In dienst van Kerk en Grens. Politieke, sociale en economische knelpunten in de geschiedenis van de Wervikse grensarbeiders (1900-1939). (Steven Masil) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
IV. De crisis en het herstel (1919‑1921)
1. De socialisatie van de politieke cultuur in België
A. De regeringen Delacroix
Voor de grensarbeider geldt het Belgische syndicalisme. Deze is sterk gelinkt aan de politiek. En op politiek vlak zijn heel wat veranderingen doorgevoerd na de oorlog.
De 'Union Sacrée' wordt na de oorlog voortgezet in de regeringen van de 'Nationale Unie'.
Op deze manier krijgen de socialisten de mogelijkheid in discussie te treden met de katholieke en de liberale partij inzake de hervormingen van het stemrecht en de afschaffing van het artikel 310[268]). Voor de Vlaamse fracties uit de verschillende partijen staat de oprichting van de Vlaamse universiteit bovenaan het verlanglijstje.
De regering Delacroix krijgt de opgave het binnenlands herstel te bewerkstelligen en voorgaande hervormingen in de mate van het mogelijke uit te voeren.
De 'Nationale Maatschappij voor goedkope woningen' en de 'Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid' wordt in het leven geroepen in 1919 voor de heropbouw van de geteisterde woningen en industrieën.
Daarnaast beslist men de het drankmisbruik in te dijken door de Wet Vandervelde goed te keuren[269]). Zo wil de overheid vermijden dat het menselijk leed wordt weggedronken.
De desinteresse voor de Vlaamse verzuchtingen van de regering zorgt er tijdens 1919 voor dat Vlaamse nationalisten een eigen politieke partij oprichten, namelijk het 'Vlaamsche Front' of de 'Frontpartij' (ut infra).
De regering dient op 16 december 1918 een wetsontwerp in waarbij het algemeen enkelvoudig stemrecht zou gebruikt worden tijdens de volgende verkiezingen.
Een jaar later voert men het algemeen enkelvoudig stemrecht in voor mannen van 21 jaar[270]). Het stemrecht wordt verleend aan oorlogsweduwen en moeders-weduwen, de enige vrouwen die mogen stemmen op nationaal vlak. De katholieke partij wou stemrecht aan alle vrouwen toekennen maar de liberalen en socialisten vrezen dat de zij te katholiek zouden stemmen.
De socialisten keuren wel het wetsvoorstel goed dat vrouwen tijdens de gemeenteraadsverkiezingen kiesrecht geeft.
Met de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht komt men toe één van de eisen van de socialisten.
Zij verwachten dan ook veel van de eerste na-oorlogse verkiezingen op 16 november 1919[271]).
De verwachtingen worden ingelost als blijkt dat het aantal zetels voor de B. W. P. in de Kamer oploopt van 40 naar 70. De socialisten halen 36,6 % stemmen en worden prompt de op één na grootste partij van het land. De katholieken komen gehavend uit de verkiezingen. Zij halen 38,75 % van de stemmen en verliezen 26 zetels in de Kamer. De grootste verliezers zijn de liberalen die hun tweederangsrol op nationaal vlak moeten afstaan en verdrongen worden naar de derde plaats, met 17,64 % stemmen.
Op 2 december 1919 wordt de nieuwe regering Delacroix voorgesteld. Op het programma staan de definitieve doorvoering van de grondwetsherziening voor algemeen enkelvoudig stemrecht op 21 jaar voor mannen en de afschaffing van artikel 310 van het Strafwetboek.
De belangrijkste verwezenlijking van deze formatie is de ondertekening van het Frans-Belgisch militair akkoord. Dit houdt in dat het Belgische en Franse leger tussenbeide zou treden bij een niet-uitgelokte Duitse agressie. De Fransen maken later af en toe gebruik van dit akkoord om onnodige interventies uit te voeren.
Tenslotte zorgen onderlinge spanningen binnen de regering ervoor dat Léon Delacroix genoodzaakt is zijn ontslag in te dienen. Op 3november 1920 wordt de regering ontbonden terwijl het grootste deel van de grondswetherzieningen onafgewerkt is. .
B. De regering Carton de Wiart en de wetgevende verkiezingen van november 1921
Henri Carton de Wiart krijgt de taak om een degelijke formatie samen te stellen. Op 19 november 1920 kan hij de lijst van de ministers kenbaar maken. Opnieuw zetelen katholieken, liberalen en socialisten samen in een regering van 'Nationale Unie'. De ministers slagen er in 1921 de wet op de 8-urendag en de afschaffing van het artikel 310 door te voeren. De Belgische inwoner krijgt de vrijheid om zich aan te sluiten of niet bij een bepaalde vereniging.
In juli 1921 slaagt de Belgische regering er in Luxemburg, enigszins onder druk van Frankrijk, te overtuigen van het nut van een Belgisch-Luxemburgse unie waarbij de tolgrenzen tussen beide landen afgeschaft worden.
Ondanks de successen blijven de tegenstelling tussen de 3 nationale partijgen te groot om een langere samenwerking vol te houden.
Op 20 november 1921 moet de bevolking naar de stembus voor de eerste na-oorlogse verkiezingen volgens de bepalingen van de ondertussen herziene grondwet.
De wetgevende verkiezingen van 1921 zorgen voor een gunstig resultaat voor de katholieken die 7 zetels terugwinnen in de Kamer terwijl de socialisten lichtjes achteruit boeren. In de Senaat behalen de socialisten een prachtige overwinning dankzij de grondwetsherzieningen[272]).
De socialisten bepalen op hun partijcongres van 3 december 1921 niet meer deel te nemen aan de nieuwe regering.
De katholieken worden verplicht een coalitieregering te vormen met de liberalen. Georges Theunis wordt aangesteld als formateur en op 16 december stelt hij zijn regering aan de bevolking voor. Zijn hoofdtaak bestaat erin het economische en financieel herstel van het land te bewerkstelligen[273]).
Het democratische regime in het land kent weer zijn normale verloop. Tot 1921 werken de fundamentele onderdelen van het beleidsapparaat niet. De regeringen worden belast met de verkrachting van de grondwet. Er worden verkiezingen voorbereid die volgens andere regels dan door de grondwet voorgeschreven zijn en beantwoordt de regering Delacroix I totaal niet aan de samenstelling van de parlementregering[274]).
C. Het katholieke bondgenootschap
De katholieke partij is traditioneel de partij van de grote bourgeoisie. Na de oorlog tracht ze een aantal punten in haar programma op te nemen die voldoen aan de verzuchtingen van de middenstanders, de boeren en de arbeiders. Vooral wanneer de socialisten en de christen-democraten samen ijveren naar een socialere wetgeving, stelt de conservatief katholieke partij zich anders op. Ze moet wel van houding veranderen wil ze op politiek vlak nog meedraaien.
Met de godsdienst als onderbouw richt ze op 14 septmber 1921 de Belgische katholieke unie op.
Tot deze unie behoren de 'Fédération des Associations constitutionelles et des Cercles catholiques', de conservatieve groepering van adel en rijke burgerij en het beslissend component binnen de unie, de Federatie van Middenstanders, de Boerenbond en het Algemeen Christelijk Werkersverbond (A. C. W. )[275]). Onder het A. C. W. valt het Algemeen Christelijk Vakverbond (A. C. V. ), de Landsbond van de Christelijke Mutualiteiten (C. M. ), de Christelijke Arbeidersvrouwengilde, de Katholieke Arbeidersjeugd (K. A. J. ) en de 'Jeunesse Ouvrière Chrétienne' (J. O. C. ).
Het A. C. W. vormt een belangrijk element voor de katholieke partij tijdens de verkiezingen. Een deel van zijn leiders staat op de katholieke lijst en vormt een grote aantrekkingspool voor arbeidersstemmen. Maar het is nog steeds de conservatieve vleugel van de katholieke partij die de plak zwaait[276]).
