Het ambacht van de zilversmeden te Kortrijk in de tweede helft van de 18de eeuw. (Valerie Vanhoutte)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL I HET RELIGIEUZE, POLITIEK-MILITAIRE, FINANCIËLE EN GERECHTELIJKE LEVEN VAN HET KORTRIJKSE AMBACHT VAN DE ZILVERSMEDEN

 

HOOFDSTUK 1: DE PLAATS VAN HET AMBACHT IN HET RELIGIEUZE LEVEN

1.3 De religieuze aangelegenheden binnen het ambacht

1.3.1 De herdenkingsmissen ter ere van de overleden meesters

Vaak werden de overleden meesters en hun echtgenotes herdacht in een zielenmis. Het ambacht was ook nauw betrokken bij de begrafenisplechtigheden van een overleden meester.

1.3.1.1 De plaats van de herdenkingsmissen
De St.-Elooiskapel te Kortrijk en het St.-Elooisaltaar in de St.-Maartenskerk te Kortrijk[1]

a) Betrekkingen van het ambacht met de St.-Elooiskapel en het St.-Elooisaltaar in de St.-Maartenskerk te Kortrijk

Oorspronkelijk vonden deze herdenkingsmissen van het ambacht plaats in de St.-Elooiskapel te Kortrijk. Het ambacht onderhield ook een altaar in de St-Maartenskerk in Kortrijk ter ere van de patroonheilige. Volgens de keure van 1458 was het ambacht van de zilversmeden opgenomen in de nering van St.-Elooi en moest het dus de kapel en het altaar delen met andere smeden zoals de ijzersmeden, messenmakers, koperslagers, …

Het ambacht van de zilversmeden weigerde echter een jaarlijkse bijdrage te leveren om de kaarsen voor het altaar van de partoonheilige in de St.-Maartenskerk te financieren. Het deed ook geen beroep op de St.-Elooiskapel om haar religieuze plechtigheden te vieren, maar wel op andere kapellen in de stad.

b) Geschiedenis van het altaar van St.-Elooi in de St.-Maartenskerk[2]

Volgens verschillende bronnen was het St.-Elooi, de patroonheilige van het ambacht, die in Kortrijk in de 7de eeuw het katholieke geloof predikte. Zijn voorgangers uit de 3de eeuw, de Heilige Piatus en de Heilige Chrysolius, hadden hun missioneringswerk niet volledig volbracht in Kortrijk. St.-Elooi bekeerde de stad en liet er een kapel bouwen die hij wijdde aan St.-Maarten, bisschop van Tours. De St.-Maartenskapel bleef bestaan tot in de 13de eeuw.

In het midden van de 13de eeuw werd de kapel afgebroken en werd er een kerk gebouwd op deze plaats. In de 14de eeuw echter werd de St.-Maartenskerk door een brand vernield tijdens de Guldensporenslag. De kerk werd in de volgende eeuwen hersteld en uitgebouwd. Maar op 7 augustus 1862 sloeg het noodlot weer toe en grote delen van de kerk werden in as gelegd door een ingeslagen bliksem.

In de St.-Maartenskerk werden verschillende kapellen ondergebracht waarin een altaar ter ere van een patroonheilige werd opgenomen. De smeden hadden ook zo’n altaar opgericht ter ere van St.-Elooi en betaalden jaarlijks een bijdrage aan de ontvanger van de St.-Maartenskerk om het altaar te onderhouden.

c) Geschiedenis van de St.-Elooiskapel[3]

