In dienst van Kerk en Grens. Politieke, sociale en economische knelpunten in de geschiedenis van de Wervikse grensarbeiders (1900-1939). (Steven Masil) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
I. De voedingsbodem van de Frans‑Belgische grensarbeid
1. De ontwikkeling van de grensarbeid
In het midden van de 19de eeuw zit de Vlaamse linnennijverheid in het slop. De reële lonen van de spinsters en wevers uit Oost- en West-Vlaanderen blijken niet meer voldoende om zich te onderhouden, de financiële lasten beginnen zwaar te wegen op het loon en men lijdt onder de bevoorradingscrisissen.
Deze situatie uit zich op tal van manieren waaronder algemene verarming en hongersnood, een stijging van het aantal overlijdens, de lichaamslengte dat zichtbaar afneemt, de stijgende behoeftigheid en de uitwijkingsgolf[1]).
Duizenden Belgen vestigen zich in de Noord-Franse grensstreek.
Hun bijdrage tot het Franse productieproces kan men situeren in de agrarische sector, de textielnijverheid en de metaalnijverheid[2]).
Vanaf 1880 heerst tevens een agrarische crisis. Voor de eerste maal in de geschiedenis zal men getroffen worden door de overproductie van graan en veeteeltproducten. De prijzen dalen enorm. De primaire sector verliest zijn eersterangsrol in de Belgische economie. Gelukkig kunnen vele landarbeiders nog steeds aan de slag op de Vlaamse velden. Toch moet een deel van hen zoeken naar een supplementair inkomen of naar een ander job[3]). De arbeidskrachten uit de landbouw moeten door de crisis zich meer en meer richten op de industrie. Vooral de textielindustrie vangt nogal wat landarbeiders op[4]).
De Vlaamse industriële markt wordt overspoeld met nieuwe arbeiders. De industrialisatie in de textielnijverheid is in onze contrijen nog niet zo doorgedreven als in Engeland en Noord‑Frankrijk. Vele werklozen zijn gedwongen hun inkomen elders te zoeken dan in Vlaanderen.
Zij moeten hun diensten aanbieden daar waar de nood aan arbeidskrachten het hoogst is. Dat blijkt op het eind van de 19de eeuw in Frankrijk te zijn.
Vooral Roubaix, Tourcoing en Lille blijken lievelingsoorden te zijn voor de Belgische textielarbeiders.
Er zijn twee redenen waarom juist in deze streek de industriële concentratie plaatsheeft. Men treft er een veelzijdigheid aan in de industriële expansie. Na 1860 krijgt men een massale exploitatie van de steenkoolmijnen en van de metaalverwerkende sector. Naast deze zware industrie ontwikkelt zich de mechanische textielindustrie (terwijl in Vlaanderen de huisnijverheid nog alom is). Dit geheel stimuleert de technologische vernieuwing en zorgt voor schaalvergroting[5]).
De mechanisatie van de textielindustrie in Noord-Frankrijk zorgt voor een kloof tussen hen en de landen met een technische achterstand.
De protectionistische houding van Frankrijk tijdens de 19de eeuw betekent de doodsteek voor de onderontwikkelde landen met een traditionele textielindustrie waar ook het Vlaanderen van de vorige eeuw onder gerekend mag worden[6]).
De groeiende industrialisering in het Noorden van Frankrijk kent zijn successen en de vraag naar arbeiders wordt almaar groter.
De Franse textielfabrikanten laten wel hun oog vallen op de Belgische en dan vooral op de Vlaamse markt. Oost- en West-Vlaanderen hebben al eeuwen een reputatie op vlak van vlasverwerkende nijverheid. Ervaren en bekwame arbeiders worden hartelijk verwelkomd in de Noord-Franse textielindustrie[7]). Vlaanderens'textielindustrie heeft de Belgische industriële take-off gemist tijdens de jaren 1840. Zijn nijverheid steunt nog op traditionele linnenindustrie. Ze bezit een agrarisch en familiaal karakter en loopt ver achter op de industrialiserende landen[8]).
