Karel V en Filips II in de vorstenspiegels in de Nederlanden (1600-1750): het rijke kleurenpalet van verscholen deugdenmozaïeken. (Kristof Alaerts) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
IV. Het Salomonsideaal
Dit hoofdstuk behandelt drie noodzakelijke deugden voor de vorst: rechtvaardigheid, genade en wijsheid. De titel naar de bijbelse koning Salomon, die in wijsheid en rechtvaardigheid uitblonk. Het is volgens Peter Burke één van de drie ideaalbeelden die in de vroegmoderne tijd vaak voorkwamen[425]. Voor wat het ideaalbeeld van Karel V en Filips II in de vorstenspiegels betreft, kunnen we deze theorie bevestigen. Vooral de rechtvaardigheid wordt als een onontbeerlijke deugd voor een goed bestuur aangezien. Dat blijkt uit de sterke beklemtoning hiervan in de vorstenspiegels. We zullen in dit hoofdstuk de rechtvaardigheid en de genade samen behandelen. De wijsheid zal daarna nog afzonderlijk besproken worden.
Om niet als wreed of tiranniek bestempeld te worden, moet de vorst ervoor zorgen dat het recht gehandhaafd wordt, schrijft Leti aan het begin van zijn vorstenspiegel over Filips II. Vrouwe Justitia moet aan zijn zijde het land regeren. Bovendien moet hij van tijd tot tijd vergiffenis kunnen schenken[426]. Dat is het ideaalbeeld van de rechtvaardige en genadige monarch zoals het in de vorstenspiegels over Karel en Filips beschreven staat.
Wat Karel aangaat, werd hij reeds voor zijn geboorte, in een profetie, als een verdediger van de gerechtigheid aangekondigd. Tijdens zijn leven zou Karel volgens De Vera deze voorspelling bevestigen[427]. Hij werd in de vorstenspiegels uiteindelijk het toonbeeld van de rechtvaardige monarch. Hij had niets zo lief als de rechtvaardigheid en neigde heel makkelijk tot het verlenen van genade: “Ce grand Prince aima par dessus tout chose la Justice; mais quand il y avoit le moindre doute, ou la moindre circonstance, il ne manquoit point à pencher du costé de la miséricorde”[428].
Het begrip rechtvaardigheid zouden we in twee componenten kunnen opsplitsen: bestraffen en belonen. Net zoals een goede vorst misdaden bestraft, beloont hij gedienstigheid. In de vorstenspiegels gaat men ook van dit idee uit, met dien verstande dat de vorst op gepaste momenten ook genade moet kunnen verlenen. Zo schrijft Gregorio Leti dat Karel zijn beleid op basis van twee pijlers uitbouwde, namelijk beloning en straf. Hij liet nooit een dienst onbetaald en geen enkele overtreding onbestraft, “à moins que quelque circonstance capable d’édifier le Public, ne la rendît digne de grace”[429]. Zijn rechtvaardigheid werd dus door zijn genade getemperd.
Aan het begin van zijn regering moest Karel het hoofd bieden aan de opstand van de comuneros[430]. Al meteen liet hij blijken dat hij de rechtvaardigheid en de genade in zich combineerde. Hij liet volgens de vorstenspiegels de hoofden van de opstand terecht doden omdat zij de leiding hadden genomen over een verzet dat tegen zijn persoon gericht was en omdat zij anderen tot opstandigheid hadden aangezet. De overige opstandelingen schonk hij vergiffenis. Op die manier werd volgens De Ulloa de opstand gestild. Niemand durfde zich nog roeren. Karel wordt door De Ulloa vooral geroemd om zijn vorstelijke genadigheid: “ende als hy naderhant gecomen in Spaignien/ so creghender veel ander van syne Maisteyt haerlieder remis/ die een groote punitie verdient hadden/ so dat hy op zijn groote ende gewoonelijcke goedertierenheyt/ altijts van dien volcke bemint ende geobedieert wert”[431]. Volgens De Vera schonk Karel deze vergeving omdat hij besefte dat eerder de onwetendheid dan enige kwaadwilligheid aan de basis lag van de ongehoorzaamheid[432]. Met Karels inzicht in de situatie steekt het ideaal van de wijze vorst al even de kop op.
Bij deze opstand blijkt al meteen dat Karel het als zijn keizerlijke plicht zag om genadig te zijn. Velen probeerden hem te overtuigen om de opstandelingen streng te straffen maar hij zei hen: “Je ferois ce que vous dites, si je n’étois pas Empereur; mais puisque je le suis, j’en veux faire les actions. Je sens que Dieu m’a donné une inclination à la Clemence aussi étenduë que l’Empire & tous mes Royaumes, & je me rendrois coupable envers lui, si je ne la pratiquois”[433]. Bij de opstand van Gent (1539-1540)[434] handelde hij volgens de auteurs van de vorstenspiegels op gelijkaardige wijze. Voor de meerderheid toonde hij zich genadig, enkel de kopstukken van de opstand werden persoonlijk gestraft[435]. Men bewondert Karels oordeelkundigheid. De aanstokers tot het kwaad, die niet ongestraft mochten blijven, kregen hun verdiende loon terwijl de achterban van de opstand de goedertierendheid van de vorst mocht ervaren. Karel besefte dat deze achterban tot inkeer zou komen indien hij hen genade verleende en dat het geen zin had om als een wrede tiran iedere opstandeling over de kling te jagen. De genade zette de opstandelingen aan tot respect en liefde voor hun vorst, de ingrediënten die nodig waren om het verzet vreedzaam in de kiem te smoren. Deze gedachte ligt in het relaas van de vorstenspiegels vervat. Het zijn Karels vreedzaamheid en wijsheid die hem tot de genade doen besluiten en die hem tot een nobel en voorbeeldig soeverein maken.
Nog een andere belangrijke episode uit Karels leven waarin hij zijn genade aan de wereld kon tonen, was de Schmalkaldische oorlog tegen de protestanten. Karel won deze oorlog en verscheidene protestantse leiders en steden kwamen schoorvoetend om genade smeken. Reeds tijdens de oorlog wisselden protestanten van kamp en Karel vergaf hen volgens de vorstenspiegels één voor één hun misdaad. De Ulloa schrijft dat toen enkele weerspannigen werden ingerekend: “hoe wel dat hy henlieden oock hadde mogen het leven doen nemen/ dwelcke sy verbuert hadden als weder spannighe teghen haerlieder Prince. Niettemin hy hadde liever na zijn oude costuyme/ henlieden ghenade dan wreetheyt te bewysen/ ende als sy den eedt gedaen hadde te geenen daghe teghen hem te dienen/ soo liet hyse gaen”. De Ulloa gaat verder: “Noch vergaf hijt ooc de Capiteynen/ na dat hy henlieden verclaert hadde dat hy henlieden niet en castyde/ door dat hy wel wiste dat sy daar toe gebrocht waren/ ende verleyt van anderen/ waer op sy antwoorden dat sy niet alleen bedrogen en waren/ maer door ghewelt daar toe ghebrocht waren”[436]. Dit was een rechtvaardig, genadig én wijs besluit. Karel doorzag immers dat dit maar kleine vissen waren en niet de eigenlijke schuldigen.
Alfonso de Ulloa wijdt in zijn werk meerdere bladzijden[437] aan Karels voorbeeldige genade - “die de Maiesteyt wter natueren hadde”[438] - in de Schmalkaldische oorlog. Alle steden die zich overgaven of die hij wist te veroveren en die oprecht berouw toonden, schonk hij vergiffenis. Het beeld van de overwinnaar wordt hier gecombineerd met dat van de genadige, barmhartige vorst. Karel toonde eerst zijn verhevenheid als militaire triomfator en daarna als vergevingsgezinde vorst. Hij omarmde zijn vijanden als verloren zonen en liet zo zien dat hij in de overwinning een modelvorst was. Op die manier raken de ideaalbeelden van de genadige vorst en de militaire held met elkaar vervlochten.
Er is één voorbeeld uit de Schmalkaldische oorlog dat het meest tot de verbeelding sprak. Toen de leider van de Schmalkaldische Liga, de hertog van Saksen, werd gevangengenomen, stelde Karel zich volgens De Vera bijzonder zachtaardig op. Hoewel hij één van de zwaarst mogelijke misdaden begaan had, namelijk majesteitsschennis, veroordeelde Karel hem niet tot de doodstraf. Hij verloor enkel zijn electorale waardigheid, het grootste deel van zijn gebieden en hij bleef een gevangene in de nabijheid van Karel[439]. Dit was uiteindelijk een zeer milde straf voor iemand die een opstand tegen zijn eigen heer had geleid. Dit vonnis wordt in de vorstenspiegels aangehaald om Karel als een uitblinker in de genade voor te stellen.
Ook in de anekdotiek wordt Karel herhaaldelijk als een genadige vorst verbeeld. Een mooi voorbeeld hiervan is Karels ontmoeting met een oude, wenende vrouw die hem smeekte om de doodstraf van haar zoon, die iemand had vermoord, om te zetten in een lichtere straf. Toen Karel zich over de zaak informeerde, bleek dat de jongeman terecht was veroordeeld, maar dat geen enkele belanghebbende partij de gerechtelijke vervolging had ingezet. Karel besloot in al zijn goedheid om de man vrij te laten. Deze exemplarische genadigheid leverde hem aan het hof een grote bewondering op[440].
In sommige gevallen toonde Karel zich ook niet genadig. Men stelt deze gevallen voor als noodzakelijke uitzonderingen die nodig waren om de gerechtigheid te handhaven. Een vorst moest, wou hij zijn gezag behouden, soms immers ook streng kunnen optreden en mocht de rechtsregels niet verwaarlozen. In ieder geval diende hij zelf aan te voelen wanneer hij erbarmen moest hebben en wanneer niet.
