Karel V en Filips II in de vorstenspiegels in de Nederlanden (1600-1750): het rijke kleurenpalet van verscholen deugdenmozaïeken. (Kristof Alaerts) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
III. De verdediger van de katholieke religie
Nadat we in het vorige hoofdstuk het militaire aspect van Karel en Filips in de vorstenspiegels besproken hebben, zullen we in dit hoofdstuk bekijken hoe beide heersers op religieus vlak werden voorgesteld. Wat hebben ze voor de katholieke godsdienst gedaan en hoe belangrijk was dat voor hen? Hoe wordt hun religieuze politiek als een ideaal geschetst? En in hoeverre verschilden beide vorsten in hun devotie en hun religieus beleid?
Zowel Karel als Filips stonden erom bekend zeer vrome, katholieke vorsten te zijn. Ze leefden in een tijd waarin het katholicisme het erg zwaar te verduren kreeg. De ‘heidense’ Turken infiltreerden het christelijke Europa en bedreigden op een bepaald moment zelfs Wenen, dat de sleutel tot het Duitse Rijk was. Ook intern waren er problemen voor het katholicisme. De opkomst van het protestantisme, dat een aanvang nam met de monnik Maarten Luther die in 1517 zijn stellingen aan de poorten van de slotkerk van Wittenberg spijkerde, markeerde een keerpunt in de Westerse religieuze geschiedenis. Het protestantisme dat zich als de ware voortzetting van Christus’ Kerk zag, scheurde zich naar aanleiding van allerlei wantoestanden in de Westerse kerk af van het pauselijk gezag en kende een snelle verbreiding. Vooral in het Duitse rijk, de Noordelijke Nederlanden, Engeland en de Zwitserse kantons zou de Reformatie in verschillende strekkingen zoals het lutheranisme, het calvinisme, het anabaptisme en het anglicanisme een grote aanhang verwerven. Het protestantisme was een doorn in het oog van de katholieken, en niet het minst in dat van Karel en Filips. Zij zouden al hun krachten aanwenden om dit ‘ketterij’ met wortel en al uit te roeien en om alle christenen weer onder het gezag van de paus te brengen. Daarnaast probeerden ze de dreiging van de Turken af te wenden om te voorkomen dat het christelijke Westen in de greep van de ‘heidense’ Ottomanen zou komen. Ze zetten alle middelen in om de religieuze eenheid in West-Europa te herstellen en om de katholieke geloofsleer zuiver te houden. Hun inzet voor het katholicisme was erg groot en kreeg in de vorstenspiegels een exemplarische functie mee.
De godsvrucht van Karel en Filips valt in de vorstenspiegels duidelijk af te lezen. Zo mogen we van De Ulloa gerust stellen dat “den Keyser Kaerle niet alleen in vrome daden den anderen Keyseren gelijck is/ maer oock seer te boven gaet”.[309] Hij was een man die volgens De Grieck erg veel bad: “Twee uren duerden syn ghebeden; al eer hy hem tot rust besteden, des morgens badt hy oock niet min, met Godt was altydt syn begin”[310]. Op het einde van zijn boek publiceert De Grieck een gebed van Karel dat hij kort voor zijn overlijden gepreveld zou hebben. Een fragment hieruit illustreert Karels devotie treffend: “Al wat ick soeck, bestaet in Godt; Hem wensch ick voor myn deel en lot, Godt can vernoegingh geve; Hij is den waeren wyngaerdt-rank: Waer van wy hebben dien dranck; Die ons doet eeuwigh leven”[311].
Ook allerlei anekdotes tonen Karels voorbeeldige vroomheid aan. Zo vroeg Karel eens aan een prins waarom onze voorouders hun kastelen op bergen en niet in valleien bouwden. De prins antwoordde dat men dit deed omdat bergen moeilijker inneembaar waren. Karel zei hem dat hij ook de bergen had verkozen omdat hij zo dichter bij de hemel verbleef[312].
Bij Karel primeerde de godsdienst boven alle aardse zaken. Zo deed er een verhaal de ronde dat toen Karel aan het bidden was plots een hoveling binnenkwam en hem vroeg of hij even tijd had om de Franse ambassadeur een audiëntie te verlenen. Karel repliceerde de hoveling dat de ambassadeur maar even moest wachten tot hij gedaan had met bidden. De hoveling protesteerde dat de ambassadeur al redelijk lang stond te wachten en dat hij de keizer over zeer gewichtige zaken moest spreken. Karels laconieke antwoord luidde: “En ik ben momenteel met nog belangrijker zaken bezig”[313].
Karel had een diep respect voor priesters en geestelijken, schrijft men. “Hy beminde ten hooghsten de Priesters, ende goede Religieusen, derhalven datmen hem dickwils in den crygh hoorde seggen, dat hy liever syn lyfwacht wilde missen dan het geselschap van geestelycke persoonen”[314]. Filips II deelde Karels eerbied voor geestelijken en wilde dit aan zijn zoon, de latere Filips III doorgeven. Toen hij met zijn zoon in het Escoriaal verbleef, nam hij hem mee naar de sacristie, waar een priester zich voor de mis aan het aankleden was. Filips beval zijn zoon om de priester hierbij te helpen. Toen deze dit deed zonder zijn hoofddeksel af te zetten, berispte Filips hem: “Prins, beseft u wel wat u doet?”. De prins zette terstond zijn hoed af en hielp de priester zich verder aan te kleden[315].
De nederige houding van Filips in de vorstenspiegels ten aanzien van geestelijken, heiligen en het kerkelijke in het algemeen, die bij Karel niet zo uitgesproken is, is tekenend voor zijn devotie. Vroomheid en nederigheid gaan bij hem samen. Zo zette hij steeds zijn hoed af wanneer de priesters na de mis naar hun sacristie terugkeerden. Toen men hem vroeg wat de oorzaak van zo’n diep respect was, antwoordde Filips dat hij een priester die net de mis had opgedragen als een relikwie beschouwde waarin Jezus Christus besloten lag[316].
Op Aswoensdag wilde Filips zijn kruisje niet vóór de geestelijken ontvangen, verhaalt Porreño. Hij wachtte zelfs tot de allerlaatste om het in ontvangst te nemen. Toen hij voor zijn zegening neerknielde deed hij dit zonder enige ondersteuning of kussen[317]. Zijn nederigheid en vroomheid gingen zelfs zo ver dat hij volgens de legende vaak geestelijke psalmen in het koor meezong[318]. Wanneer hij een kerk betrad, voelde hij zich voor niets te goed, terwijl hij toch één van de machtigste koningen van zijn tijd was. In de winter van 1559 bijvoorbeeld stond hij er op om de metten bij te wonen in een kerk die nog niet voltooid was. Het was bitter koud in de kerk en hij moest de hele viering rechtop staan[319]. Hij was bereid voor de katholieke religie te lijden. Men wil in de vorstenspiegels een beeld scheppen van een vorst die geen voorkeursbehandeling wenste omdat men in de kerk als broeders en zusters was, allen kinderen van God. Om die reden zag hij de priesters die de kerkdienst leidden als ‘meerderen’ en stelde hij zich erg dienstbaar op ten opzichte van hen. Filips’ respect en dienstbaarheid gingen nog verder dan enkel het meezingen in het koor. Op zekere dag kwam hij bijvoorbeeld een priester tegen die aan een zieke de laatste sacramenten ging brengen. Hierop steeg hij van zijn paard af en volgde de priester te voet naar het huis van de zieke, met een kaars in de hand en met een ontbloot hoofd. Zijn gevolg waarschuwde hem voor de kwalijke gevolgen van de brandende zon op zijn ontbloot hoofd. Filips liet zich niet uit de wind slaan en antwoordde: “op deese dag doet de zon geen kwaad”[320].
Vanuit deze diepe devotie bonden beide vorsten de strijd aan met alle ‘ketters’ en ‘heidenen’. Hierin kan men twee grote groepen onderscheiden: de protestanten en de Turken. We zullen deze twee groepen apart bespreken en de houding van Karel en Filips ten aanzien hiervan belichten en vergelijken.
Karel beoogde rust en vrede binnen het christendom. Hij vond het volgens de vorstenspiegels dan ook jammer dat hij zich geregeld genoodzaakt zag om de wapens tegen een andere christelijke vorst op te nemen, in casu Frans I. Hij wilde zich vooral op de ongelovigen richten om de eenheid binnen de christelijke wereld te herstellen en te waarborgen. Dat ging niet wanneer er opstandige protestanten het katholieke geloof bedreigden of wanneer er ‘heidense’ Turken aan de poorten van Wenen stonden om de westerse wereld onder de voet te lopen. Het overheersen van geloofskwesties bij Karel is een erg dominant beeld dat in de vorstenspiegels naar voren wordt geschoven. Karel schepte er absoluut geen behagen in om zijn grote rivaal Frans I te bekampen terwijl religieuze troebelen de rust in zijn rijk verstoorden. Hij wou integendeel samen met hem ten strijde trekken om de heidense dreiging af te wenden. Dit idee wordt in de vorstenspiegels te berde gebracht om aan te tonen dat Karel de ongelovigen als zijn grootste vijanden zag en dat hij om die reden de hangende conflicten met Frans I terzijde wilde schuiven om eendrachtig de strijd tegen de Turken en de ‘ketters’ aan te binden. Na de slag bij Pavia, waar hij een glansrijke overwinning op de Fransen behaalde, vroeg men hem de toestemming om deze historische overwinning te vieren. Karel zou geantwoord hebben dat enkel overwinningen op ongelovigen gevierd werden. Voor een overwinning op een christelijke koning diende men God te danken maar was het niet gepast om publiekelijk zijn vreugde te uiten[321]. De rust en vrede die hij voor het christendom wenste, werd door deze slag weer maar eens verstoord. Ondanks de overwinning was hij niet erg tevreden omdat de eenheid binnen de christenheid opnieuw op de helling stond. Wat Karel echter het meest tegen de borst stuitte, was dat Frans I zich niet als een christelijke vorst gedroeg en met de Turken allianties tegen hem aanging.