De Franse fabriekseigenaars zoeken via relaties, via aankondigingen in kranten en via de grensbureau's in Roubaix, Tourcoing en Frelinghien naar (goedkope) werkkrachten in Vlaanderen.
Ook Belgische industriëlen planten hun bedrijven in in Frankrijk en nemen hun arbeiders met zich mee (ut infra). Reeds sinds het begin van de 19de eeuw komt deze beweging op gang.
De werklieden gaan tijdens de tweede helft van de 19de eeuw gretig in op de 'uitnodigingen' van de Noord-Franse en Belgische patroons.
Vlaanderen zit dus met een technische achterstand. De enige manier om die goed te maken, bestaat erin het arbeidsritme op te drijven. Het Vlaamse patronaat wil namelijk de productietechnieken niet aanpassen (ut infra) dus moet de werknemer langer werken voor hetzelfde loon.
De expansie van de linnenproductie in het begin van de 19de eeuw tegen een hels ritme bewijst voldoende hoe de textielarbeider uitgebuit wordt.
Pas na de crisis van het midden van dezelfde eeuw zal de goedkope, ongeschoolde en ontredderde Vlaamse textielarbeider zoeken naar alternatieven zoals definitieve migraties en pendelarbeid[9]).
De landbouwcrisis tijdens het vierde kwart van de 19de eeuw veroorzaakt veel werkloosheid bij de landarbeiders (ut supra). De geïndustrialiseerde textielbedrijven in Vlaanderen, vooral katoenbedrijven, vestigen zich op het platteland. Daar kunnen ze massaal recruteren uit werkloze landarbeiders die gewillig hun diensten aanbieden aan de textielpatroons.
In die kleine gemeentes is de syndicale weerstand nauwelijks aanwezig en kan de werkgever ook de arbeiders maximaal uitbuiten. Ze hoeven heel wat lagere lonen te betalen dan bijvoorbeeld in een stad als Gent[10]).
De Vlaamse textielsector raakt maar niet uit de miserie en de arbeiders ruilen maar al te graag hun woonplaats waar de situatie uitzichtloos is, voor een verblijf in een ander land waar het werk voor het grijpen ligt.
De Franse patroons kunnen rekenen op geharde arbeiders, die urenlang, onderdanig, in dienst staan van hun werkgever. 'En de werkgever die daar nog met plezier van profiteert door hen een belachelijk laag loon aan te smeren'[11]). Maar de Vlaamse arbeiders zijn gelukkig want daar hebben ze werk en kunnen ze hun kinderen voeden terwijl hun 'misbruikte' collega's in Vlaanderen sterven van honger en ontbering.
Massaal trekken ze de Frans-Belgische grens over om er zich te vestigen[12]). De Belgen vormen de grootste groep inwijkelingen in Frankrijk tot de eeuwwisseling[13]).
Vanaf 1867 heeft de Noord-Franse textielindustrie af te rekenen met een daling van de lonen. Belgen keren terug naar hun thuisland. Maar de immigratie naar Frankrijk is te groot om daar iets van te merken. Pas 20 jaar later is er een zichtbare ommekeer.
Een belangrijk keerpunt in de permanente vestiging van Belgen in het Franse land is de goedkeuring van de wet van 2 juni 1889. Die houdt in dat kinderen van vreemde ouders, die geboren zijn in Frankrijk, automatisch de Franse nationaliteit krijgen als ze op Frans grondgebied wonen bij het volwassen worden. Daarbij komt nog eens de militaire wet van 15 juli 1889, die alle individuen die in Frankrijk geboren zijn en er wonen, verplicht zijn deel te nemen aan de militaire dienstplicht[14]).
Dit blijkt een doorn in het oog van vele Belgische arbeiders en velen keren dan ook terug naar hun moederland waar de dienstplicht nog niet bestaat[15]).
