gezworenen fraude op het spoor komen, moeten zij dit overbrengen aan de plaatselijke overheid in een inventaris.

20)  De opbrengsten van de boetes en de verbeurdverklaringen worden verdeeld onder de Geheime Raad en de Raad van Financiën, de stad en de dekens en de gezworenen van het ambacht. Indien de beschuldigde de boete niet kan betalen, wordt hij gestraft of gegeseld.

21)  Indien iemand de dekens en de gezworenen tijdens hun visitatie lastigvalt, moet hij een boete betalen.

22)  De dekens en de gezworenen moeten een eed afleggen waarin ze beloven de regels van het ambacht na te leven. Daarna moeten zij de eed afnemen van alle edelsmeden van het ambacht. Indien een edelsmid dit weigert, mag hij zijn beroep niet uitoefenen.

23)  Indien een deken of gezworene fraude bewust negeert,  wordt hij ook gestraft.

24)  Opdat deze ordonnantie zou nageleefd worden, leggen de meesters van de “Generale Munte” jaarlijks een bezoek af bij alle ambachten van het land. Indien nodig bezoeken zij ook de winkels en huizen van de meesters.

Deze ordonnantie werd opgesteld op  20 oktober 1608 te Brussel door Dhr. Verreyken, vertegenwoordiger van hertog Albrecht en Isabella in de Grote Raad. Toen deze ordonnantie werd uitgeroepen en gepubliceerd waren aanwezig: de president en leden van de Geheime en de Grote Raad; de kanselier en leden van de Raad van Brabant; de stadhouder, gouverneur, president en leden van de Raad van Luxemburg; de stadhouder, kanselier en leden van de Raad van Gelderland; de gouverneur van Limburg, Daelgem en Valckenburg;  de president en  leden van de Raad van Vlaanderen en Artois; de groot-baljuw van Henegouwen; de gouverneur, president en leden van de Raad van Bergen;  de stadhouder, president en leden van de Raad van Holland; de stadhouder, president en leden van de Raad van Namen; de stadhouder, president en leden van de Raad van Vriesland; de stadhouder, president en leden van de Raad van Utrecht; de stadhouder van Yssel en Groeningen; de gouverneur van Rijsel, Douwaai en Orchies; de provoost van Valenciennes; baljuw van Doornik; de rentmeesters van zeeland; de schout van Mechelen, enkele stadshouders, rechters en officieren.

Daarnaast werden nog een aantal regels vermeld in verband met de toepassing van deze ordonnantie:

1)   Elke zilver-of goudsmid moet zich houden aan de ordonnantie van 20 oktober 1608.

2)   Enkel de dekens en de gezworenen mogen zich bezighouden met het toezicht op de naleving van de ordonnantie. Zij worden voor deze nauwgezette taak vergoed door de “Generale Munte”.

3)   De fraudeurs moeten binnen de 14 dagen hun sanctie uitvoeren: boete betalen, voorwerpen vernietigen, nieuwe naalden kopen, hun merkteken registreren, … op straffe van twee dukaten.

4)   Indien de fraudeur weigert zijn schuld te betalen, wordt hem een intrest aangerekend, moet hij de onkosten van de dekens en de gezworenen betalen en moet hij zich persoonlijk verantwoorden.

5)  De zilveren en gouden voorwerpen gemaakt door een deken of een gezworene, zullen gekeurd worden door de ouderlingen van hetzelfde ambacht.

6)   Elk zilveren of gouden voorwerp mag verkocht worden indien het eerst goedgekeurd werd. Het ambacht legt de meesters een bepaald percentage op waarmee ze de verkoopprijs moeten verhogen. Deze winst gaat naar het ambacht dat dit bedrag moet afstaan aan de overheid.

7)   De dekens en de gezworenen moeten elk voorwerp tekenen met een eigen merkteken, naast het gewone merkteken.

8)   Indien er gesjoemeld werd met een arbeidsintensief voorwerp, moet het voorwerp vernietigd worden. Toch worden er uitzonderingen gemaakt en mogen deze voorwerpen wel verkocht worden, maar dan tegen een spotprijs. Op die manier trachtte men de edelsmeden  die fraude gepleegd hadden in het openbaar te bekladden.

