Emiel Van Haver en het cultureel leven in Sint-Niklaas tijdens de Tweede Wereldoorlog. (Ilse Marquenie)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

INLEIDING

 

De Tweede Wereldoorlog is een periode in de geschiedenis van de twintigste eeuw die mij altijd al heeft geïntrigeerd. De spanning tussen ‘vijand’ en ‘vriend’ maakte de menselijke relaties in die tijd complexer dan voorheen. Men werd voor een keuze tussen twee ideologieën geplaatst. Velen hebben geen keuze willen maken, anderen deden dit met des te meer overtuiging. Dat is de manier waarop ik mij de Duitse bezetting immers voorstelde: gedomineerd door de politiek. De vraag is of dit wel zo is geweest. Er is namelijk ook het gedeelte van de bevolking dat het dagelijkse levensritme aanhield. In dit alledaagse leven speelt het culturele verenigingsleven een belangrijke rol. Aan het begin van het radiotijdperk en zonder televisie vormde de vereniging dé plaats voor ontspanning.

 

Het idee om over het culturele leven een verhandeling te maken is niet over één nacht ijs gegaan. In de zomer van 1999 zond de Vlaamse Radio en Televisie (V.R.T.) de reeks Het Journaal van de Eeuw uit. Aan de vooravond van een nieuw millennium gaf men een overzicht van de merkwaardigste gebeurtenissen uit de voorbije eeuw. Naar mijn eigen verbazing kwam heel wat verloren gewaand beeldmateriaal uit de archieven van de openbare omroep naar boven. Een beeld dat me toen vooral bijgebleven is, is dat van een concert onder leiding van een dirigent in nazi-uniform. Het bleek om Paul Douliez te gaan. Getroffen door de beelden, maakte ik al plannen om dit concept verder uit te werken en in de vorm van een dissertatie te gieten. Ik ging op zoek naar archieven van grote orkesten. Pauline Micheels, die een proefschrift over Nederlandse symfonieorkesten onder het nazi-regime had gemaakt, werd mijn grote voorbeeld. [1] Ik probeerde informatie te achterhalen over de praktische werking van een orkest in crisistijd. Hoe werd in instrumenten voorzien? Op welke manier reageerden muzikanten toen Joodse collegae verboden werd nog te spelen? Behalve de anekdote van een muzikant die karikaturen van Hitler op zijn partituren had getekend en daardoor ontslagen werd, kwam het onderzoek niet van de grond. Mijn ontgoocheling was groot toen de realisatie van dit idee onmogelijk bleek. Er werd mij ook snel duidelijk gemaakt waarom dit initiatief nooit een kans op slagen zou krijgen. Vele muzikanten hadden zich immers tijdens de Tweede Wereldoorlog verbrand aan wat later ‘culturele collaboratie’ zou heten. Krasse 80-jarigen van nu hebben, begrijpelijkerwijze, niet de nood om deze zwarte bladzijde uit hun verleden uitgebreid behandeld te zien.

 

Om de malaise in het bronnenmateriaal te compenseren en om in de lijn van het reeds verrichtte onderzoek te blijven, werd besloten mij toe te leggen op egodocumenten. Het zou dan de bedoeling zijn om sporen van cultureel verenigingsleven te achterhalen. Daarbij werden voorstellingen door plaatselijke toneelkringen en dergelijke als essentieel beschouwd.

Een verhandeling met gegevens over Kortrijk, Antwerpen, Brussel en Sint-Niklaas miste echter een gemeenschappelijke noemer. Uit vrees dat het verzamelde bronnenmateriaal een te verbrokkeld karakter zou krijgen, diende ook dit idee in de koelkast gestopt te worden. Het was logischer de culturele belevenissen uit één bepaalde stad te onderzoeken. De keuze werd gesteld op Sint-Niklaas. En het is dit onderzoek dat ik U, de lezer, niet zonder trots kan voorstellen.