Na de wereldoorlog zal het A. C. V. [277]) tijdens stakingsbewegingen meer en meer op de voorgrond treden.
Een belangrijk onderdeel is de christelijke textielcentrale. In augustus 1919 heeft zij een grondige structurele reorganisatie ondergaan.
In april 1920 pleit Gaston Bossuyt, centraal propagandist uit Kortrijk, voor de centralisatie van de werkloosheidsuitkeringen. De voorzitter van het A. C. V. , René Debruyne, treedt hem bij en op 1 juni 1920 vat de werking van de centrale werklozenkas aan. Door dit initiatief kunnen stakingen of massale werkloosheid de kassen van de plaatselijke syndicaten niet meer uitputten.
Het A. C. V. kiest nu volledig de kant van de arbeider. Het artikel 310, de wettelijke bepaling van het minimumloon en de verkorting van de arbiedsduur vormen de eerste strijdpunten van het christelijke verbond na de Eerste Wereldoorlog[278]).
D. De socialistische verzuiling en het 'linkse' schisma
a. Het socialisme
De B. W. P. vormt een zuil van organisaties. De belangrijkste zijn de mutualiteiten, de coöperatieven en de syndicaten. Daarnaast hebben we nog de fanfares, de turngroepen, de toneelgroepen en dergelijke.
De houding van de B. W. P. wordt na de oorlog reformistischer en de staking wordt niet langer meer gebruikt voor politieke doeleinden.
Op syndicaal vlak komt de 'Syndicale Commissie'[279]) op tegen het avontuur en streeft ze naar sociale eenheid. De staking moet vermeden worden en oplossing moeten gevonden worden in de vorm van bemiddelingen tussen werkgever- en werknemersorganisaties. De stakingen worden onderworpen aan een uitgebreide procedure. Het socialistische syndicaat heeft als het ware de voorwaarden van pastoor Rutten uit de vooroorlogse periode van het christelijke syndicaat afgekeken[280]). Door deze houding ontstaan vele wilde stakingen, zonder enige steun van het socialistisch syndicaat[281]).
b. Het ontstaan van het communisme
Op 29 mei 1921 sticht men de Parti Communiste Belge die onder leiding komt te staan van Joseph Jacquemotte[282]). Maar er zijn al andere communistische groeperingen in België.
Op 12 oktober 1919 houden communistische delegaties uit het Vlaamse land een congres in Leuven. Uit deze bijeenkomst spruit de 'Kommunistische Partij: Vlaamse Federatie'.
In januari 1920 sticht War Van Overstraeten in het arrondissement Brussel de 'Groupe Communiste de Bruxelles'. In november van datzelfde jaar verandert ze deze naam in 'Parti Communiste de Belgique, section de la IIIe internatiale.
Op 25 december 1920 beslissen de 'Vlaamse Kommunistische Partij' en de groep rond Van Overstraeten te fusioneren.
Eind mei 1921 krijgen we opnieuw twee communistische partijen. Allebei worden ze erkend tijdens het derde Kominterncongres in juni en juli 1921 in Moskou. Op dit congres stuurt men aan op een fusie van de twee partijen. In september 1921 wordt deze raad opgevolgd.
Deze partij zal nooit een doorslaggevende rol spelen op nationaal vlak. Ze handelt in naam van de arbeider en de revolutie wordt het centrale element. Op lokaal vlak zorgt ze af en toe voor hevige stakingsbewegingen of blijkt ze de aanstoker tot geweld[283]).
E. De partijen op de achtergrond
a. De liberale partij
Natuurlijk is er nog de liberale partij en de frontpartij.
Met de schoolwet van 1919 waarbij de leerkrachten van de lager aangenomen scholen betaald worden door de staat, is de liberale partij wat getemperd in zijn eisen. De kleinburgerij vormt de recruteringsbasis voor deze partij[284]). De arbeiders komen er wel aan hun trekken via hun coöperaties, mutualiteiten en syndicaten maar de arbeidersbelangen vormen niet de hoofdmoot. Bij onderhandelingen tussen werkgevers, overheid en werknemers treden de liberale arbeidersorganisaties nauwelijks op de voorgrond. De 'Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België' is een minder krachtige aantrekkingspool voor de arbeiders dan het A. C. V. en het B. V. V.
b. De frontpartij en de Vlaamse verzuchtingen
De frontpartij is in 1919 gegroeid uit de frontbeweging dat tijdens de oorlog als antwoord op de verfranste hogere militaire overheid diende[285]).
In de eerste fase streeft ze naar een gunstiger taalwetgeving. Na een aantal jaren gaat ze zich nationalistischer opstellen en stelt ze eisen als zelfbestuur voor Vlaanderen. Het hoofdthema in de strijd van deze partij is namelijk de erkenning van het Vlaamse volk en de Vlaamse taal. Onrechtstreeks dient ze wel de Vlaamse arbeidersbelangen maar dat is niet het einddoel[286]).
2. Het sociaal‑economisch herstel en de sociale wetgeving
De katholieke partij met het A. C. W. , de B. W. P. en de communistische partij begeven zich op het pad van de arbeidersstrijd. Het grote leed en de werkloosheid net na de oorlog zorgt ervoor dat de arbeiders zich massaal aansluiten bij voornamelijk de socialistische en christelijke vakbonden[287]). In 1920 richt de Belgische regering een 'Nationaal Crisisfonds' op. Wanneer de werkloze niet genoeg kan putten uit de vakbondskas, kan hij nog op dat fonds rekenen. Het fonds maakt geld vrij voor de werkloze en betaalt de vergoeding via de vakbond uit. Daarnaast kan de werkzoekende nog rekenen op een toeslag van de gemeente en/of de provincie die het geld haalt uit het 'Werkloosheidsfonds' en uitbetaalt via de 'Openbare Onderstand'[288]).
A. De organisatie van het Franse patronaat
Niet alleen de arbeiders maar ook de nijverheidsbazen worden met immense problemen geconfronteerd. Veel van hun bedrijven die in vijandig gebied, dus ook in Frankrijk, lagen, zijn ontmanteld of vernield[289]). Een aantal van hen moet opnieuw van nul beginnen en moeten rekenen op steun van buitenaf.
Daarnaast kent het arbeiderssyndicalisme een enorme opgang, niet alleen in België maar ook in Frankrijk[290])
Deze evolutie verontrust het Franse patronaat en 'L'Association catholique des patrons du Nord[291])' beslist te reageren.
Ze wil een vereniging creeëren die de mutualiteiten ondersteunen die werkloosheid, ziekte, ouderdom en zwangerschap vergoeden. Daarnaast moet ze vergoedingen toestaan aan gezinshoofden met talrijke kinderen. Tenslotte moet ze zorgen voor huisvesting voor arbeiders en voor de oprichting van verbruikerscoöperatieven. Op deze manier wil ze de macht van de arbeiderssyndicaten fnuiken.
Op 15 maart 1919 vieren de patroons de creatie van de eerste kas voor de uitbetaling van de kinderbijslag in de textielsector, namelijk 'Familia'.
Ondertussen heeft Eugène Mathon, een patroon uit de streek Roubaix - Tourcoing, onderhandelingen aangeknoopt met Désiré Ley. De laatste wordt belast met de organisatie van de uitbetaling van kinderbijslagen in de textielindustrie in de streek Roubaix - Tourcoing en het plannen van relaties tussen het patronaat en de arbeiders.
Wanneer 'Familia' opgericht wordt, wordt Ley benoemd als secretaris van deze instantie.
