Karel V en Filips II in de vorstenspiegels in de Nederlanden (1600-1750): het rijke kleurenpalet van verscholen deugdenmozaïeken. (Kristof Alaerts)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

I. Bespiegelingen over Karel V en Filips II in de vorstenspiegels

 

Karel V kwelde zich tijdens zijn leven meermaals met de vraag hoe hij later herinnerd zou worden[3]. Hij was er als de dood voor dat de geschiedenis hem na zijn overlijden zou wegen en te licht bevinden. Zelfs zo’n machtige keizer als Karel V kon de gebeurtenissen na zijn dood niet bepalen. De manier waarop hij postuum werd verbeeld, lag geheel in de handen van derden: schrijvers, schilders, beeldhouwers, … . Het enige dat hij kon doen om als een voorbeeldige vorst herinnerd te worden, was een voorbeeldig beleid voeren. Dat gold ook voor zijn zoon Filips II. Net als zijn vader zou hij na zijn dood op zijn deugden en gebreken als vorst afgerekend worden. Of de balans eerder positief dan wel negatief uitviel, hing niet alleen af van het door de vorst gevoerde bewind, maar ook van de persoonlijke interpretatie ervan door de auteur of de kunstenaar die in zijn werk een vonnis velde. De geschiedenis blijkt uiteindelijk een erg ambigu beeld van beide heersers gevormd te hebben. De geschiedschrijving over Karel V en Filips II is er één van dag en nacht, zwart en wit, goed en kwaad.

Ondanks het feit dat men in de Nederlanden soms ook negatieve geluiden over hem kon opvangen, heeft Karel V er tot op de dag van vandaag een zekere mate van populariteit weten te behouden[4]. Vooral in de Zuidelijke Nederlanden werd hij een bijzonder populaire vorst[5]. De voornaamste oorzaak hiervan is zonder twijfel het contrast met de regeerperiode van Filips II in de Nederlanden[6]. In de jaren 1570 ontstond er met de opstand tegen het bloedige bewind van de hertog van Alva en Filips II bij sommige delen van de bevolking heimwee naar wat in de herinnering was gereduceerd tot de ‘gouden tijd’ onder keizer Karel. Men dacht dan nostalgisch terug aan Karels regeerperiode, die men als een tijd van rust, vrede en orde ging aanzien[7].

Tegelijk mag men niet vergeten dat er in de Nederlanden ook voorstanders van Filips leefden, die het eens waren met diens beleid. Vooral in de Waalse gebieden genoot Filips nog veel aanhang. Verschillende historici uit die tijd hebben het beleid van Filips ook goedgepraat en waren helemaal niet vervuld van nostalgie naar Karels regeerperiode.

Toch koesterde een aanzienlijk deel van de bevolking ook gevoelens van wrok ten aanzien van Filips en de hertog van Alva. Zij verlangden naar de periode onder Karel V. Het is deze groep van mensen die aan de basis ligt van het overwegend positieve beeld van keizer Karel dat door de eeuwen heen in de Zuidelijke Nederlanden gehandhaafd bleef. Dat Karel in de Zuidelijke Nederlanden uiteindelijk zo populair werd, heeft dus waarschijnlijk maar weinig te maken met zijn persoonlijkheid. Het waren eerder de gebeurtenissen na zijn dood (met name de catastrofe van de burgeroorlog in de Nederlanden onder het bewind van Filips) die van hem een geliefde vorst maakten[8].

Zijn populariteit leeft nog door tot op de dag van vandaag door middel van de vele komische, moraliserende sagen die door de jaren heen over zijn persoon ontstaan zijn. J. De Grieck heeft een deel van deze verhalen in 1674 gebundeld in het razend populaire boekje De heerelijcke ende vrolycke daeden van keyser Carel V, een anekdotische biografie die in de loop der eeuwen ettelijke malen werd heruitgegeven en die van kapitaal belang is gebleken voor de volksverbeelding over keizer Karel. Karel wordt hierin afgebeeld als de toegankelijke, vrolijke, nobele, christelijke monarch, die in contact komt met eenvoudige mensen en met hen komische avonturen beleeft. Dit werk is tevens een vorstenspiegel en daarom van groot belang voor onze studie. We komen hier verder op terug.

Na het midden van de zeventiende eeuw taande de populariteit van Karel in de Nederlanden. In de Noordelijke Nederlanden moffelden historie- en kroniekschrijvers zoals Hugo Grotius, Emanuel van Meteren, Pieter Christiaansz. Bor, Wilhelmus Baudartius en Pieter Cornelisz. Hooft Karels regeerperiode vakkundig weg achter het decor van de opstand en het ontstaan van de Republiek. De aandacht voor Karel V ebde langzaam weg. Toch verdween hij niet helemaal uit de schijnwerpers. Hij bleef een populaire figuur, vooral in het Zuiden, onder meer door de uitgave van de eerder vermelde verhalenbundel van De Grieck.

In de zeventiende eeuw vond er in het algemeen een mythevorming plaats rond de figuur van Karel V. De heerelijcke ende vrolycke daeden van keyser Carel V is hier maar één voorbeeld van. Een ander werk waarin Karel overduidelijk wordt gemythologiseerd, is de Epitome de la vida y hechos del invicto emperador Carlos Quinto van de Spaanse edelman Juan Antonio de Vera y Figueroa. Dit is ook één van de vorstenspiegels die we bestudeerd hebben en waar we verder meer aandacht aan besteden. Ook de Anima historiae huius temporis in invicto Caroli V et Ferdinandi I repraesentata van Jacobus Masenius uit 1672 is hier een mooi voorbeeld van[9].

De literaire belangstelling voor Karel nam in de achttiende eeuw merkelijk af. Toch bleven de legenden over hem uitermate geliefd. Dit blijkt onder meer uit wat de verlichte Gentse schrijver Karel Broeckaert in 1796[10] over de jonge intellectuelen van zijn tijd schrijft: “Vraegt hun twee woorden nopens de historiën van hun Vaderland, zy zullen u vertellen dat Keyzer Kaerel zijn Leerzen scheurden om Schoenmaekers mestdag ’t houden, en dat den Boer hem zey: Karel houd den Lanteern ‘k moê pissen, en diergelyke faebels, maer van de verscheyde veranderingen die deze gewesten ondergaen hebben geen woord[11].

In de negentiende eeuw kende de belangstelling voor Karel V een heropleving. Men wilde het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden historisch funderen en een figuur als Karel V moest de jonge staat een zekere grandeur verlenen[12]. Willem I neemt in 1815 de Nederlanden van keizer Karel als het na te streven voorbeeld voor zijn ‘amalgaam’. In de lijn van de traditie toonde men zich veel milder voor Karel dan voor diens zoon Filips. Het welvarende tijdperk onder een keizer met zijn wortels in de Nederlanden werd geplaatst tegenover een door tiranniek gedrag verduisterde regeringstijd van een ‘vreemde’ vorst[13].

Nadat het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden uiteengevallen was in België en Nederland zou de historische figuur van Karel V een belangrijke rol blijven spelen in de legitimatiepogingen van beide naties. Het beeld dat het gros van de Belgische en Nederlandse historici van Karel V creëerde, was dat van de vorst die van de zeventien gewesten een staatsgeheel had gemaakt en die zich bovendien emotioneel het nauwst verbonden had gevoeld met wat zijn creatie was geweest. Men legde er de nadruk op dat Karels hart steeds aan de Nederlanden had toebehoord. Men wist, zo heette het, dat hij het liefst in onze gewesten vertoefde. Bovendien waren zijn karakter en gewoonten Nederlands en sprak hij ook Nederlands[14].

Maar zoals gezegd bevat het geschiedkundig portret van Karel ook een schaduwzijde. Buiten de Nederlanden kreeg hij vaak een slecht rapport. Dit was nog niet het geval vlak na zijn dood, toen verscheidene lovende biografieën, zoals die van Alfonso de Ulloa, Ludovico Dolce en Francesco Sansovino, gepubliceerd werden[15]. Toch staken al snel de eerste kritische geluiden de kop op. Wanneer we even een blik werpen op de voorstelling van Karel V in de historische tradities van andere Europese staten, blijkt dat Karel er aanzienlijk minder populair was dan in de Nederlanden.

In Duitsland schilderde men Karel vaak af als een mislukte keizer. Hij moest immers Metz, Toul en Verdun aan Frankrijk afstaan en onttrok de Nederlanden aan het Duitse Rijk. Door de keizerskroon niet aan zijn zoon Filips, maar aan zijn broer Ferdinand te overhandigen, liet hij het huis van Habsburg in een Spaanse en Oostenrijkse tak uiteenvallen. Hij was er ook niet in geslaagd de reeds eeuwenlang krachteloze keizersmacht te versterken tegenover de rijksvorsten en de standen. Hierdoor kon de territoriale versnippering en het daarmee verband houdende verval van een nationaal rijksbewustzijn zich probleemloos doorzetten in een gebied dat verteerd werd door religieuze geschillen. Zo kwam men tot de conclusie dat Karel schuld had aan de verbrokkeling van het Duitse Rijk en aan de afbrokkeling van de wereldmacht van de keizer. Deze negatieve visie op Karels bestuur zou met de gerenommeerde biografie van Karl Brandi, Kaiser Karl V: Werden und Schicksal einer Persönlichkeit und eines Weltreiches uit 1937 sterk genuanceerd worden. Dankzij Brandi’s biografie kreeg men in Duitsland meer waardering voor Karels streven en persoonlijkheid[16]. Maar men mag de zaken ook niet te eenzijdig voorstellen: in Duitsland deden er net als in onze streken mythische verhalen de ronde over keizer Karel. De Duitse verhalen over hem verschillen weliswaar lichtelijk van de onze[17], maar ook in Duitsland bestond er een traditie van anekdotische literatuur over Karel. Onder invloed van de romantiek werden die verhalen in de negentiende eeuw gemeengoed. Onder andere de gebroeders Grimm hebben hier een belangrijke bijdrage aan geleverd. Toch zou Karel in Duitsland nooit de populariteit verkrijgen die hij in de Nederlanden had en ten dele nog steeds heeft. In Duitsland kreeg hij namelijk te duchten concurrentie van die andere roemrijke keizers, Karel de Grote en keizer Frederik[18]. Het is bovendien belangrijk om een onderscheid te maken tussen de katholieke en de protestantse Duitse geschiedschrijving. In katholieke kringen werd Karel natuurlijk sterker gewaardeerd dan in protestantse middens, waar hij meermaals de kop van jut was.

In de Spaanse historische traditie keek men anders aan tegen Karel en Filips dan in de Nederlanden. De Spanjaarden beschouwden Karel als een volksvreemde vorst. Karel, een geboren Gentenaar, was immers maar sporadisch in Spanje, in tegenstelling tot Filips, die in Spanje geboren was en er haast permanent verbleef. De Spaanse historiografie nam de grieven van de Castilianen over. Deze zouden een cruciale rol vervullen in de Spaanse beeldvorming rond ‘Carlos I’[19]. De figuur van Karel V stak er schril af tegen de lichtende aura die Filips II omhulde. Hij was een indringer en Filips een rasechte Spanjaard, een idee dat eeuwenlang determinerend werkte voor de Spaanse geschiedschrijving rond deze twee monarchen. Toch was ook Spanje niet gespeend van positieve weergaven van de ‘legendarische’ Karel V. Filips II gaf een belangrijke aanzet hiertoe door zijn pogingen om na het overlijden van zijn vader van hem een mythe en een heilige te maken[20]. Dit deed hij onder meer door middel van indrukwekkende begrafenisplechtigheden die barstensvol glorificerende en hemelse symboliek staken. Vlak na deze plechtigheden liet men er gravures van maken met bijpassende teksten in verschillende talen. Er werden ook lovende grafredes gepubliceerd en men richtte in het Escoriaal een imposant grafmonument voor Karel op[21]. Naast deze gebeurtenissen kort na zijn dood dook Karel geregeld op in het zeventiende-eeuwse Spaanse historische theater, met als belangrijkste vertegenwoordiger Lope de Vega. Hierin wordt hij zelfs overwegend positief voorgesteld: hij was toegewijd aan staatszaken, gerespecteerd door zijn ministers, gereserveerd, geduldig, vastberaden en in de oorlog was er geen betere generaal denkbaar. In deze theaterstukken benadrukte men vooral zijn militaire capaciteiten. De voornaamste reden waarom Karel regelmatig werd opgevoerd in deze toneelvoorstellingen was omdat het Spaanse theater zich in de zeventiende eeuw erg interesseerde voor de militaire geschiedenis van de zestiende eeuw[22], een domein waarin Karel destijds één van de grote tenoren was.

In Italië had men sinds het Risorgimento eerder een positief beeld. Karel had immers de Franse aandacht voor Italië naar Lotharingen afgeleid. Zijn overwinning op de Fransen in 1525 in de slag bij Pavia, het verdrag van Madrid in 1526 en de Damesvrede in 1529 hadden ervoor gezorgd dat Frankrijk zijn ambities in verband met het bezit van Milaan en de suprematie in Italië moest laten varen. De Sacco di Roma (1527) gooide echter een donkere schaduw over dit positieve beeld van Karel V in Italië[23].

Met Engeland had Karel tijdens zijn regeerperiode een opvallend labiele relatie[24]. Dat zou zich uiteindelijk weerspiegelen in de Britse geschiedschrijving rond zijn figuur. Die was wisselend positief en negatief, hoewel de balans eerder naar de negatieve kant lijkt over te hellen. Eén van de bekendste Britse biografieën over Karel V is zonder twijfel The History of the Reign of the Emperor Charles V van de Schotse verlichte denker en befaamde historicus William Robertson. Dit beroemde werk, dat zonder enige twijfel de meest invloedrijke achttiende-eeuwse voorstelling van keizer Karel is, geeft een overwegend pessimistisch beeld van hem[25].

De Fransen tenslotte schilderden Karel meestal af als iemand zonder enige morele scrupules[26]. Deze zeer negatieve voorstelling van Karel in de Franse historiografische traditie van de Nieuwe Tijd is een natuurlijk gevolg van de grote rivaliteit tussen Karel V en Frans I, de koning van Frankrijk. Karel en Frans waren eeuwige vijanden en hun legers stonden vaak oog in oog met elkaar. Het Franse beeld van Karel werd bijgevolg beheerst door “de epische dualiteit tussen Frans I en Karel V, de twee aartsrivalen voor de wereldhegemonie”[27]. Voltaire zou in Frankrijk één van de eersten zijn die hem als een goede, bekwame keizer zou voorstellen. Sterker nog, Voltaire hemelde Karel op en zei dat sinds Karel de Grote geen enkele keizer zo’n diepe indruk naliet als Karel V[28].

In de negentiende eeuw vond de Rankeaanse revolutie plaats, met andere woorden men ontdekte de archieven. De ontdekking van nieuw bronnenmateriaal, de bewustwording van het gevaar van het anachronisme en het streven naar een zo groot mogelijke objectiviteit zorgden ervoor dat de geschiedschrijving in de negentiende eeuw een enorme kwalitatieve vooruitgang boekte[29]. Voor de studie over Karel V en Filips II leverde de Belgische rijksarchivaris Louis-Prosper Gachard erg belangrijk werk. Hij ontsloot namelijk in het archief van Simancas een schat aan nieuwe bronnen over de regeringen van Karel en Filips. Hierdoor ontstond er in Europa een hernieuwde belangstelling voor beide figuren[30].