Een voorbeeld waarin Karel geen genade meer verleende, gaat over Albert van Brandenburg. Na de oorlog tegen de protestanten en zijn vlucht uit Innsbrück, sloot Karel een vredesverdrag met zijn gereformeerde vijanden. De protestantse coalitie beloofde om haar alliantie met Frankrijk op te geven en opnieuw getrouw aan de keizer te zijn. De enige die de vrede weigerde te ondertekenen, was Albert van Brandenburg. Zelfs nadat hij door de keizer vriendelijk verzocht werd om toch akkoord te gaan met de voorgestelde vrede, hield hij voet bij stuk. Karel sloeg hem vervolgens als rebel en verrader in de strengste keizerlijke ban die ooit tegen iemand was uitgevaardigd, aldus Leti[441]. Karel strafte hem dus zwaar voor een groot misdrijf en toonde geen genade meer. Dit vonnis wordt in de vorstenspiegels helemaal niet veroordeeld. Het wordt als een rechtvaardige beslissing gezien. Karel stelde hiermee een voorbeeld, net zoals hij bij de inwoners van Cambrai deed. Zij zouden vrijwillig aan de Franse vijand steun verleend hebben. De inwoners beweerden echter dat hun bisschop hen hiertoe verplicht had. Hun smeekbeden om vergeving vielen bij Karel in dovemansoren en hij veroordeelde hen tot het onderhoud van een garnizoen op kosten van de stad[442].
Soms, wanneer hij de uitgesproken straf niet streng genoeg vond, verzwaarde hij als rechtvaardige soeverein het vonnis nog. Zo deed er een verhaal de ronde over de edelman Zachores, die een bisschop de ogen had uitgestoken omdat deze hem van ketterij beschuldigd had. Zachores bekende zijn misdaad, verontschuldigde zich en toonde zich bereid om als boete zoveel te betalen als de rechter noodzakelijk achtte. Karel was het echter niet met deze sanctie eens en vond dat de misdaad enkel met de wet van de vergelding bestraft kon worden. Aangezien men aan de priester zijn ogen niet meer kon teruggeven, was het meest rechtvaardige vonnis dat men volgens Karel kon vellen, het uitsteken van de ogen van Zachores. In deze zaak toonde Karel zich allesbehalve genadig, maar volgens De Grieck wel rechtvaardig[443].
Iets wat aantoont dat Karel er geenszins om verlegen zat om misdadigers ter dood te veroordelen, was zijn gewoonte om, wanneer hij opgeknoopte misdadigers zag hangen, de galgen te groeten. Hiermee wou hij de gerechtigheid, die door de galgen gesymboliseerd werd, eren[444]. Karel was dus niet altijd vergevingsgezind en gedroeg zich streng maar rechtvaardig wanneer de situatie dit vereiste.
“Quant à l’exercice de la Justice, il vaut mieux, à mon avis, laisser quelque faute impunie dans un Coupable, que de permettre qu’un Innocent soit condanné”[445]. Volgens Leti raadde Karel dit Filips kort voor zijn overlijden aan. Karel hoedde er zich voor om onschuldigen te straffen. Dat was volgens hem een grotere misstap dan een misdaad onbestraft te laten. Als je niet zeker van je zaak bent en als je over onvoldoende informatie beschikt, is het rechtvaardiger en wijzer om de verdachte niet te straffen, zegt Karel aan Filips. “Tâchez d’éviter de juger des choses cachées, & de condamner sur de simples conjectures; les Princes étant obligez de laisser à Dieu les secrets des coeurs, & les pensées de leurs Sujets, pour ne pas s’arroger le droit de corriger & de punir les fautes cachées; droit qui n’appartient qu’à Dieu, les Princes n’ayant de jurisdiction que sur ce que l’oeil voit, & la main touche, ce qui merite bien d’être consideré”[446]. Enkel als je over voldoende bewijsmateriaal beschikt, kun je iemand veroordelen, stelt Karel in de vorstenspiegels.
Dat Karel het wijze idee aanhing dat men zich nooit op geruchten mocht baseren om een vonnis te vellen en dat men steeds een zaak grondig moest onderzoeken, illustreert Leti in zijn vorstenspiegel. De Spanjaarden konden het niet langer verkroppen dat de Italiaan Ferrante Gonzaga door Karel tot hertog van Milaan benoemd was. Milaan was immers in Spaanse handen. Daarom ging men hem van Spaanse zijde valselijk beschuldigen van allerlei misdaden zoals rebellie, laster en verraad. Toen Karel van deze aantijgingen hoorde, kon hij niet geloven dat de hertog als trouwe en gedienstige minister zoiets zou doen. Ondertussen was Gonzaga ook verwittigd van de poging om zijn macht te breken. Overtuigd van zijn onschuld vroeg hij de toestemming van de keizer om naar het hof in Brussel te mogen komen om veroordeeld te worden als hij schuldig bevonden werd of om in het andere geval hersteld te worden in zijn onschuld. Zijn verzoek werd ingewilligd en Karel stelde twee commissarissen aan om de zaak te onderzoeken. Gonzaga bleek onschuldig te zijn en bij zijn aankomst in Brussel omhelsde Karel hem en zei: “Soyez le bien venu le Triomphateur de l’envie, & des calomnies”. Gonzaga antwoordde hem: “Beni soit mon genereux & Auguste Prince & Juge, qui fait si bien triompher l’innocence”[447]. Karel laat de onschuld triomferen door de beschuldigingen grondig te onderzoeken en zo tot een rechtvaardig oordeel te komen.
We hebben totnogtoe enkel voorbeelden besproken waarin Karels oordeelkundigheid centraal stond. Het ging telkens om het al dan niet straffen van mensen. Men kon zijn rechtvaardigheid natuurlijk nog op andere manieren tonen. Zo gaf Karel bijvoorbeeld aan Luther een vrijgeleide om op de Rijksdag te Worms zijn geloofsstandpunten te komen verduidelijken[448]. Hij gaf hem met andere woorden het recht om er zijn visie te verdedigen. In de hofkringen ontstond er veel kritiek op deze beslissing van Karel. Men achtte het niet gepast om een grote ketter zoals Luther een vrijgeleide te verlenen. Bovendien vond men het niet kunnen dat hij op een rijksdag zijn ketterse ideeën ten gehore mocht brengen. “Mais Charles V. faisant reflexion que ce seroit un procédé contraire aux Loix, & à la franchise Allemande, que de condanner les gens sans les avoir oüis, de l’avis de son Conseil, prit la résolution de le faire venir à la Diette, & de lui donner audience en public”[449]. In de vorstenspiegels roemt men Karel om deze edelmoedige beslissing. Het is volgens de auteurs niet meer dan billijk dat Luther een kans krijgt om zich te verdedigen. Karel wil terecht beide partijen horen alvorens te oordelen en past op die manier de rechtsregels correct toe. Het feit dat Karel één van zijn grootste vijanden voor een rechtvaardige zaak onder zijn bescherming plaatst, getuigt volgens onze auteurs van zijn inclinatie tot de gerechtigheid.
Op de Rijksdag van Augsburg gebeurde later ongeveer hetzelfde. De protestanten vroegen Karel of ze er hun geloofsbelijdenis publiekelijk mochten voorlezen. Ondanks een storm van protest uit katholieke hoek stemde Karel toe omdat hij hen een eerlijke kans wilde geven en omdat hij later niet verweten wou worden dat hij hen veroordeeld had alvorens hun geloofsbelijdenis gehoord te hebben[450]. Toen de nuntius de keizer met sterke aandrang verzocht om van deze beslissing af te zien, antwoordde Karel scherp: “Monsieur le Nonce, je suis Empereur & en l’âge de 30. ans, & vous voulez me persuader d’agir comme les enfans, qui donnent & reprennent en un même moment; promettent & se dedisent. Comment voulez vous que je condanne les Lutheriens sans les avoir ouïs, & sans scavoir quel est leur crime? C’est ce qui m’a porté à permettre, qu’ils lûssent leur confession de Foy en public”[451]. Karel gedroeg zich dus andermaal als een voorbeeldige, rechtvaardige vorst door beide partijen het recht van verdediging te verlenen. Hij wordt hier vooral door Leti voor bewierookt, wat helemaal geen verbazing hoeft te wekken aangezien Leti zelf een calvinist was.
In de vorstenspiegels zijn er van Karels rechtvaardigheid in zaken die niet uitgaan van beloning of straf ook andere voorbeelden te vinden dan enkel zijn toegeeflijke houding op rijksdagen ten opzichte van de protestanten. Magelhaens ontdekking van de Molukken bijvoorbeeld zorgde voor enige wrijving met Portugal. De Portugezen protesteerden omdat de Molukken in hun deel van de wereld lagen zoals dat door het verdrag van Tordesillas (1494) bepaald was. Karels plan om dezelfde navigatie verder te zetten omdat de Molukken een rijk gebied waren, viel bij de Portugezen dus niet in goede aarde. De Portugese koning vroeg Karel dit niet te doen en ook geen leger naar de Molukken te sturen alvorens een raad van geleerden uitsluitsel zou brengen over de rechtmatige eigenaar van de eilanden. Karel heeft “als een rechtveerdich Prince hier in den Coninc willen believen” en gaf de gerechtigheid het laatste woord in deze affaire. Uiteindelijk won Karel het geding van de Portugezen en verwierf hij de Molukken, zo beklemtoont De Ulloa, op een rechtvaardige manier[452].
Karel stond er in de vorstenspiegels ook om bekend gedienstigheid rijkelijk te belonen. In zijn beloningen overlapten zijn rechtvaardigheid en vrijgevigheid elkaar. Want hoewel hij volgens de vorstenspiegelauteurs van natuur erg vrijgevig was, kende hij zijn beloningen even rechtmatig toe als zijn straffen.