 

Met Sint-Niklaas als studieobject ging ik als het ware een beetje terug naar mijn ‘roots’. In het daar gevestigde Instituut Berkenboom heb ik immers mijn middelbare studies doorlopen. Desondanks verliep het parcours van dit onderzoek niet zonder hindernissen. Iedere historische benadering vernauwt onvermijdelijk de historische werkelijkheid. Maar, zoals Rudi Van Doorslaer aangeeft, het weergeven van de belevingswereld van de gewone man of vrouw, in het bijzonder tijdens een crisissituatie zoals een oorlog of bezetting, maakt een wezenlijk en belangrijk onderdeel uit van en aanzet tot globale geschiedschrijving. Dit onderzoek probeert een macro-analytische benadering van de dagelijkse leefwereld te maken. Meer bepaald zou het hierbij gaan om lokale geschiedschrijving waarin politieke thema’s, gezien vanuit lokaal perspectief, gekoppeld worden aan sociale en culturele evoluties. Van Doorslaer stelt dat het dagelijks leven, dat voor een belangrijk deel bestaat uit vele onbewust automatische handelingen en denkpatronen, de ruggengraat vormt van de culturele leefwereld. Deze aspecten van het dagelijks leven worden maar zicht- en voelbaar, wanneer zij door ingrepen van buitenaf aan dwingende veranderingen onderhevig zijn. De interventie van de Tweede Wereldoorlog in de culturele leefwereld, als stoorzender van de dagelijksheid, wordt hier dan het thema. [2] Mijn oorspronkelijke bedoeling was om een volledige analyse uit te voeren van de culturele verenigingen die Sint-Niklaas tijdens de bezetting heeft gekend. Ik sluit mij hierbij volledig aan bij Jan Art, die cultuur opvat als de wijze waarop mensen hun omgeving betekenis verlenen, definiëren, en de manier waarop die omgeving op hen inwerkt. [3] Het begrip ‘cultuur’ wordt in dit onderzoek in relatief beperkte vorm opgevat. Vormen van sport en kunstonderwijs worden niet in deze definitie opgenomen. Enkel de geschiedenis van muziekmaatschappijen, met name fanfaren, harmonieën, zangkoren, orkesten, jazzorkesten, en de toneelverenigingen, kunstkringen, het museum en de bioscopen komen aan bod. In deze studie staat ook het sociale aspect centraal. Het is immers de bedoeling de georganiseerde collectieve component van de verschillende uitingen van cultuur te bestuderen. Zo zal bijgevolg niet het gedrag van de individuele muzikant ontleed worden, maar wel de houding van fanfaren en harmonieën.

 

Helaas heeft een tekort aan bronnenmateriaal mij doen beseffen dat een dergelijk doel onbereikbaar was. Het archiefwezen maakt namelijk een onderscheid tussen essentieel te conserveren materiaal en andere bronnen die na een bepaalde termijn vernietigd worden. Helaas wordt binnen deze discipline geen prioriteit gegeven aan archiefmateriaal dat onder de ruime noemer ’cultuur’ valt. Dit impliceert een lacune op het vlak van de tijdsperiode én het thema van deze studie.

 

Centraal in de publicaties van de plaatselijke kringen stonden de militaire gebeurtenissen van de oorlog. De geschiedenis van de ‘kleine’ man wordt vaak nog als bijkomstig beschouwd, maar ook de banden tussen het politieke, het sociaal-materiële, het ideologische en het culturele lijken voor geïnteresseerden in de geschiedenis erg theoretisch. Dergelijke banden treft men inderdaad zelden of nooit direct in bronnen aan. Het is de historicus die zelf creatief met de gegevens uit de bronnen moet omspringen om dergelijke banden te ontdekken en op een analytisch niveau te systematiseren. Vanuit het beschikbare bronnenmateriaal moet een methode worden uitgewerkt om antwoorden op de gestelde vragen te verkrijgen. [4] De verschillende verenigingen hadden immers geen, een onvolledig of een ontoegankelijk archief. Willy Blockel, secretaris van de Koninklijke Harmonie De Kunstvrienden, verwerkt bijvoorbeeld het archiefmateriaal van de harmonie tot een boek. Op zich zou het voordelig zijn indien de gegevens die ik zoek reeds in – ongetwijfeld erkentelijke - verwerkte vorm tot mij zouden komen, maar de oorspronkelijke publicatiedatum van november 2000 werd wegens bijkomende problemen verplaatst naar ‘ergens in het voorjaar van 2001’, met name in maart, maar eventueel zelfs juni. Een tijdstip waarop ik het onderzoek afgerond werd. Tijdens de bezetting werden de plaatselijke kranten bovendien niet gedrukt. Het Vrije Waasland rolde pas in september 1944 van de persen. Anderzijds beschikte de Bibliotheca Wasiana over talrijke documentatiemappen met informatie over de verschillende culturele verenigingen in de stad. Ook de bibliotheek van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas beschikte over documentatiemappen die de informatie aandikte. Bovendien hadden voorgangers de taak op zich genomen om de geschiedenis van een bepaalde vereniging te schrijven. De periode van de Tweede Wereldoorlog wordt echter veeleer schaars vermeld. Een bezetting van vier jaar maakt immers maar een klein deel uit van een vereniging die een geschiedenis van 100 jaar achter zich heeft. De veeleer fragmentarische informatie werd gekoppeld aan gegevens uit verslagen van concerten, toneelopvoeringen en tentoonstellingen die zich in het stadsarchief van Sint-Niklaas bevonden.