Ondanks de verbeterde geschiedschrijving bleef het historische personage van keizer Karel doordrongen van de dualiteit tussen goed en kwaad. Toch bleek de beeldvorming rond Karel V in deze eeuw overwegend positief. Dat de vrij kosmopolitische Karel van de achttiende eeuw moest wijken voor de negentiende-eeuwse ‘nationale’ Karel[31] had hier veel mee te maken. Het opkomend nationalisme en het gebruik (of misbruik) van de geschiedenis om het bestaan van de eigen staat te legitimeren, zorgden ervoor dat de identiteit van Karel telkens anders werd ingevuld. Voor de Belgen was hij een Belgische vorst, voor de Spanjaarden een Spaanse, voor de Duitsers een Duitse[32].

De romantische naties gingen op een populariserende, selectieve wijze om met het nationale verleden en reduceerden de geschiedenis tot haar mooie, glorieuze momenten. Men wilde het verleden toegankelijk maken en de vaderlandse helden verheerlijken[33].

Als we onze blik dan even naar de negentiende-eeuwse perceptie van Karel in ons eigen land wenden, dan zien we dat dat beeld uit twee verschillende tradities bestond. Het zijn twee tradities die hierboven ook al aan bod zijn gekomen. Enerzijds het beeld dat de ‘echte’, wetenschappelijke geschiedschrijving van Karel ophangt en anderzijds een volkse schildering van zijn leven die in de literaire anekdotiek was gegroeid. Die volkse overlevering bleek zelfs vaak de krachtigste van beide tradities te zijn. De volkse keizer Karel werd immers door de romantici (her)ontdekt. De heerelycke ende vrolycke daeden van keyser Carel den V werd doorheen de negentiende en zelfs twintigste eeuw meermaals bewerkt[34]. De grote belangstelling voor keizer Karel bij de Vlaamse romantici leverde zelfs enkele nieuwe verhalen op, zoals De boeren van Olen en De pot van Keizer Karel[35]. Die populaire visie in confrontatie met de wetenschappelijke kijk op de zaak zorgde voor een nogal schizofreen beeld van Karel: enerzijds de melancholische, ernstige vorst en anderzijds de joviale, goedlachse Karel[36].

Ondanks dit negentiende-eeuwse enthousiasme over keizer Karel waren er ook velen die zich niet lieten verleiden tot het steken van de loftrompet over deze Habsburgse monarch. De belangrijkste exponent hiervan was ongetwijfeld John Lothrop Motley, die in zijn The Rise of the Dutch Republic (1856) Karel afschilderde als iemand “die in niets geloofde”, “zonder een greintje ridderlijkheid”, en die “even bedrieglijk als water” was[37]. In België kreeg Karel echter een overwegend positieve reputatie. Hoewel de ironie wil dat hij de macht van de Vlaamse steden had gebroken, werd hij er nu een patriottische held en het voorbeeld van een goed bestuur, dat tegenover het grote voorbeeld van een slecht beleid werd geplaatst, namelijk dat van Filips II[38].

Tijdens de twintigste eeuw is de romantische blik op keizer Karel bijna helemaal verdwenen. Men voert hem niet langer ten tonele als een heroïsche, nationale held om de eigen natie bestaansrecht te verlenen. Het internationale beeld van Karel verdringt nu zijn verschillende nationale imago’s[39].

De Karellegenden bleven ook in de twintigste eeuw nog populair. De accenten werden verlegd en men beschouwde deze erfenis aan komische anekdotes over keizer Karel als een folkloristisch curiosum. Er werden nog steeds toneelstukken over opgevoerd en de legenden keerden ook vaak terug in jeugdboeken. Vooral de uitgeverij L. Opdebeeck publiceerde talrijke vrolijke anekdotes over Karel[40]. Het recentste jeugdboek over deze komische avonturen van Karel V dat wij teruggevonden hebben, is De keizer lacht, een compilatie door Henri van Daele, die in 2000 door Altiora Averbode uitgegeven werd. Dit is een bewijs dat de vele anekdotes over Karels leven de dag van vandaag nog steeds een bron van amusement zijn.

Wat in de twintigste eeuw tenslotte evenmin is veranderd, is de wisselend optimistische en pessimistische kijk op zijn bewind. Het leven van keizer Karel blijft voor interpretatie vatbaar en dat zal wellicht nooit veranderen.

We ronden dit overzicht van de beeldvorming over Karel V in de diverse historiografische tradities af met de these van Peter Burke dat er drie typisch twintigste-eeuwse opvattingen over hem bestaan. De eerste stelt dat Karel haast geen invloed op de loop der gebeurtenissen had. Onder anderen Fernand Braudel, Pierre Chaunu en Henri Pirenne hangen dit idee aan[41].

Een tweede belangrijke ontwikkeling is de algemene vervanging van het nationale beeld van Karel door een bredere visie die voornamelijk door de Europese Unie geïnspireerd is[42]. Karel werd in de twintigste eeuw als een symboolfiguur gebruikt voor het idee van een Europese éénmaking, maar “Der historische Karl V. eignet sich nicht zur Galionsfigur für das Schiff der Europa-bewegung[43], aldus Peter Rassow. Karel werd beschouwd als de illustere heerser van een rijk dat als voorloper van een verenigd Europa kan gezien worden. Volgens Charles Terlinden, een gewezen professor staatsrecht en geschiedenis aan de universiteit van Leuven, was Karel een “grote Europeaan” die van een christelijke Europese unie droomde[44].

Op deze idee valt heel wat kritiek te leveren. Het is vooreerst niet duidelijk over welk Europa men het heeft. Karel zou hier bijvoorbeeld nooit Zweden of Finland bij gedroomd hebben, maar waarschijnlijk wel Polen-Litouwen. En om een christelijke Unie te stichten, moest Frankrijk ingenomen worden. Toch claimden de Habsburgers Frankrijk niet[45].  Rassow merkt overigens geheel terecht op: “Wenn es diese ‘Christenheit’, die es zu Karls Zeiten noch gab, heute nicht mehr gibt, wem ist dann damit gedient, Karl V. zur Symbol-Figur der heutigen für uns so dringend notwendigen Europa-Bestrebungen zu machen? Ein säkularisierter Karl ist eben kein historischer Karl mehr[46]. En daarbij komt: “Karl ist nun doch mit seiner Politik, die die Christenheit umfasste, gescheitert! Wer will eine gescheiterte Persönlichkeit als ideellen Führer anerkennen?[47]. De bewering van Terlinden dat Karels politieke programma op een vereniging van Europa gebaseerd was en dat zijn politieke doel de schepping van een verenigd Europa was, kan men maar moeilijk als historisch legitiem beschouwen[48].

Tenslotte is er nog de cultuurhistorische benadering. De cultuurgeschiedenis legt de klemtoon op de vele uiteenlopende manieren waarop Karel werd bekeken en herbekeken in vier en een halve eeuw van ideeën en gedachten[49]. Dit is de voorbije bladzijden ook onze benadering geweest en in het verdere verloop van deze studie zullen we dieper ingaan op de wijze waarop Karel en zijn zoon Filips in één specifiek genre werden opgevoerd; de vorstenspiegel.

 

Nu we Karel in de geschiedschrijving hebben voorgesteld, is het de beurt aan Filips. Hij is in onze gewesten nooit een populaire vorst geweest. Filips was immers geen vorst van hier, zo vond men. Geboren en getogen in Spanje en op twee bezoekjes na nooit in de Nederlanden geweest; het was een schril contrast met Karel, die in de Nederlanden geboren en getogen was en er herhaaldelijk verbleef. Zijn impopulariteit in onze contreien is meteen de voornaamste reden waarom wij voor onze studie over een beperkt bronnenmateriaal over Filips II beschikken. Er zijn in de Nederlanden aanzienlijk minder vorstenspiegels over hem uitgegeven dan over zijn vader.

“Geen mens werd door geschiedschrijvers in zulke uiteenlopende kleuren afgeschilderd als Filips”, schreef Robert Watson in 1777 in zijn geschiedenis van Filips II[50]. In Spanje waren Filips’ literaire portretten voornamelijk rooskleurig, in de rest van Europa eerder zwartgallig. Jammer genoeg voor Filips zijn de beste studies over hem door niet-Spanjaarden geschreven, wat ongetwijfeld heeft bijgedragen tot zijn ongunstig beeld[51].

Door zijn vijanden werd hij als de incarnatie van het kwade voorgesteld met allerlei gruwelijke misdaden op z’n kerfstok: moord, verraad, overspel, incest, hekserij… . Zijn verdedigers maakten van hem een wijze, geduldige, rechtvaardige, weldadige en hard werkende vorst, een modelvader en –christen en een kunstkenner. Hiertussen zijn er nog uiteenlopende percepties van historici die hem trachtten te begrijpen[52].

Willem de Zwijgers voorstelling van Filips in zijn Apologie[53] is gitzwart. Filips was voor hem de levende representatie van de degeneratie en de morele decadentie die onder de Spaanse bevolking wijdverspreid zou zijn. Het werk had tot doel Filips te diaboliseren en was een opeenstapeling van beschuldigingen van moord, bedrog, overspel en onmenselijke wreedheid. Deze beschuldigingen dienden natuurlijk Willems politieke en persoonlijke motieven. Filips was zijn aartsvijand en dit werk was een effectief instrument om de Spaanse macht in de Nederlanden te ondermijnen[54]. Dit schotschrift werd erg populair in een groot deel van West-Europa, vooral in Engeland, waar het meteen in vertaling verscheen[55]. Het behoort als politiek pamflet echter niet tot de historiografische traditie.

De Apologie verscheen in 1581 en dus nog tijdens het leven van Filips, maar we vermelden ze hier omdat ze in belangrijke mate tot de ‘Leyenda Negra’ of de Zwarte Legende bijdroeg. De Zwarte Legende stelde Filips en zijn Spaanse onderdanen als kwaadaardig, barbaars en moreel geperverteerd voor[56]. Reeds in de vijftiende eeuw zou deze Zwarte Legende in Italië ontstaan zijn. Ze beklemtoonde de Spaanse trots, wreedheid en wellust[57]. De Legende werd verder gevoed door de strijd van de Habsburgers tegen de protestanten, de gruwelijkheden van de Inquisitie en de beschrijvingen van de Spaanse wreedheden in de Nieuwe Wereld door onder meer de dominicaan Bartolomé de las Casas. Ook de nog tijdens Filips’ leven uitgegeven Relaciones (1591 en een uitvoeriger versie in 1598) van Antonio Pérez, de secretaris en hoofdadviseur van Filips II, die aan het einde van de jaren 1570 uit de koninklijke gunst viel naar aanleiding van een schandaal rond de moord op de secretaris van de Raad van Financiën, Juan de Escobedo, was een belangrijke bron voor protestants getinte biografieën over Filips II[58].

Doorheen de geschiedenis zijn de Apologie en de Relaciones erg belangrijk geweest in de beeldvorming rond Filips. Het overwegende beeld dat men van hem creëerde, was vertroebeld door een overdreven demonische perceptie van zijn persoon. Filips genoot buiten de Spaanse landsgrenzen dan ook een bijzonder slechte reputatie.

Wanneer we de postume reacties op Filips’ beleid even in grote lijnen overlopen, moeten we verrassend genoeg vaststellen dat de eerste katholieke beoordelingen van Filips II verre van positief uitvielen. Zo serveerde José de Teixeira, een Portugese vluchteling, in zijn Anatomie van Spanje (1598) erg smadelijke verhalen over de vorst. Het boek werd echter nooit uitgegeven[59].

Het eerste afkeurende boek over Filips dat in Spanje op grote schaal de ronde deed, zij het opnieuw enkel in manuscriptvorm, werd eveneens kort na zijn dood geschreven. De auteur Iñigo Ibáñez de Santa Cruz was de belangrijkste raadsheer van Filips III en tevens een secretaris van de hertog van Lerma. Hij hoopte bij de nieuwe vorst in de gunst te komen, van wie hij dacht dat hij zijn vader niet al te welgezind was geweest. Hij werd echter ontslagen en wegens verraad voor het gerecht gedaagd[60].

De kritiek op Filips II was in Spanje maar van korte duur. Men ging zijn regeringsperiode als een gouden periode beschouwen. Door het uitgeven van zijn lijkredes creëerde men een erg sympathiek beeld van hem. Verscheidene auteurs zoals Cristóbal Pérez de Herrera en Diego Ruiz de Ledesma zouden zich aan het begin van de zeventiende eeuw in erg lovende bewoordingen over hem uitlaten. Eén van de bekendste werken uit die periode (en een werk dat gedurende lange tijd een geruime bekendheid en populariteit zou genieten) was Dichos y hechos del Señor rey don Felipe segundo el Prudente (1621) van Balthasar Porreño[61]. Het is een anekdotische biografie in de trant van De heerelyke ende vrolyke daeden van keyser Carel V en net als dit werk is het een prachtige vorstenspiegel. We zullen er daarom verder in dit hoofdstuk nog dieper op ingaan.

Rond die periode verscheen er nog een andere anekdotische levensbeschrijving van Filips door Lorenzo van der Hammen. De meer ‘schoolse’ geschiedschrijving over Filips vinden we onder meer terug bij Antonio de Herrera en Luis de Cabrera de Córdoba. Het eerste deel van Cabrera’s biografie verscheen in 1619, maar de volledige versie ervan werd pas in 1876-77 in Madrid uitgegeven. Cabrera had immers geen toestemming verkregen om het vervolg te publiceren omdat zijn verslag over de Aragonese onlusten de Cortes van Aragon zwaar tegen de borst stuitte. Dit gebeurde overigens met meerdere werken over Filips die waren geredigeerd door kennissen van de vorst: de Mémoires van Fray Juan de San Jerónimo werden pas in de jaren 1840 uitgegeven, het dagboek van Jean Lhermite pas na 1890 en de geschiedenis van Fray Jerónimo de Sepúlveda kende pas na 1920 haar eerste editie. De Historia del monasterio del Escorial, een gedetailleerde biografie over Filips II door Fray José de Sigüenza, werd daarentegen al in 1605 gepubliceerd[62].

Net als zijn vader werd Filips af en toe opgevoerd in het Spaanse historische theater uit de zeventiende en achttiende eeuw. In tegenstelling tot Karel neemt Filips in de theaterstukken de wapens niet op en waagt hij zich niet aan ondernemingen buiten Spanje. Terwijl Karel meestal al vechtend wordt voorgesteld, spelen de drie stukken waarin Filips het hoofdpersonage is zich in zijn paleis af, waar hij een teruggetrokken leven leidt. Deze stukken eindigen in een wreed lijden dat door een stoïcijnse berusting ondersteund wordt[63]. We zullen zien dat deze elementen ook in de vorstenspiegels terugkeren.