9)   Prullen in goud en zilver, waarmee was gesjoemeld, daarentegen worden onverbiddelijk kapot gemaakt en  een amendement volgt.

10)  Er mogen geen voorwerpen worden gemaakt of verhandeld indien de dekens en de gezworenen van het ambacht niet eerst op de hoogte zijn gebracht.

11)  Een edelsmid mag geen zilveren of gouden voorwerpen aankopen vooraleer hij zeker  weet dat de voorwerpen niet gestolen zijn.

12)  Verbod op het uitlenen van het meesterteken aan een andere meester.

13)  De edelstenen moeten telkens op de juiste manier aangebracht worden op edelmetalen voorwerpen. Bovendien mag niet geknoeid worden met deze edelstenen.

14)  Elke meester is verplicht om de gewichten, maten en balansen op een correcte en rechtvaardige manier te hanteren.

15)  De uitvoering van de straffen moet in gesloten kring blijven. Indien echter de beschuldigde hervalt, worden er hardere en meer publieke maatregelen genomen.

16)  Voorwerpen gemaakt uit edelmetaal mogen niet ingevoerd worden uit het buitenland indien ze niet eerst gecontroleerd worden op fraude.

Deze aanvullingen werden gemaakt op 14 april 1612 door Albert Verreyken.

 

3.5 De ordonnantie van 24 juli 1688[17]

Als reactie op het feit dat de edelsmeden de voorgaande ordonnanties niet naleefden, werden er opnieuw maatregelen genomen. Men stelde een nieuwe ordonnantie op om de onnauwkeurigheden en de frivoliteit waaraan verschillende smeden zich schuldig maakten, te stoppen. Men verhoogde onder andere de boetes om de fraudeurs af te schrikken.

1)  Verbod op de aanmaak en verkoop van zilveren of gouden voorwerpen door niet-leden van het ambacht van de edelsmeden op straffe van een boete van 50.0.0 en de verbeurdverklaring van het voorwerp. Hierbij wordt één uitzondering toegestaan: de openbare verkoop van de inboedel van een overledene.

2)  Verbod op aanmaak en verkoop van metalen voorwerpen die verguld of verzilverd worden op straffe van 100.0.0 en de verbeurdverklaring van het voorwerp. Ook voorwerpen uit het buitenland moeten aan deze voorwaarden voldoen.

3)  Het goud dat verwerkt wordt in de voorwerpen, moet van goede kwaliteit zijn en mag niet versmolten zijn met andere zwaardere metalen van mindere kwaliteit op straffe van een boete van 50.0.0. Het zilver mag niet vermengd zijn met kwikzilver, zoals dat vroeger de gewoonte was.

4)  Het goud dat de smeden gebruiken, moet van goede kwaliteit zijn, namelijk 22 karaat, op straffe van vernieling van het voorwerp.

5) Het zilver moet ook een bepaalde waarde bevatten: 11 penningen en 8 greinen op straffe van de vernieling van het zilverwerk. Elk zilverwerk moet daarbij onderzocht worden door de dekens en de gezworenen van het ambacht. Men bestudeert daarbij het gewicht, de naald die wordt gebruikt en het merkteken. Bovendien worden de meesters verplicht om een nieuwe naald, nieuwe patronen en nieuwe proeven in huis te hebben een maand na de uitvaardiging van deze ordonnantie op straffe van een boete van 20.0.0.

6) Verbod op het slijpen en zetten van kristal en andere witte edelstenen in de plaats van diamanten op straffe van verbeurdverklaring en een proces.

7)  Verbod op aanmaak en verkoop van edelstenen waarmee gesjoemeld werd op straffe van een boete van 100.0.0 en verbeurdverklaring.

8)  Men moet de edelstenen op de juiste manier verwerken in gouden of zilveren voorwerpen. De edelstenen mogen ook niet bewerkt worden met verschillende kleurstoffen om de voorwerpen een meerwaarde te geven op straffe van een boete van 100.0.0 en verbeurdverklaring.

9)  De smeden moeten zich in de stad vestigen en een uithangbord voor hun huis plaatsen op straffe van een boete van 50.0.0[18].