Al vlug blijkt 'Familia' niet stevig genoeg om het op te nemen tegen de sterke Franse en Belgische arbeidersorganisaties en beslist Mathon, in samenwerking met Ley, het 'Consortium de l'industrie textile de Roubaix - Tourcoing' op te richten. De eerste kas voor kinderbijslag wordt opgeslorpt door het 'Consortium' die een heel goede structuur blijkt te bezitten. De aangesloten patroons betalen een vastgelegde vergoeding aan de kas voor kinderbijslag en uit die kas worden de kinderbijslagen aan de arbeiders betaald.
De grote interesse van de patroons uit 'Le Nord' zorgt ervoor dat de organisatie groeit. In september 1920 richt het Consortium een vastgoedmaatschappij op. Die staat in voor de aankoop van arbeiderswoningen in Noord-Frankrijk en verhuurt de woningen aan de arbeiders.
In maart 1921 ontstaat in het zog van het 'Consortium' de intersyndicale commissie. Désiré Ley wordt aangesteld als secretaris-generaal. Bij grensarbeidersproblemen zal hij geregeld optreden als onderhandelaar tussen de Franse patroons en de Belgische syndicaten, namelijk het christelijke en socialistische. Ley weigert tijdens zijn loopbaan in discussie te treden met de communisten[292]).
De directe gevolgen van de wereldoorlog laten zich voelen in de Noord-Franse departementen.
Steden zijn niets meer dan een puinhoop. Bedrijven zijn ontruimd en zwaar toegetakeld. Zoals in het bezette gedeelte van België, zijn ook hier veel machines geroofd of vernietigd (ut supra)[293]).
Het percentage van de industriële productie in Frankrijk is begin 1919 teruggevallen tot 55 % (als we 1913 als 100 nemen). De moeizame terugkeer van gevangenen en vluchtelingen en de enorme menselijke verliezen zorgen ervoor dat de vooruitgang maar traag op gang komt.
Daarbovenop wordt Frankrijk het slachtoffer van een crisis in de Verenigde Staten van Amerika en Groot-Brittannië. De waarde van de goederen en dus de prijzen zakken weg naar een dieptepunt. In juli 1921 zakt het percentage nog verder weg tot 50 % van de vooroorlogse productie[294]).
B. De grensarbeid en de moeilijkheden
a. De Franse tegenstand
Naarmate de nijverheid zijn activiteiten hervat, neemt ze eveneens de draad op van vr de wereldoorlog. In het noorden van Frankrijk is dat opnieuw Belgische arbeiders in dienst nemen. In 1921 telt de Franse overheid een kleine 13000 grensarbeiders die in het departement 'le Nord' tewerkgesteld zijn. Maar de werkloosheid onder de Franse werknemers is heel groot en de Franse arbeiderssyndicaten kunnen het niet verkroppen dat bij de werkhervattingen in 1919 gekozen wordt voor vreemde arbeiders[295]). In 1920 tracht de Franse overheid de stroom grensarbeiders tegen te gaan. De Belgische arbeider die in Frankrijk tewerkgesteld is, moet in het bezit zijn van een identiteitskaart en een 'carte de circulation', een 'groene kaart' in de volksmond[296]).
De Franse plaatsingsdiensten krijgen de instructies van de overheid de grensarbeid te beperken door groene kaarten te weigeren en voorkeur te geven aan de eigen arbeiders. Door de werkloosheid en de muntdevaluatie in Frankrijk verhoogt het registratierecht voor vreemde arbeiders van 2,30Ffr. naar 8,80Ffr[297]). Maar de patroons uit 'Le Nord' zijn niet opgetogen met deze evolutie. Het komt tot een discussie tussen hen en de directeur van de plaatsingsdienst die het opneemt voor de Franse arbeiders[298]). De moeilijkheden blijven duren en groene kaarten worden geweigerd tot 1922[299]).
Pas vanaf october 1921 spreekt men van een werkelijke hervatting van de Franse en buitenlandse industrie en luwt de 'Franse woordenwisseling'. Dit resulteert in de opwaardering van de prijzen in 1922. In januari 1922 stijgt de percentage van de industriële productie tot 65 %[300]). Een onmiddelijk gevolg van de positieve conjunctuur is de nood aan arbeiders. De Belgische arbeiders krijgen opnieuw de kans hun kwaliteiten aan te bieden aan de Franse patroons. Na 1921 neemt het aantal grensarbeiders gevoelig toe[301]).
Deze arbeiders worden geconfronteerd met een gewijzigde sociale wetgeving. Eerst en vooral is er de invoering van de kinderbijslag (ut supra). Daarnaast wordt de achturen-dag en de 'Engelse week[302])' ingesteld[303]).
Het 'Consortium' beslist in juni 1919 de uurlonen vast te leggen. De patroons moeten het loon die ze betaalden in 1914 nemen en deze verdubbelen. Voor de man moeten ze daar nog eens 0,40 Ffr. bijvoegen en voor de vrouw 0,30 Ffr. Dit bedrag vormt dan het uurloon van 1919.
In october 1919 wordt reeds een loonsverhoging van 25 % toegevoegd.
Vier maanden later beslist het 'Textielconsortium' een 'prime de vie chère[304])' toe te kennen aan de arbeiders. Een surplus die welkom is bij het lage loon van de arbeider.
b. De verplichting
Waarom gaat de arbeider uit het arrondissement Ieper opnieuw de Franse industrie opzoeken?
Eén van de redenen die veelal opgegeven wordt is de positieve wissel waarvan de grensarbeiders kunnen genieten. Maar in 1920 blijkt de wissel nog niet het positieve effect te bezitten die ze vier jaar later wel zal hebben. Door de waardevermindering tijdens de crisis van 1920 in Frankrijk devalueert de Franse frank. Voor 100 Ffr. krijgt de Vlaamse werknemer maar 83 Bfr[305]). Daarvoor doet de arbeider het dus nog niet.
Het arrondissement had het enorm te verduren tijdens de Eerste Wereldoorlog. De verwoestingen zijn nauwelijks te overzien. Vele industriëlen blijven weg en gaan zich elders anders vestigen. Dit betekent een serieuze rem op de industriële vooruitgang van het arrondissement. De industriële infrastructuur zal tijdens de tussenoorlogse periode nooit meer volledig hersteld worden[306]).
In Noord-Frankrijk daarentegen start men al vlug met de heropbouw van onder andere de textielindustrie. Tijdens de jaren 1920 - 1921 kunnen de eerste arbeiders opnieuw aan de slag in deze nijverheid (ut supra).
Het blijkt eerder een noodzaak te zijn om te werken in Frankrijk dan een keuze.
Sinds het overlijden van August Verhaeghe heeft Jean Baptiste Dumont als schepen de taak van burgermeester op zich genomen.
In afwachting van de gemeenteraadsverkiezingen wordt Dumont in 1919 door de gemeenteraadsleden gekozen als burgemeester van Wervik[307]). Hij wordt tijdens zijn korte ambtsperiode geconfronteerd met een moeilijke sociale en economische situatie (utinfra).
Vanuit het stadhuis, die momenteel gevestigd is in de Speldenstraat[308]), moet hij zorgen dat het dagelijkse leven terug op gang komt en dat de uitgeweken stadsgenoten een woonst en financiële steun toebedeeld krijgen.
De gemeenteraad houdt zich vooral bezig met het aanstellen van burgers voor de vacante functies in het onderwijs, de politie en de andere gemeentelijke instellingen.
C. De vluchtelingenproblematiek
a. Het Koning Albertfonds
Op 23 september 1916 richt de Belgische regering bij besluitwet het Koning Albertfonds of het K. A. F. op als openbare instelling. In februari kunnen de werkzaamheden van de organisatie van start gaan. De bevoegdheid van het K. A. F. bestaat in het oprichten van voorlopige woningen, de uitvoering van herstellingen en het verschaffen van materialen voor slachtoffers.