De voorstelling dat Karel eerder om het ‘christenrijk’ dan om zijn eigen rijk bezorgd was, krijgt in de vorstenspiegels een extra dimensie door zijn ijverige strijd tegen de ketterij. Men roemt Karel voor deze strijd. De Ulloa noemt het zelfs “een van de treffelijcxte saken die desen seer Chistelicken Prince wt gerecht heeft”[322]. Karel heeft er alles voor over om de verspreiding van Luthers leer een halt toe te roepen, zelfs zijn keizerrijk en zijn leven. “J’ai donc fermement resolu, d’employer mes Royaumes, l’Empire, mes amis, mon sang, ma vie, & tout ce que j’ai pour empêcher, qu’un si funeste & si malheureux commencement [d.i. het protestantisme] n’ait aucune suite”[323]. Hij zet zijn leven ook daadwerkelijk op het spel in de Schmalkaldische oorlog, schrijft De Vera. Hij werd daar een paar keren bijna door een kanonskogel geraakt[324]. Zijn dapperheid en vroomheid vloeien hier samen. Karel is bereid om met zijn leven het ultieme offer voor de katholieke kerk te brengen en op die manier een martelaar te worden. Geen enkele Habsburgse keizer heeft zich volgens Leti ooit zo ingezet voor het katholicisme[325]. Karel heeft er dan ook alle verdienste aan dat de paus nog steeds in Rome zetelt en dat Suleiman Parijs nooit bereikt heeft: “Charles-Quint épuisa la bourse de ses Peuples, n’épargna aucun fatigue, & exposa plusieurs fois, non seulement son Empire, mais sa propre vie meme, aux plus évidens dangers, pour abattre & opprimer les Ennemis du St. Siége, & de la Chrétienté; & il est certain que si un autre Empereur moins vaillant & moins zélé eût en ces temps-la occupé l’Empire, Luther seroit allé à Rome, & Soliman à Paris”[326].
De auteurs van de vorstenspiegels schrijven dat Karel eerst de vreedzame middelen opgebruikte alvorens tegen de ‘ketters’ een oorlog te ontketenen. “… la bonne & sainte intention du Pape, & de l’Empereur, & l’ardent desir qu’ils avoient d’appaiser & de réünir par des moyens doux, les esprits aliénez & divisez sur l’Article de la Réligion; ils lui representérent sur tout que l’Empereur & le Pape étoient tombez d’accord que le moyen le plus propre pour une telle reünion, étoit celui de la convocation d’un Concile”[327]. Door met de protestanten op een rijksdag of een concilie een dialoog aan te gaan, hoopte Karel voor de religieuze meningsverschillen een oplossing te kunnen vinden om dan met vereende krachten tegen de gemeenschappelijke vijand op te treden, namelijk de Ottomanen[328].
De bijeenkomsten met de protestanten liepen echter op niets uit. Geen van beide partijen was bereid om voldoende water bij de wijn te doen. Er restte Karel niets anders meer dan de oorlog om de zuiverheid van het christelijk geloof te herstellen. Dit is het algemene beeld in de vorstenspiegels. Karel wou eerst door discussie de religieuze kwestie oplossen en greep pas naar de wapens als deze vergaderingen een maat voor niets bleken[329].
Men vindt in de vorstenspiegels dan ook dat de oorlog die Karel tegen de protestanten voerde zowel noodzakelijk als gerechtvaardigd was. Hij had tenslotte eerst via vreedzame middelen een oplossing betracht en hij werd enkel tot deze oorlog gebracht “door de liefde die hy hadde tot de gemeyne welvaert vande Christelijke religie”[330]. De tegenstanders waren ketters en de ketterij moest door een voorbeeldige vorst bestreden worden.
Een paar keren wordt Karel in zijn strijd tegen de ketterij als agressief voorgesteld. Dit zijn echter uitzonderingen die pas op de voorgrond treden wanneer Karel zijn vredelievende pogingen heeft opgegeven. Men wil hiermee het gebruik van wapens tegen de ‘plaag van de ketterij’ als een noodzakelijke oplossing rechtvaardigen. Er zijn bij De Vera nochtans twee anekdoten die volledig uit de toon vallen. Naar alle waarschijnlijkheid wou De Vera Karels afkeer voor de ketterij benadrukken toen hij schreef dat Karel ooit gezegd zou hebben “j’ay écrit aux Inquisiteurs qu’ils les [de protestanten] fassent tous brusler, […] & l’on pecheroit beaucoup, les laissant en vie”[331]. Dat Karel aan de gereformeerden een grondige hekel had, staat nu wel buiten kijf. Maar tegelijk portretteert De Vera Karel ten aanzien van de protestanten als een meedogenloze, wrede vorst. Dit past helemaal niet in het algemene beeld van de pacifistische monarch die pas in laatste instantie geweld gebruikt om zijn doel te verwezenlijken. Ook het verhaal van Karel die een kanonnier voor de kerk van Soissons liet opknopen omdat deze de kerk bij een aanval beschadigd had[332], past niet in dit beeld van de vreedzame vorst. De Vera wou Karel hoogstwaarschijnlijk voorstellen als een bijzonder devote keizer die respect voor de kerken eiste, maar tegelijk komt Karel hier als wreed en genadeloos over. Uit deze twee anekdoten blijkt dat De Vera geweld gerechtvaardigd achtte om elke bedreiging of elk gebrek aan eerbied voor de katholieke religie in de kiem te smoren. Karel stelde op die manier een voorbeeld.
De rechtmatigheid van Karels oorlog tegen het protestantisme vindt bij De Ulloa en De Vera haar bewijs in het feit dat God aan Karels zijde stond. Dit onderstreept meteen Karels oprechte godsvrucht. De Ulloa geeft enkele voorbeelden van Gods hulp aan Karel in de Schmalkaldische oorlog. Een rivier waar Karel tijdens deze oorlog doorgetrokken was, was de dag nadien door haar hoge peil voor zijn vijanden ondoorwaadbaar geworden. Volgens De Ulloa was dit het gevolg van een goddelijke ingreep. Een ander voorbeeld: toen Karel met zijn leger naar het laatste opstandige bolwerk Wittenberg trok, had God had zo’n dikke mist gehangen dat de protestantse rebellen het keizerlijke leger niet zagen aankomen. De mist trok pas op toen Karels troepen aan de rivier waren gekomen[333]. Het gunstige oorlogsverloop viel volgens De Ulloa deze keer te danken aan een goddelijke interventie in de weersomstandigheden. Ook De Vera heeft het over een goddelijke ingreep tijdens de Schmalkaldische oorlog. Daarin werd Karel bijna geraakt door een kogel die recht op hem afkwam. Gelukkig werd de kogel door de hemel van baan veranderd en viel het projectiel zes passen naast de keizer neer. Op die manier redde de Voorzienigheid Karel van een gewisse dood[334]. Het was volgens de auteurs van de vorstenspiegels zonder meer Gods wil dat keizer Karel de strijd met de reformatorische krachten aanbond en dat hij overwon omdat hij het juiste doel diende. Om die reden legt men in de vorstenspiegels zo de nadruk op Karels triomf in de Schmalkaldische oorlog tegen de protestanten.
Net als Karel was Filips volgens onze auteurs bereid om bij de bestrijding van de ketterij zijn koninkrijk in de waagschaal te leggen[335]. Zo heeft hij volgens De Swaen eens gezegd dat zoals voor zijn vader de verdediging van de katholieke godsdienst ook voor hem het grootste doel was: “Dit wit was oock het mijn; hier voor heb ick mijn rust en vrijheyt afgeleyt met heel mijn hertelust: hier voor wil ick met vreught en vrijen wil versaecken al wat op aerde kan een vorst geluckigh maecken”[336]. En toen de graaf van Egmont van Filips de godsdienstvrijheid voor Vlaanderen trachtte te verkrijgen, repliceerde Filips erg resoluut dat hij zijn koningschap liever opgaf dan ooit toe te laten dat de ketterij in zijn rijk vrij spel zou krijgen[337]. Ook Filips wilde in de vorstenspiegels grote offers brengen voor zijn katholieke geloofsovertuiging.
Volgens Porreño trad hij overal waar hij kon op tegen de ‘ketters’. Over heel de wereld konden katholieken rekenen op Filips’ steun voor de verdediging en de verspreiding van hun religie: “tous ensemble ne connoissoient point de Prince sur la terre à qui ils puissent s’adresser, qu’à Philippe, pere de la pieté”[338].
Porreño schetst een zeer positief beeld van Filips als de verdediger van de katholieke godsdienst: hij was bijzonder vroom, ijverig en nederig en elke katholieke gezagsdrager kon bij moeilijkheden met ‘ketters’ op zijn steun rekenen. Dit beeld stemt niet overeen met dat van die andere schrijver van een vorstenspiegel over Filips II, Gregorio Leti. Hoewel hij Filips ook als een ijverige en diepgelovige verdediger van het katholicisme afschildert, stelt Leti hem tegelijk voor als een bijzonder wrede bestrijder van het protestantisme. Filips zag volgens hem de invoering van de inquisitie als een noodzakelijkheid “aangesien tot de swaarste kwaalen ook gebruykt moeten worden de geweldigste genees-middelen”[339].
Filips was een genadige vorst, schrijft Leti, behalve in de bestrijding van de heresie. Daar bleef hij zo vastberaden en onbewogen bij dat al het menselijk leed dat hiermee gepaard ging hem niet scheen te raken. Zo toonde hij volgens Leti geen greintje medelijden wanneer het hartverscheurende geschrei van brandende protestanten ten hemel steeg. Het scheen hem zelfs te behagen[340]. In dezelfde lijn schrijft Leti dat Filips zich erg opgetogen toonde over de moorden op de hugenoten tijdens de gruwelijke Sint-Bartolomeusnacht[341].
Filips wou de vreedzame houding die Karel lange tijd getoond had niet langer volgen. “’Ten is geen tijt meer om met de Ketters te handelen met woorden”[342], zegt hij in Leti’s vorstenspiegel. De protestanten hadden in de ogen van Filips hun kans gehad. Zijn vader was te lang te zachtaardig geweest. Een hardere aanpak drong zich op. Wanneer hij het katholicisme verdedigde, verliet Filips zijn pacifistische houding zoals deze in het tweede hoofdstuk geschetst is. Dan werd hij een koele geweldenaar. Leti illustreert dit veelvuldig. Filips liet zich bijvoorbeeld ontvallen dat hij “zulken vyand van de Kettery was, dat hy by gebrek van Beulen, gewillig zou zijn zelfs dat ampt te bedienen, om de Ketters te eerder uit te roeien”[343]. In de voorstelling van Filips als wrede kettervervolger legt Leti zelfs de link met het kannibalisme. Filips lustte de protestanten naar zijn mening letterlijk rauw en zou “een vleesch-hal van vermoorde Protestanten [trachten] op te richten, om hem spyse na sijn smaak, en lust te laten toebereyden”[344]. Hij benadrukte zijn haat en afkeer van protestanten bij zijn tweede vrouw Maria van Engeland zo sterk dat deze geloofde “dat het bloed der Onroomzen te drinken een van haar voornaamste Offerhanden aan God was; om datse daar mede haar man Filips gehoorzaamt en behaagt had”[345].