De St.-Elooiskapel was verbonden aan het gasthuis van St.-Elooi dat opgericht werd rond 1366 in Overleie. In de volgende jaren werd de kapelanie uitgebreid en vernieuwd. De kapel bestond uit één beuk, een driezijdig gesloten oostkoor, een zadeldak met een klokkentorentje en een vlakke westgevel met een uurwerk boven de puntgevel. In de kapel waren drie altaren ondergebracht: een altaar voor St.-Elooi, een altaar voor de Heilige Anna en een altaar voor O.L.V.-van-Napels. De kapel haalde haar inkomsten uit renten, accijnzen op kolen, schenkingen en de huur van bezittingen in Hulste, Rollegem en Kortrijk. Daarmee betaalden zij de kosten van de missen, het onderhoud van de kapel en de armenzorg. Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1701-1713) werd de kapel in gebruik genomen door de protestantse geallieerden Na hun vertrek werd ze vernieuwd. Tussen 1743 en 1798 was de kapel in het bezit van het echtpaar Van Neste-Van de Putte. In 1798 werd het bestuur van de kapel en het gasthuis overgenomen door de Franse overheid. Oorspronkelijk was de St.-Elooiskapel een bijkerk van de O.L.V.-Kerk van Kortrijk, maar in 1876 verkreeg ze een apart statuut. De kapel zelf werd gesloopt in 1882 en op die plaats werd de St.-Elooiskerk gebouwd in 1884-1891.

De kapel van O.L.V.- ten Hazelaar te Kortrijk[4]

a) Betrekkingen van het ambacht met de kapel van O.L.V.- ten Hazelaar te Kortrijk

Vanaf 1745 blijkt uit de rekeningen dat het ambacht de kapel  van O.L.V. te Hazelaar te Kortrijk huurde om daar herdenkingsmissen te houden met hun eigen kapelaan[5] die zij betaalden.  In ruil hiervoor betaalde het ambacht de jaarlijkse levering van was voor de kaarsen in de kapel. De belangrijkste leverancier was Judocus de Cnijpere. De kapel werd tussen 1722 en 1751 bestuurd door Pieter-Nicolaas De Wulf, tussen 1751 en 1759 door Pieter-Jozef Baeckelandt. Vanaf 1759 was Pieter Amerlinck het hoofd van deze kapel.

Na 1759 echter werd er geen kaarsgeld meer betaald aan de kapel van O.L.V.-ten Hazelaar.

De reden waarom het ambacht geen beroep meer deed op deze kapel blijft onduidelijk, aangezien ze pas in 1785 werd afgeschaft door Jozef II.

Tabel 1: overzicht van de levering van kaarsgelden (1745-1759)

Periode

Kaarsgeld

Levering van was gedurende 11 jaar (1745-1755)[6]

17.0.0

Levering van was gedurende 3 jaar (1756-1758)[7]

5.0.0

Levering van was gedurende 1 jaar (1759)

2.10.0

 

b) Geschiedenis van de kapel van O.L.V.-ten Hazelaar[8]

Deze kapel bevond zich aan de oostkant van de Hazelaarstraat. Reeds in de 15de eeuw werd ze vermeld, samen met de gelijknamige molen en vestingtoren. De kapel zou dateren van vóór 1460, maar over de oorsprong, stichters en de doelstellingen tasten we in het donker. De kapel bevond zich niet ver van het klooster van de Kapucijnessen.

De naam “ ten Hazelaar” zou verwijzen naar de hazelaars die langs deze vestingtoren groeiden. De hazelaar stond bekend om zijn bescherming tegen onweer en slangen. Deze eigenschappen zou de boom verkregen hebben door Maria die in de bijbel beschermd werd door de hazelaar. Er was echter ook sprake in bronnen van “de kapel van de notenboom”. Volgens F. De Potter zou het gaan om één en dezelfde kapel.