Buiten Spanje deelde men nooit het enthousiasme van de Spanjaarden voor ‘hun’ Filips. Dat zou in de achttiende eeuw niet anders zijn. De Verlichting en de wetenschappelijke revolutie brachten een nieuwe geestesgesteldheid met zich mee. In die nieuwe tijdgeest paste Filips in het geheel niet. Eigenlijk was hij zowat de antithese van de Verlichting. Zijn religieus fundamentalisme stond haaks op de religieuze tolerantie die de Verlichting predikte en zijn absolutistische heerschappij met een erg gecentraliseerd administratief systeem viel onmogelijk te verzoenen met de achttiende-eeuwse doctrine van sociaal contract en volkssoevereiniteit[64]. Doordat de figuur van Filips II met de achttiende-eeuwse normen en waarden vloekte, werd de Zwarte Legende, die de historische waarheid over hem in een diepe duisternis dompelde, niet doorprikt. Maar ondanks dat hij niet in het plaatje van de Verlichting paste, bleef hij het nageslacht boeien door de tragedies in zijn persoonlijk leven, die hem tot een dramatische figuur maakten[65]. Eén van de gewichtigste studies over Filips II uit de achttiende eeuw is zonder twijfel The history of the reign of Philip the Second, king of Spain (1777) door Robert Watson, waarin geen al te fraai beeld van Filips wordt geschetst.

Net als voor Karel V was de ontdekking van de archieven in de negentiende eeuw van groot belang gebleken voor het historisch onderzoek over Filips II. Het baanbrekende werk van Louis-Prosper Gachard in de archieven van Simancas leverde een berg onbestudeerd bronnenmateriaal en vele nieuwe invalshoeken over Karel en Filips op. De opening van verschillende nationale archieven ontsloot nog meer onbekende informatie over hen[66].

Een belangrijke negentiende-eeuwse studie is het eerder vernoemde werk van John Lothrop Motley. Motley doopte zijn pen in vitriool en schilderde Filips af als de reïncarnatie van het kwaad, een man die “geen enkele goede eigenschap bezat” en alleen alle slechte eigenschappen niet bezat omdat niemand “volmaakt kan zijn, dus ook niet volmaakt slecht”. Het beeld dat Motley oproept, heeft zijn sporen nagelaten en heeft een grote invloed gehad op de meeste (en vooral Engelstalige) studies die nadien verschenen zijn. Doordat zijn werk gretig aftrek vond bij het negentiende-eeuwse lezerspubliek is het beeld dat hij van de koning schetst destijds bepalend geweest[67]. Zelfs enkele Spaanse tijdgenoten deelden zijn visie[68]. In de Nederlanden bleef hij erg onpopulair. Toch waren er toen ook positieve geluiden over Filips te horen, onder meer bij Leopold von Ranke.

Het beeld dat zijn verdedigers enerzijds en zijn tegenstanders anderzijds van hem creëerden, is in vier eeuwen amper veranderd[69]. In de negentiende eeuw werd de diabolische voorstelling van Filips buiten Spanje al enigszins genuanceerd en in de twintigste eeuw nog meer, hoewel verschillende vooroordelen hebben stand gehouden[70]. In de voorbije eeuw bleven de zwart-witvoorstellingen (of eerder tegenstellingen) over hem nog altijd gangbaar. Reginald Trevor Davies en Antonio Ballesteros y Beretta bijvoorbeeld hebben Filips gunstig weergegeven in hun biografieën. Auteurs als Cecil John Cadoux of Gregorio Marañón daarentegen hadden voor Filips maar weinig goede woorden over[71].

Historici hebben Filips’ karakter op vele manieren geïnterpreteerd. Het is moeilijk uit te maken welke van die karakterschetsen we mogen accepteren. Deze radicale verschillen in de voorstelling van Filips’ persoonlijkheid zijn niet het gevolg van contradictorisch bronnenmateriaal, maar wel van met elkaar botsende ethische en morele principes van de historici, of van hun nationale achtergrond of vooroordelen[72].

Over het algemeen zijn de door zijn aanhangers geschreven biografieën van een erg bedenkelijk niveau, terwijl zijn tegenstanders meestal werken van uitstekende kwaliteit hebben afgeleverd[73]. De geschiedschrijving zat Filips niet echt mee. Wat er ook van zij, of hij nu een voorbeeldige, deugdelijke koning was of een wrede, genadeloze tiran en religieuze fanaticus, voor historici blijft hij –zoals Fernand Braudel het stelt- een enigma[74].

 

Het standaardthema van een vorstenspiegel is de ideale koning[75]. Het is een didactisch geschrift dat een leidraad voor vorsten behelst, met morele en politieke voorschriften. Met andere woorden, het wil een gedragsmodel voor heersers allerhande bieden[76]. Of ook: “Een vorstenspiegel kan opgevat zijn als de levensbeschrijving van een beroemde vorst of als een dichterlijk ideaalbeeld van historische personen. Hij kan ethische leerstellingen over rechten, plichten, bevoegdheden en beperkingen van de vorstelijke macht omvatten”[77]. De vorst krijgt hierin een spectrum aan deugden voorgeschoteld waar hij zich, wil hij de ideale monarch of de ‘princeps perfectus’ zijn, aan moet houden. Het gaat hierbij om deugden als Prudentia, Iustitia, Magnaminitas, Temperantia, Liberalitas, Fortitudo, Veritas, Fides, Clementia… . Deze deugden worden meestal met historische exempla geïllustreerd[78]. Het stereotiepe beeld dat in de vorstenspiegels van de vorst verlangd wordt, is dat hij zijn onderdanen in wijsheid en deugdzaamheid overtreft. Het uitgangspunt hierbij is de kracht van het exemplum[79]. De geschiedenis is immers de ‘leermeesteres des levens’. De auteur van een vorstenspiegel zal, om zijn abstracte leer begrijpelijk te maken voor de vorst, in het verleden graven om historische voorbeelden op te spitten die een bepaalde deugd (of meerdere deugden) personifiëren. Vorsten horen namelijk graag de roemrijke verhalen over de grote koningen uit hun voorgeslacht. In de vorstenspiegel worden deze verhalen van een stichtelijk laagje voorzien[80]. In onze studie vervullen Karel en Filips de rol van de ‘roemrijke voorouders’ die allerlei deugden belichamen en die tot voorbeeld dienen voor zeventiende- en achttiende-eeuwse prinsen. Over het algemeen waren Alexander de Grote[81] en Caesar erg geliefde voorbeelden in de vorstenspiegel. De werken die wij bestudeerd hebben, bevestigen dit: ze zitten barstensvol vergelijkingen tussen Karel of Filips en Alexander de Grote of Julius Caesar. De meeste exempla zijn figuren uit de klassieke oudheid, uit de bijbel, en dan vooral het Oude Testament[82], zoals de koningen David en Salomon, of uit de klassieke mythologie[83], zoals Hercules. De naamovereenkomst tussen twee vorsten kwam ook vaak voor. Zo wordt Karel V in onze bronnen meermaals met zijn illustere voorganger Karel de Grote vergeleken[84].

Maar moest men een illustere heerser zoals Karel de Grote of Alexander de Grote geweest zijn om zelf als voorbeeld voor anderen te kunnen dienen? Op de vraag waarom sommige vorsten na hun dood populaire helden werden en andere niet valt geen éénduidig antwoord te geven. Historici zijn vaak nogal kortzichtig wanneer ze deze vraag trachten op te lossen. Zij proberen doorgaans een antwoord te geven door te kijken naar het vroegere beleid en het karakter van de vorst. Dit stelt echter een dubbel probleem. Legenden gaan meestal van de ene koning over op de andere. Bovendien is er, zoals Burke het zegt, “no obvious correlation between a ruler’s power and prestige in his own time and his posthumous reputation, his place in popular tradition”. Vele elementen kunnen hierbij een rol spelen, zoals de gebeurtenissen na de dood van de vorst. Indien hij een slechte opvolger heeft of indien er na zijn overlijden rampen plaatsvinden, zullen de mensen terugverlangen naar de good old days onder zijn bewind. De handelingen van de vorst kunnen ook aanleiding geven tot de vorming van een stereotiep beeld van hem. Zo won Karel XII van Zweden vele veldslagen waardoor men hem met het beeld van de veroveraar ging associëren. Lodewijk XII van Frankrijk was dan weer erg bekommerd om de rechtvaardigheid waardoor men in hem een Salomonfiguur ging zien[85]. Ook op Karel en Filips paste men dergelijke beeldvorming toe. Daarnaast kan de effectiviteit van de propagandamachine van groot belang zijn voor het ontstaan van een beeld rond een bepaalde koning. Ook externe omstandigheden zoals misoogsten en epidemieën waar de monarch geen greep op had, maar die wel van groot belang konden zijn wanneer men terugdacht aan de regeerperiode van die welbepaalde vorst, konden een grote rol spelen in de latere perceptie van een heerser. Vaak zijn het echter details die van groot belang blijken te zijn voor de postume reputatie van een vorst. Zo bleef het bijvoorbeeld in Holland tot de verbeelding spreken dat Karel V in 1555 bij zijn troonsafstand in Brussel op de schouder van Willem van Oranje had geleund[86].

Folkloristen kunnen in sommige gevallen een relevante bijdrage tot deze problematiek leveren. Zij beseffen dat dezelfde verhalen op verschillende helden worden toegepast en dat een welbepaald stereotype zich kristalliseert rond een bepaald individu zonder zich daarbij af te vragen waarom dat individu werd geselecteerd. Waarschijnlijk lijken enkele heersers beter te voldoen aan de kenmerken van een bepaald stereotiep beeld dan andere. Deze overeenkomst tussen een heerser en een stereotiep beeld inspireert schilders en schrijvers, die het nieuwe beeld van de vorst verspreiden. Tijdens deze verspreiding worden hun handelingen met dat stereotiepe beeld in overeenkomst gebracht. Nieuwe formules worden trouwens zelden gecreëerd bij beeldvorming. Men houdt vast aan traditionele beelden omdat het makkelijk is deze simpelweg over te nemen en omdat ze aan de verwachtingen van het publiek voldoen[87].

De auteurs van deze werken verschilden. Het kon de huisleraar van de vorst zijn die het werk schreef maar ook een geleerde, een hofgeestelijke, een historicus, een jurist of een theoloog[88]. Het genre was niet voorbehouden aan één categorie van mensen. Wel kunnen we stellen dat geestelijken, historici en leden van de hofadel meestal de auteurs van vorstenspiegels waren.

Een scherpe afbakening van het genre van de vorstenspiegel is onmogelijk. Er zijn verschillende opinies over wat de precieze inhoudelijke kenmerken van een vorstenspiegel zijn. Maar ook vormelijk is er geen eenduidigheid[89]. Een vorstenspiegel kan zich als een geschiedwerk, een (anekdotische) biografie, een lofdicht, een toneelstuk of zelfs als een schilderij of een wandtapijt[90] presenteren. Hij is niet gebonden aan één bepaalde vorm. Alleen inhoudelijk zijn er enkele basisvereisten. De vorst moet een spiegel van deugden voorgehouden worden, een ideaalbeeld waarnaar hij moet streven, zowel op ethisch, politiek, juridisch en religieus vlak. Hij moet een vormende functie hebben, een pedagogisch doel nastreven en een handleiding zijn voor vorsten in de uitoefening van hun ambt en in hun persoonlijke gedragingen.

De vorstenspiegel is een eeuwenoud genre en gaat terug tot de Griekse oudheid. Buiten Europa werden er ook vorstenspiegels geproduceerd (zoals in Egypte, China, Indië en het Arabisch cultuurgebied)[91], maar wij zullen ons tot Europa beperken. Isocrates wordt als de vader van het genre beschouwd; hij schreef de eerste ons bekende vorstenspiegel. Zijn maximes bleven voor de vorstenethiek van de ganse Grieks-Romeinse Oudheid maatgevend[92]. In de Romeinse tijd werkte de Griekse traditie van de ideale heerser en staatsman door. Vooral de De Clementia van Seneca, die raadgevingen aan Nero bevat, is erg bekend gebleven[93].

In de Middeleeuwen waren deze antieke teksten onbekend. De eerste christelijke vorstenspiegels dateren van de Karolingische periode en zijn afkomstig uit de kring rond Karel de Grote. Destijds viel er een enorme toename aan vorstenspiegels te bemerken. Dit valt te verklaren door de toenemende invloed van de bisschoppen en door het enthousiasme van deze tijd voor zedelijke belering[94]. Het ontstaan van een christelijk imperium betekende een nieuwe constellatie die nauw verbonden was met de Kerk. Deze nieuwe omstandigheden zorgden ervoor dat men zich moest bezinnen over de aard en de functie van het keizerlijk gezag. De verhouding tot de Kerk was daar één van de belangrijkste thema’s in[95].

De vorstenspiegel werd in de Hoge Middeleeuwen opnieuw gecreëerd. Er is geen direct verband met de vorstenspiegels uit de Karolingische Tijd[96]. Vorstenspiegels bouwden toen niet voort op elkaar en verwezen ook niet naar elkaar, in tegenstelling tot andere literaire genres. De antieke vorstenspiegels waren net zo min van invloed op de Karolingische als de Karolingische op de vorstenspiegels uit de twaalfde eeuw. Pas vanaf de twaalfde eeuw werkten vorstenspiegels op elkaar in, hoewel in de Renaissance de humanisten met de traditie braken en zich gingen spiegelen aan voorbeelden uit de Oudheid[97].

De twaalfde eeuw, toen er voor het eerst sprake was van de term ‘vorstenspiegel’ (Speculum regum)[98],  was de eerste grote bloeiperiode van het vorstenspiegelgenre[99]. De Investituurstrijd en de hofontwikkeling in deze eeuw bliezen het genre nieuw leven in. De hoofdthema’s bleven, maar de vorstenleer werd gedeeltelijk in het ruimere kader van het staatsdenken geplaatst[100].

De twee belangrijkste auteurs uit de Hoge Middeleeuwen zijn ongetwijfeld Johannes van Salisbury en Aegidius Romanus. De theorievorming van Johannes van Salisbury is van groot belang geweest voor de evolutie van de vorstenspiegel, hoewel men zijn Policratus (1159) geen vorstenspiegel kan noemen maar eerder een staatsleer. Toch kan men niet om dit werk heen omdat het via Helinandus van Froidmont en Vincent van Beauvais doorgewerkt heeft in de vorstenspiegels uit de Late Middeleeuwen en de periodes daarna[101].

De meest invloedrijke middeleeuwse vorstenspiegel is waarschijnlijk De Regimine Principum (ca. 1287) van Aegidius Romanus, die ook de meer praktische kant van het koningschap belichtte en in financiën, economie en krijgstechniek onderwees. Deze raadgevingen doken toen voor het eerst op in een vorstenspiegel[102]. Ook Speculum majus (1258) van Vincent van Beauvais heeft een voorbeeldfunctie vervuld voor andere vorstenspiegels[103].

Het ideale was iets wat in de Middeleeuwen erg tot de verbeelding sprak. Furthermore in accordance with the mediaeval attitude, the writers of these centuries considered the real in terms of the ideal, and were interested in nothing less than the patterns of the perfect prince”, zo stelt Lester Kruger Born. De vorst stond destijds in het centrum van het politieke denken[104] en de grote interesse voor de creatie van een ideaalbeeld van deze figuur mondde uit in de productie van vele vorstenspiegels.