Karel was bijvoorbeeld zijn manschappen steeds erg dankbaar na het leveren van een slag en wilde hen altijd uitgebreid voor hun diensten belonen. Aan boord van het schip dat hem uit Tunis terugbracht, schreef hij volgens Leti een verklaring waarin hij plechtig beloofde om aan elke soldaat, van welke rang ook, een levenslang pensioen te geven. Ook weduwen en kinderen van gesneuvelden kregen recht op een uitkering die inging op de dag van het overlijden van hun echtgenoot of vader. Tenslotte beloofde Karel dat deze maatregel ook in de toekomst van kracht bleef voor andere oorlogen. “Jamais on n’avoit entendu donner à aucun Prince, dans quelqu’un occasion que ce fût, de si grands applaudissemens que ceux qu’on ouït donner à l’Empereur Charles-Quint aprés la lecture de cette Déclaration”[453], schrijft Leti. Hij stelt deze daad in zijn vorstenspiegel als een voorbeeld voor andere heersers. Het getuigt van een grote rechtvaardigheid en vrijgevigheid en het zou een schande voor een vorst zijn indien hij zijn soldaten niet zou vergoeden voor het wagen van hun leven in de strijd. “Quelle honte n’est-ce pas à des Princes, & quelle bréche, à leur genérosité, mais à leur honneur, de laisser croupir & languir dans la derniére indigence & misére, les personnes & les familles, non seulement des simples & malheureux Soldats, mais aussi des Officiers, qui sont souvent demeurez estropiez, aprés s’être dépoüillez du peu qu’ils avoient pour les biens servir à la guerre? Si les Princes ne veulent point avoir de l’honneur, qu’ils ayent du moins quelque conscience; s’ils ne se soucient pas du scandale qu’en reçoit le monde, qu’ils fassent quelque réfléxion sur ce qu’ils doivent à Dieu. Il ne faut donc pas s’étonner de ce qu’une Déclaration si juste si pieuse, si digne d’un aussi grand Empereur, qu’étoit Charles V. fut reçûë avec des applaudissemens si extraordinaire”[454].
Karel liet gedienstigheid nooit onbeloond. Dat moet de volgende anekdote illustreren. Toen Karel op weg was naar San Yuste passeerde hij een dorp waar een edelman, Carvajal genaamd, verbleef. Deze edelman had Karel dertig jaar lang trouw gediend, maar had het nu niet meer zo breed. Toch klaagde hij niet. Hij schreef zijn ongeluk toe aan pech en verweet de keizer helemaal niets. Karel voelde zich zo ongelukkig toen hij besefte wat hij aan deze man allemaal verschuldigd was. Hij schreef daarom aan zijn zoon dat deze trouwe edelman voor al zijn diensten beloond moest worden[455]. Karel kon het dus geenszins dulden dat hij een loyale onderdaan niet rechtvaardig compenseerde voor bewezen diensten. Deze gedachte maakte hem diep ongelukkig en zorgde ervoor dat hij als rechtvaardige vorst zijn tekortkoming in extremis nog wilde goedmaken. Hij is dus bereid zijn fout toe te geven en de gerechtigheid uiteindelijk toch nog te laten zegevieren.
Er zijn verschillende populaire anekdotes over Karel bekend waarin zijn rechtvaardigheid en vrijgevigheid samenkomen. Deze anekdotes zijn in de regel een volkse schildering van de keizer die incognito met jan modaal in contact komt. Karel geniet van de openhartigheid en gastvrijheid van de eenvoudige boer of ambachtsman en wanneer hij aan het einde van het verhaal zijn identiteit onthult, beloont hij hem voor zijn hartelijkheid. Dergelijke verhalen zijn in de vorstenspiegels legio, maar we zullen ons tot enkele voorbeelden beperken.
Het bekendste verhaal is dat van Karel en de Berchemse boer. Karel was met enkele hoge heren op weg naar Brussel, maar met het invallen van de duisternis verloren ze de weg. Ze waren toen in Berchem, in de buurt van Brussel, en klopten er bij een huis aan. Toen Rommen, een licht beschonken boer, opendeed, vroegen ze hem of hij hen de weg naar Brussel kon wijzen en hen onderweg met een lantaarn kon lichten. Zo gezegd, zo gedaan. De boer ging met Karel en zijn gevolg op weg, maar door de hoeveelheid drank die hij al op had, voelde hij plots de nood om zijn water te lozen. Hij wendde zich tot de keizer en vroeg: “Man, wat is uw naam?”. “Karel”, luidde het antwoord. Rommen gaf de lantaarn aan Karel en zei: “Welnu, Karel, houdt de lantaarn eens vast. Ik moet pissen”. Terwijl de boer zijn gevoeg deed, ontsnapte hem nog “eenen raesenden wint”. Karel moest hier kostelijk om lachen en zei glunderend: “Man, gij scheet”. De boer beaamde dit volmondig en vertelde dat dit zijn gewoonte was, “dat met het pissen hy gemeenelyck kackten”. Dit spontane, eenvoudige antwoord vermaakte Karel ten zeerste en als beloning voor zijn behulpzaamheid en oprechtheid moest de boer nooit meer belastingen op eten en drinken betalen[456].
Deze grote vrijgevigheid voor een kleine dienst treffen we ook in ander verhalen aan die Karels rechtvaardigheid en gulheid illustreren. Zo verdwaalde Karel eens toen hij ging jagen. Hij klopte aan bij een boer en vroeg hem of hij iets kon eten. De boer, die Klaas heette, antwoordde dat dit geen probleem was en liet Karel binnen. Daar verklapte Klaas dat hij een heerlijk hert had en bood het Karel zeer gastvrij aan. Karel moest dan wel beloven dat hij hierover tegen niemand iets zou zeggen, aangezien het doden van een hert een overtreding van de keizerlijke jachtwetgeving was. Karel beloofde er als een graf over te zwijgen. Na een heerlijke maaltijd bedankte Karel Klaas en vertrok. Enkele dagen later werd Klaas aan het hof ontboden. Klaas kreeg het doodsbenauwd. Hij was bang dat de keizer hem zou straffen omdat hij gehoord had van zijn overtreding op de jachtreglementering. Niets was minder waar. Karel beloonde Klaas omdat hij zich zo gastvrij en vriendelijk had gedragen. Klaas mocht zelf zijn beloning kiezen en hij verzocht de keizer dat hij vrijelijk ‘bessem-rys’ mocht snijden om bezems te binden. Karel ging akkoord, maar Klaas moest dan wel de volgende dag met zoveel mogelijk bezems terugkomen. Toen Klaas de dag nadien opnieuw aan het hof verscheen, verplichtte Karel zijn hovelingen om een bezem van Klaas te kopen. Op die manier werd Klaas eensklaps rijk[457]. Dit verhaal toont aan dat Karel graag mensen rijkelijk beloonde en dat hij een overtreding van de wet door de vingers zag wanneer men zich ten opzichte van zijn medemens hartelijk en behulpzaam gedroeg.
Karel beloonde echter alleen onderdanen die uit oprechte eerbied en liefde voor hun vorst bereid waren een deel van hun rijkdom aan hem af te staan. Een Waaslandse boer had gehoord dat Karel graag rapen at. Om die reden schonk hij op een dag enkele van zijn mooiste rapen aan de keizer. Karel beloonde dit gebaar erg royaal door hem zoveel land te schenken als hij op een dag met twee paarden kon omploegen. Toen de hebzuchtige buurman van deze boer hiervan hoorde, stikte hij van jaloezie. Om een nog grotere beloning te verkrijgen, schonk hij Karel twee prachtige koetspaarden. Tot zijn grote verbazing kreeg hij van de keizer als beloning het kistje met de rapen van zijn buurman. De boer kon het niet laten om zijn misnoegdheid hierover aan Karel te laten blijken en stuurde “een derde man” naar het hof om dit mee te delen. Toen Karel dit hoorde, zei hij: “Wat reden can hy hebben om sich te beclaegen, naedemael ick hem wedergaf een present dat my noch eens soo veel heeft gecost, als hy my vereerden”. Karel laat dus blijken dat hij die rapen van veel grotere waarde achtte omdat ze hem gegeven waren door een onderdaan die hem oprecht beminde en niet door een hebberige boer. Door de boer rapen voor zijn koetspaarden te geven, leerde hij hem een deugdzame les. Karel gedraagt zich in deze anekdote rechtvaardig omdat hij rechtschapenheid beloont en jaloerse inhaligheid niet. Bovendien is hij bijzonder gul door in ruil voor enkele rapen een groot stuk grond te schenken[458].
Soms wist Karel zelfs in zijn genade vrijgevig te zijn. Dit gebeurde bijvoorbeeld op Driekoningen. Op die dag introduceerde Karel als koning van Napels er het gebruik om jaarlijks enkele gevangenen en dwangarbeiders gratie te verlenen. Toen Karel zich in 1536 op die bewuste dag in Napels bevond, schonk hij volgens Gregorio Leti aan meer dan honderd gevangenen en dwangarbeiders de vrijheid. Toen deze gevangenen in de troonzaal werden geleid en voor hem op hun knieën vielen om vergiffenis te smeken, stond Karel op en verleende hen niet alleen de vrijheid, maar schonk hen ook nog eens twee ecu’s elk[459]. Zelfs in zijn barmhartigheid toonde hij zich volgens de vorstenspiegels goedgeefs.
De deugd van de rechtvaardigheid wordt dus in de vorstenspiegels over Karel gekoppeld aan die van de vrijgevigheid. Het zijn twee ideaalbeelden die geregeld in mekaar vloeien. Er wordt echter nog een andere deugd aan Karels rechtvaardigheid gekoppeld, namelijk het opkomen voor de armen en de zwakkeren in de maatschappij. Die zwakkeren konden bijvoorbeeld de indianen in de Nieuwe Wereld zijn. Volgens De Vera verliep de regering in het pas ontdekte Peru niet naar Karels wens. Door de hebzucht en ambitie van sommige kolonisten werd de gerechtigheid ernstig geschaad in het nadeel van de indianen. Daarom ontsloeg Karel er de helft van zijn ministers en strafte hij er verscheidene particulieren. Hij vaardigde er tevens nieuwe wetten uit ten voordele van de indianen[460], schrijft De Vera. Het beeld dat we hier krijgen, is dat van de rechtvaardige vorst die voeling heeft met de verdrukte indianen en daarom de rechtvaardigheid in de Nieuwe Wereld wil herstellen opdat de indianen er als gelijken behandeld zouden worden.
Het belang voor een vorst om zijn onderdanen gelijk te behandelen, wordt in de verhalenbundel van De Grieck extra benadrukt: “Gelycker-wys de Son haer licht gelyckelyck uytdeylt, soo aen den armen, als wel den rycken, soo staet het de Princen toe, datse sonder uytneminge der persoonen, de saecken van hunne ondersaeten sullen ondersoecken, ende met gelycke maete van rechtveerdigheyt en sachtmoedigheyt moeten oordelen”[461]. In een mooi rijmpje zet De Grieck Karels inzet voor een rechtvaardige, gelijke behandeling van zwakkeren, zoals weduwen en wezen, nog eens in de verf: “Beneffens dese goede wercken, soo quam hy neerstelyck te mercken, oft datmen Weduwen en Wees, in alles oock goedt recht bewees”[462]. Karel maakte in zijn oordelen immers geen verschil tussen rijk en arm: “In d’Oorlogh oft in ander tyden, en kost hy geene boosheydt lyden, maer straffen ieder naer verdienst, soo wel de grootste als de minst”[463].