Na de oorlog wordt duidelijk dat Zuid‑West‑Vlaanderen herschapen is tot een maanlandschap. In totaal zijn in West‑Vlaanderen 65000 woningen geheel of gedeeltelijk verwoest.
De nood aan woningen is dus enorm maar het Albertfonds is eind 1918 nog niet meer dan een papieren organisatie zonder enige structuur.
Pas in februari 1919 komt er een financiële injectie. Drie maanden later plaatsen ze hun eerste barakken, namelijk 'Nissen Huts'[309]).
De gemeentes duiden de locaties aan terwijl het 'Hoog Koninklijke Commissaris' of de 'Dienst der Verwoeste Gewesten' de aanleg, de inplanting en de toewijzing op zich nemen.
Het is een moeizame operatie. Op 25 februari telt men 7721 aanvragen voor een noodwoning in Zuid‑West‑Vlaanderen terwijl het K. A. F. maar 1924 barakken geplaatst heeft in de regio.
Ondertussen schakelt het Albertfonds over van het bouwen van 'Nissen Huts' naar paviljoentjes uit hout of gewapend beton.
Zij worden overwegend op terreinen buiten de oorspronkelijke stadskern geplaatst.
De barakken lijken op straf- of soldatenkampen. De meeste elementaire voorzieningen ontbreken.
De privé-eigenaars van de gehuurde of opgeëiste terreinen eisen dat er geen verharde wegen worden aangelegd of leidingen voor drinkbaar water, sanitair of verlichting.
Wanneer de inwoners naar het stadscentrum moeten, dan moeten ze enkele kilometers wandelen.
Deze wijken zijn zeker geen ideaal oord voor de groei van nieuw sociaal en economisch leven[310]).
b. De sociale organisatie in de stad Wervik
De mensen verkeren in een hachelijke situatie tijdens die eerste na-oorlogse jaren. De minister van binnenlandse zaken besluit Wervik onder te brengen in de groep gemeentes die kunnen genieten van een speciale uitkering voor 'uitgedrevenen'[311]). In 1917 werd de stad volledig ontruimd en de gevluchte mensen keren met mondjesmaat terug. De mensen moeten zich bij hun aankomst eerst melden aan het stadhuis vooraleer ze hun definitieve intrek nemen in de stad. Zo kunnen de stadsbedienden de inwijkelingen registreren en controleren of ze over een toelating beschikken om zich hier te vestigen[312]).
Als schamele troost ontvangen ze een premie bij hun terugkeer[313]).
935 gezinnen zien dat hun huizen in de assen gelegd is en 1014 huizen zijn ernstig beschadigd[314]). Een deel van hen slaapt de eerste dagen in de ruïnes van hun huizen[315]).
Maar ze staan er gelukkig niet alleen voor. De centrale overheid grijpt in en zorgt voor de tijdelijke huisvesting voor deze gezinnen. In 1919 zendt de sectie Verwoeste Gewesten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een delegatie naar Wervik om de zaken ter plaatse te bespreken. Zij achten het nodig dat er dringend werk wordt gemaakt van de plaatsing van barakken want een aantal gezinnen zijn reeds geweigerd[316]). De toestand moet dringend veranderen als nog meer mensen zich willen vestigen in de stad[317]).
De 'uitgedrevenen' moeten voldoen aan een te volgen procedure als ze opnieuw willen terugkeren. Veelal schrijven de uitgeweken gezinnen een brief naar het stadsbestuur met de vraag of ze reeds terug kunnen keren. Wanneer ze weten dat hun huis vernietigd is, vragen ze een barak van het Koning Albert Fonds (K. A. F. ) aan. Het stadsbestuur contacteert dan een zekere Derudder die instaat voor de barakken van het K. A. F. in de regio Wervik[318]). Er wordt dan een barak aangeduid en de inwonenden kunnen een briefje opmaken met de meubels die zij wensen.
Maar het lijkt heel moeilijk de terugkerende bevolking in aantal uit te drukken. Iedere dag keert er wel een gezin terug uit ballingschap dat merkt dat hun huis met de grond gelijk gemaakt is. Het is onbegonnen werk voor de bestuurders van de stad om een juist aantal stoelen, banken, tafels en dergelijke aan te vragen als men niet weet hoeveel mensen er tijdens de volgende weken zullen terugkeren[319]).
Stedelijke instanties zoals de 'Bureau de Bienfaisance' (Openbare Onderstand) en de 'Commission des Hospices Civils' worden heringericht en leveren financiële hulp aan de terugkerende families.
De Wervikse arbeiders keren terug en zien dat de bedrijven waar ze al jaren werkten ofwel vernietigd ofwel verlaten zijn. Een groot deel van hen is dan ook werkloos en moet genieten van een werkloosheidsuitkering (ut supra). Hoewel de financiële toestand van de stad niet te rooskleurig is, trachten de twee instanties te doen wat in hun mogelijkheid ligt[320]).
Mensen ontvangen te weinig inkomen om hun gezin te onderhouden, lijden honger en hebben het koud. Een deel van de bevolking grijpt naar de fles om hun miserie weg te drinken. De nationale overheid grijpt in met de wet Vandervelde (ut supra). Als blijkt dat ook Wervik door een golf van alcoholmisbruik getroffen wordt, stelt men prompt het verbod op alcohol in. Het stadsbestuur acht de wet nodig om de moraliteit, de hygiëne en de publieke orde in de stad te verzekeren[321]).
Het is niet allemaal verbod wat de klok slaat. Op de zondag na 15 augustus 1919 laat het stadbestuur de traditionele kermis plaatshebben op het Steenakker[322]). Mensen kunnen het leed voor een avondje vergeten en eens goed dansen en feesten. Iets waar het volk zonder twijfel behoefte aan heeft.
Voor de medische verzorging van oorlogsslachtoffers zorgt het Amerikaanse Rode Kruis. Zij hebben zich gevestigd in de Koestraat. Deze vereniging zorgt niet alleen voor de verzorging en de geneesmiddelen maar ook voor allerhande kledingsstukken zoals pyama's, sokken, . . . voor de gewonden.
De hygiëne is een groot probleem. Mensen kunnen zich geen degelijke levensmiddelen veroorloven.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken vraagt het schepencollege een controle uit te voeren op het water in Wervik[323]).
Het grondwater schijnt sterk verontreinigd te zijn in het arrondissement Ieper. Het omgewoelde landschap belet de natuurlijke filtering van het regenwater[324]).
De gezondheidsdienst bevestigt de vrees en meldt dat de openbare waterputten van de stad besmet zijn. De bevolking mag er maar van drinken als ze het water eerst koken[325]).
Ook de verschillende arbeidersorganisaties van de stad dragen hun steentje bij inzake steun aan de werklieden. Vooral de christelijke coöperatieve 'Het Volksbelang' kan de rol als hulpverlener waarmaken.
De maatschappij kon zijn werking verder zetten tijdens de oorlog. De winsten lieten toe enkele huizen en gronden op te kopen in Duivenstraat.
Eind november 1918 kan de werking van hun bakkerij in de Ooievaarstraat hervat worden.
Hun grootste bekommernis na de oorlog is de huisvesting van terugkerende vluchtelingen[326]) en het verschaffen van levensmiddelen. In een hersteld gebouw in de Duivenstraat wordt onderdak verleent aan huisloze gezinnen. Op 22 juni 1919 stelt het nieuwe bestuur met onder andere Emiel Ghesquière en Alphonse Pype, de nieuwe standregels voor aan de leden van de samenwerkende maatschappij 'Het Volksbelang'. De werking kan opnieuw volledig hervat worden.
De christelijke verenigingen kunnen mee profiteren van de gulheid van de coöperatieve. Zo ziet het christelijke syndicaat zijn ledenaantal stijgen van 197 leden in 1914 tot 745 leden in 1920[327]).