Leti contrasteert door middel van zijn twee vorstenspiegels Karel en Filips in hun politiek tegen de gereformeerden. Volgens hem trad Filips rigoureuzer op tegen de protestanten dan Karel. Filips greep onmiddellijk naar het geweld, Karel zocht eerst via onderhandelingen naar een oplossing, alvorens hij gewelddadige middelen inzette. Het is logisch dat Leti als overtuigd calvinist Filips hier erg kwalijk voorstelt. Maar wanneer men Leti’s beide vorstenspiegels leest, zou men helemaal niet zeggen dat hij het calvinisme belijdt. Het bejubelen van twee ultrakatholieke monarchen en deze op sommige momenten bijna als ‘heilig’ voorstellen, is onverklaarbaar voor een protestants auteur. Het is veel begrijpelijker hoe hij Filips hier portretteert. Filips is in dit geval niet langer een voorbeeld meer, maar een ‘anti-voorbeeld’. Zoals we in het vorige hoofdstuk al geschreven hebben, presenteerde Leti Karel en Filips in zijn vorstenspiegels ook meermaals als voorbeelden van hoe het niet moest, hoewel de voorbeeldige rol die deze twee figuren in zijn werken vervulden nadrukkelijker aanwezig was dan de ‘anti-voorbeeldige’ rol. Dat Leti Filips door zijn wreedheid tegen de protestanten als een anti-voorbeeld opvoert, was te verwachten. Wreedheid wordt door Leti immers als één van de vier kardinale ondeugden voor vorsten beschouwd[346] en Filips maakte zich in zijn uitroeiing van de ketterij ontegenzeglijk schuldig aan deze grove zonde. We kunnen ons maar moeilijk inbeelden dat Leti, aangezien hij zelf het calvinisme beleed, deze wrede daden tegen zijn geloofsgenoten als voorbeeld voor andere wereldlijke leiders zou stellen. Integendeel.
Ofschoon Porreño zich over Filips veel gunstiger uitlaat dan Gregorio Leti, neemt hij in zijn werk toch een anekdote op over Filips’ wreedaardigheid tegenover de ketters. De anekdote luidt dat toen men enkele edelmannen onder beschuldiging van ketterij wou laten terechtstellen, verschillende hovelingen Filips om genade smeekten. Filips antwoordde echter ferm dat het bloed van deze edelen enkel nog door middel van het vuur gezuiverd kon worden en dat zelfs indien zijn eigen zoon schuldig bevonden zou worden aan ketterij, hij geen moment zou twijfelen om hem te laten veroordelen. Bij de terechtstelling van de edelman Don Carlos de Seffe reageerde Filips op gelijkaardige wijze op diens smeekbeden. Filips zei dat indien zijn zoon even schuldig zou zijn als deze edelman, hij persoonlijk het hout voor de brandstapel zou aanbrengen[347]. Porreño ziet deze genadeloze wreedheid - in tegenstelling tot Leti – naar alle waarschijnlijkheid niet als iets verwerpelijks. Porreño, een katholieke geestelijke uit Cuenca, moet vanzelfsprekend de protestanten ook als afvalligen beschouwd hebben en het katholieke geloof als de enige ware godsdienst gezien hebben. Aangezien zijn boek één grote bewieroking van de persoon van Filips II is en er nergens een verwijt aan zijn adres wordt gemaakt, kunnen we redelijkerwijs aannemen dat Porreño instemde met Filips’ harde houding ten opzichte van de protestanten en dat hij ze zelfs als een voorbeeld zag voor toekomstige koningen en andere wereldlijke heersers. Het idee dat de ketterij met de wortel moest worden uitgeroeid, was er waarschijnlijk een waar Porreño zich in kon vinden.
Er was volgens Leti nog een andere deugd die Filips in zijn strijd tegen de ketters verloor, namelijk de voorzichtigheid. Hij verliet het pad der bedachtzaamheid wanneer deze het pad der kettervervolgingen kruiste. Bij enkele vage indicaties liet hij vermeende afvalligen reeds gevangennemen, verbranden of ophangen. Leti schrijft dat onder andere de aartsbisschop van Toledo op die manier een slachtoffer werd van Filips’ onvoorzichtigheid in zijn ketterjacht[348].
Naast de protestanten vormden de Turken een grote kopzorg voor Karel en Filips. Niet alleen hun herhaalde aanvallen op de Habsburgse gebieden en de daarmee gepaard gaande plunderingen zetten Karel en Filips ertoe aan ze te bekampen, het waren ook heidenen. Een krachtdadig optreden tegen de goddeloze piraterij van de Ottomanen was om deze redenen geboden. Karel en Filips worden in de vorstenspiegels in hun strijd tegen de Turken wel als de verdedigers van de christenheid verbeeld, maar tegelijk steekt men niet weg dat hieraan ook andere motieven ten grondslag lagen, zoals bijvoorbeeld de teistering van de Spaanse en Italiaanse kuststreken door de Turkse zeerovers.
De strijd tegen de Turken werd soms als een kruistocht voorgesteld. Dit idee was direct met de riddercultuur verbonden. Het riep herinneringen op aan de kruistochten uit de elfde en twaalfde eeuw. Voor Karel was de strijd tegen de Turken, de Moren en de protestantse ketters evenzeer een geloofs- als een ridderplicht[349]. De Orde van het Gulden Vlies, waarin hij en Filips zetelden en die de ridderlijke cultuur koesterde, droeg de verdediging van het christelijk geloof tegen ‘ketters’ en moslims immers hoog in het vaandel[350].
Natuurlijk wordt Karel geroemd voor zijn overwinning te Tunis en voor de verdrijving van de Turken voor de poorten van Wenen. In zijn beschrijving van de slag bij Tunis heeft De Ulloa het over Karels grote vertrouwen in de moed van zijn soldaten, zelfs in die mate “dat sy niet alleene in Afrijcken/ maer ooc in Hierusalem/ weder winnende het graf ons Heeren hem souden maken een opperste ende seer glorieusen Keyser”[351]. De verwijzing naar het ideaal van de kruistochten is overduidelijk. De perceptie van Karel als de dappere kruisvaarder in zijn expedities tegen de Turken en de Moren omvat een versmelting van het ridderideaal en het ideaal van de verdediger van de katholieke religie.
Bij de inname van Tunis werden duizenden christelijke slaven bevrijd. Onze auteurs schilderen Karel hierbij af als een ‘verlosser’ die verschillende werken van barmhartigheid uitvoerde. Zo liet hij de bevrijde gevangenen kleden en voeden en stond hij in voor hun onderhoud tot ze terug in hun geboorteland waren[352]. Het beeld van de verlosser van de aan slavernij onderworpen christenen, die vrijgevig en barmhartig in hun behoeften voorziet, toont Karels exceptionele vroomheid en deugdelijkheid aan.
Om het dreigende Turkse gevaar een halt toe te roepen, was Karel bereid om zijn dispuut met de protestanten even aan de kant te schuiven. In 1531 hield hij op de Rijksdag te Regensburg voor alle Duitse vorsten een vurig pleidooi om zich te verenigen tegen de oprukkende Ottomanen in plaats van elkaar te bevechten. De onderlinge haat en vijandschap moesten opzij gezet worden om eendrachtig de wapens tegen de verdorven Turken op te nemen en om de Duitse gebieden te verdedigen. Karel probeerde volgens De Ulloa de Rijksdag hiertoe te overreden door te voorspellen dat de Turken tot in Duitsland zouden doorstoten en alle Duitse rijkdommen, samen met de Duitse vrouwen en kinderen, naar Constantinopel zouden meenemen. “Waerom dat sy behoorden alle dingen te laten varen ende de wapenen aen te trecken/ ende hem selben al tsamen te stellen onder den standaert van Christus haerlieder Capiteyn/ de welcke hy als synen vaendrager/ ende stadthouder van het Christelicke jeyr gereet was selve te voeren oft te houden in de handt/ vromelic strydende teghen de ongheloovighe vyanden van zynen Heyligen name/ op de welcke hy henlieden de victorie versekeren wilde”[353].
De Ulloa presenteert Karel hier als de hartstochtelijke beschermer van de christelijke wereld tegen het gevaar van de naderende heidenen. Hij ziet in dat gans de christenheid door Suleiman bedreigd wordt en dat het geen zin heeft om de protestanten te bekampen als heel West- en Zuid-Europa door moslims onder de voet wordt gelopen. Om die reden krijgt het terugdringen van de Ottomanen voorrang op de vernietiging van het protestantse gedachtegoed. Karel wordt in de vorstenspiegels voor deze alliantie die hij met de gereformeerde vorsten wil aangaan, niet met de vinger gewezen. Integendeel, hij is de dappere beschermer van de christenheid, die zich inzet om met vereende krachten de ‘heidense’ troepen van Suleiman voor eens en voor altijd te verjagen. Hij leidt als een ware miles christi de strijd tegen de gevaarlijke heidenen. Dit beeld wordt dan graag gecontrasteerd met dat van Karels rivaal, Frans I, die zich ‘le roi Chrétien’ liet noemen maar ondertussen wel met de Turkse vijand heulde. Frans I is in de vorstenspiegels over Karel de hypocriet die voor de verdediging van het christendom niets doet. Alleen Karel is de oprechte voorvechter van de belangen van de christenheid en daarom het na te streven voorbeeld.
Net als zijn vader was Filips een verdienstelijke vorst in zijn strijd tegen de ‘heidense’ Turken, aldus Balthasar Porreño: “Ce fut avec un grand Courage, qu’il resista au Turc, ennemi commun de la Chrétienté, rabbaissa, son orgoeuil à la bataille de Lepante, secourut les Chevaliers de Malthe, conserva les frontieres de la Hongrie, combatit pour la gloire de Dieu & pour la defense de son Eglise”[354]. Filips’ meest indrukwekkende zege tegen de Ottomanen behaalde hij in de slag bij Lepanto in 1571. In deze overwinning komen het indirecte ridderideaal en het ideaal van de verdediger van het katholicisme samen.
Filips wordt in zijn strijd tegen de Moren en de Turken een enkele maal als een wreed heerschap verbeeld. Verrassend genoeg gebeurt dit niet door Leti maar door Porreño. Porreño schrijft dat de bisschop van Avila Filips in zijn strijd tegen de Moren aan de oude wijsheid herinnerde dat men er steeds naar moest streven zo weinig mogelijk vijanden te hebben. Dus hoe meer Moren er vermoord werden, hoe minder vijanden er waren. Deze gedachte van de bisschop “fut tres-agreable au Roy”[355]. Waarschijnlijk vond Porreño deze gedachte ook erg aangenaam. Zijn boek is vergelijkbaar met De heerelycke ende vrolycke daeden, waarin ook geen slecht woord over Karel V te lezen valt. Het was meer dan waarschijnlijk niet zijn bedoeling om Filips als onmenselijk weer te geven, maar als de vrome en ultrakatholieke verdediger van het roomse geloof die een harde maar terechte oorlog tegen de heidenen voerde. Filips behoudt dan zijn voorbeeldfunctie en een grote groep vrome katholieken hebben dit vroeger hoogstwaarschijnlijk ook zo gezien. Voor Filips’ tegenstanders zijn zulke anekdoten natuurlijk ook erg welkom omdat men hem hierin makkelijk als een bloeddorstige onverlaat kan zien. Het is helemaal niet onwaarschijnlijk dat zulke anekdoten het reeds bestaande beeld van Filips als wreedaard hebben gevoed.
Volgens Leti schonk Filips minder aandacht aan de Turken dan aan de protestantse ketters en trad hij er minder zwaar tegen op. Sommigen zeiden toen “dat Filips den Turken gansch gunstig was, door sijn vervolging der Onroomzen”[356]. Als protestant betreurt Leti natuurlijk de onverbiddelijke houding van Filips ten opzichte van het protestantisme en waarschijnlijk lijkt het hem dat Filips zich tegenover de Turken milder gedroeg. Of dit zo was, laten we in het midden. Wat wel opvalt is dat er bij Porreño en vooral bij Leti (vermoedelijk omdat hij een calvinist was) minder aandacht wordt besteed aan Filips’ strijd tegen de Moren en de Turken dan aan zijn kettervervolgingen. Ook in de vorstenspiegels over Karel V worden over het algemeen de conflicten met de protestanten iets harder beklemtoond dan zijn gevechten tegen de Turkse dreiging. De katholieke auteurs (Leti uitgezonderd dus) zagen de protestanten waarschijnlijk als een directere vijand dan de Ottomanen. Bovendien was de Ottomaanse macht in de zeventiende eeuw op de terugweg. Ze vormden nog wel een bedreiging voor het christelijke Europa, maar ze stapelden de overwinningen niet meer op zoals ze dat in de zestiende eeuw nog deden. Na diverse nederlagen tegen de christelijke legers aan het einde van de zeventiende eeuw, verloren ze vele gebieden in Oost-Europa met de vrede van Karlowitz (1699). In de achttiende eeuw werd de Turkse macht verder afgekalfd. Met de vrede van Passarowitz (1718) moesten de Turken nog meer gebieden prijsgeven aan de Habsburgers. De bestrijding van het protestantisme heeft in de zeventiende eeuw en vooral in de achttiende eeuw de verbeelding hoogstwaarschijnlijk sterker aangesproken dan de strijd tegen de in die tijd steeds meer machteloos wordende Ottomanen. Het is een mogelijke reden waarom het conflict met de protestanten in de meeste vorstenspiegels meer aandacht kreeg dan de oorlog tegen de Turken.
Tot slot levert Leti nog even kritiek op Filips’ houding tegenover de Turken. Hij was een grote vijand van hen maar voor het welslagen van de annexatie van Portugal, sloot hij met de Turken toch een verbond. Hierdoor werd zijn imago van ‘allerchristelijkste vorst’ en van verdediger van het katholicisme in de ogen van Leti erg bezoedeld. Het beeld van Filips die zich in alles door de katholieke godsdienst liet leiden en die op religieus vlak aan ketters en heidenen geen concessies wilde doen, werd volgens Leti daarmee doorgeprikt[357].
Filips’ doelstellingen waren niet altijd zuiver religieus, benadrukt Leti. We hebben er in het tweede hoofdstuk al kort op gewezen dat hij volgens Leti vaak uit eigenbelang maatregelen nam en deze met het religieuze motief van de verdediging van de katholieke godsdienst camoufleerde. Zo plaatste hij zichzelf in een uitermate gunstig licht. Hij was de nobele monarch die steeds voor de roomse godsdienst opkwam en kosten noch moeite spaarde om de rechtgeaardheid hiervan te vrijwaren. Hij wou als de voorvechter van het katholicisme gezien worden en begeerde daarom de titel ‘Beschermer der Algemeene Kerke’. Uiteindelijk verkreeg hij die ook[358]. Leti vindt dit niet geheel terecht omdat Filips onder de dekmantel van de religie vele zaken uit eigenbelang deed. Leti heeft het over “sijne gewoone en eigenaartige grondregels, die enkel bestonden in altoos te bedekken sijne eigene belangen onder een schijnheiligen yver; en sijn bezondere driften, onder den mantel van Gods-dienstigheid; ‘twelk hem wonder wel gelukte”[359].
In zijn werk geeft Gregorio Leti hier enkele voorbeelden van. Bij de besprekingen van het ridderideaal hebben we al geïllustreerd hoe Filips volgens Leti de godsdienst gebruikte om zijn veroveringsdrang toe te dekken. Filips maakte nog om andere redenen gebruik van deze religieuze dekmantel, hoewel de territoriale expansie veruit het belangrijkste motief was. Zo wilde Filips de inquisitie in Milaan instellen omdat er veel ketterse krijgslieden waren die de zuiverheid van de leer grondig aantastten. Dit was echter niet de ware reden, schrijft Leti. Filips’ werkelijke bedoeling was om door zo’n streng beleid het Milanese volk in bedwang te houden[360]. Nog een ander voorbeeld handelt over de ‘Drie-Hendrikenoorlog’ (1585-1588) in Frankrijk. Leti schrijft dat Filips een strijd voerde tegen de protestantse troonpretendent Hendrik van Bourbon, zogezegd omwille van zijn ketterse geloofsovertuiging. Toen Hendrik besloot zich te bekeren om koning te kunnen worden, bleek dat Filips de oorlog niet wou opgeven. Volgens Leti was het nu duidelijk dat het hem de hele tijd om de Franse kroon te doen was en helemaal niet om het behoud van een katholieke heerschappij in Frankrijk[361].
Leti beschuldigt ook Karel van het gebruik van godsdienstige voorwendsels om zijn eigen belangen te dienen. “Enfin jamais personne n’a mieux sçu accorder les intérêts de l’Etat avec ceux de la Religion, ni été plus habile à se couvrir du prétexte de la Religion dans les affaires quand il le falloit”[362]. Hij was op dit vlak niet veel beter dan zijn zoon. Wat verder in zijn werk haalt Leti opnieuw scherp uit naar Karel die als huichelachtig wordt afgeschilderd. Hij maakte volgens Leti net als Filips bij momenten misbruik van het motief van de verdediging van de katholieke religie om zijn eigen zaakjes te behartigen: “Jamais Prince n’a mieux sçû que lui le secret de […] mettre des Armées sur pied, pour defendre la Religion, & puis s’en servir pour dépoüiller des Innocens de leurs Etâts”[363].
Leti is opnieuw het buitenbeentje in ons verhaal. Af en toe haalt hij, zoals hier, het beeld van de verdediger van het katholicisme onderuit. Doordat hij zichzelf geregeld tegenspreekt, krijgt men uiteindelijk een erg dualistisch beeld van Karel en Filips wanneer men Leti’s vorstenspiegels leest. Het ene moment zijn ze de voorbeeldige voorvechters van de katholieke zaak, het andere moment zijn het schijnheiligen die enkel hun eigen belangen voor ogen hebben. De keren waarop hij Karel als huichelachtig voorstelt, zijn echter op één hand te tellen. Wat daarentegen de voorstellingen van Karel als de vrome verdediger van de katholieke Kerk betreft, kan men de tel amper bijhouden. Voor Filips geldt dit ook. Hij is eveneens in de eerste plaats de ijverige beschermer van de katholieke Kerk. Toch wordt hij iets meer dan Karel als een sluwe vos voorgesteld die de godsdienst gebruikt om zijn eigen belangen te camoufleren. Deze negatieve percepties van beide vorsten zijn bij Leti echter minder talrijk dan de vele loftuitingen op hun beleid. Hoewel het met enkele schandvlekken besmeurd is, blijft het beeld van de verdedigers van de katholieke godsdienst dus ook bij Leti gehandhaafd.
Om dit beeld nog wat kracht bij te zetten, stelt men in de vorstenspiegels dat Karel en Filips zichzelf ook als verdedigers van het katholicisme zagen. Dit toont onder meer De Grieck aan. Op de Rijksdag van Worms (1521)[364] vaardigt Karel een vonnis tegen Luther uit. In dit vonnis verwijst hij naar zijn voorvaders: de christelijke Duitse keizers, de katholieke koningen van Spanje, de aartshertogen van Oostenrijk en de hertogen van Bourgondië. Ze waren allemaal gedurende hun hele leven de rooms-katholieke Kerk gehoorzaam en trouw gebleven “ende hebben altoos geweest beschermers ende voorstaenders van het Catholiek geloove ende hoe-wel sy zyn overleden: nochtans hebben sy door ordinantie der naturen van erffelyck recht achter gelaeten om dese heylighe overleveringe t’onderhouden van handt tot handt, op dat wy volgende hunne voetstappen ende exempelen, oock souden sterven in de onderhoudinghe der selver […]. Hierom heb ick by my selve gesloten; en geordonneert dat ick beschermer sal zyn, ende sal doen onderhouden alle het gene dat myne Voor-vaders, ende wy tot noch toe hebben onderhouden bewaert”[365]. Karel ziet de verdediging van de katholieke religie als een erfenis en hij beschouwt het als zijn plicht om deze erfenis in ere te houden. Volgens De Vera schrijft hij nog in het vonnis dat Luther hem verplichtte “à s’employer courageusement pour la deffense de la Foy Catholique, en qualité de son Protecteur”[366]. Tot slot verhaalt Leti dat hij zich tot de leden van de Rijksdag richtte met de woorden: “Vous qui conjointement avec moi deviez être les Deffenseurs de la Justice, les Protecteurs & le bouclier de la foy Catholique…”[367]. Reeds aan het begin van zijn heerschappij liet Karel volgens de vorstenspiegelauteurs dus duidelijk blijken dat hij zich als de beschermer van de katholieke godsdienst zag. Hij had de keizerstitel immers aanvaard om, naast het bevorderen van het welzijn van het Duitse volk, het katholicisme te verspreiden en het zwaard tegen de ‘heidense’ Turken op te nemen[368].
Ook na de Rijksdag te Worms heeft Karel nog herhaaldelijk laten blijken dat hij het als zijn taak beschouwde om over de verdediging van het katholieke geloof te waken. Op de tocht naar Tunis zou Karel tot zijn bemanning geroepen hebben: “Bon courage, Freres, nous allons défendre la Réligion Chrétienne, & ainsi nous devons être sûrs que nous aurons pour Generalissime ce Jesus-Christ duquel je fais gloire, d’être l’Enseigne”[369]. En te Yuste, kort voor zijn dood, zou hij volgens Leti nog het volgende gezegd hebben: “Je puis bien asseurer, pour la consolation de mon Ame, que dans toutes ces Actions je ne me suis jamais proposé d’autre fin, que de défendre la Réligion, & l’Empire, comme mon honneur, ma conscience, mon devoir l’exigeoient”[370]. Aan de hand van zulke citaten wilde men in de vorstenspiegels aantonen dat Karel zich ook de ware verdediger van het katholicisme voelde.
Filips nam die taak eveneens op zijn schouders en beschouwde zichzelf als de voorvechter van de katholieke religie. Zoals we gezien hebben, streelde dit zijn eerzucht en wou hij graag dat men hem de ‘Beschermer der Algemeene Kerke’ noemde[371]. Dat is het zelfbeeld dat Filips in de vorstenspiegels koestert. Zo zou hij volgens Leti gezegd hebben: “de Roomze Godsdienst […] aan de welke mijn geslacht erkent verschuldigt te zyn alle sijne hoogste grootheden; zo dat ik in allen gevalle verpligt ben de zelve voor te staan; alzoo ik my zelve bescherme met haar te beschermen”[372]. Filips voelde zich dus verplicht de katholieke Kerk te verdedigen en zag het als wederdienst aan God voor alle eer en glorie die hij het Habsburgse geslacht geschonken had. Dit citaat geeft ook Filips’ godvrezendheid aan.
In zijn functie van beschermer van het katholieke geloof zou Filips zich als een herder gevoeld hebben. Toen de aartsbisschop van Toledo Filips aanraadde om af en toe eens wat te rusten en om zijn lichaam en geest niet steeds met zoveel bezigheden te vermoeien, antwoordde Filips: “Mijn goede Heer; men moet de wacht houden over sijne kudde: met zulken zorg dat de uwe veilig mag slaapen; om dat de wreede Beeren, en de overfelle Tygers, ik meen, de Ketters en de Afgodendienaars hoopen op niet anders als om de alleronnoselste Schaapjes te verslinden”[373].
Aan het einde van zijn werk schrijft Leti dat we Filips’ ijver voor de katholieke godsdienst toch wat moeten nuanceren. Hij mag zichzelf zo gezien hebben, in realiteit vervulde hij die rol niet altijd. Filips had immers vaak zijn eigen belang voor ogen en gebruikte de religie als excuus om een bepaalde maatregel met schijnbaar nobeler motieven toch door te voeren. Dit hebben we hierboven al beschreven. Leti hekelt bijgevolg de stelling van de roomsgezinden dat Filips zo graag het katholicisme wou verdedigen en verspreiden, dat hem niets zo nauw aan het hart lag als de strijd tegen de ketterij[374]. Toch is dit het beeld dat we krijgen na het lezen van de vorstenspiegels.
Bij Filips II beklemtoont men ook zijn vrijgevigheid voor het katholieke geloof. Porreño schrijft dat toen hij korte tijd in Engeland verbleef “il faisoit aux Ecclesiastiques de grandes largesses, & lui seul depensa plus en aumônes & pour le service de Dieu ou la defense de la foy, que tous les autres Roys de cette nation n’avoient eu de revenu”[375]. Zijn vrijgevigheid voor het katholicisme loopt parallel met zijn ijver ervoor: “Son zele pour la Religion fut tres-ardent contre les ennemis de l’Eglise: aussi il consuma pour ce sujet des sommes immenses. […] il ne relâcha rien de son zele contre les heretiques, il continua de leur faire la guerre; & consumoit pour ce sujet la meilleure partie de son bien”[376]. Hij spendeerde niet alleen veel geld aan de bestrijding van de ketterij maar ook aan de bouw van verschillende religieuze gebouwen. Zo spaarde hij kosten noch moeite om van het klooster van San Lorenzo een prachtig bouwwerk te maken[377]. Hij liet heilige gebouwen oprichten “die volle vernoeging aan alle de wereld gaven van ongemeene Godvrugtigheid, die in de Persoon van den Koning Filips ten vollen uitblonk”[378]. De bouw van kerken en kloosters waren uitwendige tekens van zijn vroomheid. Net als de vervolging van de ketters en de strijd tegen de ‘heidense’ Turken, was dit voor Filips een middel om aan de buitenwereld te tonen hoe godsvruchtig hij was. Daarnaast kocht hij aan het Heilig Graf in Jeruzalem ook veel sacrale plaatsen van de Turken zodat pelgrims ze nog konden blijven bezoeken. Leti schrijft dat Filips het Heilig Graf met vele geschenken verrijkte en dat hij er jaarlijks ‘aalmissen’ liet opvoeren. Filips heeft vaak tegen geestelijken gezegd dat hij een onverwoestbare ijver bezat om weldaden voor die heilige plek te verrichten “om welkers vrydom te bekomen, hy niet zou spaaren de dierbaarste Gesteenten van sijn Kroon”[379]. Voor het welzijn van de katholieke religie had hij in de vorstenspiegels veel geld over.
Karel en Filips verdedigden niet enkel de roomse godsdienst, ze verspreidden ze ook. Hier wordt veel minder de klemtoon op gelegd omdat de bronnen nogal eurocentrisch zijn. Men besteedt relatief weinig aandacht aan de gebeurtenissen in de Nieuwe Wereld en dus ook aan de (religieuze) politiek die Karel en Filips daar voerden. Het is echter belangrijk om op te merken dat in de vorstenspiegels de religieuze rol van Karel en Filips zich niet tot de bescherming van het katholicisme beperkte.
De Ulloa schrijft over Karel dat hij nog hoopte “met ter tijt het Christen geloove te planten over al Orienten”[380]. In ieder geval was het volgens de vorstenspiegels Karels voornaamste intentie bij de verovering van de Nieuwe Wereld om er het evangelie te introduceren en te verspreiden. Dit zou hij aan zijn zoon Filips verteld hebben. Karel droeg Filips op om van de verspreiding van de katholieke religie zijn voornaamste doel te maken in de verovering van nieuwe, ongekerstende gebieden[381]. Volgens onze auteurs volgde Filips deze instructie op. Zijn Raad van Indië zou hem ooit eens gezegd hebben dat hij de Filippijnen beter van de hand zou doen omdat ze het koninkrijk enkel maar geld kostten. Filips antwoordde hierop vastberaden dat zelfs indien de inkomsten ervan niet volstonden om er een kluizenaar mee te onderhouden, men toch de christelijke plicht had om er te blijven en Gods woord te prediken[382]. Of zoals hij het in het boek van Leti zegt: “de Oostersche Eylanden dienden niet berooft, van de verkondiginge des Evangeliums, al waren daar geen Goudmynen, noch Metallen: vermits de Vorsten, zynde plaats-bewaarders van God, dat oogmerk voornamelijk in ’t hert behoorden te hebben”[383]. Volgens Porreño primeerde bij Filips de christianisering op de rijkdommen die zijn overzeese gebieden opbrachten. De exploitatie van deze gebieden mocht de motivatie niet zijn om ze te veroveren. Het materieel verrijken van het Spaanse rijk was immers niet zo belangrijk als de geestelijke verrijking van de plaatselijke bevolking. Porreño schrijft dat Filips er bijgevolg alles aan deed om het katholicisme overal zo snel mogelijk te laten verspreiden. “Le desir qu’il eut de la conversion des ames fut si grand, qu’il ordonna à plusieurs Religieux de passer dans les Royaumes de Congo & de Angola, pour y precher l’Evangile”[384]. Hij was de verdediger én de verspreider van de rooms-katholieke godsdienst: “Il prenoit un si grand soin, que la Religion Catholique se conservast non seulement en Europe dans tous ses Estats; mais mêmes qu’elle s’accrust dans le nouveau monde”[385]. En net als bij de bescherming van het katholicisme schuwde hij volgens Porreño geen geweld bij de verspreiding ervan: “Dés qu’il commença à regner, il envoya dans le nouveau monde un tres-grande nolbre de religieux, pour instruire ces peuples dans la foy Catholique, & les fit accompagner d’une puissante armée, afin de pouvoir avec plus de facilité faire prescher l’Evangile à ces nations farouches & barbares”[386]. Porreño laat nergens doorschijnen dat hij dit afkeurde. Alle middelen waren blijkbaar goed om de ‘barbaren’ uit de Nieuwe Wereld te kerstenen.
Dit hoofdstuk zou onvolledig zijn, mochten we een erg dubieuze gebeurtenis uit de regering van Karel V achterwege laten, namelijk de Sacco di Roma[387]. Het centrum van de katholieke wereld plunderen en de paus vernederend isoleren, zijn niet bepaald zaken die een voorbeeldige vrome vorst betamen. Een dergelijke gebeurtenis zou normaliter het beeld van de verdediger van het katholicisme moeten ondermijnen. Het is natuurlijk maar de vraag in hoeverre Karel hier weet van had en in welke mate hij de actie van de troepen van Bourbon goedkeurde. Hoe beantwoordt men die vraag in de vorstenspiegels? Wijst men Karel met de vinger voor deze ‘goddeloze daad’, praat men deze actie goed of laat men Karel met recht en rede zijn handen in onschuld wassen?
De plundering van Rome wordt in de vorstenspiegels scherp veroordeeld. Ze ging volgens de auteurs met grote wreedheden gepaard en beroofden Rome van haar grootste rijkdommen. Het was een schande voor de christenheid. De Ulloa schrijft hier bijvoorbeeld over: “de soldaten en spaerden niemant die door haerlieder onversadelijcke luxurie violeerden al watter was/ […] sy waren sulcken bepottinge ende versmaetheyt doende de christelicke religie/ die noch Joden of Turcken/ oft Mooren oft de meeste vyanden van onsen geloove souden hebbenmogen voorts stellen”[388]. Leti denkt terug aan de invallen van de Goten, de Hunnen en de Vandalen en besluit dat de Sacco di Roma nog erger was dan al deze plunderingen van het oude Rome samen. Hij spreekt zich met grote afkeer uit over de brutaliteit van de soldaten: “Il seroit impossible de representer l’impetuosité avec laquelle ils [de keizerlijke troepen] se jerterent dans la Ville. On n’y eût égard ni à sexe, ni à condition, ni à l’âge, ni à l’amitié, ni à l’innocence, ni aux choses sacrées, ni à Loix Divines, ou Humaines”[389]. Al onze auteurs laken dus deze invasie.
Niemand echter geeft Karel hiervan de schuld. Hij blijft buiten schot. Toch zijn er nog nuanceverschillen tussen de verschillende auteurs over Karels houding in deze affaire.
Volgens De Vera reageerde Karel erg kwaad toen hij het nieuws hoorde. De paus moest volgens hem met respect behandeld worden. Omwille van deze droeve daad gelastte hij alle feestelijkheden naar aanleiding van de geboorte van zijn zoon, Filips II, af. De Vera benadrukt dat de Sacco di Roma zonder Karels toestemming plaatsvond. Het was een goddeloze en stoutmoedige daad van de soldaten en Karel veroordeelde deze actie. Auteurs die beweren dat Karel het bevel hiertoe zou hebben gegeven, zijn slecht geïnformeerd en willen de keizer alleen maar zwartmaken, aldus De Vera[390].
Fickaert pleit Karel eveneens vrij van enige betrokkenheid in de Sacco di Roma. Volgens hem besliste Bourbon “sonder consent ende oorlof vanden Keyser” tot de aanval. Karel trachtte zijn onschuld in deze affaire staande te houden door brieven aan de verschillende Europese vorstenhuizen te schrijven en deze om raad te vragen. De gebeurtenis deed hem in ieder geval veel verdriet. Dat toonde zijn beslissing om meteen de vreugdevuren naar aanleiding van de geboorte van de prins te doven[391].
Ook De Ulloa schrijft dat Karel dit bericht ontving “tot een teecken van dattet hem leet was” en dat hij alle feesten en toernooien voor de geboorte van Filips liet staken. Karel wilde aan alle andere christelijke prinsen bewijzen dat dit alles zonder zijn permissie geschied was en dat hem hierin geen schuld trof. In het werk van De Ulloa noemt Karel in een brief aan Hendrik VIII dit voorval wel een rechtvaardig oordeel van God. De paus wilde Karel immers groot onrecht aandoen door na het verdrag van Madrid (1526) met Frankrijk te heulen. Het was dus eerder de toorn van God dan de menselijke wil die aan de basis van deze inval lag[392]. Dit is het grote verschil met Fickaert en De Vera. In De Vera’s vorstenspiegel noemt Karel dit ‘een goddeloze en stoutmoedige daad’ die bovendien gekenmerkt werd door een gebrek aan respect voor de pauselijke autoriteit. Het was helemaal geen rechtvaardig godsoordeel zoals bij De Ulloa.
Leti’s kijk op de zaak hangt nauw samen met die van De Ulloa. Leti heeft het immers ook over Karels brief aan Hendrik VIII waarin hij schrijft dat Clemens VII blijkbaar vergeten was wat hij al allemaal voor de kerk gedaan had en dat hij zich zeer ondankbaar toonde door in een Heilige Liga tegen hem te stappen. Op die manier heeft hij volgens Karel een oorlog binnen de christenheid ontketend en heeft hij het onheil in zekere zin over zich afgeroepen. De paus, en niet keizer Karel, wordt hier als de schuldige voor het incident aangezien. Het was bovendien de wil van God, schrijft Karel in zijn brief. God wou het onrecht dat de paus Karels rijk had aangedaan, wreken.
Net als de vorige auteurs schrijft Leti dat de keizerlijke troepen zonder bevel van Karel Rome waren binnengevallen. Karel treft dus geen schuld voor deze plundering en hij wil de schuld ook niet op zich nemen. Hij is de vrome vorst die enkel vrede en eenheid binnen het christendom nastreeft. De paus is zelf de onrechtstreekse oorzaak van de inval[393].
Maar Leti gaat nog een stap verder dan de overige auteurs en steekt even een vermanende vinger uit in Karels richting. Karel mocht zich dan wel droef tonen toen het nieuws hem bereikte, Leti twijfelt toch aan zijn oprechtheid: “Disons la verité, Charles-Quint affectoit trop de tristesse dans cette occasion, pour que l’on la crût sincere & véritable”[394].
Buiten deze sneer van Leti bekritiseert men Karel niet voor dit voorval. Hij heeft er niets mee te maken en betreurt het zelfs. Hij wordt volgens de auteurs van de vorstenspiegels er jammerlijk en onterecht van beschuldigd deze aanval gepland en gewild te hebben. Het was echter iets wat buiten zijn weten om gebeurde en waar hij helemaal niet over te spreken was. Toch bezat de aanval volgens de auteurs enkele rechtvaardige gronden en had de paus er onrechtstreeks zelf alle schuld aan. De wijze waarop men Rome binnenviel daarentegen, valt in de ogen van de auteurs helemaal niet goed te keuren. De plundering was wreed en ronduit barbaars. Karel trof hierin echter geen schuld omdat hij er het bevel niet toe gegeven had.
Karel en Filips waren hun hele leven lang zeer vrome vorsten, ook tijdens hun laatste dagen en uren. In de vorstenspiegels wordt hun vrome dood erg opgehemeld en als exemplarisch beschouwd.
Karel V trok zich op het einde van zijn leven in een klooster te Yuste terug om er in alle rust en stilte zijn laatste dagen door te brengen. Kort daarvoor had hij de macht afgestaan aan zijn zoon, Filips II. Dat gebeurde in 1555 op een erg emotionele plechtigheid te Brussel. Het was niet gebruikelijk dat een vorst aan het einde van zijn leven vrijwillig de macht op zijn troonopvolger overdroeg[395]. In de vorstenspiegels bewondert men Karel hiervoor en suggereert men verschillende nobele redenen voor deze abdicatie.
Volgens De Ulloa heeft Karel bij zijn troonsafstand gezegd dat hij zich niet meer in staat voelde om te regeren als voorheen. Karel was oud, ziek en uitgeput. Omdat hij eerlijk was met zichzelf deed hij afstand van de macht[396]. De gedachte dat dit voor zijn onderdanen beter was, ligt hierin vervat. Het algemeen welzijn van zijn volk bleef bij Karel centraal staan, zelfs bij zijn aftreden. Gregorio Leti schrijft ongeveer hetzelfde. Karel vond zich te oud en te zwak om nog te regeren. Het volk had volgens hem nood aan een jonge, vitale en krachtige vorst[397]. De overdracht van al zijn titels op zijn opvolger was een grootmoedig gebaar waarbij de belangen van zijn onderdanen overheersten.
Hoe anders stelt Baltasar Porreño, die in zijn vorstenspiegel Filips als de voorbeeldige vorst opvoert, de troonsafstand van Karel voor! Karel zou dit volgens hem gedaan hebben omdat hij de grote waarde en voorzichtigheid van Filips erkende. Hij kon er niet omheen dat Filips meer kwaliteiten bezat dan hijzelf en zag zich daarom genoodzaakt een stap terug te zetten[398]. Het algemeen welzijn blijft ook hier centraal staan maar om een andere reden. Karels ziekte en ouderdom hadden er niets mee te maken. Filips bezat als ideale vorst meer kwaliteiten dan zijn vader. Het was dan ook beter dat hij de vorstelijke waardigheid bekleedde.
Zo’n kijk op de zaak treft men in de vorstenspiegels over Karel natuurlijk nergens aan. In zijn troonsafstand is Karel het toonbeeld van de vrome vorst die tot het belangrijke inzicht gekomen is dat macht, rijkdom en weelde eigenlijk helemaal niet zo belangrijk zijn in het leven. Geestelijke contemplatie staat boven aards genot en luxe. Karel wil door een sober, vroom leven zo dicht mogelijk bij God komen. Dat verschaft immers het hoogste genot.
Vooral De Swaen prijst Karels beslissing om zijn wereldlijke macht en rijkdom in te ruilen voor een eenvoudig bestaan in een klooster. Zijn toneelstuk De Zedelijcke Doodt van Keyser Carel den Vijfden draait om deze gebeurtenis. Hierin zegt Karel: “Ick wil gescheyden zijn van heel mijn heerschappy, ‘k wil mijn begeerte naer al aerdtsche grootheyt stutten, geheel mijn staetsucht en eergierigheyt uytputten, versaecken alle lust en tijdelijck ghenot, om gantsch vereent te zijn met mijnen Heer en Godt!”[399]. Karel wil van het aardse genot, de lust, de luxe en de glorie waarin hij jaren gebaad heeft, gezuiverd worden. Immers: “wat is den ijd’len overvloedt van rijckdom, weelde, en pracht, by ’t eeuwigh vergeleken?” en “indien ick op den lesten mijner stonden, met yd’le handen voor den rechter wordt bevonden, wat voordeel doet my dan geheel des wereldts schat, die ick soo blindelinghs, soo reukeloos besat?”[400]. Karel zit duidelijk in met zijn zielenheil en wil de laatste jaren van zijn leven geheel aan God wijden.