Daarnaast barsten de Noord-Franse industriesteden bijna uit hun voegen[16]). Nog meer vreemde arbeiders ontvangen zou dan ook gekkenwerk zijn. Er heerst bezorgdheid bij de Franse overheid en op 2 october 1888[17]) vaardigt men een decreet uit waardoor vreemdelingen verplicht worden hun woonplaats mee te delen aan bevoegde instanties. Op 8 augustus 1893 wordt een wet goedgekeurd waardoor de vreemdelingen zich eveneens moeten inschrijven in de gemeente waar ze tewerkgesteld zijn en in het bezit moeten zijn van een 'feuille de 46 sous'[18]).
Vele van de Vlaamse en Waalse werknemers trekken zich uit Frankrijk terug in de grenszone van België. Daarnaast gebeurt het dat mensen uit het Belgische hinterland zich vestigen in de grensstreek omdat ze in hun streek geen werk vinden[19]). Ze huren er een huisje of een kamer en 's morgens steken ze de grens over naar de Noord-Franse fabrieken en s'avonds, na een dag hard labeur, keren ze terug naar hun woonplaats. Zo ontstaan er 'villes-dortoirs of cité-dortoirs' in het Belgische grensgebied. Mooie voorbeelden van zulke slaapsteden zijn Mouscron, Menen, Wervik en Comines (B).
Op het einde van de 19de eeuw loopt hun inwonersaantal op en vele van de inwijkelingen zijn arbeiders, vooral textielarbeiders die hun geluk gaan zoeken in de Franse textielindustrie[20]). Ze worden aangeduid als grensarbeiders[21]) of 'frontaliers'. In 1896 steken zo'n 25000 Belgische arbeiders, waaronder 12000 West-Vlamingen, dagelijks de grens over[22]).
Zij genieten tal van voordelen die kunnen opwegen in hun schamele budget dat ze maar verdienen in eigen land.
De grensarbeider woont in België waar de levensduurte lager ligt dan in Frankrijk en ontvangt zo een hoger loon[23]). Tegen het eind van de 19de eeuw is hij niet meer weg te denken uit de arbeiderswereld van Noord-Frankrijk.
Niet enkel meer uit de gemeentes en steden die rechtstreeks grenzen aan onze zuiderbuur, maar uit heel Vlaanderen zal men zich dagelijks verplaatsen naar Roubaix, Lille, Tourcoing en andere kleinere steden om zich aan te bieden.
De stijgende verplaatsingsmogelijkheden waarvan de arbeiders sinds 1890 gebruik kunnen maken, verklaren de beweging.
Dankzij het uitgebreid spoorwegennet, tramwegen en buurtspoorwegen kunnen mensen uit Kortrijk, Ieper, Poperinge, Roeselare, Avelgem, Ronse, Deinze, Brugge en Gent het Noord-Franse departement 'Le Nord' bereiken. De goedkope treinabonnementen voor arbeiders, die reeds in zwang zijn van 1869, doet de toeloop stijgen[24]).
De fiets kent een grote verspreiding tussen de vele arbeiders, hoewel de prijs nog steeds moeilijk betaalbaar is voor vele grensarbeiders[25]).
Naast deze evolutie in de vervoersmiddelen kent men een gunstige prijzenevolutie. De pendeldienst krijgt een geweldige stimulans door de lage huurprijzen die de verhuurders in België hanteren[26]).
2. De industriële evolutie in Wervik en Wervicq-Sud
De industriële activiteit in onze stad stelt niet veel voor in het begin van de 19de eeuw. Enkele kalkovens, olieslagerijen en huidevetters stellen nauwelijks 100 arbeiders tewerk. Daarnaast is er de Wervikse twijndraad die door 150 werknemers, verdeeld over 4 fabrieken, gemaakt wordt.
De bedrijven zijn niet meer dan oude en slecht verlichte schuren waar men meer dan 12 uren werkt voor een hongerloon.
Het grootste deel van de Wervikse actieve bevolking, zo'n 850 spinners en spinsters, verdient z'n loon via de huisnijverheid. Ze bezitten een spinnewiel waaraan ze van 's morgens, als het klaar wordt, tot s'avonds, wanneer de zon achter de horizon verdwijnt, werken. Deze arbeidsintensieve bedrijvigheid levert nauwelijks iets op[27]).
