“Richesse Oblige” Rang op Ambrym en Malakula (Vanuatu). Het nimangki-genootschap: bron van creativiteit, sociale vrede en statusverandering. (Jean P. L. De Keersmaeker) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
4. Functie en gebruik van de rangsculptuur
Volgens Speiser (1923a: 392-93) moet men de boomvarenbeelden indelen in vier groepen. De eerste groep wordt gevormd door de nenna beelden die geesten of schimmen voorstellen en schijfvormige ogen hebben. Een tweede groep zijn de gradensculpturen die volplastisch zijn met duidelijke weergave van de genitaliën. Zij stellen een voorvader voor die de betreffende graad heeft bereikt. De derde groep zijn de vrouwelijke beelden die als functie hebben de mannen te vermaken. De vierde groep zijn de beeldenparen die hij als obsceen beschouwd. In andere herdruk (Speiser 1923b: 388-89) wordt deze indeling niet overgenomen en wordt de omschrijving van de gradensculptuuur anders:
“The grade statues have only a head and rarely legs” (“De gradenbeelden hebben alleen een hoofd en zelden benen”)
Dit is in tegenspraak met onze bevindingen. Het is mogelijk dat Speiser enkel beelden van de lagere graden heeft kunnen zien. Voor Guiart (1963a:110-12) worden de eenvoudige beelden zoals torso’s gebruikt voor de laagste graden. Beelden ten voeten uit worden gebruikt bij de hogere graden. Beeldenparen met man en vrouw vormen het finale stadium van de gradensculptuur. Voor Patterson (1981:227) worden de hoogste graden gekenmerkt door boomvarenpalen waarop antropomorfe figuren zijn gesculpteerd.
4.1.1. Boomvarensculptuur in noord Ambrym
Patterson (1981: 223-7) geeft weinig informatie over de morfologie van de boomvarensculptuur die worden gebruikt bij de verschillende graden van het mage-genootschap. Guiart (1956b:220) stelde vast hoe hoger de graad hoe complexer de gebruikte antropomorfe sculptuur wordt. Voor de laagste graden wordt geen sculptuur gemaakt. Nadien gebruikt men boomvarensculpturen. Eerst stellen ze slechts een hoofd voor. Naarmate men stijgt in de gradenhiërarchie evolueert het beeld van de torso naar een complete antropomorfe figuur met duidelijk aangegeven genitaliën. Bij de hoogste graden lokbaro en mal worden de complete boomvarenfiguren gecombineerd met complexe houten en stenen structuren.
Bij Guiart (1951:44-56 en 1963a 108-110) vinden wij meer informatie. De hiernavolgende bespreking steunt op de gegevens die Patterson gedurende haar veldwerk verzamelde aangevuld met informatie die Guiart noteerde. Guiart maakt echter slechts melding van veertien graden. Patterson daarentegen vermeldt zestien graden. Het is onduidelijk of de veertiende graad die Guiart (1951:28 en 1963a:108-10) malmër (mage) noemt overeenkomt met de zestiende graad of mal meurt bij Patterson (1981:227).
4de graad sagaran (Guiart: mage ne sagran): Men selecteert een geschikte boomvaren (bweran) die naar het afgeschermde platform wordt gebracht. Hier houwt men een antropomorfe figuur van ongeveer 3 meter (Patterson 1981: 223)) of 1 à 1,5 meter (Guiart 1951 44-5). Het beeld heeft de complete fysionomie met schijfvormige ogen, een lange neus en een naso-labiaal vlak dat tot aan de kin reikt. Het beeld wordt met groen, rood en wit pigment beschilderd. Het sagaran-beeld verzamelt door Guiart (afb. 122) heeft een dier onder de facies.
Afbeelding 122. Boomvarenbeeld voor de mage ne sagran graad. (Fanla, noord Ambrym)
Afmetingen:215 x 40 cm.