Karel is in de vorstenspiegels het model van de rechtvaardige, genadige vorst. En volgens de auteurs zag hij zichzelf, zoals hij zich als een verdediger van het geloof zag, ook zo. Hij beschouwde zich als de behoeder van de justitie[464]. Zijn liefde voor de gerechtigheid associeerde Karel volgens De Ulloa zelfs met zijn militaire successen. Zo zou Karel in 1529 over zijn militaire overwinningen in Italië het volgende gezegd hebben: “dat hem Godt de victorie verleent hadde/ alleen om dat hy de gerechticheyt lief hadde”[465]. Ook in de oorlogsvoering was Karel rechtvaardig. Hij zou volgens de vorstenspiegelauteurs, met uitzondering van Leti, die in verband hiermee af en toe wel iets negatiefs laat horen, nooit onterecht een oorlog begonnen zijn. In alles wat hij deed, streefde hij zijn idealen van gerechtigheid en genade na. De ‘iustitia’ was bijgevolg een deugd die Karel hoog in het vaandel droeg.
Bij Filips II stond deze deugd eveneens hoog aangeschreven. Volgens Leti heeft Filips ooit gezegd dat de rechtvaardigheid voor hem een levensspiegel was van waaruit hij zichzelf beoordeelde[466]. En net als Karel was hij een voorbeeld in rechtvaardigheid en genade. Verschillende anekdoten uit de vorstenspiegels illustreren dit.
Filips had bijvoorbeeld eens een hele nacht aan een brief voor de paus geschreven en vroeg zijn knecht om zand over de inkt te strooien zodat deze kon drogen. De slaperige page nam echter per ongeluk de inktpot in plaats van het zand en goot de inkt over de brief uit. Filips werd helemaal niet kwaad en berispte de knecht niet. Volgens de auteur stelde Filips hierdoor een voorbeeld. Anderen zouden de dienstbode voor zo’n futiliteit, zo’n ‘beuselry’, beginnen te slaan ‘alsof het een beest was’[467]. Filips toont zich als een geduldige, rechtvaardige en genadige vorst die zijn page niet bestraft voor een onbedoelde, menselijke fout.
Een ander bekend verhaal dat Filips als de deugdzame, genadige en billijke vorst portretteert, is dat van Don Gonzalez Chacon, die in zijn slaapkamer met een hofdame van prinses Juanna betrapt werd. Toen dit nieuws zich als een vuurtje verspreidde, sloeg hij op de vlucht. Er werd een klopjacht naar hem ingezet die lange tijd zonder resultaat bleef. Don Gonzalez had bij een bevriende franciscaan onderdak gevonden, maar verveelde zich er en probeerde verder te vluchten naar Frankrijk. Hij werd echter gearresteerd en naar Madrid gevoerd. Don Gonzalez bekende waar hij zich al die tijd had verscholen en de bevriende geestelijke werd aan het hof ontboden. Toen men hem vroeg waarom hij een koninklijk bevel had genegeerd en een misdadiger onderdak had geboden, antwoordde hij dat de liefdadigheid hem daartoe had aangezet. Toen de koning dit hoorde, wendde hij zich tot de provoost en beval hem de geestelijke naar zijn klooster terug te brengen, zeggende “dat indien de liefde pligt hem had gedwongen om tot dien misslag te vervallen, was ‘er geen oorzaak om hem te straffen”[468]. In Filips’ deugdenhiërarchie staat de plicht tot naastenliefde boven de plicht tot gehoorzaamheid aan de wet. Dat is volgens onze auteurs zeer nobel. De naastenliefde moet voor een vorst een aanleiding zijn om genade te verlenen. Indien men een goede reden heeft om de wet te overtreden, moet de vorst deze reden erkennen en ernaar handelen door de beschuldigde niet te zwaar te straffen of zelfs, zoals Filips doet, genade te verlenen. Enkel dan is gerechtigheid geschied. Dit kan alleen maar gebeuren indien de vorst een correcte deugdenhiërarchie hanteert en zich realiseert dat er voor elke wet uitzonderingen bestaan.
Filips streefde steeds de rechtvaardigheid na, ook al ging dit ten koste van zijn eigen gemak. Zo was hij eens vanuit het raam van zijn paleis ooggetuige van een ruzie tussen zijn twee koetsiers, waarbij de een aan de ander een messteek gaf. Toen hij dit zag, liep hij onmiddellijk naar buiten en vroeg aan de edelman Don Diego de Cordoba waarom hij de dader niet in de gevangenis wierp. Deze antwoordde dat er anders niemand zou zijn om de koninklijke koets te besturen. Dit kon Filips niet schelen en hij zei: “daar is niet met al aangelegen, ik zal liever te voet, of wel te paarde gaan: dat men dien voor al in de gevangenis ga werpen, om gestraft te worden, na sijn verdienst”[469].
Wat sterker bij Filips dan bij Karel beklemtoond wordt, is zijn zorg voor armen en zwakkeren, die door zijn rechtvaardigheid gestalte krijgt. Mishandelde knechten, verdrukte vazallen, uitgebuite boeren…., allen vonden ze steun bij Filips II, aldus Baltasar Porreño. Filips nam het voor hen op. Zelfs wanneer een hoge heer maar een kleine som geld aan een ambachtsman verschuldigd was, stuurde Filips er een deurwaarder op af. Hij zag er persoonlijk op toe dat de zwakkeren niet in hun rechten geschonden werden. Bij het minste misbruik van de zwakheid van een ander nam Filips maatregelen. Op die manier dwong hij bij de adel gehoorzaamheid af en werd hij volgens Porreño erg geliefd bij het volk[470].
In de vorstenspiegels schrijft men dan ook dat de armen en de verstotenen zich onder de regering van Filips erg gesteund voelden en hem als een soort beschermer van hun rechten en vrijheden beschouwden. Dit was het gevolg van Filips’ exemplarische rechtvaardigheid: “Il n’y eut jamais de siecle, où les pauvres ayent trouvé un si grand appuy contre les riches, ni une plus grande liberté de se plaindre, laquelle naissoit de cette grande justice, que faisoit paroistre dans les moindres choses ce Roy Catholique”[471].
Hij was volgens Porreño ook een voorstander van de ‘verdelende rechtvaardigheid’. Dit wil zeggen dat hij de armoede en de ellende van de minderbedeelden wilde verlichten en de weelde en overvloed van de rijken wilde beperken door de bestaande rijkdommen rechtvaardiger te verdelen[472]. Op die manier wilde hij een grotere en meer billijke gelijkheid creëren. Als we Porreño mogen geloven, stond het begrip ‘gelijkheid’ ook in Filips’ gerechtelijke opvattingen centraal. Het maakte niet uit of men rijk of arm was, machtig of machteloos, iedereen was in de ogen van Filips gelijk voor de wet, hijzelf incluis: “Et ainsi il se montrait si equitable, que les innocens ne craignoient jamais, & que les coupables estoient en de continuelles apprehensions; car la severité du châtiment ne distinguoit point les pauvres d’avec les riches, & les puissans d’avec humbles, jusques-là qu’il ne faisoit même nulle difference entre soy-même & un vassal, non plus qu’entre ses sujets, quand il estoit question de laisser agir la justice”[473].
Leti beaamt in zijn vorstenspiegel Porreño’s stelling dat Filips vanuit zijn sterk rechtvaardigheidsgevoelen erg opkwam voor de armen en de zwakkeren. Nooit was er volgens hem een vorst geweest die de armen zoveel steun tegen de rijken verleende. Verpauperde lieden hoefden zich onder zijn bestuur geen zorgen te maken over verdrukking of vorstelijk favoritisme ten aanzien van de rijken[474]. Integendeel, arm en rijk waren gelijk onderworpen aan het gerecht. Leti schrijft dat “de Gerichts-banken niet moesten zijn gelijk de Spinnewebben, die de vliegen gevangen houden, maar zich laaten scheuren van de Hagedissen”[475]. En dat was, wanneer we de vorstenspiegels lezen, onder de regering van Filips geenszins het geval.
Er wordt ook een voorbeeld gegeven van Filips die persoonlijk tussenkomt wanneer de gelijke gerechtelijke behandeling van rijk en arm op het spel staat. Dat gebeurde bij een vergrijp van de markies van Cuerda. Deze was verliefd op een simpele koopmansvrouw, maar jammer genoeg was de liefde niet wederzijds. Dit kon de markies niet verkroppen en hij besloot om haar met geweld te ontvoeren. Op een nacht stuurde hij er enkele van zijn vrienden op uit om haar uit de armen van haar man te rukken. Er kwam uiteindelijk een rechtszaak van, maar vreemd genoeg werd de markies vrijgesproken, waarschijnlijk omdat hij de rechters kende of omdat de rechters het gezag van de markies vreesden. De echtgenoot van de vrouw besloot dan maar om voor een veroordeling naar de koning te stappen. Toen Filips hoorde wat er gebeurd was, stelde hij onmiddellijk orde op zaken. Hij strafte de rechters en de markies voor hun schaamteloos gedrag en vergoedde de man voor de geleden schade[476]. Uiteindelijk liet Filips het recht dus toch nog zegevieren en toonde hij zich als een rechtvaardige modelvorst die de juridische gelijkheid van zijn onderdanen nastreefde.
De bovenstaande anekdote geeft al aan dat Filips in de vorstenspiegels een bestrijder van de corruptie was. Dit beeld hebben we bij Karel nergens aangetroffen. Bij Filips komt het daarentegen wel enkele malen voor. Filips oordeelt zuiver en laat zich volgens Porreño nooit omkopen. Corruptie staat immers de juridische gelijkheid van gegoeden en behoeftigen in de weg: “Quelque grande quantité d’argent qu’on offrit pour obtenir le pardon de quelque crime, il ne voulut jamais l’accorder, sur tout quand c’estoient des crimes enormes, disant que les riches ne sont pas moins dignes que les pauvres, des peines qu’on impose aux méchans, & que les uns & les autres doivent estre soumis egalement à la justice”[477].