Maar er is een alternatief. Al vroeg in de 19de eeuw maakt men meldingen over mannen en vrouwen die hun werk vinden in Frankrijk en dan vooral in Wervicq-Sud.
'Men meldt uyt Yperen dat dagelijks te Wervicq en te Comen meer dan duyzend fabriekwerkers over de bruggen der Ley trekken, om in het fransche gedeelte dier stedekens te gaan arbeyden. Men is daar in 't werk tot over den kop. '[28])
Vreemd genoeg heerst in de Franse gemeente Wervicq-Sud al vroeg een vijandige sfeer tegenover de Belgische werknemers.
In maart 1848 plundert men enkele ateliers bij de zuiderbuur. De rijkswachter van dienst staat verstomd. Reeds lang is een groot deel van de Wervikse arbeidersbevolking in Wervicq-Sud tewerkgesteld. De Belgische arbeiders zijn gespecialiseerd in het twijnen[29]) van draad en komen hier goed werk leveren. Er zijn zelfs enkele Wervikanen die een bedrijf opgericht hebben op Frans grondgebied. De plunderaars hopen de Vlaamse arbeiders op deze manier te kunnen raken[30]).
De agressiviteit is te wijten aan de crisis die er heerst. Ook in Wervik kan men er niet aan ontkomen. Vooral de huisarbeiders lijden onder het economisch dieptepunt en de nijverheid verdwijnt hier geleidelijk[31]).
De xenofobie tegenover de Belgische arbeiders die op Frans grondgebied hun brood verdienen neemt steeds toe, zeker sinds de Frans-Duitse oorlog van 1870. Maar niet enkel tegen de arbeiders stelt men zich vijandig op. In 1875 intervenieert de Wervikse politiecommissaris op het grondgebied van Wervicq-Sud om onduidelijke redenen. Dit wekt de woede van de Rijselse bladen die het niet langer nemen dat Belgische ordediensten in Frankrijk tussenkomen om twisten op te lossen[32]).
Maar de industriële activiteit groeit in de loop van de tweede helft van de 19de eeuw terwijl de bevolking in Wervicq-Sud geleidelijk terugloopt. Van 1860 tot 1880 stijgt het aantal inwoners nog van 2159 tot 2985, in 1890 telt men maar 2517 zielen meer. Dit aantal daalt verder tot 2311 in 1900. Het grootste deel van de Zuid-Wervikse bevolking hebben de Belgisch nationaliteit[33]). In Wervicq-Sud draait het wellicht rond de toenemende formaliteiten (ut supra) waaraan de Belgische arbeider, die op Frans grondgebied woont, moet voldoen. Daarom kiest een deel van de uitgeweken bevolking om zich terug in België te vestigen en dan voornamelijk in de grenszone[34]).
Aan Franse zijde bouwt men een eigen textielnijverheid op, achter de bescherming van hoge tolmuren terwijl in Vlaanderen de overstap van huisnijverheid naar mechanische er maar niet komt[35]).
In het midden van de 19de eeuw verschijnt Louis Cousin-Leplat op het industriële toneel. Hij richt een firma op in Comines (F. ) en specialiseert zich in het twijnen van garen. Cousin bezit enkele twijnmolens en produceert vooral voor naaigarenfabrieken en weverijen uit de streek van Lille. De twijnmolens worden handmatig voortbewogen. Daar komt echter verandering in met de komst van de stoommachine omstreeks 1860.
Cousin-Leplat schaft zich als een van de eerste in de streek Engelse twijnmolens aan en kan zo zijn productie opdrijven.
Ondertussen nemen zijn zonen D. [?] Cousin en Vincent Cousin[36]) het bedrijf over. In 1884 laten zij een nieuwe fabriek bouwen in Wervicq-Sud. Ze starten er een eigen beperkte produktie voor rechtstreekse verkoop aan klanten.
Het hoger rendement dat het bedrijf Cousin bereikt door de nieuwe twijnmolens zorgt ervoor dat kleinere bedrijven in de streek verdwijnen.