De middeleeuwse vorstenspiegels waren erg staatstheoretisch (de invloedrijke Policratus van Johannes van Salisbury had hier in grote mate toe bijgedragen)[105]. Men legde de nadruk op politieke en juridische aangelegenheden en men had een erg theoretische kijk op het koningschap. De opkomst van het humanisme[106] verdrong die staatstheoretische opvatting naar de achtergrond en maakte dat men eerder over de menselijke mogelijkheden binnen het ambt ging reflecteren[107]. De ethiek ging een hoofdrol vervullen binnen de vorstenspiegels en men ging zich harder op pedagogische beginselen concentreren[108]. Rainer A. Müller verwoordt het als volgt: “Die politische Philosophie einer genuin mittelalterlichen Sinndeutung des Staates und des Herrscheramtes auf hohem theoretisch-spekulativen Niveau weicht einer Moral- und Erziehungslehre mit pädagogisch-didaktischen Absichten[109]. Daarnaast greep men naar de moraal-politieke geschriften van de Oudheid terug en brak men met de middeleeuwse traditie[110]. De humanistische periode werd gekenmerkt door een verandering in onderwerp en stijl op een manier die gedurende de zeventiende en de achttiende eeuw behouden bleef[111].

Doordat de pedagogiek in het humanisme erg belangrijk werd, kende het genre van de vorstenspiegels een steile opmars[112]. De humanisten hechtten destijds erg veel belang aan de opvoeding en de scholing. Zeker voor de vorst die het land moest besturen en een voorbeeldfunctie voor zijn onderdanen vervulde, was het van wezenlijk belang dat hij een goede opleiding genoot. Men koesterde immers het idee dat een harmonische samenleving voor een groot deel door de persoonlijke zedelijkheid van de vorst gewaarborgd werd[113]. Het humanisme ging hierbij uit van een geloof in de rede, in de opvoedbaarheid en vormbaarheid van de mens en, daaraan gekoppeld, in de geschiedenis als een vormende en pedagogische kracht. Vele humanisten voelden zich daarom geroepen om een vormingsideaal voor de vorst te creëren. In hun geschriften maakten ze daarbij veelvuldig gebruik van historische exempla[114], die een geliefkoosd instrument waren om de vorst tot een ethisch handelen te bewegen.

Wat dat ideaal inhield, wou al eens verschillen. Iedere humanist had wel zijn eigen ideeën over welke deugden het meest vitaal waren om een voorbeeldige vorst te worden. Toch keert een kransje van deugden steeds terug in die humanistische vorstenspiegels: wijsheid, rechtvaardigheid, bedachtzaamheid, vrijgevigheid, vroomheid, genade, matiging en barmhartigheid zijn erg belangrijke deugden voor de moraliteit van de vorst. Om de deugden te beschrijven die een goede vorst zou moeten bezitten, doen deze traktaten nog steeds een beroep op de traditionele deugdenleer die al eeuwenlang in de vorstenethiek doorwerkte[115]. Daarnaast moest een goede koning geletterd zijn en over een gedegen feitenkennis beschikken[116]. De letteren waren het middel om tot een vorstelijke perfectie te komen. Zonder de letteren kon er geen deugd zijn[117]. Wou men een ware ‘princeps optimus’ worden, dan moest men naast deze belezenheid alle gekende deugden in zich dragen. De ideale prins was de som van alle deugden en daarom een utopie[118].

Met het terugtreden van de staatstheorie en het wegvallen van de heerserstheologie en met het belangrijker worden van de deugdenleer werd de heersersethiek een algemene moraal die voor iedereen bruikbaar was[119]. Men diende bijgevolg een breder opvoedkundig doel dan enkel de vorst.

De Institutio Principis Christiani van Erasmus, die aan de jonge Karel V was opgedragen, kan als één van de meest toonaangevende humanistische vorstenspiegels aanzien worden. Het was een subtiele synthese van antiek en christelijk gedachtegoed en werd door tijdgenoten als de bekroning van het genre gezien[120].

In de zeventiende eeuw groeien twee ideaalbeelden in de vorstelijke opvoedingsliteratuur steeds verder uit elkaar. Het humanistische ideaal van de geleerde vorst die zijn wijsheid uit boeken haalt, boet in de zeventiende eeuw aan belang in. De praktisch ervaren en schrandere vorst die zijn kennis niet langer uit de literatuur haalt maar uit de ‘school van het leven’, wordt het nieuwe ideaal[121].

De vorstenspiegelliteratuur bereikt in de zeventiende eeuw haar hoogtepunt[122]. De heropleving die het genre in die eeuw beleeft[123], is een logisch gevolg van de opkomst van het vorstelijk absolutisme. Bijgevolg is het erg vreemd dat, wanneer men het in de wetenschappelijke literatuur over ‘de vorstenspiegel’ heeft, men steeds naar de Middeleeuwen verwijst, de humanistische traditie ook nog wel vermeldt, maar over de zeventiende eeuw haast met geen woord rept. Het lijkt wel alsof men het beeld wil geven dat het genre in de zeventiende eeuw langzaam doodbloedde, terwijl het juist op dat moment barstte van de vitaliteit[124]. Andere auteurs zijn zich terdege bewust van de ‘hausse’ aan vorstenspiegels in de zeventiende eeuw, maar gaan er in hun overzicht van het vorstenspiegelgenre niet dieper op in. De studies die wij hebben teruggevonden, handelen alle over de Middeleeuwen of de Vroegmoderne Tijd. Het is een historiografische paradox dat de periode waarin een genre zijn climax bereikt, het minst bestudeerd is geweest. Een mogelijke verklaring is dat men zich te hard op de formele definitie van de vorstenspiegel als staatstheoretisch geschrift heeft gericht. In de Nieuwe Tijd verwordt dit staatstheoretische geschrift tot een meer biografisch geschrift dat evenzeer een vorstenspiegel is. Een vorstenspiegel diende in de Middeleeuwen effectief tot de opvoeding van de vorst maar was tegelijk een vorm van literatuur. Het genre werd in de Nieuwe Tijd nog meer een vorm van literatuur voor een ruimer publiek maar tegelijk bleef het een vorstenspiegel. Het werd enkel wat gepopulariseerd. Niet alleen zetten vortenspiegels het publiek tot een grotere moraliteit aan, het publiek kon door middel van deze vorstenspiegels ook leren hoe een vorst zich idealiter gedraagt. De belerende functie en het ideaalbeeld van de vorst bleven in de populairdere zeventiende- en achttiende-eeuwse vorstenspiegels dus zonder meer behouden. Er kan bijgevolg geen discussie over bestaan dat dit op en top  vorstenspiegels zijn. Vroegere auteurs hebben in hun archaïsche opvatting van wat een vorstenspiegel precies is de zeventiende- en achttiende-eeuwse vorstenspiegels vaak niet als zodanig erkend. Daarmee miskennen zij de evolutie van het genre. De meer populaire variant van het genre heeft echter evenveel bestaansrecht als de meer middeleeuwse, staatstheoretische variant.

Er zijn, naast de evolutie naar het ideaal van de ‘ervaren’ vorst in plaats van de ‘belezen’ vorst, nog enkele wijzingen te bespeuren ten opzicht van de voorgaande periodes. Zo wordt de deugdenleer verder uitgebreid, geven de regeringsraadgevingen meer rekenschap van de werkelijkheid en treedt in de politieke theorie de gedachte van de ‘staatsraison’ op de voorgrond[125]. Zoals gezegd wordt het vanaf de zeventiende eeuw een meer open literair genre en zelfs ontspanningsliteratuur[126]. Voorheen was het een erg serieus genre maar in de loop van de zeventiende eeuw wordt het komischer en vrolijker, een evolutie die zich in de achttiende en negentiende eeuw ten volle ontwikkelt. Dit neemt echter niet weg dat ook de meer ‘ernstige’ vorstenspiegels bestaansrecht blijven hebben. Het werk van Porreño en De Griecks De heerelijcke ende vrolycke daeden, die zo dadelijk worden besproken, zijn beide een mooi voorbeeld van dergelijke vrolijke ‘ontspanningsliteratuur’. Het geeft ook aan dat het lezerspubliek van de vorstenspiegels in de zeventiende eeuw vergroot. Een laatste opvallende evolutie is dat men in de Nieuwe Tijd ook kritiek op de vorst durft te uiten (de werken van Leti – vooral dat over Filips II - zijn hier een mooi voorbeeld van) en dat het vorstenspiegelgenre zich na verloop van tijd zelfs zal vermengen met de achttiende-eeuwse pornografische literatuur waarin de vorst niet langer de hoofdrol vervult maar één van de vele karakters wordt in de pikante hofintriges en liefdesaffaires.

Vanaf het midden van de negentiende eeuw werden er aanzienlijk minder vorstenspiegels geschreven. De macht en bewegingsvrijheid van de vorst namen met de opkomst van de constitutionele staatsvorm drastisch af[127]. De invloed van zijn deugdzaamheid op de Staat werd steeds meer geneutraliseerd. Het was daarom niet langer nodig om de vorst in het kader van het algemeen welzijn politieke en ethische adviezen te geven. Bovendien paste een literair genre dat steeds goedgeordende, ideale staatsverhoudingen nastreefde niet in een tijdperk van sociale omwentelingen, van vernieuwend klassedenken, van democratische aanvallen op ‘vorstelijke tirannie’ en van nieuwe grondwetten. Er was ook nog een diepere oorzaak voor de tanende populariteit van de vorstenspiegel. De westerse cultuur kwam in de negentiende eeuw in een crisis terecht met de opkomst van filosofieën  zoals het nihilisme, het materialisme en het determinisme. Men brak met de traditionele humanistische en idealistische waardepatronen. Het geloof in het humanistische vormingsideaal en in de opvoedbaarheid van de mens ging grotendeels verloren. Deze evolutie mondde uit in de twintigste eeuw, een eeuw waarin vele monarchieën werden afgeschaft. Dit betekende het definitieve einde voor het vorstenspiegelgenre[128].

De verruiming van het lezerspubliek van de vorstenspiegels in de Nieuwe Tijd is een erg belangrijk kenmerk dat deze vorstenspiegels van hun middeleeuwse voorgangers onderscheidt. Een vorstenspiegel sprak in de Nieuwe Tijd de moraliteit van een soms erg brede groep mensen aan. Dat was natuurlijk afhankelijk van de vorm waarin de vorstenspiegel werd gepresenteerd. Men paste de presentatie van deze werkjes vaak aan opdat ze een groter lezerspubliek zouden bereiken. Ze werden dan in de volkstaal onder een aantrekkelijke titel gepubliceerd en in het werk vond men meestal prenten terug van koningen, prinsen, hertogen en pausen of van beroemde gebeurtenissen uit het leven van de vorst. Deze afbeeldingen stimuleerden de verbeelding van de lezer en maakten de lectuur een stuk aangenamer. Ook de manier waarop het ideaalbeeld van de vorst werd geschetst, speelde een grote rol. Een anekdotische bundel met komische avonturen bereikte immers een ruimer publiek dan een zakelijke, minder tot de verbeelding sprekende levensbeschijving van Karel V of Filips II.  De onderhoudende verhaaltjes uit De Grieck of Porreño moeten zelfs de vele ongeletterden bereikt hebben omdat ze hoogstwaarschijnlijk een sterke mondelinge traditie kenden.

De auteurs van de vorstenspiegels schreven meestal een biografie met een moraliserende ondertoon. Behalve de lezer tot deugdelijkheid aan te zetten, moet het ook in hun bedoeling gelegen hebben om mensen te informeren en te vermaken. Men wou aantonen hoe de ideale vorst leefde en men wou dat de vorst van wie men het leven beschreef, in de ideeënwereld van de mensen verder leefde als de ideale, nobele monarch. Tegelijk moest de toenmalige heerser zich aan zijn voorganger spiegelen. Maar ook anderen konden tot op zekere hoogte tot een deugdzamer leven worden aangezet door de lectuur van de vorstenspiegel. Dat het publiek voor een vorstenspiegel ruimer was dan de intieme kring van de vorst en zijn hofhouding, tonen de vele vertalingen en uitgaven van de door ons geconsulteerde werken aan. Het beeld van de ideale heerser trok het lezerspubliek blijkbaar erg aan. Ondanks de aanzienlijke verruiming van het aantal lezers moeten we er toch rekening mee houden dat het lezerspubliek destijds beperkt was. De geletterden kwamen immers meestal uit de gegoede klassen en bijgevolg moeten het vooral edellieden, geestelijken en hovelingen geweest zijn die deze vorstenspiegels lazen.

In de Middeleeuwen moet het aantal lezers van de vorstenspiegels zeer beperkt zijn gebleven. De opkomst van de boekdrukkunst vergrootte het aantal potentiële lezers doordat deze werken vanaf toen op grote schaal verspreid konden worden. Geïnteresseerden konden makkelijker een exemplaar onder ogen krijgen. Deze ‘spiegels’ wekten ook de belangstelling van adellijke nieuwsgierigen op. Met hun eigen maatschappelijke status in het achterhoofd wilden zij zich graag spiegelen aan het onbereikbare leven en het levensideaal van de vorst[129].

Vorstenspiegels kregen dus in de loop van de geschiedenis in andere vormen en met een gewijzigde inhoud een vervolg voor andere sociale groepen. De traditionele vorstenspiegel kreeg een zodanige betekenis voor de elite dat hij in meer ‘volkse’ communicatievormen werd geïntegreerd. Op die manier werden publieksgroepen van verschillende leeftijd en maatschappelijke status aangesproken[130] en nam het vorstenspiegelgenre in de zeventiende eeuw een hoge vlucht. In de negentiende eeuw, toen in de nadagen van de Franse Revolutie het koningschap bijna overal in Europa een ferme knauw kreeg en zwaar aan belang inboette, kwam het vorstenspiegelgenre met een harde klap terug neer. In de twintigste eeuw zou die klap dodelijk blijken te zijn.

 

Nu we gezegd hebben wat vorstenspiegels zijn, hoe ze doorheen de tijd geëvolueerd zijn en wie hun lezers waren, zullen we onze bronnen één voor één kort bespreken. Bij de eerste willen we wat langer blijven stilstaan. Het is een bron waar al veel over gezegd en geschreven is en die van enorm groot belang is geweest voor de beeldvorming rond Karel V sinds de zeventiende eeuw.

De heerelycke ende vrolycke daeden van keyser Carel V werden voor het eerst in 1674 uitgegeven. Joan De Grieck verzamelde een resem komische anekdotes over Karel V in deze bundel. Hij haalde ze uit andere werken (onder andere uit de populaire, moraliserende verhalen van de jezuïet Adriaen Poirters)[131] of uit de overgeleverde mondelinge traditie. Deze verhalen bestonden immers al lang voor hij er enkele van bundelde en publiceerde[132]. Aan de hand van deze anekdotes schetste hij Karels leven[133]. Joan De Grieck (1628-1699)[134] was de zoon van Lambertus De Grieck en Anna Van No. Hij genoot vermoedelijk een zeer christelijke opvoeding[135] en werd een drukker, boekverkoper, dichter en toneelschrijver in Brussel[136]. Hij gaf net als zijn broer Judocus verscheidene collecties van moralisaties en anekdoten uit[137].

Het werk zou erg populair worden en een belangrijke plaats innemen in de politieke propaganda[138]. Deze populariteit wordt bewezen door de vele heruitgaven die het werk tot diep in de negentiende eeuw gekend heeft. Buiten het origineel en naast enkele ongedateerde edities zouden er tijdens de periode 1600-1750 ten minste in 1675, 1684, 1689, 1711 en 1714 Nederlandstalige edities en in 1683, 1690, 1704 en 1730 Franstalige edities gepubliceerd worden. Wij hebben het origineel uit 1674 geraadpleegd[139].

