Nederlands Elmina: een socio-economische analyse van de Tweede Westindische Compagnie in West-Afrika in 1715. (Yves Delepeleire)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

CONCLUSIE:

 

Zoals we in de inleiding van dit onderzoek al hebben gezien, werd de geschiedenis van de Tweede WIC in de naoorlogse historiografie maar al te vaak als een mislukking gezien. Maar weinig historici hadden goede woorden over voor de handelsactiviteiten van de Tweede WIC, omdat zij vooral als een slavencompagnie werd beschouwd en de handel van de VOC als een succesvolle onderneming te boek stond. In een zeer recente studie onder redactie van J. Postma en V. Enthoven is echter uitvoerig aangetoond dat de Atlantische handel van de WIC in omvang veel belangrijker was dan de Aziatische handel van de VOC. Ook H. den Heijer kwam met zijn studie Goud, ivoor en slaven tot de conclusie dat de Tweede WIC het tussen 1674 en 1740 helemaal niet slecht heeft gedaan. Op basis van mijn bovenstaand onderzoek kom ik voor het jaar 1715 tot een gelijkaardig besluit. Om mijn waardeoordeel te staven, wil ik in deze conclusie daartoe enkele elementen als bewijsmateriaal aandragen.

De handel is zonder twijfel de belangrijkste waardemeter om het succes van de Compagnie te bepalen. Tot aan het einde van de 17de eeuw was de WIC nog altijd de belangrijkste exporteur van Afrikaanse producten. Met de politieke onrust en oorlogen op de Goudkust, die de Ashanti hadden veroorzaakt, trad er na 1700 een cesuur op, die vooral zijn weerslag had in een dalende handel aan de Nederlandse factorijen. Onder meer in het jaar 1715 genereerde de WIC op de Goudkust bijzonder weinig goud. De Compagnie wist deze kwalijke handelsstroom echter in positieve zin om te buigen door een toenemende handel met de Portugezen die in 1715 op de Goud- en Slavenkust heel wat goud afzetten. Bovendien had de Compagnie toen het geluk om zich van een nooit geziene lading smokkelgoud meester te maken. Daardoor wist de WIC haar goudexport in 1715 op peil te houden. Ook de ivoor- en peperhandel leverde in 1715 grote winsten op. Alleen de slavenhandel lijkt voor de WIC verlieslatend te zijn geweest door de al te hoge inkoopprijzen en lange wachttijden in Afrika en de stabiele verkoopprijzen in Amerika, maar maakte slechts een beperkt deel uit van de totale export.

De handelsbalans voor de WIC in 1715 was dus positief. De handelsfactorij aan Elmina lijkt daartoe echter weinig te hebben bijgedragen. In de historiografie bestaat het beeld dat Nederlands Elmina, zeker in de 17de eeuw, hét handelscentrum bij uitstek was van de WIC, maar voor de 18de eeuw moet dit beeld grondig worden bijgesteld. In 1715 was de goud- en slavenhandel aan Elmina namelijk zo goed als verwaarloosbaar en lijken de factorijen aan Axim en Accra de belangrijkste handelsplaatsen langs de Goudkust te zijn geweest. Een inschatting van de werkelijke handelsopbrengsten aan Elmina blijft echter moeilijk, omdat de rekeningen of ‘maandpapieren’ en extracten voor deze factorij verloren zijn gegaan. Desondanks kunnen we met zekerheid stellen dat Elmina in 1715 allang niet meer de handelsfactorij was van weleer, maar eerder verworden was tot een depot, waar alle import- en exportgoederen in afwachting van hun distributie of ontscheping werden bewaard. Dit bleek in 1715 uit de bouw van een nieuw pakhuis op de kattenplaats, het arbeidscentrum van de WIC. Wel bleef Elmina uiteraard nog de coördinator van de handel in West-Afrika.

Een grote rol daarin speelde Hieronimus Haring. In dit besluit kunnen we niet aan zijn persoon voorbijgaan, omdat hij in de loop van 1715 enkele belangrijke impulsen heeft gegeven aan de handelspolitiek van de WIC. Alleen al de duur van zijn verblijf als directeur-generaal aan Elmina kan als een succes worden beschouwd. Maar weinig directeurs-generaal hielden het langer dan 3 jaar vol, terwijl Haring meer dan vijf jaar aan het bewind stond. In 1705 al werd hij door gouverneur Nuyts als een zeer ‘kundig’ man omschreven en ook tijdens zijn ambtsperiode als directeur-generaal tussen 1711-1716 bewees hij dat hij een nuchter iemand was, die niet opvliegend was en zeer veel handelsdoorzicht had. In een periode waarin de Compagnie het steeds moeilijker kreeg om haar handelsmonopolie in Afrika te vrijwaren, was dit een belangrijke troef, omdat het verleden al meermaals had bewezen dat de persoon van directeur-generaal zeer belangrijk was voor het al dan niet slagen van de Compagnie.