Charles Ferrant is de man die in de Leiestreek de beste en de meeste (handmatige) twijnmolens bezit rond 1830. De molens worden geplaatst in de huizen van de arbeiders of worden geconcentreerd in een fabriek waar het patronaat het voor het zeggen heeft.
Rond 1880 wordt met de komst van de mechanische twijnmolens de druk verhoogd op zijn ambacht. Een afstammeling van Charles Ferrant, namelijk Paul Ferrant, heeft deze situatie waarschijnlijk goed ingeschat en gaat een vennootschap aan met de gebroeders Cousin. Voor Ferrant is het niet moeilijk in contact te komen met de familie Cousin want hij is gehuwd met de dochter van Louis Cousin, Estelle Cousin. Zo ontstaat het label 'CSF' of 'Cousin Soeur et Frères'[37]), in de volksmond altijd 'Cousin frères of Cousins' genoemd.
Het bedrijf zal hoge economische toppen scheren als ze na de Eerste Wereldoorlog de hele productie overbrengen van Comines (F. ) naar Wervicq-Sud.
Henri Vanrullen, een andere initiatiefnemer, riskeert zich in 1849 om een textielbedrijf te stichten in Wervicq-Sud. Kort na de oprichting richt hij zich op de productie van brandweerslangen[38]).
Ter hoogte van de Leiebrug wordt het bedrijf Boutemy opgericht, adat geleid wordt door een zekere directeur Chapelle. De firma kent reeds een rijke voorgeschiedenis. Armand Boutemy sticht in 1825 in Lannoy (F. ) zijn eerste bedrijf. Hij specialiseert zich in het zwingelen en het spinnen van vlas en jute. In 1847 schakelt hij over van handmatig spinnen op mechanisch spinnen. Tijdens de jaren 1887, 1895, 1897, 1905 en 1911 breidt hij zijn fabrieken uit en richt hij nieuwe op in Willems, Linselles en Wervicq-Sud[39]).
Ook de textielfabrikant Catteau uit Comines (F. ) vestigt een bedrijf in Wervicq-Sud die naam en faam verwerft met het vlechtwerk.
Saint-Léger heeft in Wervicq-Sud een weverij die tafellinnen levert als eindproduct[40]).
Op het eind van de 19de eeuw richten Alphonse en Léon Dalle uit Bousbecque een bedrijf op op Wervicqs grondgebied. De werknemers bekwamen zich in de productie van kantwerk en linten, nochthans een specialiteit uit Comines (F. ).
Niet te vergeten is de Kortrijkzaan Jules Gratry. Hij vraagt in 1892 de toestemming om een bedrijf op te richten 'au bord de la Lys'[41]). Gratry bezit weverijen in Lille, Halluin, Paris, Lyon, Marseille, Bordeaux, Flers de l'Arne, Rouen, Toulouse, Algiers, Tunis, Kortrijk, Moen, Brussel, Liège, Tananarive, Beunos Aires en Brazzaville[42]). Vooral voor de Eerste Wereldoorlog roept hij de woede op van talloze arbeidersorganisaties met zijn wangedrag tegenover zijn werknemers (ut infra).
Wervik ziet zijn weinige artisanale industrie geleidelijk verdwijnen en zijn inwonersaantal stagneert sinds de jaren 1860. Pas in het volgende decennium zal de stad opnieuw een stijgend verloop kennen. Vooral de inwijking op het eind van de 19de eeuw en tijdens het begin van de 20ste eeuw zorgt ervoor dat de bevolking van Wervik wordt uitgebreid. De grensarbeid neemt een vlucht en arbeiders uit het Vlaamse platteland zoeken het geluk in de Noord-Franse industrie en dan voornamelijk in de textielindustrie. Velen vestigen zich in de grensgemeenten Moeskroen, Menen, Comines (B. ) en Wervik.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1])VANHAUTE Eric, Economische en sociale geschiedenis van de Nieuwste Tijden, Gent, UG (Onuitgegeven cursus 2de licentie), 1997‑1998, pp. 60 - 61.