Het boekje streefde ernaar het mythische beeld van de goedlachse, vrome Karel V eeuwig te laten voortleven. Het is daarin met verve geslaagd, want tot op heden is dit olijke beeld van Karel blijven voortbestaan[140]. Karel werd in die verhalen op een volks voetstuk geplaatst en als de toegankelijke vorst geportretteerd die voeling had met het volk[141]. In deze komische verhalen kwam hij in contact met de meest eenvoudige mensen zoals boeren of schoenlappers. Hij toonde zich in die ontmoetingen de deugdelijke, rechtschapen heerser, die oog had voor de dagelijkse problemen van de gewone man[142]. Men maakte van hem een vaderfiguur en men overdreef zijn eenvoud, vrolijkheid en goedmoedigheid[143]. Dit treffen tussen Karel en een volksfiguur verliep volgens een vast stramien: de volksfiguur herkende de keizer helemaal niet en er ontstond een grappige dialoog die bol stond van de vele smakelijke bewoordingen die de volkstaal rijk is. Karel werd door deze simpele ziel als een gelijke behandeld en hij beloonde hem uiteindelijk voor zijn openhartige, vrijpostige replieken en zijn komische naïviteit[144].

Deze kluchtige anekdoten vormen echter slechts een deel van De heerelycke ende vrolycke daeden. Op 172 korte verhalen kan men er maar een twintigtal onderscheiden. De overige verhalen zijn vertellingen van zuiver historische aard of gevleugelde uitspraken die aan Karel worden toegeschreven[145]. Men moet er zich bijgevolg voor hoeden te geloven dat dit werkje integraal uit komische vertelsels over keizer Karel zou bestaan. Het waren echter wel deze verhaaltjes die het grootste effect hadden op de volkse beeldvorming rond de keizer Karel-figuur. Zijn ‘vrolijke daden’ verdrongen bij een groot deel van de bevolking de historische werkelijkheid rond zijn persoon[146]. Hun invloed op de geschiedschrijving en de perceptie van Karel door de eeuwen heen mag dan ook geenszins geminimaliseerd worden. Men moet trachten te vermijden dat men ze tot een folkloristische rariteit degradeert vermits ze een onmiskenbare waarde voor het historisch onderzoek over keizer Karel bezitten. Een geschiedenisbeeld zit namelijk vaak verstrengeld in een web van legendes die een vooraanstaande rol hebben gespeeld in de beeldvorming omtrent een bepaald historisch personage. Wanneer men het beeld van iemand in een bepaalde periode onderzoekt, moet men noodzakelijkerwijs ook de legenden die destijds over die persoon de ronde deden in ogenschouw nemen[147].

Als vorstenspiegel bevat het werk ook duidelijk een politieke geladenheid. “Het boek is er namelijk op gericht de bestaande maatschappelijke hiërarchie en in het bijzonder de onaantastbare positie van de vorst te bestendigen”. De koning blijft waardig en de boer blijft dom. Op die manier wordt Karel zelf nooit belachelijk gemaakt[148]. Het benadrukken van de dwaasheid en ruwheid van de boer was een handig middel om een ideaalbeeld van de vorst te creëren. De onbeschaafdheid van de boer contrasteerde namelijk erg met de wijsheid van de vorst en vormde een krachtige politieke metafoor[149]. In de zestiende en zeventiende eeuw deden er nog vele andere komische verhalen over Karel de ronde die niet in De heerelycke ende vrolycke daeden zijn terechtgekomen. Deze verhalen droegen wel eenzelfde politieke boodschap uit en bestendigden het ideaalbeeld van keizer Karel[150].

De zeventiende-eeuwse kluchten over Karel V zijn getekend door een levendig realisme. Ze deden een appel aan het historisch bewustzijn van de mensen en refereerden aan een ‘gouden periode’ uit de geschiedenis die fel afstak tegen de eigen tijd. Sinds 1667 werden de Spaanse Nederlanden bedolven onder de Franse invasies. Zowel politiek, militair als in het alledaagse leven werd de bevolking van de Zuidelijke Nederlanden geconfronteerd met de grillen van een Franse despoot. Verhalen over een ideale vorst die de lagere klassen van de bevolking verdedigde en rechtvaardig en vriendelijk bejegende, verlichtten de binnenlandse spanningen. Het waren dus zeer welkome verhalen[151].

De anekdoten waarin Karel een hoofdrol vervult, zijn een internationaal gemeengoed. In buitenlandse vertelrepertoires worden ze aan andere beroemde keizers toegekend[152]. Vaak werd één anekdote aan verschillende vorsten toegeschreven[153]. Een naamovereenkomst tussen twee vorsten stimuleerde dit translatieproces. Sommige van die verhalen kenden een zeer lange traditie en gingen soms zelfs terug tot de Egyptenaren[154].

 

De heerelycke ende vrolycke daeden… zou Michiel de Swaen inspireren tot het schrijven van een toneelstuk over Karel V. Hij nam één van Karels vrolijke daden over uit het zeventiende-eeuwse succesboek van De Grieck en maakte er een uitgebreidere variant van voor het toneel. Hij liet het voor het eerst opvoeren in Duinkerke op vastenavond 1688 door de Duinkerkse rederijkers onder de naam De Verheerlijckte Schoenlappers of de Gecroonde Leersse: tot een Vasten-Avont-Spel toneelwijs opgestelt[155]. Door zijn bewerking verwierf het verhaal een nog grotere bekendheid dan het al had.

Michiel de Swaen werd in 1654 in Duinkerke geboren. Hij liep school aan het plaatselijke jezuïetencollege. Daar maakte hij kennis met de bouw van het klassieke toneel. Deze jaren zouden voor zijn latere literaire carrière cruciaal blijken. De strenge, ascetische levensbeschouwing van de jezuïetenorde heeft namelijk een duidelijk moralistische stempel op De Swaens oeuvre gedrukt[156]. De Swaen had bijgevolg een voorkeur voor godsdienstige onderwerpen in zijn werken[157]. Vanaf 1672 studeerde hij voor arts. Na zijn studies werd hij tot apotheekhoudend stadsheelmeester van Duinkerke benoemd. Naast zijn medische activiteiten was hij lid van de Duinkerkse rederijkerskamer Sint-Michiel. In 1687 werd hij tot Prins van deze kamer verkozen. Hij is vooral op het gebied van het drama erg actief geweest. Toch verwierf De Swaen een bescheiden maar blijvende plaats in de Vlaamse literatuurgeschiedenis met een kluchtspel, het door ons bestudeerde De Verheerlijckte Schoenlappers of De Gecroonde Leersse[158]. Hij bleef Prins van de Duinkerkse rederijkerskamer tot aan zijn dood in 1707[159].

De Swaen schreef zijn werk voor het gewone volk. Zijn keuze voor het Nederlands in een tijd van toenemende verfransing wijst hierop[160]. Duinkerke maakte vanaf 1662 immers deel uit van Frankrijk. Frans was de taal van de elite. Nederlands werd vooral door ‘het gemeen’ gesproken en werd daardoor als inferieur beschouwd.

Karel wordt in de klucht als een joviale, hartelijke en gewone man voorgesteld. Toch blijft hij waardig aan zijn status en voelt hij zich in elke omgeving op zijn gemak. Hij is met andere woorden een figuur die de toeschouwers als hun vorst konden aanvaarden[161].

De Swaen weet deze sage op erg kundige wijze met een liefdesintrige te verweven. Hij gebruikt een volkse maar vaak moraliserende taal. Het is goed voelbaar dat De Swaen een strenge moralist was. Zijn werkstuk is erg belerend wat best zeldzaam is vermits de toenmalige kluchten vaak erg platvloers waren[162].

Behalve deze klucht heeft de Swaen nog een ander toneelstuk geschreven waarin Karel en Filips een hoofdrol vervullen en dat onze aandacht verdient. De zedighe Doot van Keyser Carel den Vijfden is een treurspel waarin Karel als de christelijke held wordt voorgesteld die zich aan het heil van zijn ziel wijdt en daarom afstand doet van wereldlijke roem, macht en bezit[163]. Filips hoort van de beslissing van zijn vader en is allesbehalve happig om het bestuur van Karel over te nemen. Hij voelt zich onzeker, onervaren en beseft dat hij in alvast twee staten niet erg geliefd is, namelijk Engeland en de Nederlanden. Wanneer men hem uiteindelijk weet te overtuigen van de juistheid van Karels beslissing en de vreugde die hij hierom moet hebben, wordt hij erg eerzuchtig[164]. De hoofdhandeling van dit werk is keizer Karel die de wereld overwint door vrijwillig afstand te doen van het materiële en van alle eer, roem en macht. Zo kan hij zich in een vredige eenzaamheid aan zijn zielenheil wijden en sterft hij geen fysieke maar een ‘zedighe’ dood[165].

De Swaen plaatst Karel als de voorbeeldige vorst in een erg positief licht terwijl hij over Filips een duistere schaduw laat glijden. Karel is nederig en goed, Filips hoogmoedig en hard; Karel erkent de waarde van de Nederlandse adel, Filips zal eigenzinnig en zelfstandig de plak willen zwaaien; Karel bewondert de vrijheid, Filips zal de vrijheid willen kortwieken[166]. Dit treurspel is didactisch-moraliserend getint en voert Karel als een modelvorst op. Omwille van zijn belerende inhoud, die een ‘ideale spiegel’ voorhoudt, mogen we dit toneelstuk gerust tot de vorstenspiegels over Karel V rekenen[167].

De zedighe Doot van Carel den Vijfden werd vlak na zijn dood, in 1707 door Pieter Labus uitgegeven. Het is de enige uitgave ervan vóór 1750. Pas in 1843 zou de volgende druk volgen[168]. De enige editie van De Verheerlijckte schoenlappers vóór 1750 dateert uit 1718. Ze werd door Cornelis Meyer in Gent uitgegeven en is gebaseerd op het originele handschrift van de Swaen. Het is een zeer slordige uitgave. Veel woorden en zinnen blijken door Meyer foutief te zijn weergegeven. Naast het handschrift waar Meyer zich op baseerde, bestaat er nog een door De Swaen verbeterde versie van het originele handschrift[169]. De tekst die wij voor ons onderzoek gebruikt hebben, is gebaseerd op het gewijzigde en aangevulde handschrift van De Swaen en werd in 1989 door Jozef Smeyers uitgegeven. 

 

De Epitome de la Vida y hechos del emperador Carlos V van Juan Antonio de Vera y Figueroa is een idealiserende biografie over Karel V met een anekdotische inslag en een mythologiserend effect. De Vera y Figueroa (1588-1658) was de graaf van Roca en heer van Turri Majore, Sierra Brava en San Laurentio. Hij was een ridder in de orde van Sint-Jacob en een Spaanse gezant in Venetië[170] en andere Italiaanse staten. Daarnaast was hij onder andere nog lid van de Raad van Financiën. Hij bekleedde vele administratieve functies en verbleef gedurende lange tijd aan vreemde hoven. Als man van de letteren (en historicus) maakte hij naam op dit gebied. Dat deed hij onder meer met zijn vorstenspiegel over Karel V[171]. Het werk werd tot aan het begin van de achttiende eeuw in het Spaans en het Frans herhaaldelijk uitgegeven[172] en blijkt destijds geliefd leesvoer geweest te zijn. Het is misschien belangrijk om te beklemtonen dat Joan De Grieck verantwoordelijk is voor twee heruitgaven en dat De heerelycke ende vrolycke daeden… dus niet de enige vorstenspiegel over keizer Karel is die hij heeft gepubliceerd. Hij werd voor De heerelycke ende vrolycke daeden misschien zelfs door De Vera’s werk geïnspireerd omdat dit al in 1663 en 1667 twee uitgaven in de Nederlanden beleefde (het werd dus vóór De heerelycke ende vrolycke daeden gepubliceerd, dat zijn eerste uitgave pas in 1674 kende).

 

De Spaanse edelman Alfonso de Ulloa moet erg blij geweest zijn toen hij zijn geschiedenis van het bewind van Karel V in 1560 voltooid had. Hij bevond zich namelijk met verscheidene andere auteurs in een ware wedren naar de publicatie van de eerste postume biografie van keizer Karel. De Ulloa haalde het, maar hoewel het werk erg succesvol werd, leed de kwaliteit onder zijn haast[173].

De Ulloa was waarschijnlijk uit Extremadura afkomstig[174]. Op jonge leeftijd reisde hij naar Italië af waar hij vermoedelijk in 1546 arriveerde[175]. Hij trad er in dienst bij don Juan de Mendoza, de Spaanse ambassadeur in Venetië[176]. Verder verrichtte hij er werk in de bibliotheken, was hij uitgever van Spaanse boeken en vertaler van Spaanse en Portugese werken in het Italiaans en van Italiaanse werken in het Spaans. In zijn vrije uurtjes was hij ook nog historicus, dit wil zeggen compilator van eigentijdse gebeurtenissen. Hij onderhield ondertussen goede relaties met de Venetiaanse vooraanstaanden zoals patriciërs, ambassadeurs, prinsen, en allerlei hoge functionarissen[177].

Vanaf 1568 werd hij gevangengezet. De misdaad waarvan men hem beschuldigde, zou men in de hedendaagse juridische terminologie ‘schriftvervalsing’ noemen. De Ulloa zou een vals mandaat of een valse opdracht opgesteld hebben. De Ulloa werd veroordeeld en kreeg levenslang[178]. In 1570 stierf hij aan koorts in de onderaardse kerkers van Venetië[179].

De Ulloa’s Vita dell’Invittissimo Imperator Carlo Quinto… kende tot 1606 maar liefst negen Venetiaanse uitgaven[180]. In 1570 heeft de Antwerpse drukker Jan Steelsius er een Vlaamse vertaling van uitgegeven, en geen Duitse zoals Antonio Palau y Dulcet in zijn uitgebreide bibliografie beweert[181]. In Amsterdam tenslotte zou in 1610 de laatste integrale uitgave van het werk verschijnen. Jacob Pieterszoon Paets verzorgde deze uitgave[182]. Het is deze editie die wij verplicht waren te raadplegen aangezien het de enige Nederlandstalige editie ervan is die in de periode 1600-1750 werd uitgegeven.

De Ulloa’s werk was een erg zakelijke biografie van keizer Karel en bereikte daarom geen al te breed publiek. Dat zou veranderen met François Fickaerts editie van de Waerachtige Historie van het leven ende daden vanden alder onverwinlijksten ende aldermogensten keyser van Roomen Carel den vijfden van dien name…. Dit werk was gebaseerd op De Ulloa’s biografie. Het was onderverdeeld in korte hoofdstukjes en behandelde de meest tot de verbeelding sprekende daden van Karel V. Het werk zou daarom een groter publiek aantrekken dan De Ulloa’s gedetailleerde en ellenlange betoog over Karels leven.