 

Bij het verzamelen van documenten over het verenigingsleven van Sint-Niklaas stootte ik op de figuur van de toenmalige burgemeester, Emiel Van Haver. Zijn aandeel in het culturele leven van de stad bleek aanzienlijk. De gegevens over hem overtroffen de culturele noot in de studie. Als gevolg daarvan werd een nader concept uitgedacht dat ik U bij deze ook voorleg. Emiel Van Haver is onmiskenbaar de rode draad door deze verhandeling. Zijn levensloop en politieke carrière zijn illustratief voor die van de vele ‘oorlogsburgemeesters’ gedurende de periode 1940 - 1944. Vaak beschimpt om hun houding, droegen ze vaak het argument voor dat ze in moeilijke omstandigheden steeds in het belang van de bevolking hadden gehandeld. Het ligt niet in de bedoeling elke handeling van Emiel Van Haver na te gaan. De nadruk ligt op de culturele aspecten van zijn beleid. In die zin zal ook getracht worden te achterhalen welke soort politiek hij wenste te realiseren in zijn burgemeesterschap. Meer specifiek zal een queeste worden ondernomen naar de drijfveren van Van Haver. Wat maakte dat hij uiteindelijk het burgemeesterschap aanvaardde? Welke politiek voerde hij? Trachtte hij zich te spiegelen aan de vorige burgemeester, de idealen van zijn partij (V.N.V.) of slaagde hij erin een persoonlijke stempel op het beleid te drukken? Dergelijke vragen zullen aan de basis van het onderzoek liggen. Een ontleding van zijn briefwisseling als burgemeester zou meer licht moeten werpen op wat hijzelf als zijn belangrijkste taak beschouwde. Daarenboven zal er dieper worden ingegaan op het juridische aspect van burgemeesterbenoemingen tijdens de oorlog. Normaliter benoemt de Koning de burgemeesters in België. Aangezien deze echter krijgsgevangen was en daardoor niet in staat het land te regeren, schept dit problemen. Achteraf beschouwd kan Emiel Van Haver enkel door de titel ‘waarnemend burgemeester’ aangeduid worden. Omdat hij echter tijdens de bezetting als de wezenlijke burgemeester werd beschouwd, duid ik hem in deze studie ook zo aan.

 

Er doet zich dus een ambivalentie voor in het onderwerp van deze verhandeling. Enerzijds wordt de culturele beleving van de gewone man en vrouw, en de artistieke verwoording hiervan, onderzocht. Als bronnen gelden zowel mondelinge als geschreven getuigenissen. Anderzijds wordt de politieke figuur van de burgemeester centraal geplaatst waarbij de bevindingen gebaseerd worden op geschreven bronnenmateriaal. Ik onderneem in deze studie een bescheiden poging om mondelinge en administratieve sporen over cultuurverenigingen en het bureaucratisch relaas van een stadsbestuur aan elkaar te koppelen. De eigenlijke opzet van dit project is dus een link te leggen tussen politieke en culturele geschiedenis over de methodische breuklijnen van beide subdisciplines heen. Hoewel politiek en cultureel bronnenmateriaal misschien een aparte benadering eisen, is het de uitdaging van dit onderzoek, twee zaken die hetzelfde politiek kader delen, bij elkaar te brengen. Naar de idee van Lynn Hunt [5] meen ik dat het juist op het niveau van de dagelijkse gebeurtenissen mogelijk is de politieke en cultuurgeschiedenis samen te brengen, zonder daarbij afbreuk te doen aan de continuïteit in de geschiedenis.

Daarenboven is het juist interessant om na te gaan of deze algemene tendens mogelijkerwijze verstoord wordt door het politieke beleid gedurende deze vier oorlogsjaren of dat integendeel de oorlog een stimulans bood voor de organisatie van de cultuurverenigingen.

 

Er zijn enkele mondelinge getuigenissen in deze studie verwerkt. Bij hun vlucht in september 1944 hebben de nazi’s en lokale politieke verantwoordelijken, die zichzelf veilig wilden stellen voor een veroordeling, een selectie doorgevoerd in het archiefmateriaal van de verschillende instellingen waarin ze betrokken waren. Het bestaan van seriële bronnen kan simpelweg een illusie heten. Bijgevolg kunnen mondelinge bronnen helpen bij het invullen van de vele lacunes. Bovendien kan de getuigenis zelf inzicht geven in het net van relaties rond de burgemeester en hoe de verschillende respondenten zich ten aanzien van hem verhielden. Het kan een geluk heten dat reeds overleden vrienden en kennissen van Emiel Van Haver voor hun dood hun mondeling verhaal hebben nagelaten. Dit is een voordeel, aangezien de periode van de Tweede Wereldoorlog ontegensprekelijk een zeer ideologisch geladen periode is geweest waarover de betrokkenen niet of moeilijk praten. Dit geldt vooral wanneer men weet dat de toenmalige collegae-politici (bijna) allemaal een sanctie hebben moeten ondergaan wegens (politieke) collaboratie.

 

De manier waarop de respondenten naar deze gepekelde periode uit hun leven terugkijken, moet uiteraard kritisch tegemoet getreden worden. De overlevenden zijn reeds zonen van… en hadden tijdens de oorlogsjaren pas hun tienerjaren bereikt. Het blijkt ook dat de wereld van volwassenen en kinderen strikt gescheiden werd. Bijgevolg baseer ik mij eerder op schriftelijk bronnenmateriaal dan op interviews. Het feit dat Emiel Van Haver zelf, zijn familie en vele collegae de repressie mét kleerscheuren hebben doorworsteld, maakt het onderzoek moeilijker. Velen zijn na al die jaren nog steeds verbitterd en wegens ziekte of pijn wensen ze het verleden te laten rusten.

Op basis van deze overwegingen kan besloten worden dat mondelinge getuigenissen een enorme verrijking kunnen betekenen voor het onderzoek.

 

Deze niveaus van probleemstelling bepalen dat de informatie waar ik toegang toe zoek niet zo evident te vergaren is. Bovendien is de interpretatie van het bronnenmateriaal over de culturele verenigingen ook niet zo vanzelfsprekend. Wat kan men immers afleiden uit een uitnodiging tot het bijwonen van een toneelstuk? Weinig of niets zo lijkt het. Het feit dat het betreffende theatergezelschap een onderdeel vormt van het V.N.V. maakt meer duidelijk, maar hoeft dit dan te betekenen dat er sprake is van culturele collaboratie? Dergelijke conclusies zijn snel getrokken, doch niet raadzaam.

 

De redactie van deze verhandeling is opgevat in drie delen. In het eerste deel wordt de kwestie verhaald van het al of niet aanbrengen van een portret van Emiel Van Haver in de burgemeestergalerij in het stadhuis van Sint-Niklaas. De gemeenteraad onder leiding van burgmeester Freddy Willockx moest begin 1990 een besluit nemen inzake deze netelige kwestie. De ambtsperiode van Emiel Van Haver als burgemeester van Sint-Niklaas deed toen veel stof opwaaien. Het is dus interessant, met deze controverse in het achterhoofd, een beter beeld te schetsen van Van Haver, naast de twee uiteenlopende versies (pro en contra) die tijdens de gemeenteraadszittingen naar voren kwamen. Daartoe wordt een inleiding gegeven vanuit welk sociaal en politiek milieu Emiel Van Haver een carrière in de politiek van Sint-Niklaas is begonnen. Dit gebeurt in het tweede deel.