[2])MAUCO Georges, Les étrangers en France, leur rôle dans l'activité économique, Paris, Librairie Armand Colin, 1932, p. 195.
[3])VANHAUTE Eric, Op. Cit. , pp. 76 - 79.
[4])GAUS H. , Politieke en sociale evolutie van België, deel I, Leuven‑Apeldoorn, Garant, 1992, p. 50.
[5])BALTHAZAR Herman, Betrekkingen tussen het socialisme in Vlaanderen en Noord-Frankrijk (1870 - 1914), in: De Franse Nederlanden, 1979, p. 13.
[6])VANDENBROEKE Chris, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Leuven, Kritak, 1984, pp. 176‑177.
[7])Vooral de arrondissementen Kortrijk, Tielt, Gent, Oudenaarde en Aalst vormden de recruteringsbasis van de Noord-Franse textielbaronnen. (VANHAUTE Eric, Op. Cit. , p. 60)
[8])BALTHAZAR Herman, Op. Cit. , p. 13.
[9])VANDENBROEKE Chris, Op. Cit. , pp. 176‑178.
[10])GAUS H. , Op. Cit. , p. 50.
[11])VANHAUTE Eric, Op. Cit. , p. 76.
[12])Het aantal Belgen dat verblijft in Frankrijk:
in 1851: 128000 in 1881: 432000
in 1861: 204000 in 1886: 482000
in 1866: 275000 in 1891:465000
in 1872: 347000 in 1896: 395000
in 1876: 374000
(STENGERS Jean, Emigration et immigration en Belgique au XIX et au XXe siècles, Brussel, Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen, s. d. , p. 25)
[13])Tussen 1861 en 1896 zullen ze 38 % tot 46 % uitmaken van de totale buitenlandse bevolking van Frankrijk. Het maximum in absolute cijfers bedraagt 500000 mensen en situeert zich rond 1886. Vanaf het begin van de 20ste eeuw worden de Italianen de koplopers in het buitenlands bestand van onze zuiderburen. (STENGERS Jean, Op. Cit. , p. 25)
NATIONALITEIT |
1851 |
1872 |
1881 |
1891 |
1911 |
Belgen |
33 % |
46 % |
43 % |
41 % |
25 % |
Italianen |
16 % |
15 % |
24 % |
25 % |
36 % |
Duitsers |
15 % |
14 % |
8 % |
7 % |
9 % |
Spanjaarden |
7 % |
7 % |
7 % |
7 % |
9 % |
Zwitsers |
6 % |
5 % |
6 % |
7 % |
6 % |
Bron: MAUCO Georges, Les étrangers en France. Leur rôle dans l'activité économique, Paris, s. n. , 1932, p. 40.
[14])MAUCO Georges, Op. Cit. , p. 39.
[15])In Belgie kent men het lotelingensysteem. (MAHIEU Johan en MAMPUYS Jozef, Een eeuw christelijk syndicalisme in het arrondissement Kortrijk, Kortijk, A. C. V. , 1992, p. 14) Pas in 1909 zal men de algemene dienstplicht invoeren. (ART Jan (red. ), Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente, deel I, Gent, Stichting Mens en Kultuur Uitgeverij, 1996, p. 222)
[16])Het bevolkingsaantal in Roubaix bedraagt in 1851 34700 zielen terwijl dat er in 1906 121000 zijn, bijna het viervoudige. (Informatiefolder Open Monumentendag, Grensarbeid, 1997)
[17])Decreet an 2 october 1888 = 'Déclaration de résidence redue obligatoire pour les étrangers'. Dit decreet zal samen met de wet van 8 augustus dienen om de vreemde arbeiders die niet in Frankrijk wonen te controleren. De overheid tracht op deze manier deze beweging in te dijken. Deze maatregel heeft geen enkel effect op de grensarbeid. (EECKHOUT G. , Les ouvriers belges dans le Nord, in: Revue Sociale Catholique, 1900, p. 268)
[18])De wet van 8 augustus 1893 = 'Immatriculation du travailleur étranger dans la commune d'emploi'. Iedere vreemdeling moet een verklaring van zijn identiteitsgegevens meedelen aan de verantwoordelijke van het stadhuis van de gemeente waar hij werkt, handel drijft of een firma opricht, als hij niet in deze gemeente woont. In ruil krijgt hij een certificaat. Bij verandering van de gegevens moet hij dit meedelen zodat het certificaat kan aangepast worden. Wanneer een vreemde arbeider niet beschikt over zo'n certificaat of het weigert, kan een boete opgelegd worden van 50 tot 200 Ffr. Een verkeerde verklaring kan leiden tot een boete van 100 tot 300Ffr. De vreemdeling kan een verbod opgelegd krijgen waarbij hij Frankrijk niet meer in mag. Deze maatregel geldt niet voor de grensarbeiders. (EECKHOUT G. , Op. Cit. , p. 268. )
[19])Informatiefolder Open Monumentendag, Grensarbeid, 1997 & THEYS Juliaan, Een analyse van de Westvlaamse grensarbeid in Noord-Frankrijk, Gent, RUG, 1969, p. 108.