Filips trekt het idee van de gelijkheid voor de wet zelfs door tot zijn eigen persoon. Zo was de markies van Ariza in een juridische procedure met de koning verwikkeld. Als trouwe vazal legde hij al zijn aanspraken in de handen van de vorst en liet hij Filips naar behagen over zijn bezittingen handelen. Toen Filips zag wat een groot vertrouwen de markies in zijn vorst had, gebood hij de markies in al zijn bezittingen te herstellen. Bovendien gaf hij de zaak uit handen en liet hij er het gerecht over beslissen. Dit stelde hem uiteindelijk in het ongelijk. Filips legde zich hier bij neer en liet daarenboven aan de markies weten dat hij in de toekomst van zijn diensten als trouwe dienaar gebruik zou maken[478]. Dus zelfs wanneer het in zijn nadeel is, handhaaft Filips als voorbeeldige monarch de gerechtigheid.
Bij Karel V is dit niet anders. Ook over hem is er een anekdote bekend die deze bijzondere eigenschap moet illustreren. In de vorstenspiegel van Joan de Grieck valt te lezen dat een schaapherder eens een klacht tegen de keizer had neergelegd omdat deze met zijn gevolg één van zijn schapen had overreden. De rechtbank vonniste dat Karel de schaapherder moest vergoeden. Vrouwe Justitia had gesproken en dus maakte Karel hier geen enkel probleem van[479]. In de rechtszaal was hij immers de gelijke van een eenvoudige schaapherder.
Ook in de benoemingen voor bepaalde hoge functies gedroeg Filips zich rechtvaardig. Hij zocht steeds de beste man voor een ambt en deed volgens de auteurs van de vorstenspiegels nooit aan vriendjespolitiek, “sans que la faveur eust jamais aucune part à ce choix”[480]. Zo wou hij bij het verdelen van geestelijke ambten dat enkel de meest waardige clerici deze functies bekleedden. Daarom verzocht hij alle gezanten om de Spaanse geestelijken nauwlettend in het oog te houden opdat Spanje “mogt strekken tot een voorschrift voor de andere Koningrijken”[481]. Wanneer een geestelijke een misstap had begaan, kwam hij niet meer in aanmerking voor een bepaald ambt. Dit wordt geïllustreerd door het verhaal van een vrouw die op een dag een klacht neerlegde tegen een kanunnik die bij haar een kind verwekt had, maar die sindsdien niets meer van zich had laten horen. Filips werd over dit geval geïnformeerd en gebood om de vrouw in een klooster te plaatsen waar ze in haar noden voorzien zou worden. Toen zijn raad enige tijd later deze kanunnik als kandidaat voor een bisschopsstoel suggereerde, antwoordde Filips dat de kanunnik beter in staat was om kinderen te maken dan om een bisschopsambt uit te oefenen[482]. Hij zou niet toelaten dat deze geestelijke, die het celibaat zo schandelijk had overtreden, zo’n promotie zou verkrijgen. Hetzelfde gold volgens Porreño voor zijn ministers. Vanaf het ogenblik dat hij vernam dat een minister niet meer aan zijn ambtelijke plichten voldeed, ontsloeg hij hem op staande voet. “Et de cette maniere il observa la justice avec une tres-grande exactitude, & avec tant de circonspection, que ceux qui connoissent son zele, & l’interieur de sa conscience ont assuré que jamais il ne fit tort à qui que ce soit lors qu’il estoit informé des affaires”[483].
Omdat andere vorsten vaak te roekeloos rechters aanstelden, wou Filips steeds van alle handelingen en gewoonten van een kandidaat op de hoogte zijn alvorens hem tot rechter te benoemen. Hij besefte volgens Leti immers dat hij bij God voor alle onrechtvaardige vonnissen en benoemingen rekenschap moest afleggen. Wanneer rechters onrechtvaardig handelen, is het in de eerste plaats de schuld van de vorst, die vaak blindelings tot de benoeming van de rechter is overgegaan, aldus Leti. Filips doet volgens hem gelukkig het tegendeel[484]. Door zijn bezorgdheid om gerechtigheid te laten geschieden, wordt hij erg voorzichtig. Hij wil over een zo volledig mogelijke achtergrondkennis van een bepaalde kandidaat beschikken, vooraleer hem te benoemen. Uiteindelijk gaat er steeds relatief veel tijd over een aanstelling omdat hij er zeker van wil zijn dat de belangstellende bekwaam genoeg is om het ambt te vervullen. Ook wanneer hij een vonnis moet vellen, wil hij niet te lichtzinnig oordelen. Hij wil over voldoende informatie beschikken om tot een bedachtzame en rechtvaardige beslissing te komen[485]. Zijn beroemde voorzichtigheid, die we in het tweede hoofdstuk besproken hebben, loopt zo samen met zijn al even voorbeeldige rechtvaardigheid.
Bij de bespreking van Karel hebben we uitgebreid stilgestaan bij zijn grote vrijgevigheid die hij aan zijn rechtvaardigheid koppelde door bepaalde diensten ruim te belonen. Deze gulheid komt bij Filips veel minder nadrukkelijk aan bod. Toch beloonde ook hij iedereen die hem aangename diensten bewezen had erg vrijgevig. Hierbij bezondigde hij zich nooit aan nepotisme, net zoals hij dat volgens de auteurs in andere zaken ook niet deed. Wie hij liefhad werd nooit overmatig beloond en bij het verlenen van een gunst hield hij geen rekening met rang of stand. Hij zei immers altijd dat men iemand moest belonen vanwege zijn verdienste en niet vanwege de genegenheid die men die persoon toedroeg[486]. Dit heeft opnieuw te maken met de fundamentele gelijkheid waarmee hij mensen beloonde of bestrafte. Hij was er tegelijk op bedacht om geen al te grote gunsten te bewijzen waar anderen jaloers op konden worden[487].
Terwijl Karels rechtvaardigheid in onze bronnen met zijn vrijgevigheid wordt geassocieerd, doet men hetzelfde met Filips’ vreedzaamheid. Door middel van zijn rechtvaardigheid wou hij vrede en respect verkrijgen: “Il appuyoit grandement de son authorité tout ce qui estoit de la justice, estimant que c’estoit là le meilleur moyen dont un Prince pouvoit se servir, qui vouloit faire jouïr ses Estats d’une profonde paix, & le faire respecter de ses peuples”[488]. In de editie van Louis de Wainne van de Recueil des actions et paroles memorables de Philippe Second wordt het beeld van de perfecte, vredige samenleving waar men zich geborgen en veilig voelt, geschetst. Deze harmonieuze, veilige maatschappij is ontstaan door het goede en rechtvaardige beleid van Filips: “sous le Regne heureux de Philippes II. tous les peuples d’une mer à l’autre vivoient sans trouble & sans nulle apprehension; & il y avoit parmi eux comme une trés-accordante musique, chaque chose étant dans un ordre merveilleux. Le pauvre vivoit à l’ombre de la Justice, la veuve trouvoit de la protection & de la compassion, l’orphelin n’étoit point opprimé, & celui qui paroissoit abandonné de tous trouvoit dans l’authorité du Roy dequoi soûtenir l’équité de son droit. Il observoit la Justice jusques à la se verité, & il n’y eut jamais de siecle, où les pauvres aient trouvé un si grand appui contre les riches, ni une plus grande liberté de se plaindre, laquelle naissoit de cette grande Justice, que ce Roy Catholique faisoit paroître dans les moindres choses; De là vient que ses etats étoient paisibles, que les crimes étoient punis severement”[489].
Om deze reden wordt hij in de vorstenspiegels veel meer dan Karel V vergeleken met hét schoolvoorbeeld van rechtvaardigheid en wijsheid, koning Salomon. Want, schrijft Porreño, zoals in de Heilige Schrift onder 3 Kon. 4 staat vermeld, leefde de bevolking van Juda en Israël onder de regering van Salomon vreedzaam zonder vrees samen. Bij Filips was het net zo. Alle volkeren in zijn rijk, van Peru tot de Filippijnen, leefden in vrede en in complete harmonie. De arme leefde in de schaduw van de gerechtigheid, de weduwe vond bescherming en medelijden en de wezen werden helemaal niet verdrukt[490]. Filips was in de vorstenspiegels een tweede Salomon.
We hebben Filips al uitvoerig als de rechtvaardige vorst belicht, maar in welke mate was hij genadig? De anekdotes waarin hij als de milde, barmhartige soeverein opduikt, zijn talrijk. Filips was dus evengoed genadig als rechtvaardig. “Quoyque sa Majesté fust extremement equitable & severe, elle accompagna neanmoins ces deux Royalles qualitées, d’une douceur & une clemence tres-grande”[491], schrijft Baltasar Porreño. Filips ging volgens hem in de genade erg ver. Zelfs zijn grootste vijanden schonk hij vergeving: “ses Ennemis l’ont souvent offensé, & […] cependant il leur a pardonné de même qu’à plusieurs rebelles, à plusieurs traîtres, à plusieurs méchants Ministres, & à une infinité d’autres gens qui luy donnoient du déplaisir, sans que jamais aucun l’ait vû perdre cette moderation qui luy estoit si naturelle”[492].
Filips gedroeg zich als een vader ten opzichte van misdadigers. Hij gedroeg zich eerst zachtaardig en als dat geen effect had werd hij pas streng. Als koning had hij de perfecte balans gevonden tussen rechtvaardigheid en genade, zo vertelt men in de Recueil des actions: “Et bien que son équité fut entiere & sans aucun relâchement, il ne laissoit pas d’être amateur de la clemence & de la douceur; car jamais il n’eût recours aux voies de rigueur, si auparavant il ne s’étoit efforcé de ramener les coupables à leur devoir par la douceur de ses remonstrances, de même qu’un Pere amoureux de ses enfans laisse agir sa tendresse avant que de se porter à les châtier: Mais lors que ces moyens étoient inutiles, il étoit merveilleusement severe: & ainsi il scût trouver ce juste temperament qui doit faire agir la Justice, & la clemence des Princes”[493]. Filips kon dus op de gepaste momenten zowel streng als genadig zijn.
Hij toonde zijn voorbeeldige barmhartigheid onder meer in de slag bij St.-Quentin. Toen men de stad na de inname op vele plaatsen in brand stak, kon men overal het geschreeuw en gekerm van de slachtoffers horen. Dit mishaagde Filips ten zeerste, schrijft Gregorio Leti. Hij kondigde volgens Leti snel een verbod af omtrent de geweldpleging tegen kerken, geestelijken, jonkvrouwen, oude lieden, jonge kinderen of andere machteloze personen. Daarbij vaardigde hij nog een streng verbod op brandstichting uit en beval dat alle vrouwen, kinderen en bejaarden die de stad wilden verlaten, een vrijgeleide kregen. Door deze maatregelen betuigde Filips zijn mededogen met de inwoners van de bezette stad en gedroeg hij zich zeer genadig door hen van het geweld van zijn krijgslieden te willen sparen. Toch werd zijn bevel niet gehoorzaamd en werden de mensen, wanneer ze de stad verlieten, beroofd. Dat dit gebeurde was volgens Leti geenszins de schuld van Filips omdat hij het volk in al zijn genade van elke vorm van geweld had willen sparen[494].
Er komen in de vorstenspiegels nog verschillende verhalen voor die Filips’ mildheid en genade aantonen. Eén van de bekendste is de anekdote over een Madrileense koopman die de koning geld had geleend. De terugbetaling liet erg lang op zich wachten en het geduld van de koopman raakte langzaam op. Uit pure frustratie vervloekte hij publiekelijk alle vorsten die de naam ‘Filips’ droegen. Toen de gevangenisbewaarder dit hoorde, werd de koopman terstond in de gevangenis geworpen. Tijdens het proces achtte de rechter het redelijk om de mening van de koning te vragen, alvorens het verdict uit te spreken. Filips liet weten dat noch hijzelf, noch zijn voorgangers die de naam Filips droegen, tot wraak waren genegen. Vorsten die Filips heetten, waren edelmoedig en dus vergaf hij de koopman zijn beledigende woorden. Hij moest onmiddellijk uit de gevangenis worden ontslagen en hij moest het geld waar hij recht op had zo snel mogelijk terugkrijgen[495]. Filips vervult niet alleen de rol van de exemplarische rechtvaardige vorst door zijn schulden in te lossen, maar gedraagt zich ook erg genadig door de koopman voor zijn grove beledigingen en het ongeloof in zijn koning niet te straffen.
Nog een ander mooi voorbeeld is de geschiedenis van Don Juan, die op een nacht in het paleis met Filips aan het spreken was, toen de kleine Don Ferdinand kwam aangekropen. Don Juan bemerkte het kind niet en toen hij zich wat bewoog, gaf hij het per ongeluk met het uiteinde van zijn zwaard een slag in het gezicht. Het bloed liep van het gezicht van de jonge prins. Don Juan was hier erg over aangedaan en Filips zei hem dat hij blij mocht zijn dat hij de prins geen oog had uitgestoken. Don Juan antwoordde dat hij in dat geval uit het raam naar beneden gesprongen zou zijn. Filips repliceerde dat hij niet begreep waarom hij zoiets zou doen. Het zou immers een tweede groot ongeluk op korte tijd betekenen[496]. We ontmoeten hier niet alleen de nederige vorst in Filips, hij stelt zich weer erg genadig en rechtvaardig op door Don Juan voor een onopzettelijke fout niet te straffen.
Net als Karel kon Filips soms erg streng uit de hoek komen en kon hij zich allesbehalve vergevingsgezind tonen. Zo liet hij eens een edelman onthoofden nadat deze aan een priester een vuistslag had toegediend. Ondanks de vraag van de priester om de edelman van zijn straf vrij te stellen, liet Filips de onthoofding toch voltrekken. En hoezeer hij ook in geldnood verkeerde, hij was nooit bereid om een doodstraf om te zetten in een zware geldboete, schrijft Leti[497]. Dit geeft aan dat Filips vaak voet bij stuk hield en dat hij, eenmaal hij een vonnis geveld had, daar nog maar moeilijk van af te brengen was.
Ondanks dat beide vorsten zich in de vorstenspiegels als een model van rechtvaardigheid en genade aandienen, vallen er toch enkele nuances tussen Karel en Filips te bespeuren. Zo wordt bij Karel in relatie tot zijn rechtvaardigheid zijn vrijgevigheid erg benadrukt, terwijl men bij Filips eerder zijn vreedzaamheid onderstreept. In de vorstenspiegels over Filips heeft men het er ook over dat hij niet corrupt en onomkoopbaar was, een aspect dat bij Karel V ontbreekt. Bij beide vorsten wordt hun bekommernis voor de gelijke behandeling van de armen en zwakkeren aangehaald, maar bij Filips is dit aspect toch beduidend nadrukkelijker aanwezig. Er vallen daarentegen ook overduidelijke overeenkomsten te bemerken. Zowel Karel als Filips worden in de vorstenspiegels als zeer oordeelkundig afgeschilderd. Ze velden nooit een vonnis zonder over voldoende bewijsmateriaal en informatie te beschikken. Beiden waren erg genadig, maar konden ook streng zijn wanneer dit vereist was. De combinatie van een oordeelkundige genade en strengheid was inherent aan hun rechtvaardigheid en maakte hen tot getrouwe volgelingen van Salomon.
Zoals gezegd was koning Salomon niet alleen met een exemplarische rechtvaardigheid gezegend, maar ook met een bewonderenswaardige wijsheid. Datzelfde gold volgens de auteurs van de vorstenspiegels voor Karel en Filips. Voor we hierop ingaan, moeten we even verduidelijken wat we met het begrip ‘wijsheid’ bedoelen. Het verwijst naar levenswijsheid, intelligente beslissingen die een vorst neemt en wijze oordelen die men met zijn rechtvaardigheid in verband kan brengen.
De wijsheid was in ieder geval een noodzakelijke deugd voor een goede vorst: “il faut de nécessité que le Prince soit sage, parce que ses fautes deviennent une source de larmes pour les Peuples, & qu’un seul de leurs caprices peut, en certaine circonstance, faire répandre des torrens de sang humain”[498]. Karel wordt in de vorstenspiegels geregeld als de wijze koning opgevoerd die door middel van wijze woorden anderen een les leert. Eén van de anekdoten die in dit verband over hem in de vorstenspiegels te boek staan, is het verhaal van een arme man die om een audiëntie bij de keizer verzocht. Na lang aandringen wist hij die uiteindelijk te verkrijgen. Hij sprak tot de keizer dat hij als een broeder kwam omdat zijn voorouders Adam en Eva ook Karels voorouders waren. Daarom verzocht hij hem om een broederlijke aalmoes. Karel gaf de man een duit en stuurde hem heen. De bedelaar was duidelijk niet tevreden met deze gift en de hovelingen merkten dit. Toen ze hem vroegen waarom hij zo bedroefd was, zei hij dat hij van zo’n hoge heer een grotere aalmoes had verwacht. Toen Karel hiervan op de hoogte werd gesteld, liet hij de landloper opnieuw aan het hof ontbieden. De bedelaar dacht dat het fortuin hem nu toelachte, maar Karel sprak de wijze woorden: “Gaet de werelt ront, ende in dien alle broeders en susters u sulcken jonst bethoonen, soo sult gy in ryckdom my noch te boven gaen”[499]. Karel berispte hem voor zijn gulzigheid en gaf hem een les in dankbaarheid voor kleine dingen. Op die manier wordt Karel als de nobele, wijze monarch verbeeld.
Een ander voorbeeld gaat over zijn wijsheid op financieel vlak. Toen Karel nog jong was, werden tien edele jonkers tot zijn dienst aangesteld. Karel kreeg bovendien maandelijks twintig kronen toegewezen die hij naar believen mocht uitreiken. De eerste maand gaf hij elke jonker twee kronen. Ze hielden het geld niet bij maar verbrasten het onmiddellijk. Karel merkte dit op en de volgende maand gaf hij aan één van hen een kroon en gebood er een beurs mee te kopen. Toen men hem de beurs bracht, stak hij er het resterende goud in en gaf het aan de oudste jonker in bewaring. Hij deed de derde en de vierde maand precies hetzelfde. De jonkers begonnen hun meester al van gierigheid te beschuldigen tot op een dag het paard van één van de jonkers was gestorven. Toen Karel dit ter ore kwam, gelastte hij de geldbewaarder de beurs aan de getroffen jonker te geven om een nieuw paard te kopen[500]. Zo gaf Karel hen, als “l’Oracle de tant de Conseils”[501], een wijze les in financieel beheer.
Men roemt Karel in de vorstenspiegels ook voor zijn beheerste oplossingen van opstanden. Vooral zijn houding in de opstand van de comuneros wordt bijzonder geprezen. Toen hij in 1523 in Spanje arriveerde en er met de rellen geconfronteerd werd, heeft hij “seer wijsselijck alle dinghen ghemodereert/ ghebruyckende daer in een overgroote sachtmoedicheydt”[502]. Hij wist oproeren steeds voorzichtig en wijs onder controle te brengen en stelde zich hierin als een voorbeeld voor andere vorsten. “In het stillen der op roerige volckeren, ginck hy te werck als een wys, ende voorsichtigh genees-meester, die het beginsel der sieckte met alle vlyt, ende nootwendige middelen tracht te overwinnen”[503], zo wordt in De heerelycke ende vrolycke daeden gezegd.
Karels wijsheid toonde zich ook in zijn politiek inzicht. Volgens Leti was het voor Karels politieke rivalen erg moeilijk om hem te verschalken. Leti schrijft dat de Turkse sultan, Suleiman de Grote, in 1537 in Constantinopel het gerucht liet verspreiden dat hij de Perzen zou aanvallen en dat hij zich voorlopig niet meer op het Westen zou richten. In realiteit was hij echter van plan om koers te zetten naar Italië. Karels spionnen in het Ottomaanse Rijk vingen dit gerucht op en informeerden hun broodheer. Maar Karel liet zich niet in de luren leggen en hechtte weinig geloof aan wat Suleiman beweerde. Karel besefte maar al te goed dat de verovering van Tunis erg op Suleimans maag lag en dat het zijn grootste wens was om zich op Karel te wreken. Bovendien hield Karel er sterk rekening mee dat de Franse koning en Barbarossa deze vurige verlangens nog verder zouden aanwakkeren. Karel liet zich dus niet in slaap wiegen door de loze geruchten van een Turkse expeditie naar Perzië en nam gepaste maatregelen[504]. Op politiek vlak handelde Karel in de vorstenspiegels dan ook erg bedachtzaam. Hij gedroeg zich als een wijze vorst die zonder moeite schijn van werkelijkheid kon onderscheiden.