 

Frans Fickaert, een zeventiende-eeuwse Antwerpse drukker en schrijver[183], gaf ook een vorstenspiegel over Karel V uit. Het werk is echter weinig meer dan een samenvatting van De Ulloa’s vorstenspiegel. De compilator reproduceert het vaakst zelfs woord voor woord de belangrijkste passages uit het werk van De Ulloa[184]. We hebben deze editie van Fickaert toch geraadpleegd omdat ze een andere methode kent en een andere opzet heeft. Het werk is opgedeeld in verschillende korte stukjes die de belangrijkste gebeurtenissen uit Karels regeerperiode belichten. Het valt meteen op dat het als schoolboek diende[185]. In tegenstelling tot dat van De Ulloa gaat het niet diep op de materie in en is het toegankelijker geschreven. Het laat de ingewikkelde militair-technische passages weg en  legt de nadruk op Karel als het ideaal van de goede vaderlandse vorst. Het werk is patriottisch gekleurd en men wil de kinderen duidelijk kennis laten maken met een dappere, zegevierende monarch die de ene heldendaad na de andere verricht. De klemtoon ligt dan ook op Karels militaire verwezenlijkingen. Daarnaast ligt ook nadruk op Karels vroomheid en zijn verdediging van het katholieke geloof. Het boek dient dus de creatie van trotse, vaderlandslievende en vrome, katholieke jongeren. Tegelijk wordt de regering van Karel als een nastrevenswaardig ideaal voorgesteld en kon het destijds ook zeker dienen als ‘spiegel’ voor de toenmalige beleidsvoerders. Deze soort volksboeken werd gedurende meer dan twee eeuwen in de volksschool en vermoedelijk ook in het huisgezin gelezen[186]. Het boek beïnvloedde de verbeelding van Karel dus niet alleen via de school. Ook via de huiselijke kring wist het lezers en toehoorders te bereiken.

Over Fickaert zelf kunnen we maar weinig vertellen. De biografische gegevens zijn bijzonder schaars. Hij was een Antwerpse drukker en boekverkoper die “onder ons Lievrouwen thoren, in den gulden Engel, tegen over den bornput van Quintyn” woonde. In 1611 werd hij lid van de Sint-Lucasgilde. In 1626 overleed hij. Hij had een zoon die ook François heette en die zijn bedrijf verderzette[187].

 

Over Gregorio Leti zijn ze we veel beter ingelicht. Leti (1630-1701) was een Italiaanse calvinistische historicus en schrijver. Hij studeerde in de jezuïetenschool te Cosenza tot 1644. Toen werd hij door de bisschop van Aquapendente, zijn oom, naar Rome gestuurd om er een kerkelijke carrière uit te bouwen. Maar Gregorio was van nature nogal losbandig, ongedisciplineerd en op zijn vrijheid gesteld. Daarom keerde hij terug naar Milaan en wachtte er zijn meerderjarigheid af om zelf zijn geld te kunnen beheren. Met dat geld trok hij vervolgens op reis. Omdat men hem een kerkelijke loopbaan en de bijbehorende devotie wilde opleggen, kreeg hij er een afkeer van. Hij bekeerde zich in Zwitserland uiteindelijk tot het calvinisme[188]. In Génève begon hij satirische teksten te schrijven waarin hij de spot dreef met de rooms-katholieke Kerk. Zijn satirische geschriften en zijn biografie over Filips II, die hij in 1679 publiceerde[189], veroorzaakten een groot misnoegen. Op beschuldiging van de goede zeden te bederven, werd hij uit Génève verbannen. Hierop trok Leti naar Parijs[190].  Maar omwille van de slechte situatie voor de protestanten in Frankrijk (het Edict van Nantes zou er vijf jaar later door Lodewijk XIV gerevoceerd worden) reisde Leti in 1680 door naar Engeland. Daar mocht hij van Karel II een geschiedenis van Engeland schrijven. James, de hertog van York, aan wie Leti zijn biografie van Filips II had opgedragen, was wrevelig omdat Leti nu voor zijn broer Karel werkte. Door zijn aanmoedigingen verklaarden de Engelse katholieken dat Leti’s werk hen beledigde waardoor hij verplicht werd Engeland te verlaten. In 1683 reisde hij naar Amsterdam. Daar werd hij tot stadsgeschiedschrijver aangesteld. Hij overleed er in 1701 op 71-jarige leeftijd[191].

Leti schreef twee werken die voor ons van belang zijn: levensbeschrijvingen van Filips II en Karel V. Hij schetst van beiden een lovend beeld waarin hij al hun deugden belicht hoewel hij ook (vooral bij Filips II) hun meer duistere kanten sporadisch aan bod laat komen.

Leti’s vorstenspiegel over Karel V werd herhaaldelijk uitgegeven. Het Italiaanstalige origineel dateert uit 1700 en werd in Amsterdam uitgegeven[192]. De Franstalige edities zijn het talrijkst. Wij tellen er maar liefst acht in een tijdsspanne van dertig jaar[193]. Er zijn ook nog drie Nederlandstalige uitgaven. Eén dateert uit 1733 waarvan de plaats van uitgave ons onbekend is. De overige twee werden in Amsterdam (in 1735) en in Leiden (1738) uitgegeven. Tot slot is er nog één Duitse editie uit 1712 (Frankfurt)[194].

De vorstenspiegel over Filips II kende ook verschillende edities, zij het toch minder dan de vorstenspiegel over Karel V. Het origineel werd in 1679 in het Italiaans in Keulen uitgegeven. Er volgden nog twee Nederlandstalige edities: in 1699 in ’s Gravenhage  en in 1733 in Amsterdam. Een jaar later verscheen de eerste Franstalige editie in Amsterdam (1734). Een tweede Franstalige editie zou tot 1756 op zich laten wachten en werd in Amsterdam en Leipzig gepubliceerd. Tussendoor verscheen er in 1716 in Leipzig ook nog een Duitse editie van[195]. De Nederlandse vertalingen hiervan zijn aanzienlijk ingekort ten opzichte van het origineel. Zo handelen de eerste acht boeken uit het Italiaanse origineel meer over het leven van Karel V dan dat van Filips II. In de Nederlandstalige versies worden er meestal twee boeken uit het origineel in één boek samengevat.  Wij hebben de editie uit 1699 gelezen. Wieringa, de vertaler, heeft verscheidene zaken foutief vertaald. Zo zijn er dubbelzinnigheden en onjuistheden ontstaan. Maar de ‘verbeterde’ versie uit 1733 valt amper beter te noemen. Men heeft er slechts een paar onbenullige schoonheidsfoutjes in gecorrigeerd terwijl men de grote onjuistheden uit de versie van 1699 ongemoeid heeft gelaten. Over het algemeen zijn er haast enkel aanpassingen op het vlak van spelling en woordkeuze te bemerken, wat maar weinig meerwaarde verschaft aan de editie uit 1733[196].

Ondanks de slechte kwaliteit van de werken waren ze destijds toch erg in trek. Dat bewijzen de vele heruitgaven. Leti’s boeken waren veelgelezen omdat ze aan de toenmalige interesse voor anekdotes en vreemde gebeurtenissen beantwoordden[197]. Het wonderbaarlijke aspect is inherent aan Leti’s werken. Leti komt in de vorstenspiegels over Karel V en Filips II herhaaldelijk met miraculeuze gebeurtenissen op de proppen[198]. Deze wonderen moeten de mensen vroeger enorm geboeid hebben ook al waren ze meestal totaal uit de lucht gegrepen.

 

Baltasar Porreño (°1569) was een Spaanse geestelijke uit Cuenca[199]. Hij studeerde aan de universiteit van Alcala en kreeg er een humanistische vorming. In 1597 trad hij in dienst bij de bisschop van Cuenca en bouwde er een kerkelijke carrière uit. Hij werd tot zielverzorger van de parochie van Paredes benoemd. Van 1599 tot en met 1606 was hij eveneens priester van de parochie van San Esteban de Huete[200]. Tussen 1607 en 1639 was hij priester van Sacédon en Corcoles. In 1627 werd hij als synodaal examinator van het bisdom van Cuenca aangesteld[201].

Porreño was een erg vruchtbaar schrijver. In de oase van rust die Sacédon was, schreef hij tientallen werken[202] waaronder Dichos y hechos del Señor Rey Don Felipe Segundo, el Prudente, Potentissimo, y Glorioso Monarca de las Españas, y de las Indias. Dit is een anekdotische biografie over Filips II met allerlei moraliserende en komische vertelsels over zijn leven. Men veronderstelt dat Porreño zijn inspiratie vooral uit de verhalen van zijn oom Francisco de Mora putte. De Mora was een beroemd architect en maakte deel uit van het hof van Filips II[203].  Het werk heeft een opvoedkundig doel en toont Filips als de ideale vorst. Porreño doet dit door de hoofdstukken per deugd in te delen en daarbinnen verhalen over Filips II te publiceren die een illustratie vormen bij die deugd. Uit die verhalen moet vervolgens blijken dat Filips de beschreven deugd perfect beheerste. Op die manier krijgen de toekomstige vorsten een mooi, geordend beeld van de verschillende deugden die een ideale vorst in zich moet dragen. Het werk is een prachtig voorbeeld van een vorstenspiegel. De korte, leuke verhaaltjes spraken brede lagen van de bevolking aan en zouden een erg belangrijke rol vervullen in de postume perceptie van Filips II. Het zou volgens John C. Rule zelfs twee eeuwen lang het Spaanse basiswerk over Filips II blijven[204]. Dit is misschien ietwat overdreven maar het was alleszins uitermate populair en van grote invloed. Veel van Porreño’s verhalen kwamen bijgevolg al snel in alle historische standaardwerken terecht[205].

De vele uitgaven illustreren de populariteit van deze anekdotische biografie. De drukker Salvador Viader gaf de eerste twee edities uit: in 1621 en 1628 in Cuenca[206]. Volgens J. Peeters-Fontainas zou er nog een uitgave uit 1622 bestaan die in Antwerpen gedrukt was[207]. In 1639 zou Porreño’s boekje tweemaal gepubliceerd worden, eenmaal in Madrid door Lorenço Sánchez en eenmaal in Sevilla door Pedro Gómez de Pastrana. Daarna zou het tot 1663 duren alvorens Melchior Sánchez het werk in Madrid opnieuw publiceerde. In 1666 en 1702 werd het in Brussel door François Foppens uitgegeven. In Keulen zou er in 1671 nog een Franstalige editie bij ‘Pierre Marteau’ verschijnen. ‘Pierre Marteau’ was een fictief drukkersadres waar werken van ‘afkeurenswaardige aard’ zoals satires, pamfletten, anekdotische, polemische en erotische werken op de persen belandden. Het was een veel gebruikt pseudoniem doorheen de zeventiende en achttiende eeuw. Jan Elzevier, drukker te Leiden, maakte er in 1660 als eerste gebruik van[208]. Het zou trouwens de enige Franstalige uitgave van Porreño’s werk worden. Alle overige edities waren in het Spaans opgesteld. In 1748 kende zijn vorstenspiegel over Filips II nog een heruitgave in Madrid. De eerstvolgende editie zou pas in de tweede helft van de negentiende eeuw verschijnen[209].

Een pittig detail is misschien wel dat wij naar alle waarschijnlijkheid de eersten zijn die de Franstalige uitgave voor een modern wetenschappelijk onderzoek gebruikt hebben. We hebben bijzonder weinig literatuur over Porreño en zijn werken gevonden (en nergens werd zijn Franstalige editie besproken) en de twee studies die over zijn Dichos y Hechos del Señor Rey Don Felipe Segundo handelen, nemen beide een Spaanstalige uitgave als uitgangspunt. Ook voor de Ulloa, de Vera y Figueroa en Leti  zijn we alleszins één van de eersten die de gegevens uit hun vertaalde bronnen nuttig gebruikt hebben voor een wetenschappelijk onderzoek. Hedendaagse historici die over deze werken geschreven hebben, beperken er zich meestal toe te zeggen van welke povere kwaliteit ze zijn en hoe historisch inaccuraat ze zijn. Ze houden er wel rekening mee dat het destijds ‘bestsellers’ waren maar ze gebruiken ze nooit als bron voor wetenschappelijk onderzoek. Door de onwaarheden die ze bevatten, lijken deze werken plots overbodig. Wij willen aantonen dat deze soort bronnen hopeloos onderschat worden in de verdiensten die ze voor het historisch onderzoek kunnen hebben. Onder meer voor het onderzoek naar de beeldvorming rond bepaalde historische personages, zoals wij dat in deze studie zullen doen, zijn ze van absolute goudwaarde.

 

Tot slot van dit overzicht moeten we nog vermelden dat we ook een verhaal over Filips II uit Den wysen gheck, uitgegeven door Joan De Grieck, gehaald hebben en dat aan een Franstalige editie van De heerelycke ende vrolycke daeden (1730, ed. Louis de Wainne) nog een appendix met “quelques beaux mots de Philippe Second son Fils” toegevoegd was. Hierin staan over Filips soortgelijke verhaaltjes als over Karel. In feite is dit niet meer dan een erg korte compilatie van enkele anekdotes uit Porreño’s populaire biografie. Op die manier raakten een deel van Porreño’s vertelsels nog verder verspreid over de Nederlanden en Frankrijk.

 

We sluiten dit hoofdstuk af door de indeling van de volgende vier hoofdstukken kort te bespreken. Bij elk van deze hoofdstukken gaan we uit van een bepaald ideaal en kijken we hoe dat ideaal bij Karel en Filips werd ingevuld.

In zijn boek Popular Culture in Early Modern Europe behandelt Peter Burke drie ideaalbeelden die in het vroegmoderne Europa vaak op heersers werden toegepast. Een eerste vaak voorkomend beeld was dat van ‘de veroveraar’. De beschrijving van de vorst gaat dan gepaard met adjectieven als ‘triomferend’, ‘onoverwinnelijk’, ‘glorieus’…. Dikwijls werd de vorst dan geassocieerd met een Alexander de Grote-figuur, die op zijn paard een indrukwekkende legermacht aanvoert tegen bij voorkeur heidense volkeren zoals de Saracenen, de Turken of de Tartaren[210]. Dit ideaalbeeld van de veroveraar hebben wij opgesplitst in twee afzonderlijke idealen. In het eerste hoofdstuk behandelen we ‘een ridderideaal’ waarbij de vorst wordt voorgesteld als de dappere, kloeke held die ten oorlog trekt. De klemtoon ligt hier dus op het militaire aspect. Het tweede hoofdstuk gaat over ‘de verdediger van de katholieke religie’[211]. Hierin trekt de vorst onder meer ten strijde tegen heidenen en ketters. Het overlapt op dit punt wel een beetje het ridderideaal. De vorst als verdediger van het geloof is echter een breder ideaalbeeld. Karel en Filips treden hierin op als de voorvechters van het katholicisme die ketterse stromingen op allerlei manieren trachten de kop in te drukken en die heidense volkeren uit het christelijke Europa proberen te weren. Ze stellen hun politiek hierbij af op het bewaren van de eenheid en de rechtgelovigheid van het christendom. In feite treden ze in dit hoofdstuk als voorbeeldige vrome vorsten en als ‘wereldlijke onderkoningen van God’ op, die in Zijn naam het ware roomse geloof trachten te verdedigen én te verspreiden. We willen met andere woorden in het tweede hoofdstuk een afspiegeling geven van de religieuze politiek van Karel V en Filips II zoals deze in de vorstenspiegels wordt weergegeven.