De socialisten kunnen eveneens rekenen op een toename van het aantal leden. Maar het heeft af te rekenen met grote moeilijkheden. Het Volkshuis werd tijdens de aanvallen op Wervik vernield. De heropbouw verloopt moeizaam volgens de socialisten door de tegenwerking van de 'Rechtbank voor Oorlogsschade'. Henri Mahieu wijst erop dat door een nijpend tekort aan lokalen veel jongeren overlopen naar de tegenstanders[328]).
Er zijn eveneens een aantal mensen die na hun aankomst in de stad beslissen opnieuw te vertrekken. De bevolking zoekt immers de plaatsen op waar er geld te rapen valt.
De grensstreek is zwaar geteisterd en de industrie heeft eveneens geleden onder het krijgsgewoel. Door de aanwezigheid van Duits eenheden en opslagplaatsen werden ze tijdens de oorlog het doelwit van geallieerde bombardementen.
Van enige industriële activiteit is in de streek geen sprake (ut supra)[329]).
D. De geteisterde industrie
In Wervicq-Sud vindt men eind 1918 enkel kapotgeschoten, afgebrande en leeggeroofde fabrieken.
De gebroeders Ferrant en Cousin moeten hun vernietigde bedrijf met lede ogen aanschouwen. Een groot deel van het materiaal werd netjes ingepakt en weggevoerd naar Duitsland, andere machines werden opgeblazen.
Bij Paul Plovier liep het niet anders. Zijn fabriek werd vernietigd onder een regen van bommen. Enkel wat muren getuigen nog van een voormalige fabriek[330]).
Ook andere bedrijven zijn hetzelfde lot beschoren. Zij werden tijdens de oorlog ontruimd en voor andere doeleinden gebruikt (ut supra).
Maar in de Noord-Franse gemeente laat men geen gras groeien over de initiatieven voor de heropbouw van de textielnijverheid.
Cousin frères start de heroprichting van zijn firma reeds in 1919. Paul Ferrant, Louis Ferrant, Jean Cousin en Pierre Cousin kunnen rekenen op steun van het 'Service de la Reconstruction Industrielle'.
De gebroeders Ferrant en Cousin beslissen de hele industriële productie van Comines[331]) over te brengen naar Wervicq-Sud. Met het oog op uitbreiding kopen zij de terreinen en een huizenrij[332]) van Jules en Théophile Godtschalk, een stuk weiland die toebehoort aan de stad Wervik en de firma Gratry aan[333]).
De eigenaars beschikken nu over een totale oppervlakte van 13 ha waar ze een gloednieuwe infrastructuur kunnen opbouwen.
De architecturale plannen worden netjes uitgevoerd en in het voorjaar van 1920 stellen de Cousins en de Ferrants de deuren van een onderdeel van hun nieuwe fabriek open. Tweehonderd mensen kunnen opnieuw aan de slag.
Na een ruzie onder het zaakvoerend personeel van de juteweverij Vandermeersch-Plovier, beslissen Eduard Vandermeersch en Paul Plovier na de oorlog niet langer samen te werken.
Vandermeersch specialiseert zich in de mechanische weverij van linnen, beddengoed en draagbanden.
Het grootste deel van zijn bedrijf werd tijdens de oorlog vernietigd. Vanaf 1919 start men de heropbouw en de bouw van nieuwe ateliers met een totale oppervlakte van 10000 m5. In 1921 kunnen 400 mensen aan het werk in de firma E. Vandermeersch.
Paul Plovier neemt het initiatief om koorden en veters te produceren. De volledig verwoeste fabriek wordt beetje per beetje opnieuw opgebouwd en in mei 1920 kan men de eerste machines installeren om koorden te vlechten. In november kan de afdeling die de koorden en veters glanst, opnieuw aan het werk. In totaal kan hij maar 20 arbeiders inschrijven als zijn werknemers[334]).
Ook Vanrullen en Dalle zullen heropgebouwd en uitgebreid worden.
Andere bedrijven zoals Boutemy en Saint-Léger herstarten de bedrijfigheden niet meer en verdwijnen uit het straatbeeld van de Franse gemeente[335]).
3. De regionale politiek in de schijnwerpers
A. De verkiezingen, barometer voor de politiek‑sociale situatie in Wervik
a. De wetgevende verkiezing van november 1919
Ondanks de penibele situatie waarin de bevolking verkeert, moeten alle mannelijke inwoners ouder dan 21 jaar de zorgen aan de kant schuiven en voor de eerste maal naar de stembus trekken om op 16 november 1919 hun ene stem uit te brengen. De persoonlijke bezittingen, de rijkdom, het intellect vormen geen criteria meer om meer dan één stem uit te brengen. Dit vormt een grote bedreiging voor de traditionele partijen. Vanuit Ieper komen brieven om te melden dat er vlug veranderingen in het arrondissement moeten doorgevoerd worden, wil men de opmars van het socialisme stuiten[336]). Maar de verwittiging haalt niks uit. In het zwaar geteisterde arrondissement Ieper halen de socialisten 2691 stemmen, 88 stemmen meer dan de liberale partij. Maar de katholieken blijven de sterkste partij vormen van het arrondissement met 8785 stemmen[337]).
De B. W. P. kan vooral rekenen op veel sympathie in het kanton Wervik want meer dan de helft van de stemmen in het arrondissement komen van dit kanton[338]). Het grote aantal arbeiders in de grensgemeenten Comines (B. ) en Wervik zal niet vreemd zijn aan dit fenomeen. De liberale partij zakt met 10,1 % naar de derde plaats. De katholieke partij blijft ook in het kanton Wervik stevig in het zadel.
De situatie in het kanton is vergelijkbaar met wat er op nationaal vlak gebeurt is. De katholieken behalen nog de meerderheid van de stemmen terwijl de liberale partij zijn tweede plaats moet afstaan aan de socialistische partij[339]).
b. De gemeenteraadsverkiezingen en het herstel
Deze wetgevende verkiezingen vormen een uitstekende barometer voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1921.
Ondertussen herrijst een deel van de stad uit zijn puinen. Wegen en bruggen worden hersteld en verbreed. De beslissing valt in mei 1920 om het vernielde stadhuis herop te bouwen[340]). De kinderen die les volgden in de barakken van het K. A. F. [341]) kunnen opnieuw intrek nemen in de nieuwe klaslokalen.
De eerste bedrijven van Wervicq-Sud worden geopend in 1920 en het christelijk syndicaat zorgt voor de plaatsing van arbeiders[342]).
De arbeidersorganisaties zorgen daarnaast voor de nodige verstrooiing voor de bevolking. Tijdens de zomermaanden van 1921 nemen vooral de liberalen het initiatief om in de verschillende wijken van de stad feesten te organiseren[343]). Natuurlijk mag men ook het eigenbelang niet vergeten in dergelijke initiatieven.
Iedere partij heeft zijn toneelvereniging, muziekvereniging en turnvereniging. Deze vereniging trekt jongeren aan door onder andere feesten te organiseren. Uit die groep stammen veelal de latere leden van hun coöperatief, hun syndicaat en hun mutualiteit[344]).
In 1921 komt het gewone leven terug op gang. De werkloosheid is zeker nog niet verdreven. Maar het aantal werklozen dat meer dan duizend bedroeg in 1919 is reeds teruggedrongen naar een gemiddelde van 505 per maand in 1921[345]).
Op 24 april 1921 moet de bevolking hun stem uitbrengen voor de gemeenteraadsverkiezingen. Sinds de oorlog hebben de socialisten op nationaal vlak enorme vooruitgang geboekt dankzij de deelname in de regeringen van 'Nationale Unie' en vooral het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen.