De bevolking in Wervik neemt tegen het eind van de 19de eeuw en tijdens het begin van 20ste eeuw door de grote inwijkingsgolf(utinfra).
[20])9550 zielen telt men in 1866 in de stad Menen. Dit aantal groeit gestaag en rond de eeuwwisseling bedraagt het inwonersaantal 19312. (DEFOORT Hendrik, 'Mijnheer Slunse'. August Debunne, socialistisch pionier, volksvertegenwoordiger, burgemeester van Menen,, Gent, UG (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 1996, p. 19)
[21])Pas in 1928, met de invoering van de grensarbeiderskaart, zal de term 'grensarbeider' duidelijk omlijnd worden.
[22])Industrietelling van 1896.
[23])MAUCO Georges, Op Cit. ,, p. 40 en LENTACKER Firmin, Op Cit. , p. 266.
[24])BALTHAZAR Herman, Op. Cit. , p. 14.
[25])BULTYNCK R. & VANNESTE O. , De economische grensproblemen van de Vlaamse provinciën, s. l. , s. n. , 1965, s. p. Uit mijn interviews leid ik af dat zelfs nog tijdens de jaren '30 de fiets een luxegoed is als men het niet echt nodig had. Zo moet Martha Desrumeaux, een Franse communistische militante uit de tussenoorlogse periode (zie verder), een fiets lenen van een vriendin, omdat ze die niet onmiddellijk kon betalen. (Intervieuw van MANIE Philippe met Martha Desrumeaux in november 1978, geciteerd uit: MANIE Philippe, Récit de vie Martha Desrumeaux, femme, ouvrière, syndicaliste, communiste du Nord (1919 - 1939), Lille, Lille III (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling), tome II, 1979, p. 17. )
[26])MAHIEU Johan en MAMPUYS Jozef, Op. Cit. , p. 14.
Dit fenomeen zal deels te wijten zijn aan de grote trek van de West-Vlamingen naar Frankrijk in de tweede helft van de 19de eeuw. Huizen in Vlaanderen komen leeg te staan en raken in verval. De huurprijzen dalen terwijl ze de pan uitswingen in de Franse industriesteden door een tekort aan woningen. Mensen trekken geleidelijk terug voor de reeds opgesomde problemen en de verhuurders in België zien de weg open liggen om hun huizen terug aan de man te brengen. Arbeidersgezinnen vestigen zich in de goedkope huisjes, dichtbij de grens. Dagelijks steken ze die over om hun werk te bereiken en 's avonds keren ze terug naar de grensstad.
[27])DEFRANCQ R. , Bijdragen tot geschiedenis van geschiedenis van Wervik, deel IV, Wervik, Publi Almar, 1972, p. 111.
Een groot deel van de arbeiders uit Wervik zijn nog landarbeiders. Als de werkzaamheden op het land eventjes stilliggen, dan werkt hij of zij aan het spinnewiel. De vervlechting van de huisnijverheid en de landbouw is in deze periode heel groot. (THEYS Juliaan, Op. Cit. , p. 27)
[28])Standaerd van Vlaenderen, 23/01/1849, geciteerd uit: THEYS Juliaan, Op. Cit. , p. 33.