In de 17de eeuw werd de kapel van binnen verfraaid en uitgebreid. De kapel werd in die tijd ook gewijd door de bisschop van Doornik, de bisschop van de St.-Maartenskerk en de priesters van de St.-Maartenskerk. Het succes van deze kapel was groot ten tijde van het beleg in 1646 en de kapel werd dan ook gespaard  van het oorlogsgeweld. Er ontstond een legende rond het Mariabeeld van de kapel[9]. Op 18 juni 1646 werd de kapel beschoten door de Franse troepen. De mensen die de mis volgden in de kapel aanriepen het Mariabeeld op het altaar. Een kanonbal werd afgevuurd, maar deze miste en de mensen bleven ongedeerd. De kapel werd bekend omwille van de omgang rond de kapel elke zaterdag van de week. Tot 1760 werd zelfs nog melding gemaakt van een meisje dat van haar verlamming verlost werd met de hulp van O.L.V.-ten Hazelaar. De kapel had een rijkelijke inboedel zoals het miraculeuze Mariabeeld, zilverwerk, … . Het inkomen van de kapel bestond hoofdzakelijk uit de renten, de offerblokken, testamenten, offergaven in natura, … en was, ondanks de grote toeloop van gelovigen,  klein in vergelijking met de grote kosten van de kapel (kosteres, herstellingen, …).

 

In 1785 werd de St.-Michielsparochie opgericht en werd de kapel afgeschaft. In 1790 gebruikten de Kapucinessen de kapel om er hun erediensten te houden. Maar ze hadden geen geld genoeg om de vervallen kapel te renoveren en in 1805 werd deze gesloopt.

 

De kapel van St.-Joris te Kortrijk[10]

a) Betrekkingen van het ambacht met de St.-Joriskapel

Vanaf 1760 gebruikte het ambacht voor haar religieuze aangelegenheden de St.-Joriskapel te Kortrijk. Jaarlijks betaalde het ambacht een som van 1.10.0[11] “over de reconnoissance van de St.-Joriskapel” of het “recht van de kapel”[12]aan de ontvanger van de kapel, Robertus Van Beveren[13]. Verder liet het ambacht de relikwie van St.-Elooi in de kapel plaatsen.

Toch is het onduidelijk of de zilversmeden hun erediensten in de St.-Joriskapel hielden. In de boekhouding van de St.-Jorisgilde  werd geen melding gemaakt van de verhuur van de kapel aan het ambacht van de zilversmeden. Er zijn drie mogelijke relaties tussen het ambacht van de zilversmeden en de St.-Jorisgilde:

 

1) de zilversmeden hielden hun kerkelijke diensten in de kapel van de St.-Jorisgilde ter vervanging van de kapel van O.L.V.-ten Hazelaar;

2) de zilversmeden huurden een gebouw dat eigendom was van de St.-Jorisgilde waar zij hun ambacht in uitoefenden;

3) de zilversmeden betaalden de St.-Jorisgilde opdat deze gilde al haar zilverwerk zou aankopen bij het Kortrijkse ambacht van de zilversmeden. De St.-Joriskapel bezat namelijk heel wat Kortrijks zilverwerk, wat afgeleid kon worden uit de inventaris van de kapel bij de sluiting ervan[14].

b) Geschiedenis van de St.-Joriskapel[15]

De St.-Jorisgilde was de gilde van de hand- en boogschutters van Kortrijk en had als patroonheilige St.-Joris. De gilde had een gasthuis en een kapel, namelijk de St.-Joriskapel.

Deze kapel zou gebouwd zijn in de 14de eeuw[16], de oudste vermeldingen van de kapel dateren van 1347 en 1366, en bevond zich op de hoek van de huidige Doorniksestraat en de Lange Steenstraat. De kapel werd verwoest in 1578 door de beeldenstormers en werd daarna terug opgebouwd. Het gasthuis was rond 1370 gebouwd naast de kapel ten behoeve van de arme pelgrims. In 1747 was dit gasthuis zo vervallen dat het verkocht werd. De kapel bleef bestaan tot het einde van de 18de eeuw.