Een tweede steeds weerkerend beeld is volgens Burke het beeld van de Salomon-figuur. Salomon leefde in de tiende eeuw voor Christus en was koning van Israël en Judea. Hij verwierf grote faam door zijn weergaloze wijsheid waarmee hij uiterst rechtvaardige oordelen velde[212]. Hij werd als een rechtvaardige rechter gezien die als een vader zijn volk regeerde. Burke stelt dat aan dit beeld adjectieven als ‘wijs’, ‘genadig’ en ‘rechtvaardig’ verbonden zijn[213]. Dit ideaalbeeld stemt overeen met ons derde hoofdstuk, dat de titel “Het Salomonsideaal” draagt. We bekijken daarin in hoeverre Karel en Filips als wijs, rechtvaardig en genadig in die vorstenspiegels werden voorgesteld. Men zou kunnen stellen dat dit hoofdstuk het gerechtigheidsaspect van hun regering behelst hoewel het toch ruimer moet worden opgevat.

Een derde ideaalbeeld volgens Burke is dat van ‘de verrijzenis’. Soms wordt van de heerser in verhalen gezegd dat hij niet dood is. Hij slaapt enkel en zal op een dag terugkeren om zijn vijanden te verslaan, om zijn volk van de verdrukking  te verlossen, om de rechtvaardigheid te herstellen en om een gouden tijd in te luiden. De associatie met Christus ligt natuurlijk voor de hand[214]. Toch hebben wij dit beeld van Karel V en Filips II nergens in onze bronnen teruggevonden. De gebroeders Grimm hebben echter wel een gelijkaardige mythe over keizer Karel gecreëerd[215], maar dit zijn negentiende-eeuwse vertelsels en vallen buiten het kader van onze studie. Daarom wijken we in ons vierde hoofdstuk af van de vorstelijke ideaalbeelden zoals ze volgens Burke destijds het vaakst voorkwamen. In dit laatste hoofdstuk behandelen we Karel als de vrolijke guit en Filips als de ernstige, stoïcijnse majesteit. Het is een erg interessant contrastbeeld dat in de bronnen wordt geschetst en dat zeker enige aandacht verdient.

We zullen ons beperken tot deze vier beelden. We hadden er nog enkele aan toe kunnen voegen maar dit zijn de meest in het oog springende. Karel en Filips bezaten in deze vorstenspiegels immers meer deugden dan er hier worden aangehaald. Als we echter elk van deze deugden zouden bespreken, zou dit werk welhaast uit twee volumes bestaan. Dat was gezien het aantal toegelaten pagina’s niet mogelijk. Toch zijn deze vier aangereikte thema’s voldoende om een globaal beeld te vormen van hoe Karel en Filips in deze vorstenspiegels werden bekeken. En zoals gezegd, het doel van deze studie blijft een basis te bieden voor verder onderzoek. Dat onderzoek zal dan ongetwijfeld in staat zijn om de contouren die wij in de volgende vier hoofdstukken zullen schetsen beter te verduidelijken en verder in te kleuren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Voor Karel V hebben we daardoor onder andere “Historia de la vida y hechos del Emperador Carlos V” van Prudencio de Sandoval niet kunnen raadplegen, net als de “Historia de Carlos V” van Juan Gines de Sepulveda. Voor Filips II hadden onder meer “Felipe Segundo, Rey de España” van Luis Cabrera de Cordoba, “Elogio a las esclarecidas virtudes del… Rey N.S., Don Felipe II…”  van Cristóbal Perez de Herrera en natuurlijk “Don Felipe el Prudente segundo de este hombre, Rey de las España” door Lorenzo Van der Hammen (een anekdotische biografie zoals het werk van Porreño) van belang kunnen zijn.

[2] Slechts twee volledige werken, namelijk het boek van Balthasar Porreño en dat van Gregorio Leti (dit werk  is wel zeer omvangrijk en telt ongeveer 1700 pagina’s). Filips is in onze streken immers nooit erg populair geweest, in tegenstelling tot in Spanje.

[3] BRANDI, Keizer Karel V., 537 en BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 443 en 449.

[4] HOOZEE, Mise-en-scène, 67.

[5] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 472.

[6] RASSOW, “Das bild Karls V.”, 6.

[7] HOOZEE, Mise-en-scène, 71.

[8] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 469.

[9] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 455-456.

[10] VERBERCKMOES, “The Emperor and the Peasant”, 70.

[11] BROECKAERT, Borgers in den estaminé, 134.

[12] HOOZEE, Mise-en-scène, 72.

[13] HOOZEE, Mise-en-scène, 67.

[14] HOOZEE, Mise-en-scène, 73.

[15] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 454. Het behoeft geen verklaring dat Karels eeuwige vijand Frankrijk en de protestanten ook toen geen goed woord voor hem over hadden.

[16] HOOZEE, Mise-en-scène, 69.

[17] DE REIFFENBERG,  «De Charles-Quint», 461.

[18] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 472.

[19] De Castilianen verweten Karel hoogmoed, hebzucht, een gebrek aan tact en een gerichtheid op buitenlandse prioriteiten. Bourgondische en Nederlandse hovelingen zou hij al te vaak voorrang verlenen bij de benoemingen voor de meest lucratieve Spaanse ambten. Dit druiste in tegen het Castiliaanse rechtsgevoel dat zulke ambten voorbehouden waren aan inheemsen. Hieruit zou de opstand van de comuneros voortspruiten. Nog andere verwijten waren dat Karels raadgevers hem ver verwijderd hielden “van de steunpilaren van de Castiliaanse regering” (SOLY, Carolus, 260), dat hij onbekend was met de Spaanse gewoonten en gebruiken. Ook werd het hem kwalijk genomen dat hij zijn leningen bij de Fuggers om zijn verkiezing tot keizer mee te financieren, had laten dekken door Spaanse inkomsten. HOOZEE, Mise-en-scène, 68 en SOLY, Carolus, 260-261.

[20] RASSOW, “Das Bild Karls V.”, 7. Dit streven van Filips naar een ‘mythische’ keizer Karel kreeg in het werk van Prudencio de Sandoval gestalte. Het vestigde de mythe van Karel V en droeg de boodschap uit dat Karel V een vorst was die met grote eerbied moest herdacht worden.

[21] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 452.

[22] GOSSART, Charles Quint et Philippe II, 3-5.

[23] HOOZEE, Mise-en-scène, 70.

[24] Ib.

[25] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 463.

[26] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 459-462.

[27] HOOZEE, Mise-en-scène, 70.

[28] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 463. Het werk van Voltaire waar het hier om draait is Essai sur les moeurs et l’esprit des nations, et sur les principaux faits de l’histoire, depuis Charlemagne jusqu’à Louis XIII uit 1751.

[29] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 465 en RASSOW, “Das Bild Karls V.”, 13.

[30] HOOZEE, Mise-en-scène, 72.

[31] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 466.

[32] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 466-467.

[33] HOOZEE, Mise-en-scène, 91.

[34] Prudens van Duyse bewerkte in 1836 enkele van deze legenden. Hij kreeg al snel navolging en deze literatuur heeft bijgevolg veel bijgedragen tot de popularisatie van Karel V, die in deze context niet langer Karel V, maar keizer Karel werd genoemd. Andere bewerkingen voor het toneel gebeurden onder meer door Hippoliet van Peene, Victor Lemaire, Domien Sleeckx, Emmanuel van Driessche en J.G. George. Voor wat de twintigste eeuw betreft kunnen we Hendrik van Rooy en Michel de Ghelderode vermelden. HOOZEE, Mise-en-scène, 82-83 en HEYMANS, “Keizer Karel in de literatuur”, 200-204.

[35] HEYMANS, “Keizer Karel in de literatuur”, 204.

[36] HOOZEE, Mise-en-scène, 82-83.

[37] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 464.

[38] VERBERCKMOES, “The Emperor and the Peasant”, 71.

[39] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 472.

[40] HEYMANS, “Keizer Karel in de literatuur”, 205.

[41] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 474.

[42] Ib.

[43] RASSOW, “Das Bild Karls V.”, 15.

[44] WOHLFEIL, “Kaiser Karl V.”, 223-224.

[45] WOHLFEIL, “Kaiser Karl V.”, 227-228.

[46] RASSOW, “Das Bild Karls V.”, 15.

[47] Ib.

[48] WOHLFEIL, “Kaiser Karl V.”, 239.

[49] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 475.

[50] PARKER, Filips II, 209.

[51] KAMEN, Philip of Spain, XIII.

[52] RULE, The Character of Philip II, XI.

[53] De Apologie is een reactie van Willem van Oranje op zijn vogelvrijverklaring door Filips in augustus 1580. Filips had een prijs van vijfentwintigduizend kronen op zijn hoofd geplaatst. In de vogelvrijverklaring werd Oranje beschuldigd van rebellie, trouweloosheid en verraad. Daarnaast bevatte het geschrift ook beledigende uitspraken over zijn privé-leven. Er werd onder meer de spot gedreven met zijn scheiding van Anna van Saksen en het feit dat hij haar hertrouwde terwijl ze krankzinnig was verklaard en onder strenge bewaking werd gehouden. Zulke aantijgingen kon Willem niet over zijn rug laten gaan en hij nam hierop zelf de ganzenveer ter hand om Filips een koekje van eigen deeg te geven. PARKER, Filips II, 209.

[54] RULE, The Character of Philip II, XI.

[55] RULE, The Character of Philip II, 100.

[56] RULE, The Character of Philip II, XI.

[57] PARKER, Filips II, 211. De oorzaak van het Italiaanse anti-Spaans gevoelen ontstond door de concurrentie die de Catalaanse kooplui hun Italiaanse collega’s aandeden, de Catalaanse piraterij in de Italiaanse wateren en de tussenkomsten van Aragonese soldaten op Sicilië, Sardinië en in Zuid-Italië, gebieden die weldra tot de Aragonese Kroon zouden gaan behoren. De personele unie tussen Aragon en Castilië door het huwelijk van Ferdinand en Isabella in 1469 maakte dat de Castilianen zich ook meer en meer met Italiaanse aangelegenheden zouden gaan bemoeien. Dit leidde ertoe dat het anti-Aragonese gevoelen tot een anti-Spaans gevoelen werd uitgebreid. De these dat de Zwarte Legende in Italië ontstaan is, wordt algemeen aanvaard. Toch heeft Werner Thomas er enkele jaren terug een gefundeerde kritiek op geleverd. Volgens hem heeft men een vertekend beeld van de overdreven anti-Spaanse uitingen in West-Europa op het einde van de vijftiende en in de eerste helft van de zestiende eeuw. Men kon in die tijd namelijk ook verschillende positieve geluiden over de Spanjaarden opvangen. Er waren zeker wel anti-Spaanse houdingen maar deze afkeer voor Spanjaarden bij sommige groeperingen bestond ook voor andere volkeren. In Italië deden er in de eerste helft van de zestiende eeuw anti-Duitse mythes de ronde en vice versa. Hollanders waren niet geliefd in Vlaanderen en Brabant en Vlamingen moesten op niet al te veel sympathie in Spanje rekenen. De vermeende Zwarte Legende maakte dus eigenlijk deel uit van het systeem van stereotypen dat eigen is aan de confrontatie tussen meerdere volkeren. Thomas is eerder geneigd om de Zwarte Legende pas in de jaren 1560 met de protestantse propaganda in de Nederlanden te laten aanvangen omdat het toen niet meer ging om een natuurlijk en uit concurrentiële contacten geboren anti-gevoelen maar om een bewust domineren van de publieke opinie door een relatief kleine maatschappelijke groep. Tot slot wijst hij er nog op dat het misleidend kan zijn om te spreken over dé Zwarte Legende omdat de Spanjaarden ook zwarte legenden over hun tegenstanders hebben gevormd. THOMAS, “1492-1992”, 397 en 401-405.

[58] RULE, The Character of Philip II, XI en PARKER, Filips II, 210-211.

[59] PARKER, Filips II, 211-212.

[60] PARKER, Filips II, 212.

[61] PARKER, Filips II, 212-213.

[62] PARKER, Filips II, 213-214.

[63] GOSSART, Charles Quint et Philippe II, 5.

[64] RULE, The Character of Philip II, XI.

[65] PARKER, Filips II, 214.

[66] PARKER, Filips II, 214-215.

[67] PARKER, Filips II, 215-216.

[68] KAMEN, Philip of Spain, XI.

[69] Ib.

[70] PARKER, Filips II, 11.

[71] Een mooi overzicht van deze zwart-witbeeldvorming rond Filips II doorheen vier eeuwen geschiedschrijving, vindt men terug bij John C. Rule en John TePaske, The Character of Philip II. The Problem of Moral Judgments in History (Problems in European Civilization), Lexington, 1963. De studie geeft weer hoe men doorheen de tijd op het omstreden karakter van Filips II heeft neergekeken en bevat tekstfragmenten van de meest uiteenlopende auteurs. Ze ziet in Filips zowel de wrede, tirannieke, kleingeestige en bespottelijke despoot als de wijze, rechtvaardige en ijverige verdediger van het geloof.

[72] RULE, The Character of Philip II, IX.

[73] KAMEN, Philip of Spain, XI.

[74] Ib.

[75] BAGGE, The Political Thought, 86.

[76] “Voorwoord”, 5-6.

[77] “Vorstenspiegel”, Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie, XXIV, 626.

[78] MÜLLER, “Die deutschen Fürstenspiegel”, 576-577.

[79] SINGER, Die Fürstenspiegel, 25.

[80] MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 11.

[81] MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 13.

[82] SINGER, “Fürstenspiegel”, Theologische Realenzyklopedie, XI, 708 en BAGGE, The Political Thought, 98.

[83] MULTER, Pädagogische Perspektiven, 137.

[84] BURKE, Popular Culture, 170.

[85] BURKE, Popular Culture, 169-170.

[86] HOOZEE, Mise-en-scène, 67.

[87] BURKE, Popular Culture, 169-170.

[88] MULTER, Pädagogische Perspektiven, 137.

[89] “Voorwoord”, 5 en MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 11.

[90] De Brusselse wandtapijtreeks Los Honores (1520-1525) is hier een fraai voorbeeld van. Het was een vorstenspiegel voor de jonge keizer Karel. CHECA CREMADES, “De beeldvorming rond Karel V”, 487.

[91] SINGER, “Fürstenspiegel”, Theologische Realenzyklopedie, XI, 707.

[92] HINRICHS, Fûrstenlehre, 33 en MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 14.

[93] MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 15 en HINRICHS, Fürstenlehre, 33.

[94] HADOT, “Fürstenspiegel”, Reallexicon für Antike und Christentum, VIII, 621.

[95] MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 16.

[96] BAGGE, The Political Thought, 19.

[97] MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 12.

[98] HADOT, “Fürstenspiegel”, Reallexicon für Antike und Christentum, VIII, 556.

[99] Hierover bestaat er in de literatuur wel enige discussie. Bruno Singer situeert de eerste bloeiperiode van het vorstenspiegelgenre pas in de Renaissance. Gezien de erg grote productie aan vorstenspiegels in de Hoge Middeleeuwen (en meer bepaald in de twaalfde eeuw) zijn wij geneigd hem hierin ongelijk te geven. Het is zeker waar dat het vorstenspiegelgenre in de zestiende en vooral zeventiende eeuw een nieuwe opgang maakte, maar al enkele eeuwen voordien was iets soortgelijks gebeurd. MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 12 en 16.

[100] SINGER, “Fürstenspiegel”, Theologische Realenzyklopedie, XI, 708.

[101] MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 17.

[102] MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 18.

[103] SCHUURS-JANSEN, Le triumphe des vertuz, XLIX.