Wanneer we de vorstenspiegels lezen, lijkt het alsof de auteurs vinden dat Karels meest wijze daad zijn abdicatie was. Dit klinkt natuurlijk erg bizar. Men stelt Karel in de vorstenspiegels immers als een soort van rolmodel voor andere heersers voor, en dan beweert men plots dat het een erg wijze beslissing van Karel was om de troon aan zijn zoon Filips te laten. Men zou denken dat de auteurs deze ‘ideale vorst’ zo lang mogelijk op de troon wilden houden en zijn beslissing tot aftreden betreurden. Maar zo redeneert men in de vorstenspiegels niet. Men beschouwt zijn troonsafstand om verschillende redenen als wijs en exemplarisch. Ten eerste omdat hij inzag dat wereldlijke macht en rijkdom niet gelukkig maken en dat geestelijke contemplatie boven aards genot en luxe staat[505]. We hebben in het derde hoofdstuk al verteld dat dit als een teken van zijn uitzonderlijke vroomheid werd gezien, maar het is tegelijk typerend voor de wijze vorst. Daarnaast zag men het ook als een verstandige beslissing omdat Karel oud en ziek was en niet meer in staat om zijn koninklijke plichten nog te vervullen zoals hij dat in de fleur van zijn leven wel kon. Karel besefte dit zelf ook. Het was daarom een zeer doordacht besluit om in het belang van zijn rijk plaats te ruimen voor zijn opvolger. De meeste vorsten beschikten niet over dit inzicht en bleven verder regeren, ook al waren ze er niet helemaal capabel meer toe. Velen onder hen zagen gewoon niet in dat het verstandiger was om het bestuur aan een vitale opvolger over te dragen. Anderen waren dan weer niet bereid om zo’n groot offer te brengen. Karel was daarentegen wel wijs genoeg om een stap terug te zetten. Hij had de moed om zichzelf voor het algemeen belang op te offeren en zich aan de voeten van God te werpen. Leti ziet het als daad van bedachtzaamheid, voorzienigheid en wijsheid. Diegenen die Karels abdicatie als een wanhoopsdaad verklaren omdat het hem niet meer mogelijk scheen om nieuwe triomfen en overwinningen te boeken na de twee smadelijke nederlagen in Innsbrück en Metz, zitten er volgens hem, en volgens de andere auteurs, dan ook volkomen naast[506]. Karels troonsafstand is het bewijs dat hij een zeldzame wijsheid bezat die de meeste vorsten niet gegeven was. De auteurs stellen de tragische beslissing als een soort van ultieme verstandigheid voor, waarbij Karels inzicht en deugdelijkheid op een wonderbaarlijke manier ineenvloeien.
Filips had volgens de vorstenspiegels Karels grote wijsheid geërfd. Porreño schrijft dat hij zijn vader hier zelfs in overtrof. Filips was volgens hem immers de meest wijze koning sinds Salomon: “Depuis le regne de Salomon jusques à ce temps-cy, le monde n’a jamais vue un homme si sage: Cela a paru ence que ayant plusieurs fois demandé l’avis de gens tres-savans, grands Theologiens, grands Jurisconsultes, & des plus experimentés conseillers d’Estat, sur des affaires importantes, il avoit toûjours quelque chose de plus fin à ajouter à leurs Conseils, quoyque fort étudiés & fort concertés; tantost il jugeoit autrement, tantost il leur faisoit des reparties ou des demandes qui leur donnoient de l’admiration d’une solidité, & d’une subtilité si penetrante, de maniere que les plus savans ne savoient plus que dire, & les plus avisés demeuroient dans un grand estonnement”[507].
De meest wijze mannen van zijn rijk vroegen hem dus vaak om raad omdat zijn advies steeds iets toevoegde en hen nieuwe inzichten verschafte. Ze stonden dan ook vol bewondering voor Filips’ verstandigheid in het bieden van oplossingen voor moeilijke, belangrijke kwesties. Omwille van zijn uitzonderlijke oordeelkundigheid en zijn superieure wijsheid, verlangde men van hem dat hij de zittingen van de Grote Raad bijwoonde, schrijft Porreño. Hij bezat immers de meest oordeelkundige en doordachte ideeën en leverde zo een aanzienlijke bijdrage aan de werkzaamheden van de Raad: “Les plus sages, & les plus habiles de son grand Conseil, desiroient qu’il y assistast, a cause que sese avis estoient toûjours les plus judicieux, & les mieux concertés; & quoy qu’il eust pour Conseillers des hommes tres-savans, & d’une intelligence fort éclairée, il les surpassoit tous dans la disposition, & dans la prevoyance de toutes choses; […] il montroit un jugement solide & superieur à tous les autres, une plus grande suffisance, une intelligence plus parfaite [et] une sagesse particuliere”[508]. Zijn wijsheid en oordeelkundigheid maakten van hem een uitstekend regeerder: “Sijne kennisse van allerley zaken, en de vastigheit van sijn oordeel waren in hem in zoo een uitstekende trap, dat hy als natuirlijker wyse wist de konst van wel te regeeren”[509].
Die ‘kennis van allerlei zaken’ droeg volgens Porreño in sterke mate bij tot Filips’ wijs beleid. Hij wou immers op de hoogte gehouden worden van alles wat er in zijn rijk gebeurde. Door zijn goed geheugen had hij een erg exacte kennis van wat er in alle geledingen van zijn rijk, tot zelfs op het stedelijke niveau, gaande was[510]. Porreño illustreert dit met het verhaal van een geestelijke uit Cuenca die om een audiëntie bij Filips II verzocht. Hij wist dit te verkrijgen en toen hij voor Filips verscheen, vroeg deze aan de geestelijke wat de reden van zijn komst was. De geestelijke antwoordde enkel dat hij gedurende lange tijd het verlangen had om zijn vorst te zien. Filips wist dat de geestelijke uit Cuenca kwam en begon hem daarom te ondervragen over het wel en wee van verschillende personen uit dit dorp, over de evolutie van de werken aan de St.-Paulusbrug en over nog vele andere particuliere zaken die Cuenca aangingen. Na dit gesprek verliet de geestelijke compleet verbouwereerd het koninklijk paleis, omdat hij nooit verwacht had dat Filips van alles zo goed op de hoogte was[511].
Zijn kennis van de eigenschappen van de verschillende streken in zijn rijk maakte dat hij met grote wijsheid mensen voor hoge functies aanstelde. Zo waren zijn benoemingen tot bisschop erg streekgebonden. Het was Filips’ opvatting dat de bisschop bij de aard van een bepaald gebied moest passen. Door hier rekening mee te houden, reflecteerde zijn wijsheid zich in zijn benoemingspolitiek. Zo moest voor Galicië en Castilië, waar veel mensen in de bergen woonden, de bisschop een goede theoloog zijn die de bergbewoners in geloofszaken onderrichtte. Voor Andalusië en Extremadura, waar erg twistzieke mensen woonden, stelde hij bisschoppen aan die erg in het kerkelijk recht onderlegd waren. Zij moesten oplossingen kunnen vinden voor het aanhoudende geruzie van de bewoners. Ze moesten tevens moedig zijn om er de vrede te bewaren. Voor de Nieuwe Wereld duidde hij dan weer vooral goede predikers aan, die vele zielen tot het katholieke geloof konden bekeren[512]. Hij voerde zijn benoemingen voor hoge ambten door met “een bezondere wijsheit”[513] en bedachtzaamheid omdat hij goed besefte welke de negatieve gevolgen van een foute benoeming konden zijn[514].
Net zoals zijn vader nam hij wijze beslissingen die tot voorbeeld moesten strekken. In de vorstenspiegels wordt het voorbeeld gegeven van Marco Predillos, een edelman uit Santa Maria del Campo, die een oproer probeerde te starten vanwege de zware belastingsverhoging. Hij schilderde de koning bij de bevolking af als een wrede, hebberige en goddeloze tiran. Op die manier wou hij het volk tot een opstand aanzetten. Hij werd uiteindelijk op beschuldiging van majesteitsschennis gearresteerd, maar Filips beval om hem weer vrij te laten omdat hij vond dat het volk het recht had om opstandig te worden tegen een vorst die zijn onderdanen de vrijheid niet gunde om hun hart te luchten[515]. Men vindt dit in de vorstenspiegels een zeer wijze beslissing waar andere vorsten zich aan moeten spiegelen. Leti schrijft hierover: “Waarlijk woorden, waardig voor een Opper-heerscher die zeer wel wist, dat ‘er geen geweldiger dwingelandy ter wereld was, als de bedroefde en verdrukte Menschen te berooven van de vryheid van zich te beklagen”[516]. Filips realiseerde zich terdege dat een vorst zich als een wrede tiran gedraagt, wanneer hij het volk het recht ontneemt om vrij haar mening te uiten. Omdat een tiranniek bestuur het antibeeld van een exemplarische monarch is, schenkt Filips de edelman wijselijk genade en toont hij zich een voorbeeldige soeverein.
Een ander wijs besluit dat hij nam was het niet ingaan op een bede van de Spaanse dominicaanse orde. Zij achtte het beter voor haar leden om niet langer nog universitaire leerstoelen te accepteren omdat dit allerlei intriges en ambities met zich meebracht. Dit was volgens de orde ontoelaatbaar wanneer men een religieus leven ten dienste van God en de Heilige Roomse Kerk wilde leiden. Daarom stuurden ze een brief aan Filips waarin ze hem verzochten om hen van al hun leerstoelen te ontlasten. Filips weigerde echter omdat zijn koninkrijken en onderdanen uit hun onderwijs een groot voordeel haalden. Dit onderwijs en deze verspreiding van kennis was voor de gehele christenheid nuttig en noodzakelijk en mocht daarom niet afgeschaft worden. Porreño prijst Filips voor deze wijze uitspraak[517].