In de kapel werden niet alleen diensten gehouden van de St.-Jorisgilde zelf maar ook van het O.L.V.-kapittel. Dit kapittel decoreerde de kapel en bij een conflict in 1712 met de gilde trok het naar de kapel van het St.-Niklaasgasthuis. Elk jaar werd op 23 april, het patroonfeest van de gilde van St.-Joris, een processie gehouden van de kapittelkerk, de O.L.V.-kerk, naar de St.-Joriskapel waar een plechtige gezongen mis werd opgedragen. In 1747 werd de kapel hersteld door Leonardus Surmont. In 1785 werd bepaald dat de inkomsten toegevoegd moesten worden aan de kerkfabriek van de St.-Maartenskerk. De kapel werd afgeschaft en de inventaris van de inboedel werd opgesteld. De kapel werd pas in de 19de eeuw gesloopt. In 1934 werd er een café gebouwd met de naam “Café Saint-George”. Vandaag de dag doet het gebouw dienst als fast-food restaurant, maar de afbeelding van St.-Joris die de draak doodt, verwijst naar haar verre verleden als kapel van de St.-Jorisgilde.

1.3.1.2  De herdenkingsmissen van het ambacht

 Jaarlijks werden er vier zielmissen gehouden: op St.-Elooisdag in de zomer (25 juni), de dag erna (26 juni), op St.-Elooisdag in de winter (1 december) en de dag erna (2 december). Vanaf 1759 werd er slechts één mis opgedragen ter ere van de overleden meesters. Toch kostte deze mis veel meer dan de twee missen in de zomer door de aanstelling van de zangmeester Pieters. Hij zorgde ervoor dat er gelezen en gezongen werd tijdens deze zielmis. Deze zangmeester wilde trouwens goed betaald worden en ontving per mis een som van 7.0.0. Deze zware kost voor het ambacht is misschien één van de redenen waarom men vanaf 1765 de gezongen en gelezen mis in de winter opnieuw liet vervangen door 2 gewone missen.

De missen werden door een kapelaan verzorgd die hiervoor telkens 1.4.0 ontving van het ambacht.

Tabel 2: overzicht van de jaarlijkse zielmissen

 

Zielmissen

Prijs

1ste  rekening

5 Ordinaire missen en zielmissen (1745-1755)

29.8.0

2de  rekening

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1756)
Betalen van de kapelaan

1.1.0
1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1756)
Betalen van de kapelaan

1.4.0
 

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1757)
Betalen van de kapelaan

0.14.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1757)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1758)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St-Elooisdag (winter 1758)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

3de rekening

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1759)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

1 gezongen mis (winter 1759)
Betalen van de zanger Dhr. Pieters
Betalen van de kapelaan

2.4.0 + 7.0.0

 

Zielmis voor Juffrouw Nolf

0.12.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1760)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

1 gezongen mis (winter 1760)
Betalen van de zanger Dhr. Pieters
Betalen van de kapelaan

2.4.0 + 7.0.0

 

Zielmis voor J. Veys I

0.12.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1761)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

1 gezongen mis (winter 1761)
Betalen van de zanger Dhr. Pieters
Betalen van de kapelaan

2.4.0 + 7.0.0

4de rekening

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1762)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

1 gezongen  mis  (winter 1762)
Betalen van de zanger Dhr. Pieters
Betalen van de kapelaan

2.4.0 + 7.0.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1763)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

Gezongen missen (winter 1763)
Betalen van de zanger Dhr. Pieters
Betalen van de kapelaan

2.4.0 + 4.10.0

 

Zielmis voor de echtgenote van P. Devos
 (18 oktober 1764)

0.12.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1764)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

1 gezongen zielmis (winter 1764)
betalen van de zanger Dhr. Pieters
Betalen van de kapelaan

2.4.0 + 4.10.0

5de  rekening

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1765)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1766)
Betalen van de kapelaan
Betalen van de knaap

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1766)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

Zielmis voor J. Vanderghinste
(1767)

0.12.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1767)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1767)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

6de rekening

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1768)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1768)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1769)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1769)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

7de rekening

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1771)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1771)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1772)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1772)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

Zielmis voor Juffr. Veys
(18 mei 1773)

0.12.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1773)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1773)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

8ste rekening

2 missen  op St.-Elooisdag (zomer 1774)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1774)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1775)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (winter 1775)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