In 1919 heeft de B. W. P. in het kanton Wervik de liberale partij met ruime cijfers voorbijgestreefd. Zij hoopt de successen te kunnen voortzetten. Voor de oorlog bestond de gemeenteraad uit een hegemonie van katholieken, rijke katholieken. Alles werd beslist door hen, zonder enige tegenspraak.
Naast de traditionele kandidaten zetten de katholieke partijen voor de eerste maal ook minder gefortuneerde personen op zijn lijst. De christelijke werklieden krijgen de kans om voor hun kandidaten, Leon Corselis en Emiel Ghesquière, te kiezen op de katholieke lijst.
Bij de socialisten staan Henri Mahieu en Emile Vanraes bovenaan de lijst te pronken[346]).
De spanning is te snijden en geduldig wacht men de resultaten van de kiezing af.
De katholieken vrezen voor tegenstand van linkse zijde maar de uitslagen tonen aan dat ze niet moeten twijfelen aan het christelijk conservatisme die er heerst in de stad. De socialisten nemen met 1103 stemmen de tweede plaats over van de liberalen die 947 stemmen halen, de grote verliezers van 1921[347]).
Aan het hoofd van de stad blijven de rijke katholieken de touwtjes stevig in handen houden. De schepenen van de stad worden notaris Jules Ramault en landbouwer Omer Vanraes en de eigenaar van een brouwerij en enkele cafés Paul Leroux mag zich burgemeester van de stad Wervik heten.
De gemeenteraad ondergaat enkele grondige verschuivingen. De 'mannen van het Volksbelang' Emiel Ghesquière en Leon Corselis mogen zetelen naast hun rijkere collegae Paul Lannoy en Ernest Vandecandelaere. Zij 'verwelkomen' de socialisten Henri Mahieu en Emile Vanraes en de liberalen Paul Castelain en Oscar Blieck[348]). De liberalen zetelen voor het eerst in de twintigste eeuw in de gemeenteraad, de socialisten zelfs voor de eerste keer in hun bestaan. Zij kunnen eindelijk de politieke agenda mee bepalen.
Op 20 november 1921 moeten de inwoners voor een tweede keer in hetzelfde jaar naar de stembureaus. In het arrondissement Ieper verliest de katholieke partij 10 % stemmen in vergelijking met 1919. De grootste overwinnaar is de frontpartij met 5610 of 22,6% stemmen en komen op deze manier op de tweede plaats te staan voor de socialisten en de liberalen. De christen‑democraten zijn er voor de eerste maal bij sinds de oorlog en halen 10,5% stemmen.
In het kanton Wervik snoept deze groep veel stemmen af van de katholieke partij. De katholieken verliezen 20% van zijn stemmen maar blijft toch de sterkste partij. De socialisten zitten hen nauw op de hielen. De christen‑democraten nemen de derde plaats in van de liberalen.
De liberalen verdwijnen uit de top drie en de fronters kunnen in de nijverheidsgemeentes Comines (B. ) en Wervik nauwelijks rekenen op sympathisanten[349]).
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[268])Artikel 310 van het Strafwetboek: dit artikel voorziet speciale sancties voor stakingsmisbruiken en fnuikt de syndicale vrijheden. (LUYKX Theo, Op. Cit. , p. 292)
[269])De wet van 30 augustus 1919 of de Wet Vandervelde verbiedt de verkoop van sterke dranken in openbare gelegenheden en beperkt de aankoop voor huishoudelijk gebruik. (LUYKX Theo, Op. Cit. , p. 294)
[270])Delacroix wil het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen en vrouwen vanaf 25 jaar terwijl koning Albert - die van zijn internationale faam profiteert om zich te moeien in regeringszaken - het algemeen enkelvoudig stemrecht wil voor mannen van 21 jaar. Het tweede wordt ingevoerd. (SCHEPENS Luc, Koning Albert, Charles de Broqueville en de Vlaamse Beweging tijdens de Eerste Wereldoorlog, Tielt, Lannoo, 1982, pp. 209‑211)
[271])Het algemeen enkelvoudig stemrecht wordt toegepast bij de wetgevende verkiezingen van 1919 zonder dat ze hiervoor een grondwettelijke basis heeft.
[272])De Senaat bestaat uit drie soorten senatoren: de rechtstreeks gekozen, de provinciale en de gecoöpteerde senatoren. De senatoren worden voor 4 jaar gekozen in plaats van 8 jaar. (LUYKX Theo, Op. Cit. , pp. 303 - 304)
[273])LUYKX Theo, Op. Cit. , pp. 292 - 309 & MICHIELSEN Leo, Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging, deel III: tussen twee wereldoorlogen, A. Naoorlogse ontreddering en kapitalistisch herstel (1918 - 1929), pp. 243 - 245.
[274])SCHEPENS Luc, Koning Albert, Charles de Broqueville en de Vlaamse Beweging tjdens de Eerste Wereldoorlog, Tielt, Lannoo, 1982, p. 215.
[275])De 'Fédération des Cercles' viel oorspronkelijke onder de vleugels van de ultra conservatieve katholiek Charles Woeste, ooit nog tegenstander van priesters Daens; de Boerenbond werd in 1890 gesticht door Franz Schollaert, Georges Helleputte en priester Mellaerts; de Belgische Volksbond uit 1891 wordt in juli 1921 hervormd tot het A. C. W. ; de Christelijke Federatie van de Middenstand wordt in 1919 opgericht door priester Lambrechts. (LUYKX Theo, Op. Cit. , pp. 284‑285)
[276])MICHIELSEN Leo, Op. Cit. , pp. 247 - 248 & WITTE Els, CRAEYBECKX Jan, MEYNEN Alain, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1997, p. 163.
[277])Uit het 'Algemeen Secretariaat'‑onderdeel van het 'Centraal Verbond der Christene Textielbewerkers' - van pater Rutten, één van de pioniers van dit 'Verbond', ontstaat in 1921 het Algemeen Christelijk Vakverbond. (LUYKX Theo, Op. Cit. , p. 287)
[278])PAUWELS Luc, Op. Cit. , pp. 86‑91.
[279])De 'Syndicale Commissie' leidt het socialistisch syndicalisme sinds 1898. Pas in december wordt de 'Commissie' omgevormd tot 'Belgisch Vakverbond' (B. V. V. ). (LUYKX Theo, Op. Cit. , p. 287)
[280])Pastoor Rutten stelde een aantal voorwaarden voor het gebruik van de staking:
1. alle verzoeningsmaatregelen dienen uitgeput te zijn.
2. de staking moet rechtvaardig zijn
3. de staking moet kans hebben op succes
4. het plaatselijke als het verbondsbestuur moet de goedkeuring verlenen aan de stakers.
(PAUWELS Luc, Op. Cit. , p. 68)
De socialisten willen na de oorlog eveneens eerst oplossingen bekomen via bemiddeling. Ze wachten meestal het verloop van de staking af om bij te treden. Verloopt ze goed, dan zullen ze steunen, anders niet. En wanneer een groep een staking wil houden, moet die eerst voorgelegd worden aan hogere instanties. (MICHIELSEN Leo, Op. Cit. , p. 257)
[281])MICHIELSEN Leo, Op. Cit. , pp. 254 - 257.
[282])De Parti Communiste Belge (P. C. B. ) is ontstaan uit een extreem linkse groep van de B. W. P. die zichzelf 'L'Amis de l'Exploité' noemt. De Werkliedenpartij is verveeld met de linkse fractie binnen zijn partij en veroordeelt op 12 december 1920 'L'Amis . . . '. Op 29mei scheurt de groep af en richt ze het P. C. B. op. (LUYKX Theo, Op. Cit. , pp. 286‑287 & MICHIELSEN Leo, Op. Cit. , p. 260)
[283])MICHIELSEN Leo, Op. Cit. , pp. 260‑263 & LUYKX Theo, Op. Cit. , p. 287.