Materialen: boombaren, klei en sporen van pigmenten
Collectie Guiart: Musée National des Arts d’Afrique et d’Océanie, Paris
Inventarisnummer: 64.2.33
© Foto: Musée National des Arts d’Afrique et d’Océanie. Agence photographique
Uit: Patterson1996:256
6de graad: gulgul. Een torso van ongeveer 120 cm (Patterson 1981:224) of een hoofd van 50 cm (Guiart 1951:46) wordt opgericht (afb. 123). De sculptuur wordt beschilderd.
Afbeelding 123. Boomvarenbeeld voor de mage ne gulgul graad
(Nēha, noord Ambym)
Uit: Guiart 1951: Pl. II - 4
7de graad: wurwur (Guiart: mage ne urur): een groot beeld, met een andere morfologie dan deze van de sagaran, wordt op een platform geplaatst (Patterson 1981:224). Voor Guiart (1951: 27) wordt er een groot beeld met pastillevormige ogen gebeeldhouwd. De aangebrachte kleuren benadrukken de vormen. Het beeld heeft een dier, een vis of een reptiel op de buik (Guiart 1963a:108). Het beeld (afb. 124) verzameld door Guiart vertoont geen dier op de buik, maar een schematische voorstelling van de ledematen.
Afbeelding 124. Boomvarenbeeld voor de mage ne wurwur gemaakt door Naïm Balbal (Neuha Willit, noord Ambrym)
Afmetingen: 187 x 76 cm
Materialen: boomvaren, klei en pigmenten
Collectie Guiart (1963): Musée National des Arts d’Afrique et d’Océanie, Paris
Inventarisnummer : 64.4.1.
© Foto: Musée National des Arts d’Afrique et d’Océanie. Agence photographique
Uit : Bonnemaison 1996b :208
9de graad: neim ( Guiart mage ne hiwir). Grote sculptuur vergelijkbaar met sagaran en wurwur maar met andere morfologie (Patterson 1981:224). De grote mannelijke sculptuur, al dan niet ten voeten uit, heeft de twee armen gekruist over het abdomen (afb. 111). De fysionomie is vergelijkbaar met wuwur. Op de buik kan een dier, hagedis, vis of pikanini voorkomen.[293] De beschildering gebeurt in twee dagen. De eerste dag wordt het zwart, rood en groen aangebracht, de volgende dag het wit. (Guiart 1951:46-7).
11de graad: meleun (gatlam) (Guiart 1951:54: mage lonbul): Een mannelijke (melèn) en vrouwelijke figuur (wehen) worden opgesteld in een put waarover een dak is geplaatst. De stijl van deze beelden is totaal verschillende van de beelden die op een platform worden opgesteld. Het hoofd is dominant en het profiel is gebogen (afb 125). De wenkbrauwen worden benadrukt. De neus is scherp en breed. De neusvleugels zijn smal. De geslachtsdelen of de penisbeschermer worden getoond. De beelden worden in verschillende stappen beschilderd. Een dag voor het zwart, een dag voor het rood en een andere dag voor de witte kleur (Guiart 1951:49-50 en 1963a:110).
Afbeelding 125. boomvarenbeeld voor de mage lon bul graad, beschildert door Mage Korkor
(Weha, noord Ambrym)
Afmetingen : 243 x 41 cm.
Materialen : hout, klei en pigmenten.
Collectie: Musée National des Arts d’Afrique et d’Océanie, Paris.
Inventarisnummer : 64.5.1.
© Foto: Musée National des Arts d’Afrique et d’Océanie. Agence photographique.
Uit: Patterson1996:256.
13de graad: mal. Op de vier hoeken van een stenen platform worden gesculpteerde boomvarenpijlers geplaatst. In de belangrijkste pijlers (batütu), die de dwarsbalk dragen zijn menselijke figuren gebeeldhouwd. Op voorzijde van de nokbalk zijn de boomwortels nog aanwezig en ze stellen een arend voor (Guiart 1951:51). Voor Patterson is de grote gebeeldhouwde arend op de balk aangebracht (1981:226). Of deze nokbalk vergelijkbaar is met de nokbalken van Atchin en Vao (afb. 105 en fig. 14) wordt nergens vermeld.