Een eerste belangrijke maatregel van Haring was het opnieuw opstarten van een handelsnetwerk met Benin met het oog op ivoor en gom. Vooral wat betreft de handel in gom, werd de reis een primeur, want eind 1715 keerde het scheepje Commany voor het eerst met een lading gom uit Benin terug. Haring had daarmee de aanzet gegeven tot een lucratieve handel met Benin. Daarnaast had Haring ook het sein gegeven voor een reorganisatie van de slavenhandel aan Fida, waarbij de oppercommies niet langer rekening hoefde te houden met de marktbrief. Het feit dat de Heren X daartoe hadden ingestemd, wijst erop dat ze het volste vertrouwen moeten hebben gehad in het beleid van H. Haring, want het bleef ten slotte een uitzonderingsmaatregel. Deze maatregel legde de slavenschepen in 1715 alvast geen windeieren. Haring had bovendien eerder al zijn handelsinzicht bewezen, toen hij in 1711 aan de Heren X had voorgesteld om een reguliere slavenhandel met de Portugezen op touw te zetten.

Bovenstaande maatregelen tonen aan dat Haring de handelspolitiek van de WIC in West-Afrika stevig in handen had. Zijn grootste teleurstelling betrof dan ook niet de handel van de WIC, maar de toenemende decadentie en ongehoorzaamheid onder het personeel, die een goede werking van de Compagnie bemoeilijkte en waarover hij zelfs sprak als ‘een schoon verval der saken’. Zo uitte hij meermaals zijn ongenoegen over de fiscaal die zich slecht van zijn gerechtelijke taak kweet, terwijl de directeur-generaal de strijd tegen de smokkelaars hoog in het vaandel droeg. Haring gaf zelfs toe dat elke vorm van sociale controle over het personeel hem was ontglipt. Dit was echter zeker geen persoonlijk falen van Haring, maar een probleem dat inert was aan de compagnie. Het mooiste voorbeeld daarvan betrof de particuliere handel langs de Goudkust, waarvan Haring de Heren X zelfs verdacht dit oogluikend toe te staan. Dit deed echter niets af aan de successen van Haring als manager van de WIC.

Hoewel deze studie zeker niet tot doel had om de handel van de WIC te vergelijken met die van soortgelijke organisaties, zijn hun handelsactiviteiten in West-Afrika toch een goede waardemeter voor het succes van de Compagnie. De RAC bij voorbeeld had in 1715 in economisch opzicht nog weinig rol van betekenis. Zeker naar het einde van het jaar toe meerden nog heel weinig schepen van de RAC aan Cape Coast Castle aan, waardoor de Engelse factorijen van goederen verstoken zaten. In het deel over de goudhandel hebben we overigens gezien dat Haring over de RAC sprak als een compagnie die ‘agoniceert’ of in doodstrijd lag en nauwelijks middelen had om haar garnizoen te onderhouden. Daardoor lag de RAC ‘als in een schaduwe’ van de WIC. De Denen brachten ook al heel weinig schade toe aan de Nederlandse handel, omdat zij afhankelijk waren van hun tussenhandel in slaven met smokkelaars, maar in de loop van 1715 van slaven verstoken bleven. De BAC tot slot was een compagnie in verval, die nog nauwelijks handel dreef. Haar factorijen op de Goudkust zouden in de loop van 1717 trouwens voor een peulschil aan de WIC worden verkocht. Op de Slavenkust aan Fida werkte de concurrentie aanvankelijk wel verstikkend, maar door de verbanning van de Engelsen en Fransen kreeg de WIC snel ademruimte. De WIC was daarmee in 1715 nog steeds de belangrijkste compagnie en verdween niet op het tweede plan, zoals vaak wordt gedacht.

De grootste concurrentie kwam in 1715 van de Zeeuwse smokkelaars. De omvang van hun handel en het verlies voor de WIC zijn echter moeilijk in te schatten. Terwijl de WIC in 1715 vanuit de Republiek een 7-tal retour- en slavenschepen naar West-Afrika had uitgereed, was de Nederlandse smokkelvaart toen goed voor ongeveer 20 schepen. Daarbovenop kwam nog het aandeel van de illegale Portugese schepen die weigerden aan Elmina tolgeld te betalen. Het verlies voor de WIC was ongetwijfeld groot, maar in 1715 kon dit verlies worden beperkt door de confiscatie van maar liefst 13 smokkelaars. Hun buit was ongemeen groot.

Op basis van al deze factoren kunnen we dan ook stellen dat de WIC het in 1715 verre van slecht heeft gedaan.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende