Karel V en Filips II in de vorstenspiegels in de Nederlanden (1600-1750): het rijke kleurenpalet van verscholen deugdenmozaïeken. (Kristof Alaerts) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
V. De volkse guit en de strenge stoïcijn
In de vorstenspiegels wordt een interessant contrast tussen Karel en Filips gecreëerd. Dit contrast heeft betrekking op het gevoelsleven van beide vorsten en hun houding tegenover hun onderdanen of de manier waarop ze door hun onderdanen werden ervaren. Bij de behandeling van deze twee aspecten zal duidelijk worden dat men in de vorstenspiegels Karel en Filips een erg verschillend karakter toedicht.
Karel V wordt als een vrolijke vorst verbeeld[519], die graag met het gewone volk in contact treedt. Dit beeld ontstaat onder andere in het bekende verhaal van Karel en De gecroonde Leersse (of De Verheerlijckte Schoenlappers), dat in de De heerelycke ende vrolycke daeden opgenomen is en waar Michiel de Swaen een toneelstuk aan gewijd heeft. In dit verhaal ziet Karel een schoenlappersvrouw op de markt een heerlijke kapoen voor vastenavond kopen. Karel had ook zijn zinnen op die kapoen gezet maar de vrouw was hem voor. Toch had Karel zo’n ongelooflijke trek in die kapoen dat hij zijn knecht gebood om de vrouw naar haar huis te volgen zodat hij wist waar ze woonde. Het water liep hem in de mond en hij was vastberaden om in het schoenlappersgezin een stukje mee te eten. Die avond begaf Karel zich incognito naar het huis van de schoenlapper onder het voorwendsel dat zijn laars stuk was. Teunis, de schoenlapper, wou de laars niet herstellen omdat zijn arbeidsplaats gesloten was. Hij wou enkel van zijn heerlijk avondmaal genieten en stuurde de keizer, die hij helemaal niet herkend had, heen. Karel bood het gezin vervolgens tien potten wijn aan als hij mee aan tafel mocht schuiven. Dit voorstel klonk de schoenlapper als muziek in de oren en hij nodigde Karel uit om een hapje mee te eten. Na een heerlijke maaltijd dankte Karel het gezin voor de gastvrijheid en keerde terug naar het paleis. Enkele dagen later liet hij het ganse gezin aan het hof ontbieden. Teunis was erg bang en wist niet wat hij misdaan had. Hij vreesde dat er hem een zware straf boven het hoofd hing. Toen hij voor de keizer verscheen, bleek zijn vrees ongegrond. Karel wilde hem enkel belonen voor zijn gastvrijheid. De schoenlapper vroeg of zijn gilde voortaan de eer kreeg om in de ommegang een laars met een kroontje erboven te dragen, ‘een gecroonde leersse’. Karel stemde hierin toe en de schoenlapper keerde blijgezind naar huis terug.
In dit verhaal komt Karels volkse aard bovendrijven. Hij vermaakt zich kostelijk in het gezelschap van eenvoudige ambachtslui. Zijn knecht, Ambroos, begrijpt niet hoe Karel het daar naar zijn zin kan hebben. Het huis was vuil en schamel en in het paleis kon hij met één vingerknip hetzelfde eten voorgeschoteld krijgen. Het was hem dan ook een raadsel waarom Karel per se bij die schoenlappers wilde gaan eten. Ambroos vindt het voor een vorst in ieder geval niet passen dat hij zich met zo’n eenvoudige lieden inlaat[520]. Hij stelt zich hier allerlei vragen bij. Is hij nog niet tevreden met alle luxe en overvloed waarin hij leeft? Slaat hij liever een praatje met schoenlappers dan met prinsen? Vindt hij in het paleis geen genoegzaamheid[521]? Maar eigenlijk kende Ambroos de keizer goed genoeg en hij zegt over Karel: “Navolgens ik hem ken, is hij van sulk een aert dat hem niet tegensteekt, becommert, nogh beswaert, wanneer hij, om de clucht, een voorval heeft voor handen”[522]. Karel houdt er wel van om zich anoniem onder het volk te begeven en dan allerlei gekke toestanden mee te maken. Hij past zich dan ook erg goed aan de volkse aard van zijn gezelschap aan. Karel komt erg ‘gewoon’ over. Niets in hem verraadt zijn koninklijke afkomst. Deze vaststelling beweegt Ambroos ertoe uit te roepen: “Dit lijkt geen Keyser meer, maer eerder Teunis macker”[523].
Karel amuseert zich in een volkse omgeving en gedraagt zich er erg vrolijk. Dit is nog een andere vaststelling. Karel toont zich niet enkel volks, maar ook erg monter en opgewekt. Hij lacht graag, maakt al eens een grapje en gedraagt zich erg familiair. Hij is tevreden met de gewone dingen in het leven en heeft geen behoefte aan alle pracht en praal van het koninklijk hof. Naar het einde van het toneelstuk toe zegt hij: “Ick walge van de pracht, waer nae den edeldom in sijn verheuging tracht”[524]. De Swaen en De Grieck presenteren Karel als een vorst die liever bij simpele boeren en ambachtslui vertoeft dan bij hoogadellijke heren en prinsen. Hij voelt zich erg op zijn gemak bij hen en vindt het helemaal niet beneden zijn stand om zich samen met hen, op hun manier, te vermaken.
Leti en De Vera beamen Karels vlotte omgang met en zijn genegenheid voor het volk. De Vera bijvoorbeeld schrijft: “il fut tres-aymé du Peuple; & l’on peut dire qu’il avoit une adresse particuliere pour le gagner”[525]. Dat hij met het volk herhaaldelijk op een guitige wijze in contact kwam, wordt door de vele verhaaltjes in de vorstenspiegel van De Grieck bevestigd. Hierin wordt verteld dat de jacht één van Karels grootste hobby’s was, maar dat hij zich ook vaak met de modale burger amuseerde: “Doch mits de Jacht was syn ghenoeghen, quam hy hem somtydts oock te voeghen, alleen tot syn vermaeck en spel, wel bij een Boer oft slecht Ghesel”[526].
Het beeld van de vrolijke, volkse vorst krijgt in de meeste vorstenspiegels gestalte door middel van verschillende anekdotes. Zo ontmoette Karel in Wenen bijvoorbeeld een boer die met een varken naar de markt op weg was. Het beest was echter zo hard aan het schreeuwen dat het de keizer bijzonder irriteerde. Karel wendde zich tot de boer en vroeg hem of hij nooit geleerd had hoe hij een varken kon doen zwijgen. De boer antwoordde de onbekende verbaasd dat hij er geen idee van had maar dat hij het wel graag zou leren. Karel vertelde de boer dat hij het varken bij de staart moest vastnemen om het te doen zwijgen. Toen de boer ondervond dat het dier hierdoor inderdaad rustig werd, zei hij: “gaet broeder mynen vriendt, gy moet dat ambacht langer als ick ghedaen hebben, vermits gy in het selve soo ervaren zyt”. Hierop proestte Karel het uit[527]. Karel was gecharmeerd door de oprechtheid en onschuld van de varkensboer en moest hierom lachen. Hij is de olijke vorst die weet heeft van volkse zaken zoals het kalmeren van een varken.
Het verhaal van de Berchemse boer, dat we al in het vorige hoofdstuk beschreven hebben, ligt in dezelfde lijn. Karel ontmoet ook hier een eenvoudige boer wiens naïeve spontaniteit en platvloerse gebruiken hij uiterst sympathiek en grappig vindt. Hij ontpopt zich in deze ontmoetingen als de goedlachse vorst. Karel vindt het erg amusant als zijn onderdanen zichzelf blijven wanneer zij hem ontmoeten en niet herkennen. Karel wordt dan als een man van het volk opgevoerd. De boer mag zich immers boers gedragen, hij mag zichzelf zijn. Sterker nog, vaak beloont Karel hem daarvoor. Nog een andere gedachte die in deze volkse schilderingen van de vorst vervat ligt, is het idee dat Karel op die manier het contact met zijn onderdanen onderhoudt en op de hoogte blijft van wat hen bezighoudt, hoe ze leven en wat hun problemen zijn.
Door zijn veelvuldige contacten met mensen uit de lagere klassen, wil men in de vorstenspiegels ook het beeld creëren van de vorst die van eenvoudige dingen kan genieten en die niet alle luxe en rijkdom nodig heeft om gelukkig te zijn. Deze gedachte kwam reeds bij zijn terugtrekking in het klooster te Yuste ter sprake, en ook in zijn ontmoetingen met het volk ligt dit idee besloten. Karel zegt in het kluchtspel van De Swaen zelf dat niets hem gelukkiger maakt dan het contact met loyale onderdanen die hem liefhebben: “Den troon, waerop mij Godts genade heeft verheven, vermogen, rijkdom, pracht, staet, glory, majesteyt vernoegt mijn ziele min, dan dese sekerheyt, van d’ondersatens trou: gerust, en, sonder wapen sou ik in d’armen van den minsten borgher slapen. Ook ben ik hen soo lief, dat mij een ieder, niet als vorst en keyser, maar als sijnen vaer aansiet”[528]. Karel vindt zijn onderdanen dus belangrijker dan alle weelde. Dat is al een eigenschap die een goede vorst typeert. Hij voelt zich ook erg gerust in het bijzijn van zijn onderdanen. Hij is er volgens De Swaen immers van overtuigd dat ze hem trouw zijn en dat ze hem liefhebben. Karel wordt daarnaast door De Swaen als een vader voor zijn onderdanen voorgesteld. Dat hij als een vaderfiguur kon worden geportretteerd, heeft natuurlijk te maken met de verbeelding van zijn vertrouwelijke omgang met het volk. Deze vertrouwelijke relatie zorgt er in de vorstenspiegels voor dat men hem soms eerder als een vader, “un Pere plein d’affection, & de douceur envers ses Sujets”[529], dan als een koning voor zijn volk aanzag. Volgens de vorstenspiegelauteurs houdt Karel minder afstand en lijkt hij daardoor een persoonlijker relatie met zijn onderdanen te hebben dan vele andere vorsten. Zijn onderdanen zijn dan als zijn kinderen waar hij natuurlijk erg veel van houdt.
In de meeste vorstenspiegels laat Karel zich ook herhaaldelijk van zijn vrolijke kant zien. De auteurs die dit beeld hebben uitgewerkt[530], schrijven dat hij veel gevoel voor humor had. Dat toont zich onder meer in zijn dispuut met zijn hofnar, Paep Theun. Deze had de keizerlijke wetten overtreden. Karel veroordeelde hem tot een verbanning. In het vonnis stond dat hij geen voet op Karels grond meer mocht zetten. Hierop besloot Theun om naar Luik te gaan en hij huurde er een kar. Vervolgens keerde hij terug naar het koninklijk paleis in Brussel met een kar vol Luikse aarde. Karel reageerde zeer vergramd op zijn bezoek omdat Theun Karels bevel niet had nageleefd. Theun corrigeerde Karel echter en zei hem dat hij niet op zijn grond stond maar op Luikse grond. Dit gevatte antwoord deed Karel in lachen uitbarsten en hij besloot om de snaak opnieuw in zijn hofhouding op te nemen[531].
Een andere anekdote die aantoont dat Karel een vrolijk en opgetogen karakter bezat, is het verhaal van een dame uit de hofhouding van de keizerin, die Karel liet opsluiten omdat ze een ‘publieke vrouw’ was, die er verscheidene minnaars op nahield. Vijf edelmannen die dit een erg onaangename zaak vonden omdat ze haar niet meer konden bezoeken, besloten de keizer aan te sporen om haar vrij te laten. Ze deden hun rouwgewaden aan om hun pijn uit te drukken en gingen zonder hem te begroeten voor hem staan. Hoewel dit onrespectvol was, kon Karel er om lachen. Hij zei vervolgens met grote mildheid: “Ja, u heeft gelijk, ik zal bevelen haar vrij te laten”[532]. In deze anekdote ontmoeten Karels genade en goedlachsheid elkaar. Het duidt aan dat Karel steeds zijn blijmoedigheid behield, ook al betuigde men hem onvoldoende eerbied.
Karel kon niet alleen om de onbevangenheid van het volk lachen of om de komische replieken en daden van zijn hofhouding, hij durfde volgens De Grieck zelf ook al wel eens een grap maken. Op een zekere dag slenterde hij eens op een kerkhof rond en zag er een doodshoofd liggen. Hij duwde er met een stokje tegen en terstond kwamen er heel wat muizen uitgelopen. Karel vond dit erg grappig en zei: “desen mensch moet immers wel muysen-nesten in syn hooft gehadt hebben, als hy leefde, vermits hy doodt zynde daer noch soo wel van versien is”[533]. Karel toonde hiermee aan dat hij er niet voor terugschrikte om zelf eens een mopje te vertellen. Volgens De Grieck was Karel dan ook het model van de olijke, goedlachse vorst.
Karel toonde zijn opgewektheid en vrolijkheid. Hij verstopte zijn gevoelens niet. Ook wanneer hij kwaad, droef of ontgoocheld was, liet hij dit duidelijk merken. Zo zag Karel tijdens de Schmalkaldische oorlog eens een door kogels doorboorde crucifix op de weg liggen. Vanuit zijn diepe devotie voor het katholieke geloof werd Karel woedend toen hij dit zag. Hij huilde zelfs: “Un tel spectacle attendrit si fort le coeur de Charles, que par ses larmes, il temoigna sa valeur & sa pieté; oubliant l’injure qu’on luy faisoit, il s’enflamma de colere pour venger celle qu’on faisoit à Dieu”[534].
Ook wanneer hij een militaire nederlaag leed, was er volgens de auteurs duidelijk aan hem te zien dat hij erg ontgoocheld was. Zo toonde hij zich bijvoorbeeld erg verdrietig toen hij bij de slag van Algiers de slachting onder de christenen zag: “Alle dese dinghen sagh den Keyser voor sijn ooghen/ niet sonder groote droefheyt ende verdriet/ ghelijc een Capiteyn/ als hy was/ die sijn soldaten beminde/ ende oock van sijn heyr bemint was/ behoorde te gevoelen”[535]. Nog een ander voorbeeld is de belegering van Metz. Omdat de belegering allesbehalve naar wens verliep, zag Karel er volgens De Grieck zeer droevig en door kopzorgen gekweld uit[536].
Na het overlijden van iemand die hem dierbaar was, kon Karel volgens onze auteurs eveneens zijn groot verdriet niet onder stoelen of banken steken. Een mooi voorbeeld hiervan is zijn volgens Gregorio Leti erg emotionele reactie na het overlijden van zijn gemalin Isabella van Portugal: “La mort de cette Princesse causa une douleur trés-sensible à l’Empereur, qui l’aimoit fort tendrement; […] il courut dans la Chambre où étoit le corps qu’il arrosa de larmes très-améres, l’embrassant étroitement, & ne pouvant s’empêcher de se jetter sur son visage, & de lui donner une infinité de baisers”[537].
Karel uitte dus zijn smart. Andere vorsten verborgen hun verdriet soms met een stoïcijnse onverzettelijkheid om te tonen dat ze boven een bepaalde tegenvaller stonden. Juan Antonio de Vera y Figueroa keurt deze schijnbare gevoelloosheid in zijn vorstenspiegel over Karel radicaal af. Het is volgens hem geheel in tegenspraak met de menselijke redelijkheid. Hij schrijft hierover: “Ceux qui pensent que c’est une generosité de n’estre point touché des disgraces, doivent estre estimez peu de chose dans les prosperitez, d’autant qu’ils offensent par leur insensibilité ou dureté, la puissance de Dieu qui les leur envoye”[538]. Volgens De Vera moet men een voorbeeld nemen aan de Romeinse veldheer Germanicus, die, nadat hij een groot deel van zijn leger verloren had, zo zwaarmoedig was dat hij bijna zelfmoord pleegde[539]. Zo hoort het, schrijft De Vera. Wanneer er iets slechts gebeurt, moet men zijn teleurstelling tonen. Anders is men niet meer oprecht.
Zoals hij zijn woede en verdriet niet wegstopte, liet Karel volgens de auteurs ook zijn blijdschap duidelijk merken. Er zijn in de vorstenspiegels vele voorbeelden die dat aangeven. Karel toonde zijn vreugde bij allerlei successen, zoals bijvoorbeeld de ontdekking van de Molukken door Magelhaen of de val van de havenstad Goletta in de slag bij Tunis en de val van Tunis zelf[540]. Maar ook in meer ‘triviale’ zaken liet hij volgens de auteurs zijn blijdschap zien. Bijvoorbeeld in het weerzien van zijn zoon Filips bij zijn aankomst in Barcelona in 1538: “Veritablement Charles V témoigna un plaisir & une joïe très-sensible de voir un Fils si fait à l’âge de douze ans, & qui savoit déja si bien les belles maniéres d’agir”[541]. Dit feit getuigt tevens van zijn vaderliefde, die vooral in de vorstenspiegel van Gregorio Leti herhaaldelijk weerkeert. Leti beklemtoont dat Karel erg van Filips hield: “Il eut le plaisir d’apprendre qu’on pouvoit beaucoup attendre du petit Prince Philippe qui dans sa plus tendre enfance donnoit de belles & grandes espérances, aussi le caressa-t-il avec autant de tendresse paternelle qu’on en ait jamais vû en aucun Prince”[542]. Leti schrijft ook dat Filips deze buitengewone vaderlijke liefde erkende. Bij Karels abdicatie zou hij gezegd hebben: “Je n’ai jamais mérité, Très-Invincible Empereur, mon très bon Pere, ni n’aurois jamais cru pouvoir mériter un amour Paternel si grand, qu’il n’y en a assurément jamais eû au monde de pareil”[543]. Volgens Leti maakte Karel ook geen onderscheid tussen zijn wettige en onwettige kinderen. Hij hield zielsveel van hen allen. Dat wordt onder andere geïllustreerd met de geboorte van Margareta van Parma, een buitenechtelijk kind van Karel. Kort na haar geboorte zou hij haar volgens Leti innig omhelsd hebben en tegen Jeanne van der Gheyst, haar moeder, gezegd hebben: “j’ay tant de joye de la naissance de ce fruit commun de notre amour, que je vous aimerai toûjours comme la plus chere favorite de mon coeur, & je vous promets aussi d’aimer notre Fille commune, autant qu’aucun Pere puisse aimer son enfant”[544]. Karel blijkt niet alleen veel affectie voor het kind te hebben, maar ook voor zijn maîtresse. Hij gedraagt zich in de vorstenspiegels dan ook erg teder in liefdesrelaties. Gregorio Leti beklemtoont zijn grote liefde voor zijn vrouw, Isabella van Portugal. Dit doet hij onder meer door een brief van Karel aan Isabella in zijn werk op te nemen. Daarin vallen volgende uittreksels te lezen: “Ma très-chere & bien-aimée Femme, après avoir baisé ce papier avec la même tendresse & la même ardeur avec laquelle je baiserois vôtre bouche, si j’étois auprès de vous”[545] en “L’esperance de vous voir le plûtôt qu’il me sera possible, me remplit par avance le coeur d’une sensible joie […] mon très-cher Bien. Ma Sérénissime Impératrice, ma très-précieuse Reine. Mon Epouse bien-aimée, & plus chére qu’aucune chose du monde”[546].
De gebeurtenis waarbij Karel zijn gevoelens nog het meest de vrije loop liet, was volgens de vorstenspiegels zijn troonsafstand. Dit wordt steevast als een erg emotionele gebeurtenis voorgesteld, die al begint wanneer Filips in Brussel arriveert. Leti bericht hierover: “Philippe s’approchant de son Pere se mit respectueusement à genoux devant lu, embrassant ceux de l’Empereur, qui pour lui témoigner une tendresse paternelle le releva en même temps de ses propres mains, l’embrassa pendant long-temps, & le baisa plusieurs fois des deux côtez, versant tant de larmes de joye, qu’il fit pleurer les deux Reines, le Prince, & tous les Grands Seigneurs de la Cour”[547]. Ook tijdens de abdicatie zelf begon Karel te huilen[548], schrijft De Ulloa. Filips gedroeg zich eveneens geëmotioneerd tijdens deze plechtigheid. Na Karels instructies aan hem gebeurde volgens Leti het volgende: “En achevant de prononcer ces paroles il se jetta au cou de son Fils, l’embrassa tendrement, & en le baisant lui mouïlla le visage de larmes, pendant que Philippe de son côté se jetta à ses pieds aussi fondant en larmes, pour lui embrasser les genoux”[549].
Het beeld van een huilende Filips treffen we in de vorstenspiegels over hem haast nergens aan. Filips wordt gewoonlijk als een ernstige stoïcijn voorgesteld die zijn gevoelens bijna nooit laat zien en die zijn passies quasi volledig beheerst. Reeds aan het begin van zijn vorstenspiegel schrijft Baltasar Porreño het volgende over Filips II: “On ne vit jamais un homme […] plus maistre de ses Passions; particuliement, vers la fin de ses jours: toujours d’un visage egal, d’un naturel doux & facile, patient dans les malheurs, modeste dans la propesperité: ayant l’ame si tranquille qu’on ne l’a vû jamais en colere faire outrage à quelqu’un , ou dire des injures à ceux qui avoient l’honneur de l’approcher; & l’on eust dit, à voir sa moderation, qu’il estoit exempt des passions dont les hommes sont continuellement agités”[550]. Filips onderging volgens de vorstenspiegels geduldig en lijdzaam, en met een egaal gezicht zijn tegenslagen. Hij bleef ook bescheiden bij voorspoed en hij had zo een rustige persoonlijkheid dat hij haast nooit in woede uitbarstte[551].
Er zijn verschillende voorbeelden van Filips exemplarische beheerstheid wanneer hij erg goed of erg slecht nieuws vernam. Filips begon in de vorstenspiegels nooit vreugdesprongen te maken bij een gunstig bericht en bij ongeluk toonde hij ook nooit enige verslagenheid. Toen men hem bijvoorbeeld het blijde nieuws van de overwinning op de Turken in Lepanto bracht, bleef zijn gelaatsuitdrukking in éénzelfde uitgestreken plooi liggen. “Il demeura aussi immobile qu’une pierre”, schrijft Porreño, “conservant toûjours sa gravité, & un visage egal en toutes occasions”[552]. Hij leek wel ongevoelig. Dat bleek ook toen hij op de hoogte werd gesteld van de desastreuze ondergang van de Armada Invencibile. Filips zat op dat moment aan zijn bureau rustig te schrijven. Hij reageerde volgens Leti erg kalm en gelaten op het nieuws en zei dat ook hij machteloos stond tegenover het geweld van de zee. Hierna zette hij zijn bril weer op en schreef verder aan zijn brief[553]. Leti en Porreño schrijven nog dat Filips met een grotere matigheid reageerde dan Seneca, één van de meest vooraanstaande stoïcijnse filosofen uit de Romeinse oudheid, ooit heeft gehad[554].
Niet alleen staatkundige affaires leken hem niet te kunnen beroeren. Ook in zijn persoonlijk leven toonde hij zich koel en onverzettelijk. Porreño vertelt dat toen men hem het nieuws van de geboorte van zijn zoon bracht, hij op hetzelfde moment het overlijden van zijn broer te weten kwam. Bij het aanhoren van deze berichten bleef hij echter stoïcijns kalm en toonde hij geen greintje emotie[555]. Het leek wel of het hem allemaal niets deed. In de vorstenspiegels wordt hij in zijn relatie tot zijn vrouw en kinderen bijgevolg veel minder vaak dan Karel als liefdevol voorgesteld. Filips wordt door Leti als een harde vader geportretteerd die een bijzonder slechte verstandhouding had met zijn zoon Don Carlos. Ook ten opzichte van zijn kleinkinderen toonde hij zelden of nooit enige vaderlijke liefde. Want, schrijft Leti, “in den persoon van den Koning Filips, heeft deese menschelijke geneegentheit geen plaats gehad”[556]. Dat bleek ook toen zijn vrouw Maria, koningin van Engeland, overleed. Dit overlijden stemde Filips volgens Leti wel droevig, maar de oorzaak hiervan was geenszins huwelijksliefde. Het waren eerder staatkundige belangen die Filips om de dood van Maria deden treuren[557].
Bij uitzondering wordt hij als een voorbeeldige, gedreven echtgenoot of vader afgeschilderd. Zo vertelt Leti dat Filips ondanks de felle regen in Engeland doorreisde om Maria te huwen. Hij wou op die manier tonen hoe hard hij naar haar verlangde[558]. En toen Filips Don Carlos eens voor zijn opvliegend gedrag berispte, excuseerde de prins zich in zo’n ontroerende woorden, die hij door zijn hevige koorts niet eens kon beëindigen, dat Filips hem teder in zijn armen nam, en er bijna tranen van in de ogen kreeg[559]. Zulke voorbeelden zijn echter uitzonderingen. Wanneer men de vorstenspiegels leest, krijgt men zeker niet het beeld van de warme, tedere en zorgzame vader of echtgenoot. Het lijkt alsof de woorden liefde, affectie en emotionaliteit in de vorstenspiegels niet te rijmen vallen met de persoon van Filips.
Filips was in de vorstenspiegels met andere woorden erg standvastig van geest en onveranderlijk van hart. Op familiaal vlak stelde hij zich koud en gevoelloos op en op staatkundig gebied was hij nooit overenthousiast in tijden van voorspoed, maar verloor hij ook nooit de moed in tijden van tegenspoed[560]. Ook wanneer hij geplaagd werd door ziekte, bijvoorbeeld door jicht, waar hij lange tijd aan leed, was er volgens de auteurs niets aan hem dat de grote pijnen die zijn ganse lichaam kwelden, verraadden. Tot aan zijn dood toonde hij zich ongevoelig voor zware pijnen en gaf hij geen krimp[561]. Zelfs toen hij stierf, behield hij dezelfde strenge, onveranderlijke en welgeschikte gelaatsexpressie die tijdens zijn ganse leven zo eigen aan hem was geweest[562]. Zijn standvastigheid in zijn doodstrijd was voor Leti een voorbeeld voor de rest van de wereld, omdat Filips “zoodanig als hy storf, ook zoodanig hadde geleeft”[563].
Dit beeld van Filips als de standvastige stoïcijn hoeft geen verbazing te wekken. Het stoïcisme[564] kende in de tweede helft van de zestiende eeuw onder impuls van denkers als Justus Lipsius en Guillaume du Vair een heropleving en zou bekendstaan als ‘het neostoïcisme’[565]. Het was één van de belangrijkste intellectuele stromingen uit de zestiende en zeventiende eeuw[566]. Eigenlijk vloeiden in het neostoïcisme het stoïcisme en de christelijke leer, die beide een vooraanstaande plaats aan de moraal toekenden, samen[567]. Het belangrijkste ingrediënt van de neonstoïsche levenswijze was de standvastigheid, gedefinieerd als “de echte en onbeweeglijke geesteskracht die niet door buitenwaartse of toevallige omstandigheden opgetogen of terneergeslagen wordt”[568]. Dat Filips deze kracht bezat, hebben we hierboven al duidelijk aangetoond.
Door deze revival van stoïcijnse principes in de vroegmoderne tijd is het derhalve niet verwonderlijk dat men in de vorstenspiegels Filips als een ideaal hiervan ging opvoeren. Het neostoïcisme werd aan het einde van de zestiende eeuw een belangrijk constructief element in het politieke denken[569]. Filips, die streng en onverstoorbaar was, werd in de vorstenspiegels daarom graag als een modelstoïcijn voorgesteld. Filips’ schijnbare ongevoeligheid in de vorstenspiegels correspondeerde ook met het stoïcijnse ideaal van de apathie. Dit hield in dat alle passies met geweld uit de ziel verjaagd moesten worden. De ware wijze was volgens het stoïcisme immers vrij van alle hartstochten en emoties[570]. De creatie van een stoïcijns ideaal zoals bij Filips II paste dus binnen het denken van de zeventiende eeuw.
Terwijl Karel in de vorstenspiegels als een lachebek die “blyde van gesichte” was[571], werd omschreven, presenteerde men Filips als een bijzonder ernstige vorst met een melancholisch temperament[572]. Leti en Porreño vergelijken hem op dit vlak beiden met zijn beroemde naamgenoot uit de Oudheid, Filips van Macedonië. Toen deze vijf jaar was, kon geen mens hem nog aan het lachen brengen. Met Filips II was het net zo. Men zag hem nooit lachen omdat hij dat niet betamelijk achtte voor een deftig man[573]. Gedurende zijn hele leven bleef Filips bijzonder ernstig in zijn discours[574].
Zijn ernstige en strenge houding hadden tot gevolg dat hij erg majestueus overkwam. Zijn onderdanen die op audiëntie kwamen, waren volgens de vorstenspiegels meestal zo onder de indruk van zijn grote majesteit dat ze het benauwd kregen en dat ze niet meer uit hun woorden kwamen. Hier worden verschillende voorbeelden van gegeven. Zo was er eens een zeer geleerde predikant die na de aanhef van zijn redevoering bevreesd zweeg omdat de koning hem zo indringend aankeek. Hij begon helemaal te beven toen hij de wonderbaarlijke strengheid op Filips’ gezicht zag. Het leek alsof hij plots zware hoofdpijn kreeg en hij ging even zitten. Toen de arme man weer op adem was gekomen, zette hij zijn sermoen voort en wendde hij zijn ogen af van Filips’ priemende blik[575]. Ook een uiterst welsprekende nuntius werd compleet overdonderd door de statische majesteit van Filips. Al na enkele woorden moest hij zijn redevoering uit pure verbijstering en verwarring stopzetten. Hij kon zich niets meer herinneren zodat de koning zich verplicht zag om aan de nuntius een geschreven versie van zijn pleidooi te vragen. Zelfs de meest vooraanstaande personen raakten in Filips’ aanwezigheid dus de kluts kwijt[576]. Door zijn verheven voorkomen boezemde hij ontzag en vrees in[577]. Toch was hij in wezen zachtaardig, verzekert Porreño. Hij stelde zijn bezoekers immers altijd gerust wanneer ze door vrees of schaamte werden overvallen. Hij stuurde zijn bezoekers nooit zomaar weg omdat hij hen niet in verlegenheid wilde brengen[578].
Dit beeld contrasteert zeer sterk met de perceptie van Karel V in de vorstenspiegels. Volgens de vorstenspiegelauteurs voelde Karel zich in volkse middens als een vis in het water. Hij gedroeg zich als één van hen en boezemde zijn volk helemaal geen vrees of angst in. Integendeel, zijn onderdanen gingen op een erg vertrouwelijke wijze met hem om. Hij kwam ook niet streng of serieus over. Hij was een vrolijke, goedlachse vorst bij wie men zich op zijn gemak voelde. Filips’ uitzonderlijke majesteit en de daaraan verbonden overdreven nederigheid van zijn onderdanen, zorgden er daarentegen voor dat men van hem het beeld kreeg van een vorst die ver boven zijn onderdanen verheven stond. Hij mengde zich ook nooit onder het volk. Bij Karel zien we juist het omgekeerde. Hij bezat een volkse aard, waardoor hij zich graag in het gezelschap van eenvoudige lieden begaf. Hij stond dan op één lijn met zijn onderdanen. Daardoor durfden ze vrijuit tegen hem spreken. Bij Filips was dat helemaal niet het geval. Door zijn grote ernst en zijn strenge, statische waardigheid wisten ze niet meer wat te zeggen. Wanneer men de vorstenspiegels leest, krijgt men bijgevolg het idee dat er tussen Filips en zijn onderdanen een soort van sociale afstand bestond. Bij Karel verdween die afstand echter door zijn olijk karakter en zijn kluchtige avonturen.
Dit is het overheersende beeld dat men van beide monarchen in de vorstenspiegels krijgt op het vlak van de emoties en het contact met de burger. Enerzijds Karel als de blije, opgetogen, volkse guit die zijn emoties toont en anderzijds Filips als de statische, ernstige stoïcijn die erg majestueus overkomt en zelden zijn gevoelens laat blijken. Toch wordt dit beeld bij beide heersers soms gespiegeld. Daardoor wordt Karel plots de stoïcijn en Filips de goedlachse vorst die van het gezelschap van ‘de kleine man’ geniet.
Wat Karel betreft, voert De Grieck hem in zijn heerelycke ende vrolycke daeden opeens als het toonbeeld van de stoïcijnse soeverein op. De Grieck schrijft dat toen men hem na de slag bij Pavia het nieuws bracht van de gevangenschap van de Franse koning, er op zijn gelaat geen spoor van blijdschap te bespeuren viel. Hij begaf zich enkel met een onbeweeglijk gezicht naar de kerk om God voor de overwinning te danken. De Grieck voegt er nog aan toe: “want schoon hy ontfongh goede tydinghe ofte wel quaede, soo bleef desen godtvruchtigen Vorst altydt (als den Keyser Antonius) onberoerlyck”[579]. Dit is tegenstrijdig met het beeld dat men doorgaans in de vorstenspiegels van Karel V krijgt, ook bij De Grieck zelf. In dezelfde lijn schrijft Gregorio Leti dat Karel erg standvastig in zijn gemoed was[580] en dat hij de voorzichtigheid bezat om niets van zijn boosheid en onvrede met iets te laten merken[581]. Wij moeten na het lezen van de vorstenspiegels echter concluderen dat Karel deze voorzichtigheid hierin niet vaak heeft aangewend en dat hij ook niet zo standvastig was als Leti op een bepaald moment schrijft. Volgens de auteurs reflecteerde Karels innerlijke gemoedstoestand zich immers over het algemeen duidelijk in zijn gelaatsuitdrukking, zijn houding, en zijn woorden en daden.
Ook bij Filips doorbreekt men in de vorstenspiegels af en toe het stoïcijnse imago dat men hem zo zorgvuldig had toegedicht. Leti schrijft bijvoorbeeld dat hij in vreugde uitbarstte toen hij het nieuws van de verovering van Portugal hoorde. Hij schrijft er wel bij dat Flips normaliter veel gematigder in zijn reactie was[582]. Toch wordt hier het tegenbeeld van de voorbeeldige stoïcijn geschetst, namelijk de uitbundige vorst die volledig in zijn passies opgaat. Soms stelt men Filips ook erg emotioneel voor bij een overlijden. Volgens Porreño was hij steeds uitermate bedroefd wanneer mensen van grote verdienste stierven. In de vorstenspiegels worden hier enkele voorbeelden van gegeven zoals de kardinaal van Tavera[583], de hertog van Alva[584] en natuurlijk zijn eigen vader, Karel V[585]. Het tonen van zijn droefenis bij deze sterfgevallen correspondeert natuurlijk niet met het algemene beeld van de onverzettelijke stoïcijn.
Tenslotte verbeelden Gregorio Leti en Baltasar Porreño in hun vorstenspiegels Filips zelfs even als een volkse vorst die incognito met een gewone burger in contact komt, hem in zekere zin voor de gek houdt en er plezier in schept, een rol die normaal gezien voor Karel is weggelegd. Ze doen dit aan de hand van dezelfde anekdote. Toen Filips op zekere dag moederziel alleen door het klooster van San Lorenzo kuierde, zag een toevallig passerende burger dat de deur openstond en hij betrad het klooster. Hij verwonderde zich over de prachtige schilderijen die er hingen, maar vond het jammer dat hij de betekenis van de werken niet kon achterhalen. Plots zag hij de koning staan, die hij echter voor een kloosterdienaar hield, en hij zei hem: “waarde Vriend, doe mij de gunst van mij de uitlegging van deze afbeeldingen te doen”. Met grote nederigheid voldeed Filips aan zijn wens en bij het afscheid drukte de burger Filips de hand en zei: “Ik blijf u hooglijk verplicht: mijn woonplaats is in de Stad van Sint-Martijn en men noemt mij Jacob Bombis. Indien het u voorvalt ’t eniger tijd door de stad te trekken, ik zal u doen drinken van goede wijn”. Hierop antwoordde Filips: “En mijn naam is Filips, koning van Spanje, en wanneer gij tot Madrid moogt komen, ik zal u doen drinken van de beste wijn”. De arme man stond perplex en knielde voor Filips neer, hem om vergiffenis vragend[586]. Filips ging dus blijkbaar op een erg natuurlijke en vertrouwelijke wijze met deze eenvoudige burger om. De burger had helemaal niet door dat hij tegen de vorst aan het spreken was en hij was ook helemaal niet van zijn stuk gebracht door Filips’ gebruikelijke ernst en majesteit. Filips schoot met de man goed op en nam hem bij de neus door zijn ware identiteit de hele tijd geheim te houden. Het lijkt wel alsof we hier met Karel V te doen hebben.