10) Elk voorwerp dat gemaakt wordt door een meester van het ambacht, moet gecontroleerd en gemerkt worden door de dekens en de gezworenen. Indien de dekens of de gezworenen beslissen dat het voorwerp niet voldoet aan de regels, wordt het voorwerp vernield. Bovendien moet de meester de dekens en de gezworenen vergoeden. Men heeft als het ware medelijden met de meesters die goeder trouw naar de controleurs gingen, niet wetende dat hun zilver-of goudwerk niet van goede kwaliteit is. De voorwerpen gemaakt door de dekens en de gezworenen zelf, moeten gecontroleerd worden door andere controleurs, namelijk de ouderlingen.

11) Vooraleer een meester gebruik kan maken van zijn meesterteken, moet hij dit merkteken  laten controleren en registreren bij de dekens en de gezworenen.

12) Op het platteland waar er geen ambacht aanwezig is, moeten de meesters zich begeven naar de dichtstbijzijnde stad waar wel een ambacht is. De dekens en de gezworenen van dat ambacht moeten het meesterteken  van deze zilversmeden controleren en registreren. Bovendien zijn de zilversmeden op die manier gebonden aan de wetgeving van het ambacht in deze stad. Er wordt hierbij een overzicht gegeven van welke dorpen tot welke steden behoorden.

13)  Verbod om het meesterteken uit te lenen aan andere meesters om misbruik te vermijden op boete van 30.0.0.

14)  Om het groeiend aantal meesters te beperken, wordt er een maximum aantal meesters bepaald per stad:

15)  Indien in een ambacht vóór de uitvaardiging van deze ordonnantie het maximum aantal meesters werd overstegen, wordt dat door de vingers gezien. Het is wel verboden na de uitvaardiging nog nieuwe meesters aan te werven zolang het maximum overstegen blijft .

16)  Indien een meester sterft, mag het ambacht een nieuwe meester aanwerven. Meesterszonen krijgen hierbij voorrang op andere kandidaten. De meester moet vooraf zijn kunnen bewijzen in een meesterproef die streng beoordeeld wordt door de dekens en de gezworenen van het ambacht.

17)  De weduwen van de overleden meesters mogen de handel in zilveren en gouden voorwerpen verderzetten  in de winkel van hun overleden echtgenoot. Hierbij mogen zij beroep doen op werkgasten en het meesterteken van hun overleden man.

18)  Jaarlijks moet er een lijst opgemaakt worden waarin alle meesters en weduwen van overleden meesters worden opgenomen op straffe van 50.0.0.

19)  Verbod op het gebruik van onofficiële gewichten en weegschalen bij het wegen van edelmetaal.

20)  Bij de verkoop moet telkens een officieel document ingevuld worden, waarin de verkoper de kwaliteit van de gouden en de zilveren voorwerpen garandeert, op straffe van 6.0.0[19]. Verder wordt de prijs opgetekend om verdere wanpraktijken te vermijden. Deze officiële documenten worden volgens een vast stramien opgesteld door de dekens en de gezworenen van het ambacht en worden vervolgens lieten gedrukt.

21)  Indien een meester een voorwerp in goud of zilver aankoopt, moet hij dit laten registreren en het voorwerp gedurende 6 dagen tentoonstellen. Op die manier kunnen gestolen of vervreemde voorwerpen teruggevonden worden.

22)  De dekens en de gezworenen van het ambacht bezoeken alle plaatsen waar edelmetaal verkocht en aangekocht wordt en voeren er controle uit.

23)  Deze visitaties vinden minimum twee maal per jaar plaats. Indien er gesjoemeld is, kan het aantal visitaties oplopen tot de kwestie is opgelost.

24)  Tijdens deze visitaties mogen de dekens en de gezworenen alle kisten, geheime plaatsen en koffers openen indien er een vermoeden van fraude rijst.

25)  Wanneer men er fraude ontdekt en de goederen aanslaat, moet de magistratuur van het ambacht dit vermelden in een inventaris en de plaatselijke overheid op de hoogte brengen.

26)  De opbrengsten van de boetes en de verbeurdverklaringen worden verdeeld onder de centrale overheid, de plaatselijke overheid en de magistratuur van het ambacht. Indien de beschuldigde weigert de boete te betalen, moet er druk uitgeoefend worden op deze delikwent.