Men zou Karels abdicatie als een laffe daad kunnen beschouwen. In De Swaens toneelstuk vraagt Philibert, de hertog van Savoie, aan Karel of hij niet vreest dat de andere vorsten dit als een blaam voor zijn eer en glorie zullen aanzien. Karel antwoordt zelfverzekerd dat hij de stem van God en zijn geweten volgt. Wat de rest van de wereld ervan denkt, kan hem niet schelen en hij besluit: “Hoe soet van d’anderen kant wordt mijnen geest bewogen, om, vry van alle lust, na d’aerdtsche vreugt en eer, te rusten in den schoot van mijnen Godt en heer. […] Wegh wereld! Laet my los! Wegh grootheyt! Ick vertreck: ick volgh den lieven roep, den soeten minnetreck, d’uytnoodiging van Godt, mijn eenige verwachtingh; mijn hert, zoo lang verleyt door ijdele betrachtingh, van wellust rijckdom, pracht en tijdelijck genot, wordt endelijck voor goet vereenight met sijn Godt”[401].
Karel stelt met zijn terugtrekking te Yuste een voorbeeld voor andere vorsten en streeft een veel hoger doel na dan luxe, macht en rijkdom. Hij verzaakt aan het aardse om het hemelse te bekomen. De Swaen beklemtoont dat het aardse vergankelijk is en eigenlijk geen geluk brengt: “haar grootheyt is ghelijck een riet soo teer; haer luyster is bedrogh; haer vreught, besmette lusten; haer eersucht, eenen beul die ’t herte noyt laet rusten, haer glory, eenen damp; haer schoonheyt eenen schijn; haer soetheyt bitt’re gal; haer weelde, groot venijn”[402]. Men wordt pas echt gelukkig door voor een devoot leven te kiezen en de eenheid met God te betrachten. Daarom is Karels daad zo exemplarisch. Het is een overwinning op zichzelf en verleent veel meer glorie aan een vorst dan eender welke militaire zege[403].
Karel heeft er spijt van dat hij zo laat tot dit inzicht gekomen is. Hij was vroeger te hard begaan met macht, glorie en genot in plaats van zich volledig op God te richten. De andere vorstenspiegels bevestigen dit beeld zoals het in het werk van De Swaen erg expliciet geschetst wordt. Zo beschrijft De Grieck aan het einde van De heerelycke ende vrolycke daeden een lang gebed van keizer Karel waarin hij zegt hoe groot het geluk is dat hij in zijn sober, contemplatief leven te Yuste gevonden heeft: “Ick liet dit rijck om meerder throon en coos voor al des Hemels croon, die sal my noyt bedroeven geluckigh is des Heeren knecht die niet voor ’t aerts, maar ’t eeuwigh recht als ick nu com te proeven. […] Met dat den snel geswinden tydt my dese woon-plaets hadt bereydt stont ick gelyck verslagen, vermits ick vont alhier den schat die ick soo langh verloren hadt in myne jonge dagen”[404]. Net als De Swaen vindt De Grieck dat er voor een vorst geen grotere daad bestaat dan de wereld zalig te verlaten. Karel V heeft hier het goede voorbeeld toe gegeven. De Grieck verhaalt nog dat kort voor zijn overlijden er een geest aan Karel verscheen. Karel vroeg de geest wat hem op deze wereld nog te doen stond. De geest antwoordde “het grootste bedrijf”, waarmee hij op Karels zalige dood doelde[405].
De aanloop naar zijn vroom heengaan begon dus met zijn troonsafstand en kende een vervolg in zijn verblijf in het klooster van het Spaanse Yuste. Karel reflecteert over zijn aanwezigheid in het klooster en spiegelt zich onder meer aan keizer Diocletianus. Ook hij had het keizerschap neergelegd en zich eenzaam teruggetrokken in Salones, een stad in Dalmatië. Daar bewerkte hij zijn eigen kleine tuin. In deze simpele toestand als landbouwer voelde hij zich veel gelukkiger dan als machtige keizer[406]. Reeds toen Karel in 1542 Yuste bezocht, dacht hij hieraan en zei: “Voici un véritable lieu pour la retraite d’un autre Dioclétion”[407].
Zoals gezegd leidde Karel er het eenvoudige, strenge en vrome bestaan van een kloosterling. Het was voor hem een boetedoening, aldus De Vera[408]. Karel voelde zich zondig en wou gezuiverd worden[409]. Daarom participeerde hij in de vorstenspiegels in de activiteiten van de monniken. Hij woonde elke dag de mis bij, assisteerde bij de predikatie, zong de psalmen mee, biechtte vaak, las vele heiligenlevens en deed gedisciplineerd aan zelfkastijding[410]. Hij leefde er erg sober en hij stelde maar weinig middelen te zijner beschikking. Hij woonde in een klein huisje van zes of zeven kamertjes met een gemiddelde grootte van twintig vierkante meter[411]. Van zijn inkomsten als keizer behield hij volgens de auteurs maar honderdduizend kronen, waarvan hij het leeuwendeel wegschonk om weduwen en wezen mee te onderhouden en om “meer andere diergelijcke wercken van bermherticheyt ghelijck eenen christen Prince betaemt” te verrichten. Daarnaast schrijft men dat hij nog maar vier dienaars[412] had en dat hij zich met zeer alledaagse zaken bezighield, zoals het kweken van bloemen, het wandelen in zijn tuintje en het repareren van uurwerken[413]. De auteurs bewonderen zijn stap van machtige keizer naar eenvoudige kloosterling. Hij was hierdoor het toonbeeld van devotie.
Karel onderhield nog contacten met de buitenwereld toen hij in het klooster zat. Hij bleef graag op de hoogte van de politieke actualiteit en geregeld kwamen er oude vrienden en gezanten langs die hem over de laatste ontwikkelingen informeerden. Zo verhalen de vorstenspiegels dat hij op een nacht met Seldius, de gezant van zijn broer Ferdinand, zat te discussiëren. Toen ze afscheid namen, riep hij zijn dienaars om Seldius uit te laten. Niemand reageerde. Karel nam dan maar een kaars en liet Seldius zelf buiten. Op weg naar de uitgang zei hij tegen Seldius dat hij ooit bijzonder streng bewaakt was geweest en door erg vele mensen omringd terwijl nu zelfs zijn eigen dienaars hem geen gehoor meer gaven. Maar hij vond het niet erg. Het was immers Gods wil en die zou hij niet bestrijden[414]. Karel gedraagt zich hierbij vroom en nederig maar tegelijk ook fatalistisch. Dit fatalisme kenmerkte in de vorstenspiegels zijn hele regering. Als de zaken niet naar wens verliepen of wanneer hij een tegenslag te verwerken kreeg, accepteerde hij dit als de wil van God. Zeker aan het einde van zijn leven legde hij zijn lot volledig in Gods handen. Karel gaf dit ook als raad aan zijn zoon Filips. Hij zei tegen hem dat hij zich aan Gods wil moest onderwerpen. Dat was volgens Karel de beste manier om met een tegenslag en met falen om te gaan. Het was ook een preventief middel om bij successen niet te trots en te hoogmoedig te worden. Men moest er immers steeds rekening mee houden dat de Voorzienigheid over veel besliste en dat niet enkel menselijke acties een bepaalde uitkomst gaven[415].
Karel toonde zich in de vorstenspiegels tot in zijn laatste uren bijzonder godsvruchtig. Zijn geneesheren die hem een medicijn aanboden, antwoordde hij met ‘een heilige en vrome verontwaardiging’: “Vous ne connoissez pas, quelle Medecine n’est necessaire dans l’état où je me trouve”, waarna hij het crucifix ter hand nam en zei: “Voilà le vrai remede de mon Ame”[416]. Net voor hij zijn laatste adem uitblies, murmelde hij nog: “Heere, in uwen hande bevele ic mijnen geest”[417].
Zijn dood hulde volgens De Vera de Heilige Roomse Kerk in een rouwgewaad. Men had immers veel verdriet om het verlies van zo’n grote vorst en voorbeeldige zoon van de Kerk. De ganse christenheid toonde zijn smart door middel van magnifieke begrafenisplechtigheden ter ere van de overleden keizer. Zelfs de ‘heidense’ en ‘ketterse’ vorsten hielden luisterrijke optochten ter nagedachtenis van Karel[418].
Tijdens zijn laatste dagen toonde Filips zich, net als Karel, erg berouwvol en wou hij van zijn zonden verlost worden. Volgens de vorstenspiegelauteurs zag hij zijn grote lijden tijdens zijn laatste weken als een straf van God voor zijn zonden. Omdat God het begeerde, onderging hij deze straf gewillig. Net als Karel verbond hij zijn lot aan de wil van God. Hij erkende dat hij net als ieder mens niet zonder zonde was. Toch vond hij dat hij zo goed mogelijk geleefd had. Op zijn sterfbed waarschuwde hij zijn zoon dan ook, refererend aan zijn zware lijden tijdens zijn laatste momenten: “bedenk wat er zal gebeuren met diegenen die schuldiger zijn dan mij”[419]. Hiermee wilde Filips hem tot een deugdelijk leven aanzetten.
Filips gedroeg zich bijzonder dapper tijdens zijn laatste uren. Hij was niet bang om te sterven[420] en hij klaagde nooit over de verschrikkelijke pijnen die hij leed. Toen de dokters zijn been opensneden en vroegen of hij veel pijn voelde, zei Filips dat zijn zonden hem veel harder pijnigden[421]. Op dit vlak vergelijkt Leti hem met Job. Net als Job had God Filips vele rijkdommen en heerschappijen geschonken en net als Job liet hij Filips kort voor zijn dood gevoelen dat hij ook maar een mens was door hem al zijn waardigheid te ontnemen. Zo beschrijft Leti dat Filips voor zijn dood vol builen stond waar stinkende etter en massa’s luizen uit kwamen. God wilde van Filips een voorbeeld van ‘verduldigheit’ maken. Filips is God zelfs dankbaar voor de gelijkaardige toestand als Job waarin hij de laatste dagen van zijn leven doorbracht: “U dank ik Heere, dat gy my in mijn lyden en quelling des Lighaams hebt gewaardigt, gelijk te maken met eene geduldigen Job, die noch zeyde, den name des Heeren zy gezeegent”[422]. Deze vergelijking met een bijbelse figuur moet Filips’ grote vroomheid en uitverkorenheid aanduiden. Ondanks dat zijn koninklijke waardigheid tijdens zijn laatste dagen en uren ontnomen wordt, toont hij juist dan zijn menselijke waardigheid het meest nadrukkelijk. Hoewel hij tot een hoopje ellende is gereduceerd, ondergaat hij dapper en gewillig zijn lot. Hij neemt op een waardige manier afscheid van het leven en toont zich wederom als een voorbeeld voor anderen.