 

2 missen op St.-Elooisdag (zomer 1776)
Betalen van de kapelaan

1.4.0

9de rekening

12 missen gedurende 3 jaren
Zielmis voor G. De Millecamps
Zielmis voor de knecht Van Roosebeke

8.8.0

10de rekening

12 zielmissen

14.8.0

 

Zielmis voor Dhr. G. Vandemaele
Zielmis voor Dhr. P. Devos

2.8.0

11de rekening

12 zielmissen

7.4.0

12de rekening

12 zielmissen

7.4.0

13de rekening

verschillende zielmissen

8.4.0

 

1.3.2 De liefdadigheidswerken van het ambacht

1.3.2.1 De aankoop van 100 broden

Deze broden werden uitgedeeld op 1 december onder de armen als caritatief gebaar[17]. Elk jaar betaalde het ambacht een som van 10.0.0[18] aan een bakker om 100 broden te laten bakken. Vanaf 1760 werden enkele namen van de bakkers weergegeven in de rekeningen van het ambacht:

1760: Michiel Valcke

1761: Arnoldus Lefebre

1762-1764: Vandewalle

1765-1766: A. Denijs

1767: Wwe de Vetter

Vanaf 1777 werden er geen broden meer aangekocht.

De kosten van de broden werden betaald door de leden van het ambacht. Oorspronkelijk, tussen 1747 en  1755, werden de broden betaald met de intresten die de meesters betaalden op hun geleend kapitaal. Zij betaalden elk 0.9.0, wat met een gemiddelde van 9 meesters te weinig was om de kosten van de broden te dekken. De rest van het geld werd uit de kapitaalkas van het ambacht gehaald. De leden van het ambacht verkochten ook zilverwerk en met de opbrengst van deze verkoop kocht men de broden aan[19].

Het  systeem van de intresten werd in 1756 vervangen door een bijdrage tot de broodgelden van elk lid van 0.9.0. Ook hier was de som van de bijdragen van de meesters niet genoeg om de aankoop van 100 broden te financieren en moest tot het ambacht bijspringen. Vanaf 1759 droegen de meesters niet meer rechtstreeks bij in de betaling van de broden, maar werden deze caritatieve kosten gefinancierd door de kas van het ambacht. 

 

1.3.2.2 Weduwensteun

Sporadisch verleende het ambacht ook steun aan weduwen van medewerkers of van meesters van het ambacht[20]. Op 21 januari 1758 gaf het ambacht 0.7.0 aan een arme “compagnon”[21]. De weduwe van agent Wiry van Brussel verkreeg een som van 13.0.0 tussen 1765-1767[22].  Naast deze twee gevallen, werd er verder geen steun meer verleend door het ambacht aan haar leden in nood. Dit is allicht toe te schrijven aan het feit dat de meeste zilversmeden tot de gegoede burgerij behoorden en verwant waren met edellieden.

1.3.3 De Heilige Sacramentsprocessie[23]

Sacramentsdag werd gevierd op de donderdag na de eerste zondag na Pinksteren[24]. Er werd een processie gehouden die gekend is om haar statig karakter. De processie ontstond in Luik omstreeks het midden van de 13de eeuw naar aanleiding van de visioenen van de kloosterzuster Juliana van Cornillon. Zij interpreteerde een maansverduistering als een teken van God dat er één religieus feest ontbrak in de Christelijke feestcyclus. Volgens de kloosterzuster wou Christus hiermee aantonen dat de instelling van het Heilige Sacrament jaarlijks op een plechtige en bijzondere manier moest gevierd worden.

Oorspronkelijk werd dit gevierd op de witte donderdag in de paasweek, maar de aandacht ging eerder naar het lijden van Christus dan naar de Heilige sacramenten. Dit nieuwe Sacramentsfeest zou een eerherstel betekenen voor de dagelijkse nalatigheden en de tekortkomingen in de eredienst van de eucharistie[25].  In 1254 werd het feest op bevel van paus Urbaan IV overal ingevoerd. Paus Urbaan IV was als aartsdiaken van Luik de eerste geweest die de kloosterzuster bij zich had geroepen en geluisterd had naar haar visioen.