27)  Tijdens de visitaties mogen de dekens en de gezworenen niet tegengewerkt worden door de meesters, op straffe van 100.0.0.

28)  Elke deken en gezworene moet een eed afleggen voor de plaatselijke overheid.

29)  De dekens en gezworenen moeten een aantal kopieën nemen van deze ordonnantie om ze te laten circuleren binnen het ambacht. Bovendien moet elke meester een exemplaar van deze ordonnantie bezitten op straffe van 10.0.0.

30)  Indien één van de meesters weigert de eed af te leggen, mag hij zijn ambt als edelsmid niet uitoefenen.

31)  Indien de magistratuur van het ambacht een meester heeft toegelaten zonder de eedaflegging, wordt deze magistratuur beschuldigd van een overtreding.

32)  Overzicht van de juiste prijzen per ons zilver en goud.

33)  De zilversmeden moeten hun zilver en goud verkopen aan een vastgelegde prijs per ons. Daarenboven mag elke edelsmid een kleine winst aanrekenen die ook wettelijk vastgelegd wordt.

34)  Om misbruiken te vermijden, wordt er in elke stad een controleur aangesteld die in naam van Zijne Majesteit toezicht houdt en de meesterproeven zal beoordelen. Indien diens oordeel in strijd is met dat van de dekens en de gezworenen van het ambacht, zal een afgevaardigde van de “Generale Munte” ingeschakeld worden.

35)  Elk voorwerp in zilver of goud moet getekend worden met een merkteken van de provincie[20], van de stad, van de deken en van de meester. De deken moet zich een nieuw merkteken aanschaffen: in plaats van een letter, wordt een jaartal vermeld[21].

36)  Grote voorwerpen die niet voldoen aan de voorwaarden van de ordonnantie, mogen toch verkocht worden, tegen een lagere prijs weliswaar, om de meester niet al te veel schade te berokkenen.

37)  Kleinere werken met fouten mogen ook nog verkocht worden, maar enkel binnen de 10 maanden na de uitvaardiging van de ordonnantie. Daarna moeten zulke voorwerpen onverbiddelijk kapotgeslagen worden.

38)  Het is verboden om handel te drijven in waardepapieren omdat zij eventueel niet voldoende gedekt zijn door edelmetaal. Enkel een gezworen wisselaar mag zich met zulke zaken bezighouden.

39)  De ordonnantie van 20 februari 1652 moet strikt nageleefd worden om misbruiken te voorkomen.

40)  De algemene meesters van de “Generale Munte” doen jaarlijks een visitatie bij de belangrijkste steden om de naleving van de ordonnantie te controleren. Een derde van de boeten, die geïnd worden bij eventuele overtredingen, gaat naar deze visiteurs.

Deze ordonnantie werd opgesteld op  24 juli 1688 te Brussel door Dhr. L.A. de Claris, vertegenwoordiger van Zijne Majesteit Karel VI in de Grote Raad. Toen deze ordonnantie werd uitgeroepen en gepubliceerd, waren aanwezig: de president en leden van de Geheime en de Grote Raad; de kanselier en leden van de Raad van Brabant; de stadhouder, gouverneur, president en leden van de Raad van Luxemburg; de stadhouder, kanselier en leden van de Raad van Gelderland; de gouverneur van Limburg, Daelgem en Valckenburg;  de president en de leden van de Raad van Vlaanderen; de groot-baljuw van Henegouwen; de gouverneur, president en leden van de Raad van Bergen;  de stadhouder, president en leden van de Raad van Holland; de stadhouder, president en leden van de Raad van Namen; de stadhouder, de schout van Mechelen, enkele stadhouders, rechters en officieren.

3.6 De ordonnantie van 19 september 1749[22]

Ondanks  de uitdrukkelijke vraag om de voorgaande ordonnanties na te leven, waren er toch nog talrijke misbruiken binnen de verschillende ambachten in de Oostenrijkse Nederlanden. Daarom vaardigde Keizerin Maria-Theresia opnieuw een ordonnantie uit, die elke edelsmid geacht werd strikt na te leven.