Net als Karel illustreert Filips zijn overtuigde vroomheid met zijn laatste woorden. Hij wil als zoon van de katholieke Kerk sterven: “je meurs en Roy Catholique, avec une tres-grande foy de tout ce que l’Eglise Catholique Apostolique Romaine ordonne de croire”[423]. Na zijn dood rouwde de katholieke wereld om hem. Men prees hem volgens de vorstenspiegels de hemel in voor zijn verdediging van de katholieke godsdienst. Paus Clemens VIII verwoordt het mooi: “Nous avons perdu en luy un defenseur tres-zelé de la foy, & un puissant ennemy des infidelles; toute sa vie il combattu contre les heretiques, & poursuivi l’erreur jusques à la destruire en plusieurs lieux”[424].
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[309] DE ULLOA, Historie, fol. 117.
[310] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, III.
[311] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 274.
[312] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 250-251.
[313] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 109-110.
[314] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 256.
[315] PORREÑO, Recueil des Actions, 132.
[316] PORREÑO, Recueil des Actions, 133.
[317] PORREÑO, Recueil des Actions, 99-100.
[318] Recueil des Actions (in: Les actions héroyques), 10.
[319] PORREÑO, Recueil des Actions, 76-77.
[320] LETI, Het leven van Filips de II, II, 703.
[321] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 124.
[322] DE ULLOA, Historie, fol. 116.
[323] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 113.
[324] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 270.
[325] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 122.
[326] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 203.
[327] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 94-95.
[328] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 338.
[329] Onder andere Fickaert geeft heel duidelijk aan dat de oorlog tegen de gereformeerden voor Karel V de enige overgebleven optie was. Hij had al verscheidene rijksdagen samengeroepen maar de protestanten werden steeds stringenter in hun verzet. Karel moest de zware middelen gaan gebruiken, wou hij zijn droom van een één en zuiver christendom gerealiseerd zien. Waerachtighe Historie, 82.
[330] DE ULLOA, Historie, fol.117.
[331] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 334.
[332] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 258.
[333] DE ULLOA, Historie, fol. 147.
[334] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 269.
[335] PORREÑO, Recueil des Actions, 127.
[336] DE SWAEN, De Zedelijcke Doodt, 20.
[337] PORREÑO, Recueil des Actions, 139-140.
[338] PORREÑO, Recueil des Actions, 137.
[339] LETI, Het leven van Filips de II, I, 321.
[340] LETI, Het leven van Filips de II, I, 339.
[341] LETI, Het leven van Filips de II, II, 3. In deze nacht (23-24 augustus 1572) werden er in Frankrijk bijna tienduizend protestanten omgebracht.
[342] LETI, Het leven van Filips de II, I, 433.
[343] LETI, Het leven van Filips de II, I, 338.
[344] LETI, Het leven van Filips de II, I, 622.
[345] Ib.
[346] De andere drie zijn gierigheid, vernieuwing en onkuisheid. LETI, Het leven van Filips de II, I, 35.
[347] PORREÑO, Recueil des actions, 331-332.
[348] LETI, Het leven van Filips de II, I, 304 en 455.
[349] BLOCKMANS, Karel V 1500-1558, 298.
[350] SOLY, Carolus, 44.
[351] DE ULLOA, Historie, fol. 92.
[352] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, II, 184-185.
[353] DE ULLOA, Historie, fol. 77.
[354] PORREÑO, Recueil des Actions, 52.
[355] PORREÑO, Recueil des Actions, 105.
[356] LETI, Het leven van Filips de II, I,407-408.
[357] LETI, Het leven van Filips de II, II, 171.
[358] LETI, Het leven van Filips de II, I, 409.
[359] LETI, Het leven van Filips de II, I, 460.
[360] Ib.
[361] LETI, Het leven van Filips II, II, 486.
[362] LETI, La vie de l’Empereur Charles V., I, 14.
[363] LETI, La vie de l’Empereur Charles V., I, 190.
[364] Maarten Luther werd op deze rijksdag ondervraagd over zijn opvattingen. Luther weigerde zijn protestantse geloof te verzaken en vond zelfs steun bij een aantal Duitse vorsten. Karel V liet hem zoals beloofd vertrekken als een vrij man maar sloeg hem daarna in de rijksban. SOLY, Carolus, 18.
[365] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 162-163.
[366] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 68-69.
[367] LETI, La vie de l’Empereur Charles V., I, 114.
[368] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 318.
[369] LETI, La vie de l’Empereur Charles V., II, 153.
[370] LETI, La vie de l’Empereur Charles V., IV, 206.
[371] LETI, Het leven van Filips de II, I, 409.
[372] LETI, Het leven van Filips de II, I, 321.
[373] LETI, Het leven van Filips de II, II, 705.
[374] LETI, Het leven van Filips de II, II, 704.
[375] PORREÑO, Recueil des actions, 104.
[376] PORREÑO, Recueil des actions, 121-123.
[377] Recueil des Actions (in: Les actions héroyques), 22.
[378] LETI, Het leven van Filips de II, II, 38.
[379] LETI, Het leven van Filips de II, II, 42.
[380] DE ULLOA, Historie, fol. 80.
[381] LETI, La vie de l’Empereur Charles V., III, 343-344.
[382] PORREÑO, Recueil des actions, 106-107.
[383] LETI, Het leven van Filips de II, II, 257. Leti had in deel I van zijn boek op pagina’s 516-518 nochtans iets anders beweerd, namelijk dat het hem louter om de verovering van een nieuw gebied ging en dat de verspreiding van het geloof hem niet zoveel kon schelen. Omdat hij nu het tegengestelde schrijft, is het niet duidelijk wat er bij Filips primeerde, de verovering van een nieuw land of de verspreiding van het katholicisme. Porreño is hier gelukkig veel duidelijker in en benadrukt het primordiaal belang van de christianisering bij Filips.
[384] PORREÑO, Recueil des actions, 136.
[385] PORREÑO, Recueil des actions, 333.
[386] PORREÑO, Recueil des actions, 204.
[387] In 1527 plunderden de keizerlijke troepen onder leiding van de hertog van Bourbon Rome en isoleerden ze de paus die zich in de Engelenburcht verschuilde. In feite was paus Clemens VII nu de gevangene van de keizer. De paus had zich immers bij de anti-keizerlijke Liga van Cognac aangesloten en weigerde in te gaan op Karels wens om een algemeen concilie samen te roepen dat een einde moest maken aan het schisma dat Luther had veroorzaakt. Bovendien was de achterstallige soldij van de troepen nog niet betaald. Dit zette de
manschappen ertoe aan om Rome aan te vallen. Bourbon overleefde de aanval niet. Na zijn dood was er geen voldoende gezag meer om de zegevierende troepen in toom te houden. Deze sloegen aan het plunderen en belegerden de vesting waar Clemens zich schuilhield. Clemens’ tegenspoed leverde hem uiteindelijk internationaal medeleven op en in december 1527 werd hij door de Franse troepen bevrijd. BLOCKMANS, Karel V 1500-1558, 146-149.
[388] DE ULLOA, Historie, fol. 68.
[389] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 222.
[390] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 154-157.
[391] Waerachtighe historie, 22-23.
[392] DE ULLOA, Historie, fol. 68.
[393] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 240-242.
[394] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, I, 229.
[395] Deze daad zette aan tot mythevorming. Politieke mythes worden immers sneller toegepast op vorsten die zich op de één of de andere manier opofferen. “Heureux le chef d’Etat qui choisit l’anonymat de la retraite, le personnage, élevé hors du commun, qui se révèle, le jour venu, préferér les joies les plus simples, comme celles d’une vieillesse paisible écoulée au coeur de la famille ou à l’ombre d’un jardin”. Bercé noemt dit ‘le roi sacrificiel’. Hij haalt Karels terugtrekking te Yuste als het beroemdste voorbeeld hiervan aan. Karel gaf op die manier een perfect beeld van zijn christelijke wereldopvatting. BERCÉ, Le roi caché, 189-193. Het is dus geen wonder dat er in de vorstenspiegels diep ingegaan wordt op deze gebeurtenis. Ze droeg sterk bij tot de creatie van een mythisch ideaalbeeld van de vrome, haast heilige vorst.
[396] DE ULLOA, Historie, fol. 212.
[397] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 207.
[398] PORREÑO, Recueil des actions, 174.
[399] DE SWAEN, De Zedelijcke Doodt, 8-9.
[400] DE SWAEN, De Zedelijcke Doodt, 9-10.
[401] DE SWAEN, De Zedelijcke Doodt, 11-12.
[402] DE SWAEN, De Zedelijcke Doodt, 36.
[403] DE SWAEN, De Zedelijcke Doodt, 34.
[404] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 272-273.
[405] De heerelycke ende vrolycke daeden, 277.
[406] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 203.
[407] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 230-231.
[408] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 331.
[409] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 282-283.
[410] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 269; LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 272; DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 330.
[411] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 265.
[412] Waerachtighe Historie, 117.
[413] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 267-268.
[414] DE GRIECK, De heerelycke ende vrolycke daeden, 261-262.
[415] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, III, 327.
[416] LETI, La vie de l’Empereur Charles V, IV, 282.
[417] DE ULLOA, Historie, fol. 220.
[418] DE VERA Y FIGUEROA, Histoire de l’Empereur Charles V, 354.
[419] PORREÑO, Recueil des actions, 258-259.
[420] LETI, Het leven van Filips de II, II, 679.
[421] PORREÑO, Recueil des actions, 80.
[422] LETI, Het leven van Filips de II, II, 662-663.
[423] PORREÑO, Recueil des actions, 334.
[424] PORREÑO, Recueil des actions, 335.