Vanaf 1391 werden in Kortrijk een processie en verscheidene spelen georganiseerd op Sacramentsdag. De organisatoren van dit feestelijk gebeuren bestonden uit: het bestuur van de stad, de ambachten en de religieuze instellingen zelf. Oorspronkelijk hadden de spelen plaats in de kerk. Vanaf de 14de en de 15de eeuw werden de spelen ook op straat uitgebeeld op een stellage of in een ommegang. In deze processie beeldde men een tafereel uit van de gewijde geschiedenis met een stichtende betekenis. Deze toneelstukken werden opgevoerd door rederijkers. Oorspronkelijk kwamen zij bijeen in buurtgenootschappen, later in vaste rederijkerskamers. De spelers gingen blootsvoets, gekleed in een witlinnen overkleed met een groene kroon en een flambouw in de hand. Vanaf de 17de eeuw werden er ook versierde wagens gebruikt waarop verschillende religieuze taferelen zoals “Christus, biddend in de tuin naast de slapende apostelen” op werden uitgebeeld. In deze stoet stapten ook de leden van de ambachten mee. Naast de leden van de rederijkerskamer gingen ook de priesters, uitgedost met prachtige koorkappen, de broederschappen van Kortrijk, de wethouders en stedelijke ambtenaren mee in de stoet. Tenslotte had ook elk ambacht een vaste plaats in de processie: de geestelijke hiërarchie van de kerk van de Jezuïeten, van de St.-Maartenskerk en van de O.L.V.-kerk en de broederschappen van de Rozenkrans liepen voorop. Onder de ambachten was de volgende volgorde van toepassing: eerst kwamen de barbiers, gevolgd door de brouwers, vervolgens de wevers van linnen en laken, de droogscheerders, de pijnders, de schoenmakers, de kleer-en kousenmakers, de metselaars, de timmerlieden, de smeden, de vettewariers, de volders, de wollewevers, de visverkopers en tenslotte de beenhouwers. Deze volgorde werd wettelijk opgetekend, maar werd niet altijd nageleefd wegens de concurrentie tussen de verschillende ambachten.

De straten werden bestrooid met gras, later met meien of meitakken. De buurtgenootschappen trokken altaren op in de straten: vóór de Korte en de Lange Steenstraat, de kroon, de Beestenmarkt, de hoek van de korenmarkt, het H.-Geesthuis, het kasteel, de Nieuwe Aard, in de Papestraat, op de Leiebrug, aan ’t Pellerijn, aan de Cansien, in de O.L.V.-straat, op de Pottenmarkt en bij het Kastelnijhuis. Verder verkleedden de mensen zich, werden er toortsen rondgedragen die het allerheiligste weergaven en werden schoten gelost met een vuurroer. Deze toortsen werden meestal gemaakt door de zilver-en goudsmeden van de stad[26].

Deze feesten hadden naast een religieuze betekenis ook een sociaal-economische functie. Alle sociale standen waren vertegenwoordigd en trachtten er hun rijkdom te etaleren. Kortrijkse kunstwerken werden tentoongesteld en mensen van buiten Kortrijk kwamen in grote getale kijken naar de feestelijkheden.

In de 16de eeuw werd een tweede ommegang georganiseerd op de octaafdag  van het H. Sacrament. Toch was er sprake van een zekere verzwakking van de religieuze ernst van de bevolking als gevolg van de verschillende vernieuwingen, de terugkeer naar de heidense oudheid, de welvaart van de burgers en de godsdienstige troebelen van de reformatie en de contrareformatie.