1)   Niemand mag gouden of zilveren voorwerpen maken of verkopen zolang hij geen lid is van het ambacht van de edelsmeden. Indien men toch voorwerpen heeft gemaakt en verkocht, moet men een boete betalen van 50.0.0 bij voorwerpen die meer dan 100.0.0 hebben opgebracht en hebben 25.0.0 bij voorwerpen die minder dan 100.0.0 hebben opgebracht.

2)   Een uitzondering op het voorgaande verbod[23] is de verkoop van zilver-of goudwerk bij een openbare verkoop.

3)   Ook kleinere zilveren of gouden voorwerpen zoals messen, vorken, doosjes, … mogen verkocht en gemaakt worden door niet-leden van het ambacht.

4)   Zilveren zakhorloges mogen ook verkocht worden door de horlogemakers en marktkramers indien ze gecontroleerd zijn en voorzien zijn van een merkteken.

5)   Ook zilveren  of gouden kleinigheden mogen verkocht of aangemaakt worden door niet-leden.

6)   Indien de marktkramer of de horlogemaker een zakhorloge willen verkopen dat niet gekeurd werd, wordt het horloge verbeurdverklaard.

7)   Indien de magistratuur van het ambacht een illegale aanmaak en verkoop van edelmetalen voorwerpen tijdens haar visitaties op het spoor komt, mag zij deze voorwerpen aanslaan.

8)   Zelfs als deze voorwerpen voldoen aan alle voorwaarden gesteld in de ordonnanties, blijven de voorwerpen geconfisqueerd omdat ze door niet-leden zijn gemaakt of verkocht.

9)   Marktkramers moeten al hun zilveren of gouden voorwerpen verkopen binnen de zes weken na de uitvaardiging van deze ordonnantie. Daarenboven moeten zij een lijst opstellen van al deze voorwerpen binnen de acht dagen.

10)  De prijs van alle edelmetalen voorwerpen moet aangepast worden aan de huidige ordonnantie en de voorwerpen moeten voldoen aan de voorwaarden van de vorige ordonnanties.

11)  Het goud waarmee voorwerpen worden gemaakt moet van goede kwaliteit zijn, namelijk 22 karaat goud.

12)  Kleinere gouden voorwerpen moeten een waarde van 21 karaat hebben op straffe van verbeurdverklaring.

13)  Indien men een edelsmid opnieuw betrapt op het gebruik van goud van mindere kwaliteit, volgt er een proces.

14)  Het zilver waarmee men voorwerpen maakt, moet ook van goed allooi zijn: 11 penningen en 8 greinen.

15)  Kleine zilveren voorwerpen worden gemaakt uit zilver met een waarde van 11 penningen en 4 greinen.

16)  Indien men meerdere keren betrapt wordt op het gebruik van zilver van mindere kwaliteit, wordt een proces opgestart.

17)  De dekens en de gezworenen van het ambacht hebben de taak om voorwerpen gemaakt uit minderwaardig edelmetaal op te sporen.

18)  Binnen de maand moet elke meester zich een nieuwe naald, nieuwe proeven en nieuwe patronen aanschaffen op straffe van  20.0.0.

19)  Elke meester moet zich verder ook nog een nieuw meesterteken aanschaffen en elk nieuw werk daarmee merken en laten controleren door de magistratuur van het ambacht.

20)  Indien men de voorgaande maatregel niet naleeft, zal men gestraft worden.

21)  Indien een edelsmid zelf een voorwerp in edelmetaal naar het ambacht brengt om te laten keuren door de magistratuur, zal dit voorwerp vernietigd worden indien blijkt dat het niet voldoet aan de voorwaarden in de ordonnantie.

22)  De voorwerpen gemaakt door de dekens en de gezworenen zullen gekeurd worden door de ouderlingen van het ambacht.

23)  Indien de controleurs een voorwerp goedgekeurd hebben dat niet voldoet aan de voorwaarden, moeten zij ook een boete betalen.

24)  Alle nieuwe meestertekens moeten geregistreerd worden op een koperen plaatje bij de magistratuur van het ambacht op straffe van 30.0.0.

25)  De voorwerpen mogen enkel gekeurd worden door de dekens en de gezworenen van het ambacht waartoe de meester behoort.