14e graad mal gel’te. Zelfde monument als mal, maar opgericht aan het strand (Patterson 1981:226).
16e graad mal meurt. Het monument bestaat uit een cirkelvormige hoop stenen, ongeveer vier meter hoog met een dak. Daar rond liggen vier kleinere platformen met een dak. Naast elke van deze vier schrijnen staat een gesculpteerde boomvarenpaal (Patterson 1981:227).
Stenen rangsculpturen zijn zeer typisch voor de besproken regio. Het is niet mogelijk te bepalen of een eenvoudige monoliet al dan niet een bewerking heeft ondergaan alvorens te worden opgericht. Daarom zullen wij monolieten ook als een rangsculptuur beschouwen.
Speiser (1924: 72 en Tafel 41) heeft op Ambrym, Malakula en op de Kleine Eilanden veel steen altaren aangetroffen. Monolieten en dolmen maken in Noord Malakula en de Kleine Eilanden deel uit van het nimangki-complex. De oudere vorm van de nimangki noemt Layard (1942: 697) de “dolmen-maki” en de recentere versie de “monoliet-maki”.[294] Hij gaat ervan uit dat de monoliet-maki, gekarakteriseerd door het oprichten van monolieten, zich vanuit noordoost Malakula heeft uitgezaaid over de hele regio. De dolmen die men aantreft in het noorden van Vanuatu vertonen veel gelijkenissen met die welke men in west Europa aantreft.[295] De dolmen is opgebouwd uit een horizontale plaat die op enkele verticaal geplaatste stenen wordt gelegd (afb.106, 102a en 120b).
In zuidwest Malakula komt de monoliet voor in de hoge Mbalias-graden van het nimangki-genootschap. Naarmate men binnen de hogere graden opklimt krijgt men het recht de monoliet te laten bewerken. De eerste bewerking bestaat erin de monoliet bovenaan van een transversale inkeping te voorzien. Deze stelt de ureter voor aan het distaal deel van de fallus. Of de onbewerkte monolieten ook een fallus voorstellen is helemaal niet bewezen. Bij de hoogste graden is het toegestaan gezichten aan te brengen op de opgerichte steen. De hoogste graad geeft recht op een monoliet met drie tot vier gezichten. Rond de monoliet plaatst men een steencirkel met een kleinere, niet bewerkte steen die de fallus voorstelt (fig. 16a). Boven op de fallus plaats men een kei die men het “kind van de steen” noemt (Layard 1928: 185-6 en 1942:698). De monolieten structuren worden bij de hogere graden ook gebruikt om de te slachten varkens aan vast te leggen (Deacon 1934: 348).
Op Atchin, een van de Kleine Eilanden waar Layard (1942:699) veldwerk verrichtte wordt bij elk gradenfeest keer op keer een monoliet opgericht (fig. 11 en afb. 83). Vóór de monoliet wordt door elke familie een houten antropomorfe sculptuur geplaatst. Layard denkt dat men een composieten sculptuur monteert omdat de kennis over het bewerken van steen verloren is gegaan. De houten sculptuur zal na enige tijd wegrotten en alleen de monoliet blijft achter. Deze zal later de verblijfplaats worden van de naziel van hij die de steen oprichtte. Er stonden in 1942 honderden “naakte” monolieten in parallelle rijen van iedere keer honderd stenen.[296]
Op Vao wordt de dolmen gebruikt voor het slachten van de offervarkens. Naast offertafel is de dolmen ook een soort symbolische baarmoeder waar men contact heeft met de doden en waaruit men herboren verschijnt. Op Wala wordt bij de dodenritus een kleinere dolmen opgericht die als schedelhuis moet dienst doen (Layard 1942: 700-1).
Het toewijzen van de monolieten en offertafels aan een bepaalde graad is praktisch onmogelijk. De beschildering van de monolieten is verdwenen. Andere artefacten, beelden of aangeplante bomen en struiken die informatie kunnen verschaffen over de graad zijn ofwel verkocht aan Europese handelaars of weggerot.
4.2.1. Stenen rangsculptuur in noord Ambrym
Voor noord Ambrym beschikken wij dank zij Guiart en Patterson over gedetailleerde informatie.
3de graad: ver. Bij deze graad richt men een vlakke monoliet van 50 cm op (Patterson 1981:223). Deze wordt met zwart pigment is ingewreven (Guiart 1951:44). Volgens Patterson (1981:223) is er naast de zwart beschilderde versie ook een versie waar de steen met witte chevronmotieven beschilderd wordt.
5de graad: leun. Oprichten van een vlakke monoliet van 50 cm (Patterson 1981:223). De steen en de grond errond worden besprenkeld met het hars van de broodboom. Nadat de vernis is verhard worden er rode stippen aangebracht in zwarte cirkels (Guiart 1951:45) of een witte transversale lijn met ernaast stippen (Patterson 1981:223).
6de graad: gulgul. Guiart (1951:46) is van oordeel dat er naast het ritueel met een boomvaren (gulgul bweran) er ook een versie bestaat (gugulwet) waar men een monoliet opricht. De ceremonie met monoliet zou de meest voorkomende zijn. Een aarden heuvel wordt aangelegd met rood en wit zand. Daarop plaatst men de platte geverniste steen die beschilderd wordt met rode en zwarte stippen. Patterson maakt bij haar veldwerk geen melding meer van deze volgens Guiart meer voorkomende versie.
8ste graad: neim (simok). Een kleine steen wordt opgericht die voor helft rood en voor helft zwart is beschilderd (Patterson 1981:224 en Guiart 1951: 46 en 48).
10de graad: meleun. Zelfde uitvoering als de 8ste graad (Patterson 1981:225 en Guiart 1951: 48).
12de graad: lokbaro. Het monument bestaat uit een rechthoekig hoop stenen met een bolvormig bovenvlak en loodrechte wanden. Aan de buitenzijde wordt een grote vlakke monoliet opgericht die niet beschilderd wordt (Guiart 1951 50-1).
13de graad: mal. Het monument ligt in dezelfde lijn als dat van de lokbaro. Aan de hoeken ervan worden gesculpteerde boomvarenpijlers aangebracht die een zadeldak van togor bladeren dragen (Guiart 1951:51).
14e graad mal gel’te. Zelfde monument als voor de mal graad maar opgericht aan het strand (Patterson 1981:226).
15e graad tain mal. Oprichting van een rechthoekige stenen toren met een schuine kant en een dak. Daarnaast een reeks kleine platformen met een dak voor de vrouwen. Patterson (1981: 227) geeft weinig details over dit monument. Wij weten niet of hier gesculpteerde pijlers worden gebruikt. Guiart maakt geen melding van deze graad, maar het is merkwaardig dat een van zijn informanten de naam Tain Mal draagt (Guiart 1951:35).
16e graad mal meurt. Het monument bestaat uit een cirkelvormige hoop stenen, ongeveer vier meter hoog met een dak. Daar rond liggen vier kleinere platformen met dak. Naast elke van deze vier schrijnen staat een gesculpteerde varenboompaal (Patterson 1981:227).
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[293] Pikanini: Bislama voor kind
[294] Maki is een andere naam voor mangki of nimangki
[295] Layard (1942:701) benadrukt dat hij “altaar” of “stenen tafel” verwarrend of te rationeel vindt. Deze termen liggen te ver van de idee dat de plaatselijke bevolking heeft over deze stenen constructies. Altaar was een term die graag gebuikt werd door de missionarissen die in hun bekeringsdrang een parallel trokken in de hoop de eucharistie begrijpelijk te maken. Gezien de frappante overeenkomst met gelijksoortige Europese constructies is de term dolmen zeker gepast.
[296] Er is hier een duidelijke overeenkomst met de monolietvelden van Carnac (Frankrijk).