In 1709 werd er orde op zaken gesteld en in 1744 werden de twee processies in verscheidene akten en ordonnanties vastgelegd. De processie op de H. Sacramentsdag vertrok vanuit de O.L.V.-kerk, langs de Vrouwestraat, voorbij het kasselrijhuis, door de Pottemarkt naar de Korte Steenstraat. Vervolgens richting Garenmarkt, Doorniksestraat, de Korenmarkt, de Peterseliestraat, verder door de Rijselstraat, de Kasteelstraat af, de Papestraat, voorbij het stadhuis, de Leiestraat af, over de Leiebrug, naar de paters Kapucijnen, voor den Broel, over de Hoge Leiebrug naar de O.L.V.-kerk.

De processie op de octaafdag van de Sacramentsdag volgde ongeveer hetzelfde traject, maar begon en eindigde voor de St.-Maartenskerk: langs de Korte Steenstraat, de Oude Weduwestraat, de Garenmarkt, Doorniksestraat, de Korenmarkt, de Peterseliestraat, de Leiestraat, de Budastraat, langs de Broeltorens , de O.LV.-Straat en de Pottenmarkt.

Eventuele verstoringen van de orde tijdens deze processie werden geminimaliseerd door het verbod op biergebruik vóór de plechtigheid begon. De naleving van deze maatregel werd gecontroleerd door de “bereckers” die tevens ook de verdeling van de functies bij deze feestelijkheden in handen hadden.

Na de afschaffing van de ambachten en tijdens de Franse bezetting van de stad Kortrijk op het einde van de 18de eeuw, organiseerden de O.L.V.-kerk en de St.-Maartenskerk om beurten de processie. Vanaf 1822 werd de processie volledig geleid vanuit de St.-Maartenskerk.

Ook het ambacht van de goud-en zilversmeden werkte mee aan deze plechtigheid. Zij liepen mee in de processie samen met de andere smeden. De stad verkocht het recht om de relikwie van het H. Sacrament te mogen dragen jaarlijks aan een corporatie. Elk jaar werd deze taak dus aan een ambacht toegekend mits betaling. Verder droeg het ambacht van de zilversmeden hun eigen relikwie van St.-Elooi mee in de stoet. Het ambacht duidde hiervoor een knaap aan die de relikwie droeg in ruil voor een vergoeding. Het onderscheid tussen beide relikwieën is onduidelijk in de rekeningen weergegeven.

In de eerste rekening werd er 3.0.0. betaald voor het dragen van de relikwie op de H. Sacramentsdagen[27]gedurende 13 jaar. 

In de tweede rekening verkreeg een knaap 1.0.0 voor het dragen van de relikwie op de H. Sacramentsdag op 21 mei 1758 en op de octaaf (29 mei 1758).

Vanaf 1758 werd geen melding meer gemaakt van de H. Sacramentsprocessie.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

[1] Zie bijlagen 1.1.3 en 1.1.4

[2] DE POTTER, F. De geschiedenis der stad Kortrijk, III Gent, 1895 (1975), 70-92.

[3] DESPRIET, PH. 2000 jaar Kortrijk, Kortrijk, 1990, 149-153.

[4] SEVENS, Th. “De kapel ten Hazelaar, te Kortrijk,” G.O.K.K., II (1907-1908) 87-98.

Zie bijlage 1.1.5

[5] Deze kapelaan werd in 1766 bij naam genoemd in de rekeningen. Het betreft Dhr. Vandemaele.

KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°46v°.

[6] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°4v°.

[7] Ibidem, f° 10v°.

[8] DE POTTER, F. Geschiedenis van de stad Kortrijk. II (1975) 459-460.

DESPRIET, P. 2000 jaar Kortrijk. Kortrijk (1990) 211-212.

[9] DE POTTER, F. Geschiedenis van de stad Kortrijk. II (1975) 459-460.

SEVENS, Th. “De kapel ten Hazelaar, te Kortrijk,” G.O.K.K., II (1907-1908) 95-96.

SEVENS, TH. “Oude kapellen te Kortrijk.” G.O.K.K., IX (1930) 40-41.