[284])MICHIELSEN Leo, Op. Cit. , p. 250.
[285])LUYKX Theo, Op. Cit. , pp. 265 - 266 & p. 287.
[286])MICHIELSEN Leo, Op. Cit. , pp. 251‑252 & LUYKX Theo, Op. Cit. , pp. 286.
[287])In 1922 ziet de verdeling van het aantal leden over de verschillende syndicaten als volgt uit:
Instelling |
Aantal aangesloten leden in 1922 |
Syndicale Commissie |
580545 |
A. C. V. |
162036 |
A. C. L. V. B. |
14922 |
MICHIELSEN Leo, Op. Cit. , p. 256.
De vakbonden groeien enorm na de oorlog omdat de overheid vanaf toen de bonden erkende als uitkeringsorganisme van de werkloosheidsvergoedingen. De erkenning zorgde er tevens voor dat de officiële uitkeringsinstellingen verminderde, wat op zijn beurt maakt dat de vakbonden aan populariteit wonnen. (WITTE Els, CRAEYBECKX Jan en MEYNEN Alain, Op Cit. , pp. 175 - 176)
[288])WITTE Els, CRAEYBECKX Jan en MEYNEN Alain, Op Cit. , p. 176.
[289])PAUWELS Luc, Op. Cit. , p. 79.
[290])MICHIELSEN Leo, Op. Cit. , p. 142.
[291])'L'Association catholique des patrons du Nord' is een Noord-Franse organisatie die de katholieke patroons verenigen uit het departement 'le Nord'. Het is een voorloper van het 'Consortium' (ut infra).
Tijdens de vooroorlogse periode wordt in geen enkele bron over deze vereniging gesproken.
[292])CAMT, Inventaire 1996 110 TEXNORD, Désiré Ley; Textile du Nord: culture et industrie, Paris, Centre Georges Pompidou, 1984, p. 18 & LENTACKER Firmin, Op. Cit. , p. 277.
[293])VANHAUTE Eric, Op. Cit. , pp. 82 - 86.
[294])SAUVY Alfred & HIRSCH Anita, Histoire économique de la France entre les deux guerres, deel II, Paris, Economica, 1984, pp. 80.
[295])LENTACKER Firmin, Op. Cit. , p. 276.
[296])West-Vlaanderen en het grensarbeidersvraagstuk. Verzamelingen documenten, s. l. , W. E. R. , 1957, p. 5.
[297])LENTACKER Firmin, Op. Cit. , p. 277.
[298])THEYS Juliaan, Op. Cit. , p. 37 & LENTACKER Firmin, Op. Cit. , pp. 276 - 277.
[299])CAMT 1996 110 252, La Croix du Nord, 22/01/1922.
[300])SAUVY Alfred & HIRSCH Anita, Op. Cit. , p. 81.
[301])THEYS Juliaan, Op. Cit. , p. 37.
[302])Met de 'Engelse week' wordt de arbeid bedoeld van maandagmorgen tot zaterdagmiddag. De zaterdagnamiddag en de zondag zijn rustdagen. (AMSAB, MB/9218. 20, De Engelsche Week of de zatderdag-namiddagrust in de nijverheid, Menen, Volksdrukkerij, 1912, pp. 5 - 6)
[303])Naar aanleiding van een staking van de mijnwerkers in het noord-oosten van Frankrijk beslist de regering Clemenceau de Engelse week in te stellen. (MICHIELSEN Leo, Op. Cit. , p. 141)
[304])De 'prime de vie chère' tussen januari 1920 en 13 october 1921:
|
Volwassenen (in Ffr. ) |
tussen 15 en 18jaar (in Ffr. ) |
tussen 13 en 15jaar (in Ffr. ) |
januari 1920 |
0,15 |
0,10 |
0,05 |
maart 1920 |
0,45 |
0,30 |
0,15 |
april 1920 |
0,60 |
0,40 |
0,20 |
18 october 1920 |
0,75 |
0,50 |
0,25 |
14 maart 1921 |
0,60 |
0,40 |
0,20 |
1 juni 1921 |
0,45 |
0,30 |
0,15 |
13 october 1921 |
0,35 |
0,22 |
0,10 |
(Bron: CAMT, 1996 110 112, Les salaires à Roubaix-Tourcoing)
[305])West-Vlaanderen en het grensarbeidersvraagstuk. Verzamelingen documenten, s. l. , W. E. R. , 1957, p. 13.
[306])DECLERCQ Guido & VANNESTE Olivier, Op. Cit. , pp. 23‑24.
[307])De gemeenteraad bestaat uit Dumont, Leroux, Ramault en Delefortrie. De twee kandidaten voor het burgemeesterschap op 28april 1919 zijn Jean Baptiste Dumont en Jules Delfortrie. De kiezing wordt op de volgende manier georganiseerd. Dumont is de eerste kandidaat en de 4 leden van de gemeenteraad mogen stemmen. Drie raadsleden stemmen voor Dumont en één raadslid onthoudt zich. De tweede kandidaat Delefortrie haalt twee stemmen en 2leden onthouden zich. (Gemeenteraadsverslag van de stad Wervik, 28/04/1919)
[308])Het stadhuis bevond zich vr 1917 op het St. -Maartensplein en werd tijdens de oorlog vernietigd. Voorlopig wordt het gemeentebestuur ondergebracht in de Speldenstraat 27 (vr de oorlog 23). (Bevoorrading I 1914 - 1918, Brief van Hélène Vanderstalle aan de burgemeester, 23/02/1920)
[309])Dit zijn barakken met een houten of stenen raamwerk met een boog van gegolfd plaatijzer.
[310])GOBYN Ronny, De woningnood en het probleem van de voorlopige huisvesting in België na de eerste wereldoorlog, in: Resurgam, de Belgische wederopbouw, 1914, Leuven, Gemeentekrediet, 1985, pp. 169‑178.
[311])SAW, Bevoorrading I 1914 - 1918, minister van binnenlandse zaken aan de burgemeesters van het 'Verwoeste Gewest', koninklijk besluit van 23 juli 1919.
[312])De personen die wensen zich te vestigen in de verwoeste streek, moeten eerst een aanvraag indienen bij een verantwoordelijke commissaris in Brugge. Deze vraagt het advies van de burgemeester van de getroffen gemeente en keurt eventueel de aanvraag goed. De burgemeester moet rekening houden met de volgende drie criteria:
1. verbleef de aanvrager in de belanghebbende gemeente op 1augustus 1914
2. heeft de aanvrager een bewijs van goed gedrag en zeden
3. kan de aanvrager zich in zijn onderhoud en huisvesting voorzien.
(SAW, Bevoorrading I 1914 - 1918, Id. )
De laatste eis geldt niet altijd want een deel van de Wervikse inwoners is zijn huis verloren. Het valt moeilijk deze mensen te weigeren. Het Koning Albert Fonds zorgt voor barakken in de stad waarin de getroffen bevolking mag logeren.
[313])Tussen de jaren 1919 en 1921 worden miljoenen franken aan de stad Wervik uitgeschreven die moeten dienen voor de uitbetaling en de hulp aan de uitgeweken stadsgenoten.
Bij een controle in januari 1920 bedraagt de uitgave van deze hulp reeds 1212750 Bfr. (SAW, Ibid. )
[314])Privé-archief Roger Verbeke: Kijk op Wervik.
[315])SAW, Bevoorrading 1914 - 1918, Brief van de 'Vrije Burgersbond Wervicq (B. )' aan de arrondissementscommissaris van Brugge Coppieters 't Wallant, 08/09/1919.
[316])SAW, Algemene Briefwisseling 1914 - 1935, Brief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan het stadsbestuur, 15/07/1919.