Ook Leti illustreert Filips’ wijsheid in het nemen van beslissingen. Hij geeft onder meer het voorbeeld van Don Ferrante Gonzaga die Filips ervan probeert te overtuigen om Parijs binnen te vallen. Parijs lag in een totale staat van ontreddering helemaal voor het grijpen. Maar Filips volgde Gonzaga’s raad helemaal niet op en sprak volgens Leti de wijze woorden: “Dat God niet geduirig den menschen gunstig was: en dat men daarom te meer moest vreesen wanneer men de meeste gunst genoot: Dat die zich eerst wel wist te dienen van ’t geluk, die zich voorzichtelijk wist te wederhouden in sijn loop, eer hy op’t opperste van sijn rad geraakte; alwaar om de eigenaartige onbestendigheid, en de vaardigheid van onwentelen, niet mogelijk is langen tijd te verblyven: Dat men wel wiste, dat de Koningen van Vrankrijk van haar volkeren veel eer aangebeden als bemint wierden; alwaarom, hoese haaren nood meerder bemerke, hoese ook vaardiger toevliegen, om haar te helpen, haar beschermende met den schild en borstweer van haar eigen lijf en leven; en ten besten geven alle haare eigene goederen voor de behoudenis van dese Kroon: Dat men in dit Rijk niet te hoopen en had op eenige oproer, of verandering van gezintheid; door diense alle eenmoedig waaren om te strijden tegen Spanjaards, zijnde een zeer gehaat volk bij de Fransen”[518]. Filips hield in zijn strategie rekening met de broosheid van het geluk en de aard van de tegenstander, twee elementen die in de strijd een bepalende rol konden spelen en die Gonzaga over het hoofd had gezien. In al zijn wijsheid wierp Filips een nieuw licht op de zaak en onthulde de gevaren van een mogelijke aanval. Daarom viel hij niet aan. Leti looft hem voor deze verstandige keuze, die niet alleen zijn wijsheid maar ook zijn voorzichtigheid karakteriseert.
Beide vorsten worden er ook sporadisch van beschuldigd de verkeerde beslissing te hebben genomen. Dat gebeurt meer bij Karel dan bij Filips, maar dan nog zijn het uitzonderingen. Het gaat vooral over Karels eigenwijze besluiten die niet de verhoopte afloop kenden, zoals de expeditie naar Algiers of de belegering van Metz. Over het algemeen krijgt men echter zowel bij Filips als bij Karel het overduidelijke beeld van de voorbeeldige rechtvaardige, genadige en wijze monarch. Men wou door het beklemtonen van deze drie voorname deugden de lezer haast de indruk geven dat de oude, bijbelse koning Salomon herrezen was en dat hij in Karel en Filips zijn reïncarnatie gevonden had.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[425] BURKE, Popular Culture, 151.
[426] LETI, Het leven van Filips den II, I, 39.
[427] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 7. In de bundel van De Grieck staat iets gelijkaardigs. Antonius Miniate, een sterrenkundige, had voorspeld dat er een prins zou geboren worden die een bolwerk van rechtvaardigheid en het middelpunt van barmhartigheid zou zijn. Door zijn toedoen zou de wereld van veel onheil verlost worden. De Grieck twijfelt niet: “wie desen Prins was, heeft men wel gewaer gheworden, wanneer Carolus in soodanige deughden quam uyt te munten”. DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 226.
[428] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 352.
[429] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 293.
[430] In Spanje verweet men Karel V dat hij in het buitenland, in Brussel, tot koning van Spanje gekroond was. Dit was niet zoals het betaamde. Men verweet hem eveneens dat hij pas anderhalf jaar nadien naar het Spaanse schiereiland was overgekomen terwijl hij het ondertussen onder het regentschap van de hardhandige kardinaal Jimenez de Cisneros had geplaatst. Bovendien had hij aan Nederlanders zoals Adriaan van Utrecht en Willem van Croÿ de hoogste posten in het bestuur geschonken. Toen Karel in 1519 tot rooms keizer verkozen werd, leek het gevaar niet denkbeeldig dat hij de Spaanse belangen zou verwaarlozen. In werkelijkheid waren de Spaanse edellieden afgunstig op de vreemdelingen, eisten de steden hun verloren zelfstandigheid en de Cortes hun vroegere macht op de regering terug op. Bijna tegelijkertijd braken er in Castilië, Aragon, Valencia… opstanden uit. Karel wist deze met geweld te onderdrukken en de adel en de steden weer tot gehoorzaamheid te brengen. The new Cambridge modern history, II, 319-320 en “Communero Revolt”, 357-358.
[431] DE ULLOA, Historie, fol. 41.
[432] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 86.
[433] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 149.
[434] De oorzaak van deze opstand was de Gentse weigering om de opgelegde beden te betalen. Men weigerde ook om via de centrale instellingen overleg te plegen. Omdat veel ambachtslui een utopische terugkeer naar de middeleeuwse economische toestand eisten, liep de sociale situatie in de stad uit de hand. In feite ging het om een conflict tussen het oude particularisme en het centralistische streven van de keizerlijke overheid. Gent kwam in een situatie terecht waarin de stadsmagistraat zijn gezag was kwijtgespeeld en de stad overgeleverd was aan de grillen van enkele volksmenners. Omdat de landvoogdes, Maria van Hongarije, niet over voldoende troepen
beschikte om de opstand neer te slaan, besloot Karel om zelf naar Gent te komen om er orde op zaken te stellen. De voornaamste aanstokers van het verzet werden onthoofd, Gent verloor haar privileges en deze werden door een nieuw statuut vervangen, de Concessio Carolina. Karel liet bovendien een nieuwe versterking bouwen op de plek waar de Sint-Baafsabdij stond. SOLY, Carolus, 21-22.
[435] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 235.
[436] DE ULLOA, Historie, fol. 125.
[437] Dit zijn vooral de folio’s 132-134.
[438] DE ULLOA, Historie, fol. 133.
[439] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 286.
[440] PORREÑO, Recueil des actions, 60-61. In de appendix over Filips II bij het werk Les actions héroyques et plaisantes de l’Empereur Charles V. wordt op pagina’s zes en zeven exact hetzelfde verhaal verteld met Filips II in de hoofdrol. Deze appendix bestaat enkel uit anekdoten die ook in het werk van Porreño staan. We kunnen dus aannemen dat men dit verhaal abusievelijk met Filips II als voorbeeldige vorst heeft overgenomen. Het is ook mogelijk dat men dit opzettelijk gedaan heeft. Toch is dit weinig waarschijnlijk aangezien het grootste deel van het boek Karel als ideale vorst opvoert. Deze anekdote zou met andere woorden perfect binnen het ideaalbeeld van Karel passen en er is dan ook geen reden om opzettelijk Karels naam door die van Filips te vervangen. Dit alles geeft echter wel aan hoe makkelijk een verhaal van de ene vorst op de andere overgaat.
[441] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, III, 415.
[442] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, III, 79.
[443] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 215-216.
[444] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 156.
[445] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 214.
[446] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 215.
[447] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 143-144.
[448] DE ULLOA, Historie, fol. 41.
[449] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 107.
[450] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 352.
[451] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 353.
[452] DE ULLOA, Historie, fol. 54 en 64.
[453] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 208.
[454] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 209.
[455] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 329.
[456] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 81-88.
[457] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 57-62.
[458] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 206-207.
[459] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 260-261.
[460] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 178.
[461] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 230.
[462] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, II.
[463] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, IV.
[464] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 114.
[465] DE ULLOA, Historie, fol. 75.
[466] LETI, Het leven van Filips de II, II, 728.
[467] DE GRIECK, Den wysen gheck, 60.
[468] LETI, Het leven van Filips de II, I, 793-794 en PORREÑO, Recueil des actions, 61-62.
[469] LETI, Het leven van Filips de II, II, 729 en PORREÑO, Recueil des actions, 239-240.
[470] PORREÑO, Recueil des actions, 42-43.
[471] PORREÑO, Recueil des actions, 226-227.
[472] PORREÑO, Recueil des actions, 225 en 227-228.
[473] PORREÑO, Recueil des actions, 233.
[474] LETI, Het leven van Filips de II, II, 727-728.
[475] LETI, Het leven van Filips de II, II, 729.
[476] LETI, Het leven van Filips de II, II, 282-283.
[477] PORREÑO, Recueil des actions, 232-233.
[478] PORREÑO, Recueil des actions, 233-234.
[479] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 254-255.
[480] PORREÑO, Recueil des actions, 229.
[481] LETI, Het leven van Filips de II, I, 588-589.
[482] PORREÑO, Recueil des actions, 211.
[483] PORREÑO, Recueil des actions, 229-230.
[484] LETI, Het leven van Filips de II, II, 438.
[485] PORREÑO, Recueil des actions, 203.
[486] LETI, Het leven van Filips de II, II, 734-735.
[487] PORREÑO, Recueil des actions, 190-191.
[488] PORREÑO, Recueil des actions, 242.
[489] Recueil des actions (in: Les actions héroyques), 17-18.
[490] PORREÑO, Recueil des actions, 226.
[491] PORREÑO, Recueil des actions, 65-66.
[492] PORREÑO, Recueil des actions, 261-262.
[493] Recueil des actions (in: Les actions héroyques), 18-19.
[494] LETI, Het leven van Filips de II, I, 222-224.
[495] LETI, Het leven van Filips de II, II, 278-279.
[496] PORREÑO, Recueil des actions, 151.
[497] LETI, Het leven van Filips de II, II, 729-730.
[498] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 264.
[499] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 133-134.
[500] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 152-153.
[501] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 12.
[502] Waerachtighe historie, 11.
[503] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 242.
[504] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 350-351.
[505] DE SWAEN, De Zedelijcke Doodt, 34.
[506] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 200-201.
[507] PORREÑO, Recueil des actions, 222.
[508] PORREÑO, Recueil des actions, 221.
[509] LETI, Het leven van Filips de II, II, 724.
[510] PORREÑO, Recueil des actions, 6 en 162-166.
[511] PORREÑO, Recueil des actions, 167-168.
[512] PORREÑO, Recueil des actions, 208-209.
[513] LETI, Het leven van Filips de II, II, 441.
[514] PORREÑO, Recueil des actions, 216.
[515] LETI, Het leven van Filips de II, II, 65-67 en PORREÑO, Recueil des actions, 73-74.
[516] LETI, Het leven van Filips de II, II, 67.
[517] PORREÑO, Recueil des actions, 198.
[518] LETI, Het leven van Filips de II, I, 225-226.