 

In grote mate zal het tweede deel echter besteed worden aan het relaas van de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vooreerst zal een overzicht gegeven worden van de politieke situatie in de stad. Een link met de nationale politiek zal daarbij niet ontbreken. Het accent ligt evenwel op de handelingen van Van Haver als burgemeester. Het is niet mijn opzet geweest elk feit te verhalen. Piet Van Bouchaute, archivaris van het stadsarchief van Sint-Niklaas, heeft dit reeds uitvoerig gedaan in de reeks Oorlog in de stad. De elementen die ik aanreik zijn enkel ter ondersteuning van het globale verhaal. Er zal worden stilgestaan bij de motivatie van Emiel Van Haver. Meer algemeen zal getracht worden na te gaan welke politieke lijn hij in zijn beleid volgde. Als nieuwbakken burgemeester stond hij onder invloed van verschillende politieke lijnen, waaronder deze van de bezetter en het V.N.V. In hoeverre kwam hij hen daarin tegemoet? Is het mogelijk om zijn voorkeur te achterhalen? Vervolgens worden de schijnwerpers gericht op de verschillende culturele verenigingen in de stad. Met de politieke situatie van de stad in gedachten, zal nagegaan worden welke krachten op de werking van de groeperingen inspeelden. Ik zal hierbij een onderscheid maken tussen drie beïnvloedende factoren. Als eerste zal het stadsbestuur – in casu de burgemeester – aan bod komen. Het cultureel leven werd onder de bezetter lokaal gedirigeerd waardoor het schepencollege een grote beslissingsbevoegdheid genoot. Deze beslissingen dienden echter allen onderworpen te zijn aan de censuur van de Kreiskommandantur. Ook de Duitse opvattingen zullen dus van belang zijn. In laatste instantie wordt de rol van de verschillende collaborerende bewegingen nagegaan. Deze drie partijen kunnen elk op hun beurt zowel een stimulans als een hindernis betekenen voor de culturele manifestaties in de stad. Binnen deze driedeling zal het verhaal van elke vereniging verteld worden in zoverre het bronnenmateriaal hierover informatie verstrekt.

 

In een derde en laatste onderdeel wordt verhaald hoe het Emiel Van Haver vergaan is na de bevrijding van Sint-Niklaas op 9 september 1944. Hij werd veroordeeld voor politieke collaboratie, maar in 1955 kreeg hij eerherstel. Vanaf 1958 stelde hij zich opnieuw kandidaat in de gemeentepolitiek van Sint-Niklaas. De C.V.P. weigerde hem echter deel te laten uitmaken van hun verkiezingslijst.

Daarop richtte hij samen met enkele kompanen een katholieke scheurlijst op, de Christelijke Volksbelangen. Het leverde hem een zetel in de gemeenteraad op. Na een volgende weigering van de C.V.P. om hem in haar gelederen te sluiten, koos hij er definitief voor de Volksunie te verstevigen. In zijn hoedanigheid van gemeenteraadslid voor de Volksunie diende hij in 1966 de politiek voor eeuwig vaarwel te zeggen.

 

Tot slot van deze inleiding wens ik een dankwoord te richten aan de personen die mij hebben geholpen deze verhandeling tot een goed einde te brengen. Hierbij denk ik aan Prof. Dr. Jo Tollebeek, mijn promotor, en Dr. Marnix Beyen, die mij steeds te woord stonden bij problemen. Bovendien heb ik veel te danken aan de talrijke personen die mij de weg naar Emiel Van Haver wezen: Alfred Van der Gucht, voorzitter van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, en Piet Van Bouchaute, archivaris van het stadsarchief van Sint-Niklaas, waar ik gedurende lange tijd heb mogen grasduinen in zijn steekkaartenverzameling. Lieven Dehandschutter bewees mij een enorme dienst door zijn persoonlijk archief ter inzage te geven en aan Joost van den Branden heb ik een beter inzicht in de Sint-Niklase politiek te danken. Een speciaal woord van dank aan Zeger Van Haver en zijn echtgenote voor wie het nimmer een probleem was de nodige toelatingen te verstrekken. Eveneens wil ik mijn ouders danken voor hun hulp en steun.

 

Ilse Marquenie, mei 2001

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[1] Dit proefschrift werd in 1993 in Amsterdam gepubliceerd onder de titel Muziek in de schaduw van het Derde Rijk. De Nederlandse Symfonie-orkesten, 1933 – 1945.

[2] VAN DOORSLAER, “De Tweede Wereldoorlog”, 305 – 306.

[3] ART, “Culturele en religieuze geschiedenis”, 236.

[4] VAN DOORSLAER, “De Tweede Wereldoorlog”, 308 – 310.

[5] HUNT, “Introduction: history, culture and text”, 8.