In 1919 worden de eerste 'Nissen Huts' geplaatst tot grote ontsteltenis van de bevolking. 'Dit zijn van die holen met metalen dekking waarin de landbouwer het niet waagt zijn vee te stallen. ' (Geciteerd uit: GOBYN Ronny, Op. Cit. , p. 177)
[317])SAW, Ibid. , Brief van weduwe Deleu-Decroix aan het stadsbestuur, 04/07/1919.
[318])SAW, Briefwisseling 1914 - 1935, lettre à M. Derudder, chef de section de Wervicq du Fonds Roi Albert, s. d.
[319])SAW, Briefwisseling 1914 - 1935, brief Koning Albert Fonds aan het stadbestuur, 12/11/1919.
[320])Bevoorrading 1914 - 1918, vragenlijst werklozensteun, s. d.
[321])SAW, Ibid. , Plakbrief aan de bevolking van Wervik, 10/10/1919.
[322])Gemeenteraadsverslag van de stad Wervik, 01/07/1919.
[323])SAW, Ibid. , Brief van het 'Service de Santé et de l'Hygiene de la Ministère de l'Interieure' aan het schepencollege van de stad Wervik, 1919.
[324])DECLERCQ Guido & VANNESTE Olivier, Op. Cit. , p. 22.
[325])SAW, Ibid. , Plakbrieven aan de bevolking van Wervik, 26/06/1919.
[326])In 1920 telt de Belgische overheid opnieuw 8726 inwoners in Wervik.
Tussen 1919 en 1923 keren nog eens 3653 terug. Daaronder vinden we ook nieuwe gezichten die op zoek zijn naar werkgelegenheid. (DEFRANCQ R. , Op. Cit. , p. 127)
[327])Programmaboekje van het Kristen Werkersverbond van Wervik, Grootsche jubel- en vlaggefeesten, 13, 14, 15 en 16 mei 1938; Liber Memorialis, 1919 & De Standregels van de Samenwerkende Maatschappij 'het Volksbelang', 22/06/1919.
[328])AMSAB, nr. 261, Verslagboek arrondissementscfederatie Ieper, 24/12/1918 - 22/03/1931, 05/10/1919 & 13/03/1921.
Misschien wijst dit op een georganiseerde tegenwerking in het overwegend katholieke arrondissement Ieper. In februari 1919 worden reeds brieven geschreven naar de stadsbesturen met de waarschuwing voor het gevaar 'socialisme'. (SAW, Algemene Briefwisseling 1914‑1935, anonieme brief aan het stadsbestuur van Wervik, 10/02/1919)
[329])DECLERCQ Guido & VANNESTE Olivier, Rapport over de ekonomische situatie en mogelijkheden in het arrondissement Ieper, Brugge, W. E. S. , 1957, pp. 22‑23.
[330])Le Monde Illustré, 05/03/1921.
[331])De bedrijvigheid in Comines bestond voor de oorlog uit een twijnderij, een vlechterij, koord- en touwslagerij, een blekerij en een weverij. (DE SMET I. , Op. Cit. , p. 80)
[332])De naam van de straat werd genoemd naar de eigenaar, namelijk huizenrij Godtschalk of 'Rangée Godtschalck'. (Paul Ferrant. . . , p. 59)
[333])Cadastre: matrice des propriétés bâties, arrondissement Lille, canton Quesnoy sur Deûle, commune de Wervicq-Sud, 1910; DESMETI. , Op. Cit. , p. 80.
'Vendre de gré à gré à M. M. Cousin frères, industriels à Paris au prix de 3500 fr. 37 ares 14 centiares de prairie de la Lys située à Wervicq France, connue au Cadastre sous les nEs 607, 608 & 609 de la section. ' (SAW, Gemeenteraadsverslag van de stad Wervik, 04/11/1919)
[334])Le Monde illustré, 05/03/1923 & DE SMET I, Op. Cit. , p. 83.
[335])Paul Ferrant . . . , p. 59. & Le Monde Illustré, 05/03/1923.
[336])SAW, Ibid. , 10/02/1919.
[337])De katholieke partij haalt 49,1 % van de stemmen, de liberale partij 14,6 % en de socialisten 15 %. (AMSAB, doos 140. 1 Fonds B. S. P. ‑nationaal: tabellen, vergelijkende uitslagen wetgevende verkiezingen 1919, 1921, . . . )
kantons |
katholiek % |
liberalen % |
socialist % |
fronters % |
totaal # kiezers |
Ieper |
42,30 |
15,76 |
9,15 |
24,40 |
6752 |
Mesen |
51,15 |
24,13 |
14,53 |
9,12 |
1865 |
Poperinge |
54,13 |
16,72 |
8,81 |
15,68 |
3087 |
Roes-brugge |
50,24 |
6,66 |
2,8 |
38,18 |
2297 |
Wervik |
49,48 |
10,12 |
34,05 |
5,22 |
4346 |
Arrond. |
47,87 |
14,30 |
14,67 |
18,49 |
18347 |
Bron: DESMET E. , EVALENKO R. , FRAEYS W. , Atlas . . . , p. 103; overgenomen uit ROSSIE Joris, Het Vlaamse Nationalisme . . . , p. 21.
[339])AMSAB, Op. Cit.
[340])Gemeenteraadsverslag van de stad Wervik, 20/05/1920, 08/06/1920 & 28/08/1920.
[341])SAW, Ibid. , Brief K. A. F. aan het gemeentebestuur, 23/09/1919.
[342])Programmaboekje van het Kristen Werkersverbond van Wervik, Grootsche jubel- en vlaggefeesten, 13, 14, 15 en 16 mei 1938; Liber Memorialis, 1919 & De Standregels van de Samenwerkende Maatschappij 'het Volksbelang', 22/06/1919.
[343])SAW, Ibid. , Brief van de liberale associatiebond van Wervik aan het stadsbestuur, 01/06/1921 & Brief van de liberale fanfare 'Les Amis Réunis'en de liberale turnvereniging 'La Libre Wervicquoise', 08/09/1919.
[344])'Ik sloot me na de staking van '28 aan bij het liberale syndicaat omdat ik bij de liberale turnclub en het liberaal muziek zat. (Interview met Gerard Braem, 20/01/1999)
[345])SAW, Bevoorrading I 1914 - 1918, Overzicht van de werking van werking van het tussengemeentelijk werklozenfonds tijdens het jaar 1921.
[346])DEFRANCQ R. , Op. Cit. , pp. 135‑136, Het Ypersche, 30/04/1921 & Liber Memorialis, 1921.
[347])AMSAB, 28. S. P. federatie Ieper, 3/ 56 Gemeenteverkiezing 1921, Wervik.
[348])DEFRANCQ R. , Op. Cit. , pp. 135‑136.
|
Verkiezingen 1919 arrondissement Ieper |
Verkiezingen 1921 arrondissement Ieper |
Verkiezingen 1919 kanton Wervik |
Verkiezingen 1921 kanton Wervik |
Kath. |
8785 (1) |
9476 (1) |
2150 |
1655 |
|
49,1 % |
38,3% |
49,5 % |
29,2 % |
Lib. |
2623 |
3226 |
440 |
773 |
|
14,6 % |
13,1 % |
10,1 % |
13,6 % |
Soc. |
2691 (3) |
3829 (3) |
1480 |
1567 |
|
15 % |
15,5 % |
34,1 % |
27,7 % |
Afgesch. |
3392 (2) |
- |
227 |
- |
Kath. |
18,9 % |
- |
5,2 % |
- |
Onafhank |
856 |
- |
496 |
- |
|
2,4 % |
- |
1,1 % |
- |
Christen |
- |
2593 |
- |
1210 |
democrat |
- |
10,5 % |
- |
21,4 % |
Fronters |
- |
5610 (2) |
- |
458 |
|
18,49 % |
22,6 % |
5,22 % |
8,1 % |