Zie bijlage 1.1.6

[10] Zie bijlage 1.1.7

[11] Behalve in de 3de rekening, waar 3.0.0 betaald werd ( zie f°70r°).

[12] “Item betaelt aen d’heer Robertus van Beveren als ontfanger van de goederen competerende de Capelle van St.-Jooris binnen Cortryck de Somme van neghen pond paresise over dry jaeren reconaissance van dry ponden paresise t’s jaers over t’doene hunne gewoonelycke diensten, …”

KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°13r°-f°29v°.

[13] Robertus van Beveren was lid van de St.-Jorisgilde, het ambacht van de hand-en boogschutters van Kortrijk. Hij werd in 1760 keizer van het ambacht.

VAN LERBERGHE, A. en LOUVAERT, F. Société du noble chevalier St.-Georges. Kortrijk (s.d.) 39, 41, 63, 65, 68.

[14] VAN LERBERGHE, A. en LOUVAERT, F. Société du noble chevalier St.-Georges. Kortrijk (s.d.) 60.

KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 1104.

[15] VAN LERBERGHE, A. en LOUVAERT, F. Société du noble chevalier St.-Georges. Kortrijk (s.d.) 59.

DE POTTER, F. Geschiedenis van de stad Kortrijk. II (1975) 70-90 en III (1975) 54-52.

DESPRIET, P. 2000 jaar Kortrijk. Kortrijk (1990) 153-155.

VANHOONACKER, E. Ikonografie van Kortrijk en omgeving 1280-1900. Kortrijk (1977) 309.

SEVENS, T. “Oude kapellen te Kortrijk.” Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudkundige kring van Kortrijk. IX (1930) 41.

[16] “Men bevind dat de capelle deser Gilde voor de jaren 1340 al gebouwt was sonder dat men met sekerheyd kan zeggen wanneer hoe met wat giften de selve gebouwt syn, want geene rekeningen, pampieren ofte andere documenten regaarderende dese gulde van dien tyd en is vindende en t’schynd dat die stuks in brand van ’t jaar 1382 ofte andersints vernietigt zijn.” Dit is het begin uit de “Uytrek der rekeningen van d’heer Robertus van Beveren wegens syn administratie der Edele en Coninklijke gilde van de Edelen Heer Rudder Mijnheer St.-Joris binnen Cortryck gepresenteerd 8 juny 1759.”

VAN LERBERGHE, A. en LOUVAERT, F. Société du noble chevalier St.-Georges. Kortrijk (s.d.) 41.

[17] “…ieghens St.-Elooisdagh in den winter doen backen hondert brooden van twee stuyvers ider om te distribueren aanden aermen.”

KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°11 r°.

[18] Elk brood koste 0.12.0.

[19] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°4r°.

[20] SCHLUGLEIT, D. De Antwerpse goud- en zilversmeden in het corporatief stelsel 1382-1798. Antwerpen, 1969, 71.

[21] Ibidem, 11v°.

[22] Ibidem, 45r°.

[23] SEVENS, TH. De Heilige Sacramentsprocessie te Kortrijk naar ambachtelijke stukken bewerkt door Th. Sevens. Kortrijk, 1892.

DE POTTER, F. Geschiedenis der stad Kortrijk, Brussel, I (1975), 285-290.

DE POTTER, F. Geschiedenis der stad Kortrijk, Brussel, III (1975), 167-170.

Zie bijlage 1.1.8

[24] STRUBBE, E.I. en VOET, L. De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden. Brussel, 1960, 143-153.

[25] “H. Sacramentsdag-en processie”, s.d., s.l., Krantenknipsel in SEVENS, TH. De Heilige Sacramentsprocessie te Kortrijk.

[26] Vele van deze toortsen zijn terug te vinden in het museum van de Groeningheabdij.

[27] KORTRIJK. Rijksarchief. OSAK 15015 bis: het Neeringboek van de Neering der Goudt - en Silversmeden deser Stadt, f°8 r°.