[104] BORN, “The perfect prince”, 470.

[105] SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 26.

[106] Ten tijde van het humanisme ontstond het protestantisme. Vanaf de jaren 1530 zou het vorstenspiegelgenre onder de invloed van de Reformatie komen. Deze reformatorische vorstenspiegels weken af van de traditie binnen het genre. Het zou ons te ver leiden om de gereformeerde strekking binnen het genre ook te behandelen. Het past overigens niet binnen het thema van onze studie. Karel en Filips werden natuurlijk nooit in protestantse vorstenspiegels opgevoerd als de ideale monarchen. Het is wel belangrijk te weten dat er in de zestiende eeuw naast die humanistische en katholieke strekking ook een protestantse strekking binnen het genre ontstond en dat die strekkingen op vele punten van elkaar verschilden. Tegen het midden van de zeventiende eeuw hadden de humanistische invloeden zich over de ganse lijn in de protestantse vorstenspiegels doorgezet. Beide genres zouden elkaar rond 1660 kruisen en overlappen. Voor meer informatie over deze reformatorische vorstenspiegels verwijzen we naar Bruno Singer, Die Fürstenspiegel in Deutschland im Zeitalter der Humanismus und der Reformation, München, 1981, vooral de pagina’s 38-44. Hij geeft hierin een mooi algemeen overzicht van de kenmerken en de ontwikkeling van de protestantse vorstenspiegels.

[107] SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 30.

[108] SINGER, “Fürstenspiegel”, Theologische Realenzyklopedie, XI, 708 en ANTON, “Fürstenspiegel”, Lexicon des Mittelalters, IV, 1047.

[109] MULLER, “Die deutschen Fürstenspiegel”, 574.

[110] SINGER, “Fürstenspiegel”, Theologische Realenzyklopedie, XI, 709.

[111] MULLER, “Die deutschen Fürstenspiegel”, 574.

[112] SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 20.

[113] SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 25. De filosofie die hier achter stak was erg eenvoudig: een deugdzame vorst zal de armen in zijn deugd meetrekken en tot een verbetering van de maatschappij leiden. Een moreel slechte vorst zal zijn onderdanen ook in de ondeugd doen vervallen en op die manier de maatschappij ten gronde richten. Men was er tevens van overtuigd dat een degelijke vorming de wil tot het goede bij de vorst zou bevorderen. SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 36 en 38.

[114] MULLER, “Die deutschen Fürstenspiegel”, 591.

[115] HINRICHS, Fürstenlehre, 58.

[116] SINGER, “Fürstenspiegel”, 709.

[117] SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 37.

[118] SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 32.

[119] SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 28.

[120] SINGER, “Fürstenspiegel”, Theologische Realenzyklopedie, XI, 709.

[121] SKALWEIT, “Das Herrscherbild”, 71.

[122] SINGER, “Fürstenspiegel”, Theologische Realenzyklopedie, XI, 710.

[123] HINRICHS, Fürstenlehre, 34.

[124] Voor wat Duitsland betreft, heeft Bruno Singer het aantal vorstenspiegels per eeuw eens nageteld. Hij kwam tot de volgende cijfers: De veertiende eeuw: 4.        De achttiende eeuw: 55.

                                                     De vijftiende eeuw: 17.        De negentiende eeuw: 14          

      De zestiende eeuw: 39.     De twintigste eeuw: 4.

      De zeventiende eeuw: 69.

SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 45 en MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 18.     

[125] SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 45-46.

[126] SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 45.

[127] MULDER-BAKKER, “Het vorstenspiegelgenre”, 18.

[128] SINGER, Die Fürstenspiegel in Deutschland, 47.

[129] HEMELS, “Van vorstenspiegel tot toverspiegel”, 76.

[130] HEMELS, “Van vorstenspiegel tot toverspiegel”, 76 en 79.

[131] VERBERCKMOES, “The Emperor and the Peasant”, 72.

[132] VERBERCKMOES, Schertsen, schimpen en schateren, 140.

[133] Nergens is met zekerheid aangetoond dat het werk door Joan De Grieck geschreven is. Ook Joans broer, Judocus, was een letterkundige en kan dus best de auteur zijn. VAN LOVEN, “Joan de Grieck”, 543.

[134] VERBERCKMOES, Schertsen, schimpen en schateren, 212.

[135] VAN LOVEN, “Joan De Grieck”, 538-539.

[136] SCHMIDT, Zeventiende-eeuwse kluchtboeken, 124.

[137] VERBERCKMOES, “The Emperor and the Peasant”, 72.

[138] VERBERCKMOES, Schertsen, schimpen en schateren, 138. Het waren zeker geen autonome teksten die  in een isolement stonden ten opzichte van de politieke visies van de zeventiende-eeuwse burger. Het is belangrijk te benadrukken dat deze teksten zonder meer politiek relevant waren. VERBERCKMOES, “The Emperor and the Peasant”, 68-69.

[139] Deze datum staat in het boek nergens expliciet vermeld, maar uit de approbatie hebben we afgeleid dat 1674 de vermoedelijke datum van uitgave is.

[140] VERBERCKMOES, Schertsen, schimpen en schateren, 138.

[141] BURKE, “Karel V (her)bekeken”, 468.

[142] VERBERCKMOES, “The Emperor and the Peasant”, 73.

[143] VAN HAGELAND, De vrolijke daden van Keizer Karel: Deel I, 59.

[144] VERBERCKMOES, Schertsen, schimpen en schateren, 139.

[145] STALPAERT, “Keizer Karel in het Vlaamse Volksboek”, 69.

[146] VAN HAGELAND, De vrolijke daden van Keizer Karel: Deel I, 59.

[147] RASSOW, “Das Bild Karls V”, 4.

[148] VERBERCKMOES, Schertsen, schimpen en schateren, 140.

[149] VERBERCKMOES, “The Emperor and the Peasant”, 74-75.

[150] VERBERCKMOES, Schertsen, schimpen en schateren, 141.

[151] VERBERCKMOES, “The Emperor and the Peasant”, 73-74.

[152] LOX, Van stropdragers en de pot van Olen, 11.

[153] MOSER-RATH, Lustige Gesellschaft, 138.

[154] STALPAERT, “Keizer Karel in het Vlaamse volksboek”, 72.

[155] DE SWAEN en CELEN, De Verheerelyckte Schoenlappers, VII.

[156] DE SWAEN en CARTENS, De Verheerlijckte Schoenlappers, 5.

[157] DE SWAEN en CELEN, De Verheerelyckte Schoenlappers, VI.

[158] DE SWAEN en CARTENS, De Verheerlijckte Schoenlappers, 5-6.

[159] SABBE, Het leven en de werken van Michiel de Swaen, 5.

[160] DE SWAEN en SMEYERS, Michiel de Swaen (3A), IV-V.

[161] HEYMANS, “Keizer Karel in de literatuur”, 203.

[162] DE SWAEN en CELEN, De Verheerelyckte Schoenlappers, X-XI.

[163] DE SWAEN en SMEYERS, Michiel de Swaen (3A), XIV.

[164] NUYTS, De treurspelen van Michiel de Swaen, 89 en 93.

[165] NUYTS, De treurspelen van Michiel de Swaen, 101-103.

[166] NUYTS, De treurspelen van Michiel de Swaen, 81.

[167] NUYTS, De treurspelen van Michiel de Swaen, 113.

[168] SABBE, Het leven en de werken van Michiel de Swaen, 34.

[169] SABBE, Het leven en de werken van Michiel de Swaen, 35-38.

[170] JÖCHER, “de Vera y Figueroa”, 1518.

[171] AUDIFFRET, “Don Juan Antonio de Vera y Figueroa y Zuniga”, 129.

[172] Er werden in de loop van de zeventiende eeuw zeven Spaanstalige edities op de markt gebracht. Vier daarvan werden in Madrid uitgegeven: in 1624 door Alonso Martin, in 1627 door Luis Sanchez, in 1649 door Juan Sanchez en in 1654 door Diego Díaz de la Carrera. Verder was er in 1625 nog een editie in Valencia door Juan Bautista Marçal, in 1645 één te Milaan door Phelipe Ghisolfe en in 1656 één te Brussel door François Foppens. We hebben ook zeven Franstalige uitgaven genoteerd. In 1633 te Parijs met een vertaling van Du Perron de Hayer en in 1662 eveneens in Parijs door François Muget. Daarna volgden vier Brusselse edities. Twee daarvan werden door François Foppens uitgegeven (in 1663 en 1667) en twee door J. De Grieck (in 1699 en 1699-1700). Tenslotte werd het werkje in 1704 ook nog eens in Amsterdam gepubliceerd door J. Malherbe. Wij hebben de eerste Franstalige editie die in België werd gepubliceerd, geraadpleegd. Dit is dus de Brusselse uitgave uit 1663. PALAU Y DULCET, Manuel del librero Hispanoamericano, deel XXVI, 134-135 en PENNEY, Printed Books, 592.

[173] MOREL-FATIO, Historiographie de Charles-Quint, 131-132.

[174] MOREL-FATIO, Historiographie de Charles-Quint, 124.

[175] ARRÓNIZ, “Alfonso de Ulloa”, 439.

[176] RUMEU DE ARMAS, Alfonso de Ulloa, 39.

[177] MOREL-FATIO, Historiographie de Charles-Quint, 123 en 126-127.

[178] RUMEU DE ARMAS, Alfonso de Ulloa, 61-64.

[179] ARRÓNIZ, “Alfonso de Ulloa”, 454.

[180] De eerste vijf werden door Vincenzo Valgrisi uitgegeven (in 1560, 1562, 1566, 1573 en 1574). In 1575 publiceerde Botthega d’Aldo het werk nogmaals, in 1581 Francesco Rampazetto, in 1589 een zekere Farri en in 1606 tenslotte gaf Alessandro Vecchi het nog eens uit. PALAU Y DULCET, Manuel del librero Hispanoamericano, deel XXIV, 271-272.

[181] PALAU Y DULCET, Manual del librero Hispanoamericano, deel XXIV, 272.

[182] Ib.

[183] FREDERIKS, “Fickaert (Frans)”, 250.

[184] VAN HEURCK, Les livres populaires flamands, 73.

[185] STALPAERT, “Keizer Karel en het Vlaamse volksboek”, 65-66 en VAN HAGELAND, De vrolijke daden van Keizer Karel: deel II, 14.

[186] STALPAERT, “Keizer Karel en het Vlaamse volksboek”, 65.

[187] OLTHOFF, De boekdrukkers, 31-32.

[188] “Leti, Gregorio”, Nouvelle Biographie Générale, XIII, 1012 en WEISS, “Leti, Gregorio”, Biographie universelle ancienne et moderne, XXIV, 362.

[189] De Geneefse predikanten waren niet te spreken over de (overwegend) lovende beschrijving van Filips door Leti. Na klachten over zijn ‘goddeloze geschriften’ besluit de verenigde Grote en Kleine Raad van Génève uiteindelijk om Leti voorgoed te verbannen. Daarnaast werden nog eens drie van Leti’s publicaties (Itinerario della Corte Romana (1674), Vaticano Languente (1677) en Livello Politico (1678)) tot de boekverbranding veroordeeld omdat ze de staat, de religie en de morele waarden schade berokkenden. KRIVATSY, Bibliography, 5 en THIJSSEN-SCHOUTTE, Nicolaas Jarichides Wieringa, 342-343.

[190] “Leti, Gregorio”, Grote Winkler Prins, XIV, 369.

[191] KRIVATSY, Bibliography, 6.

[192] KRIVATSY, Bibliography,76.

[193] Vier in Amsterdam (1702, 1707-1708, 1730 en 1731) en vier in Brussel (1710, 1715, 1717 en 1726). Wij hebben de editie uit 1710 voor onze studie gebruikt. KRIVATSY, Bibliography, 78-79 en WEISS, “Leti, Gregorio”, Biography universelle ancienne et moderne, XXIV, 363.

[194] KRIVATSY, Bibliography, 77-79.

[195] KRIVATSY, Bibliography, 74-76 en THIJSSEN-SCHOUTTE, Nicholaas Jarichides Wieringa, 354.

[196] THIJSSEN-SCHOUTTE, Nicholaas Jarichides Wieringa, 356-359.

[197] BRATLI, Philippe II, roi d’Espagne, 26-27.

[198] Hoewel het miraculeuze en wonderbaarlijke bijzonder opvallend is in Leti’s werken mogen we gerust stellen dat dit een eigenschap is van de vorstenspiegelliteratuur over Karel V en Filips II. Ook in de andere vorstenspiegels refereert men al wel eens aan een merkwaardig voorval dat dan met de vorst in verband wordt gebracht.

[199] JÖCHER, “Porreno, Baltasar”, Allgemeines Gelehrten Lexicon, III, 1704.

[200] PORREÑO, Dichos y Hechos, ed. Paloma Cuenca, IX-XI.

[201] PORREÑO, Historia, titelbladzijde en PORREÑO, Dichos y Hechos, ed. Paloma Cuenca, XIV.

[202] PORREÑO, Dichos y Hechos, ed. Paloma Cuenca, XVII.

[203] BRATLI, Philippe II, roi d’Espagne, 50.

[204] RULE, The Character of Philip II, 99.

[205] PARKER, Filips II, 213.

[206] PALAU Y DULCET, Manual del librero Hispanoamericano, XIV, 7.

[207] PEETERS-FONTAINAS, Bibliographie, 112.

[208] JANMART DE BROUILLART, Histoire de Pierre du Marteau, 5, 52 en 145.

[209] PALAU Y DULCET, Manual del librero Hispanoamericano, XIV, 7.

[210] BURKE, Popular Culture, 150-151.

[211] Peter Burke gebruikt in zijn artikel “Karel V (her)bekeken” op pagina 417-419 deze indeling ook wanneer hij de vier beelden bespreekt die volgens hem door de media op de keizer Karel-figuur doorgaans werden toegepast. Naast ridder en kruisvaarder of verdediger van het geloof zou Karel ook vaak als ‘de opperheer’ zijn voorgesteld. Men zag hem dan als de koning der koningen en op indirecte wijze als heerser over heel Europa. Een vierde beeld zou Karel als het hoofd van het Habsburgse vorstenhuis zijn. Men verwees hierbij naar de roemrijke voorouders van Karel en men verheerlijkte hem door hem een rijke en verre afstamming te geven (soms zelfs tot in Troje). De beelden van Karel als opperheer of hoofd van het vorstenhuis hebben we niet nadrukkelijk in de vorstenspiegels gevonden en daarom behandelen we ze niet. Het is best mogelijk dat Karel in andere literaire of in artistieke genres zo werd uitgebeeld maar dat moet ander onderzoek uitwijzen.

[212] “Salomon”, Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie, XXI, 54 en “Salomo”, Grote Winkler Prins, XX, 363. Volgens het Oude Testament (1 Kon. 3:4-15) ervoer Salomon in een droomgezicht de vraag naar een wens die God zou vervullen. Salomon vroeg en ontving een wijs hart waarmee hij in staat was het goede van het kwade te onderscheiden en zo rechtvaardig over zijn volkeren te kunnen oordelen. “Wijsheid”, Grote Winkler Prins, XXV, 143.

[213] BURKE, Popular Culture, 151.

[214] BURKE, Popular Culture, 152.

[215] DE REIFFENBERG, “De Charles-Quint”, 461-462.