[29])Twijnen is het dubbelen. Twijn betekent gedubbeld garen of gedubbelde zijde. (VAN STERKENBURG P. G. J. , Van Dale, handwoordenboek van hedendaags Nederlands, Utrecht‑Antwerpen, Van Dale Lexicografie, 1995, p. 1060)
[30])LENTACKER Firmin, Op. Cit. , pp. 264 - 265.
[31])DEFRANCQ R. , Op. Cit. , p. 111.
[32])LENTACKER Firmin, Op. Cit. , pp. 33‑34.
[33])Wervicq-Sud, Annuaire du Nord, Lille, Ravet Anceau, 1879 - 1900, s. p.
In 1866 zijn er op een totaal van 2685 inwoners in Wervicq-Sud, 1756 of 65,4 % Belgen, voornamelijk Vlamingen. (Paul Ferrant-Dalle 1885‑1966, Wervik, s. n. , 1967, p. 56) Het gebruik van het Vlaams is dominant in Halluin en Wervicq-Sud. (LENTACKER F. , Op. Cit. , p. 248)
[34])Belgen die wonen in verder gelegen Franse gebieden keren eveneens terug omdat de levensduurte in België lager ligt dan in Frankrijk. Zij verdienen een hoog loon in het buitenland en genieten van de lage voedingsprijzen in eigen land. Op deze manier ontstaat een groot koopkrachtverschil. Daarom kiezen ook Franse onderdanen om zich te vestigen op Belgisch grondgebied. (THEYS Juliaan, Op. Cit. , pp. 110 - 111)
[35])De oorzaak ligt volgens Theys in de vervlechting van de huisnijverheid en de landbouw. Deze structuur zou een remmend effect gehad hebben op de omschakeling van de handnijverheid naar de mechanische verwerking.
Een aantal handelaars hebben het monopool over de huisnijverheid in Vlaanderen. De overschakeling naar mechanische verwerking vraagt enorme kapitalen en de plattelandswevers en -spinners kunnen onmogelijk de nodige gelden verzamelen. In november 1839 wordt de 'Associaton nationale pour la conservation et le progrès de l'ancienne industrie linière' in het leven geroepen. Deze vereniging van groothandelaars voert een behoudsgezinde politiek en verzet zich tegen de mechanisering.
Ondertussen zijn Engeland (begin 19de eeuw) en Frankrijk (vanaf 1850) bezig met de mechanisering van de textielindustrie. Al vlug wordt het duidelijk dat Vlaanderen achterop raakt in de textielnijverheid en dat men niet in de mogelijkheid is de achterstand weg te werken. (THEYS Juliaan, Op. Cit. , pp. 28‑29)
[36])Vincent Cousin is geboren in Comines (F. ) op 27/08/1851. Hij wordt in deze stad burgemeester. Hij sterft op 06/07/1930. (ADN31J115, Dossier biographiques)
[37])Sociaal-economische studie van Wervik en Wervicq-Sud, Gent, RUG (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Vakgroep Aardrijkskunde), 1984, pp. 79 - 80 & Paul Ferrant-Dalle, . . . , p. 9 & pp. 56 - 60.
[38])De Smet I. , Op. Cit. , p. 78. Weinig andere gegevens zijn beschikbaar. Daarom moet ik mij beperken tot de elementaire basis die juffrouw De Smet in haar thesis vermeldt. Een brief aan de firma Vanrullen in Wervik bracht geen resultaten op.
[39])Le Monde Illustré, 05/03/1923, p. 71.
[40])Paul Ferrant - Dalle, . . . , p. 59. Over deze twee bedrijven heb ik nauwelijks materiaal gevonden en kan ik dus ook nauwelijks uitleg geven over hun ontwikkeling.
[41])LENTACKER Firmin, Op. Cit. , p. 32.
[42])AMSAB, S/95/167, Dossier 'La grève de Moen du 23/01 - 14/02/1905'.