26)  Edelsmeden die buiten de stad wonen moeten zich voor de keuring van hun werken begeven naar de dichtstbijzijnde stad waar een ambacht gevestigd is. Zij zullen dan ook gebonden zijn aan de regels van dit ambacht.

27)  Verbod op het uitlenen van een meesterteken aan een andere meester.

28)  Verbod om andere meesters uit te buiten en hen te dwingen voorwerpen te maken op naam van de uitbuiter.

29)  Verbod op het gebruik van niet-officiële gewichten bij het wegen van edelmetaal.

30)  Verbod op het gebruik van niet-officiële balansen bij het wegen van edelmetaal.

31)  Op fraude bij het wegen van edelmetaal staat een boete van 100.0.0.    

32)  Idem

33)  Bij de verkoop van een voorwerp in edelmetaal, moet telkens een officieel document opgesteld worden, waarin de meester de kwaliteit van zijn werkstuk garandeert en alle gegevens optekent van de verkoop.

34)  De dekens en gezworenen van het ambacht moeten zulke officiële documenten laten drukken.

35)  Jaarlijks moeten de dekens en de gezworenen van het ambacht de gewichten bij de meesters thuis controleren.

36)  Tijdens hun visitaties mogen de dekens en de gezworenen kisten, kasten, … openen onder het toezicht van een wethouder.

37)  Indien de visiteurs fraude op het spoor komen, mogen zij alle goederen aanslaan, mits zij eerst een inventaris opstellen voor de wethouder van de stad.

38)  De totale som van boetes moet verdeeld worden onder de overheid, de dekens en de wethouder.

39)  Indien een meester zijn boete niet kan betalen, wordt er een andere straf opgelegd.

40)  Indien de dekens en de gezworenen hinder ondervinden bij hun visitatie door een meester, kan deze laatste ook gesanctioneerd worden.

41)  De boetes moeten betaald worden vóór een proces wordt aangespannen.

42)  Elke deken of gezworene moet een eed afleggen voor de plaatselijke overheid.

43)  De magistratuur van het ambacht moet deze ordonnantie laten kopiëren en verspreiden onder het ambacht. Verder zullen zij de eed moeten afnemen van alle leden van het ambacht.

44)  Wie niet in het bezit is van een exemplaar van deze ordonnantie, moet een boete van 10.0.0 betalen.

45)  De dekens moeten een dubbel van deze ordonnantie bezorgen aan de procureur-generaal van de provincie op straffe van 300.0.0.

46)  Indien een meester weigert de eed af te leggen bij de magistratuur van het ambacht, mag hij zijn ambt als edelsmid niet uitoefenen.

47)  Indien een deken of gezworene fraude negeert, zal hij gestraft worden.

48)  Verbod om gouden of zilveren voorwerpen te verkopen tegen een niet-officiële prijs. Gouden voorwerpen moeten verkocht worden tegen 42.7.0 per ons en zilver tegen 59,5 stuivers wisselgeld  per ons.

49)  De meesters mogen een kleine winst toevoegen aan de officiële prijs.

50)  Elk voorwerp moet gemerkt zijn met het meesterteken en het merkteken van de deken, dat het jaartal moet vermelden.

51)  De zilveren voorwerpen die niet goedgekeurd zijn door het ambacht, mogen toch verkocht worden, tegen een lagere prijs weliswaar, opdat de meester niet te veel schade zou lijden. Grotere zilveren voorwerpen moeten verkocht worden tegen een prijs van 56 stuivers wisselgeld per ons.

52)  Kleinere zilveren voorwerpen moeten verkocht worden tegen 48 stuivers wisselgeld en 36 myten per ons.

53)  Indien de fraude echter te groot is, mogen de voorwerpen niet worden verkocht en moet men een boete van 100.0.0 betalen.

54)  Kleinere zilveren voorwerpen die voldoen aan alle voorwaarden, mogen ook verkocht worden aan 56 stuivers wisselgeld per ons.

55)  Gouden voorwerpen die slechts een waarde van 20 karaat hebben, mogen toch verkocht worden tegen 39.12.0.

56)  Gouden voorwerpen met een waarde van minder dan 20 karaat moeten geconfisqueerd worden.