Deze voorbeelden zijn echter nogal exceptioneel. Het beeld van Karel als de vrolijke, volkse guit en van Filips als de ernstige en schijnbaar ongevoelige stoïcijn blijft in de vorstenspiegels zeker gehandhaafd. Dit contrast verdwijnt niet door deze enkele uitzonderingen. Het blijft een opvallende tegenstelling, die de vorstenspiegels over beide monarchen kleurt.
Karel en Filips worden in de vorstenspiegels voor wat de relatie met hun onderdanen en het uiten van hun gevoelens betreft als zeer verscheiden voorgesteld. Beide beelden zijn tegengesteld aan elkaar, maar toch worden ze allebei als een ideaal gepresenteerd. Voor de auteurs van de vorstenspiegels over Karel gedroeg hij zich als de ideale vorst omdat hij vrolijk was, veel lachte, graag met zijn onderdanen omging, zijn ware gevoelens toonde en heel teder en liefdevol kon zijn. Een vorst moest volgens deze vorstenspiegels een goed contact met de modale burger onderhouden. Door een gevoel voor humor en een aangeboren vrolijkheid en opgewektheid kon hij zich bij zijn onderdanen erg geliefd maken. Een ideale koning moest immers welgemutst voor de dag komen en mocht niet te streng of te statisch zijn en zich zeker niet uit de hoogte gedragen. Dat zou de deugdelijke relatie met zijn onderdanen kunnen schaden. Hij moest oprecht zijn in alles wat hij deed en dus mocht hij zijn gevoelens niet verstoppen. Als vorst moest hij een voorbeeld in genegenheid zijn, niet alleen naar zijn onderdanen toe, maar ook op familiaal vlak. Een vorst moest steeds menselijk overkomen.
Filips was in de vorstenspiegels het omgekeerde van zijn vader: ernstig, onbeweeglijk en stoïcijns in de zin dat hij zelden zijn emoties prijsgaf. Hij stond duidelijk boven zijn onderdanen, die door zijn majestueus voorkomen bevreesd waren wanneer ze hem ontmoetten. Daarom wordt Filips in onze vorstenspiegels niet als een vorst afgeschilderd die veel koddige avonturen met zijn onderdanen beleefde. Dit neemt echter niet weg dat hij zich volgens de vorstenspiegels over hem ook als de ideale vorst gedroeg. Het beeld van de modelvorst verschilt op dit vlak echter sterk van dat van zijn vader. In de vorstenspiegels over Filips is de ideale heerser iemand die in het belang van zijn rijk onder alle omstandigheden zijn rust en kalmte wist te bewaren. Hij mocht zich niet laten meeslepen door voor- of tegenspoed. Hij moest steeds nuchter en met beide voeten op de grond blijven, maar hij moest zich tevens realiseren dat hij de vorst was, een ambt dat hij van God verkregen had. Hij stond bijgevolg duidelijk boven zijn onderdanen en dat diende hij ook uit te stralen. Een vorst moest een zekere majesteit en verhevenheid bezitten. Hoewel de problemen van zijn onderdanen hem aanbelangden, was het helemaal niet de bedoeling dat een vorst zich anoniem onder het volk begaf en zich als één van hen gedroeg. Dat was strijdig met zijn verheven koninklijke natuur. Van enige familiariteit kon geen sprake zijn. De wereld van de vorst en van het volk moesten strikt gescheiden blijven. Een vorst hield zich tenslotte met zeer gewichtige zaken bezig die het ganse rijk aanbelangden. Daarom moest hij zich steeds ernstig gedragen. Een exemplarische soeverein was immers geen volkse grapjas, maar een majestueuze verschijning die zich in alle ernst op zijn ambt toelegde. Filips was de verpersoonlijking van deze idealen en daarom het na te streven voorbeeld.
Het is opmerkelijk dat deze twee totaal verschillende percepties op de vorst beide als ideaal fungeren. De ene visie op het koningschap voert Karel als voorbeeld aan, de andere Filips. Het is des te opmerkelijker dat Gregorio Leti, die aan beide monarchen een vorstenspiegel wijdde, zich in beide opvattingen kan vinden. Zowel in Karel als de vrolijke guit als in Filips als de onverzettelijke stoïcijn, ziet hij het model voor een voorbeeldig koningschap. Leti is in zijn vorstenspiegels nooit erg consequent geweest in de typeringen van Karel en Filips, en na dit hoofdstuk blijkt dat hij dat in zijn visie op de ideale soeverein ook nooit is geweest.