57)  Voorwerpen die niet voldoen aan de voorwaarden in de ordonnantie en die vóór de uitvaardiging van de ordonnantie werden aangemaakt, mogen verkocht worden indien ze binnen één maand gekeurd worden.

58)  Verbod op de verkoop en aankoop van papiergeld.

59)  Enkel de gezworen wisselaars houden zich bezig met de aankoop en de verkoop van “gebillioneerde munten of speciën” op straffe van 200.0.0. De gezworen wisselaars zijn de enigen die dan ook een uithangbord met de afbeelding van het keizerlijke wapen en het Bourgondisch kruis mogen hebben.

Deze ordonnantie werd opgesteld op  19 september 1749 te Brussel door Dhr. P.F.L. Penneman, vertegenwoordiger van Keizerin Maria-Theresia in de Grote Raad. Toen deze ordonnantie werd uitgeroepen en gepubliceerd waren aanwezig: de president en leden van de Geheime en de Grote Raad; de kanselier en leden van de Raad van Brabant; de stadhouder, gouverneur, president en de leden van de Raad van Luxemburg; de stadhouder, kanselier en leden van de Raad van Gelderland; de gouverneur van Limburg, Daelgem en Valckenburg;  de president en de leden van de Raad van Vlaanderen; de groot-baljuw van Henegouwen, gouverneur, president en leden van de Raad van Bergen; de stadhouder, president en leden van de Raad van Holland; de stadhouder, president en leden van de Raad van Namen; de groot-baljuw van Doornik en omstreken; de schout van Mechelen,  enkele stadhouders, rechters en officieren.

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 


[1] Zie bijlage 1.3.6

DE BRABANDERE, P. De Kortrijkse edelsmeedkunst (Verhandelingen uitgegeven door de Leiegouw). Kortrijk, 1979, 302-306.

[2] Zie bijlage 1.3.7

DE BRABANDERE, P. De Kortrijkse edelsmeedkunst (Verhandelingen uitgegeven door de Leiegouw). Kortrijk, 1979, 302-306.

[3] Zie bijlage 1.3.8

DE BRABANDERE, P. De Kortrijkse edelsmeedkunst (Verhandelingen uitgegeven door de Leiegouw). Kortrijk, 1979, 307-309.

[4] Cfr. Infra, 102-130.

[5] Deze ordonnantie zal dan ook uitvoerig besproken worden bij de studie van de leerlingen van het ambacht in het tweede deel: prosopografie.

Cfr. Infra 110.

[6] Zie bijlage 1.3.1

Placcaert-boeck van Vlaenderen, I (1639) 594-598.

[7] DE BRABANDERE P. De Kortrijkse edelsmeedkunst (Verhandelingen uitgeg. dr. de Leiegouw). Kortrijk,1979, 47.

[8] Zie bijlage 1.3.2

    Placcaert-boeck van Vlaenderen, I (1639) 802-807.

[9] DE BRABANDERE P. De Kortrijkse edelsmeedkunst (Verhandelingen uitgeg. dr. de Leiegouw). Kortrijk,1979, 48.

[10] Ibidem, 48.

[11] Ibidem, 35.

 

[12] Ibidem, 47.

[13] Ibidem, 47.

[14] Ibidem, 32.

[15] Zie bijlage 1.3.3

Placcaert-boeck van Vlaenderen, II.2 (1629) 445-460.

[16] DE BRABANDERE P. De Kortrijkse edelsmeedkunst (Verhandelingen uitgeg. dr. de Leiegouw). Kortrijk,1979, 49.

 

[17] Zie bijlage 1.3.4

     Placcaert-boeck van Vlaenderen, IV.2 (1740) 1272-1293.

[18] Ibidem, 47.

[19] Ibidem, 47.

[20] DE BRABANDERE P. De Kortrijkse edelsmeedkunst (Verhandelingen uitgeg. dr. de Leiegouw). Kortrijk,1979, 36.

[21] Ibidem, 37.

[22] Zie bijlage 1.3.5

Placcaert-boeck van Vlaenderen, V.1 (1763) 270-287.

[23] DE BRABANDERE P. De Kortrijkse edelsmeedkunst (Verhandelingen uitgeg. dr. de Leiegouw). Kortrijk,1979, 50.