We hebben in dit hoofdstuk twee erg verschillende ideaalbeelden van vorsten gezien. Dé ideale vorst bestaat dus niet, hoewel dat volgens onze auteurs overduidelijk ofwel Karel ofwel Filips was. Het ideaal is afhankelijk van welke vorst men tot voorbeeld stelt. Met andere woorden, het ideaal hangt af van subjectieve willekeur. Dit maakt de vorstenspiegels erg interessant. Hoewel ze vaak gemeenschappelijke ideeën over het koningschap bevatten, herbergen ze meestal ook zeer uiteenlopende visies. Bij Karel en Filips is de tegenstelling tussen de guitige en de stoïcijnse vorst een erg mooi voorbeeld van het contrasterende uitzicht dat de deugdenmozaïeken in vorstenspiegels kunnen hebben.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[519] De komische kant van keizer Karel treedt niet in alle vorstenspiegels even nadrukkelijk op de voorgrond. In De heerelycke ende vrolycke daeden en De verheerlijckte schoenlappers is dit zonder twijfel het meest dominante beeld. In de vorstenspiegel van Gregorio Leti komt dit beeld eveneens herhaaldelijk voor en hoewel het in het werk van De Vera niet overheerst, duikt deze voorstelling er toch ook enkele malen in op. In De Zedelycke Doodt is er van dit beeld echter geen sprake en ook in de vorstenspiegel van De Ulloa, die zich vooral op het militaire en op geloofskwesties toespitste, komt deze kijk op Karel haast niet voor. Ondanks dat Karels olijke karakter niet in alle bronnen breedvoerig wordt uitgewerkt, is het toch een zeer belangrijk onderdeel van de algemene portrettering van Karel V in de vorstenspiegels. Twee vorstenspiegels benadrukken Karels kolderieke natuur immers met klem en men mag er daarom zeker niet zomaar om heen gaan.
[520] DE SWAEN, De Verheerlijckte Schoenlappers, 21, 40 en 109.
[521] DE SWAEN, De Verheerlijckte Schoenlappers, 21-22.
[522] DE SWAEN, De Verheerlijckte Schoenlappers, 40.
[523] DE SWAEN, De Verheerlijckte Schoenlappers, 61.
[524] DE SWAEN, De Verheerlijckte Schoenlappers, 104.
[525] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 278.
[526] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, IV.
[527] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 79.
[528] DE SWAEN, De Verheerlijckte Schoenlappers, 45.
[529] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 417.
[530] Zie voetnoot 1.
[531] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 67-68.
[532] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 163-164.
[533] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 229-230.
[534] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 284.
[535] Waerachtighe Historie, 65.
[536] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 132.
[537] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 404.
[538] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 248.
[539] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 249.
[540] DE ULLOA, Historie, fol. 54 en fol. 91-92.
[541] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 384.
[542] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 104.
[543] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 210.
[544] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 284.
[545] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 38.
[546] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 42.
[547] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, III, 315.
[548] DE ULLOA, Historie, fol. 212.
[549] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 209-210.
[550] PORREÑO, Recueil des actions, 4-5.
[551] Dat Filips volgens de vorstenspiegels door zijn stoïcijnse kalmte zelden een woedeaanval kreeg, wordt onder meer aangetoond door het in het vierde hoofdstuk beschreven verhaal over de slaperige page die een inktpot omstootte over Filips’ brief aan de paus.
[552] PORREÑO, Recueil des actions, 31. Op pagina 45 herhaalt Porreño nog eens dat Filips geen kick gaf toen men hem dit vreugdevol nieuws bracht en dat hij enkel zei dat Don Juan, die de troepen had aangevoerd in deze slag, veel moed had getoond.
[553] LETI, Het leven van Filips de II, II, 363.
[554] LETI, Het leven van Filips de II, II, 720 en PORREÑO, Recueil des actions, 53.
[555] PORREÑO, Recueil des actions, 252.
[556] LETI, Het leven van Filips de II, II, 596.
[557] LETI, Het leven van Filips de II, I, 283.
[558] LETI, Het leven van Filips de II, I, 121.
[559] PORREÑO, Recueil des actions, 72.
[560] LETI, Het leven van Filips de II, II, 732.
[561] PORREÑO, Recueil des actions, 252-254.
[562] PORREÑO, Recueil des actions, 24 en LETI, Het leven van Filips de II, II, 689.
[563] LETI, Het leven van Filips de II, II, 733.
[564] Kort samengevat staat het stoïcisme voor onverstoorbaarheid in pijn, leed en moeilijkheden. Men moet vanuit de rede, waar men in het stoïcisme erg de nadruk op legt, naar innerlijke rust streven. Het hoogste goed binnen de stoïcijnse moraal bestaat in de inspanning om tot de deugd te komen. De deugd houdt in dat men in overeenstemming met de natuur leeft, dit wil zeggen met de rede omdat men ervan uitgaat dat de natuur rationeel geordend is. Op die manier schept men harmonie in zichzelf en met anderen en zo leeft men in feite in harmonie met de ganse natuur. Dit is volgens het stoïcisme de enige weg naar het geluk en de juiste ethische houding. De passie is hierin een stoorzender. Daarom moet men er zich van onthouden en onbewogen en ongevoelig blijven. “Stoïcisme”, Grote Winkler Prins Encyclopedie, XXII, 39-40; De Grote Oosthoek, XVIII, 398-399; Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie, XXII, 390.
[565] MORFORD, Stoïcs and neostoïcs, XIII en ZANTA, La Renaissance du stoïcisme, 1.
[566] OESTREICH, Neostoïcism, voorflap.
[567] ZANTA, La Renaissance du stoïcisme, 12-13.
[568] OESTREICH, Neostoïcism, 19.
[569] OESTREICH, Neostoïcism, 7.
[570] ZANTA, La Renaissance du stoïcisme, 216-218 en MORFORD, Stoïcs and neostoïcs, 98.
[571] DE ULLOA, Historie, fol. 221.
[572] PORREÑO, Recueil des actions, 4.
[573] LETI, Het leven van Filips de II, II, 710-711 en PORREÑO, Recueil des actions, 29-30.
[574] PORREÑO, Recueil des actions, 6.
[575] PORREÑO, Recueil des actions, 41-42.
[576] PORREÑO, Recueil des actions, 41 en 44-45.
[577] LETI, Het leven van Filips de II, II, 712.
[578] PORREÑO, Recueil des actions, 47.
[579] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 168.
[580] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 14 en II, 454.
[581] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 213.
[582] LETI, Het leven van Filips de II, II, 203.
[583] PORREÑO, Recueil des actions, 228-229.
[584] LETI, Het leven van Filips de II, II, 249.
[585] DE ULLOA, Historie, fol. 221.
[586] LETI, Het leven van Filips de II, II, 698-699 en PORREÑO, Recueil des actions, 93-94.