Emiel Van Haver en het cultureel leven in Sint-Niklaas tijdens de Tweede Wereldoorlog. (Ilse Marquenie)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

ALGEMEEN BESLUIT

 

De discussie die in de gemeenteraadszitting van december 1989 oplaaide, bestempelde Emiel Van Haver enerzijds als een eerbaar man en anderzijds als een politicus die op onrechtmatige wijze benoemd was tot burgemeester. Met deze twee elementen in het achterhoofd werd door een individuele stemming besloten dat het portret van Emiel Van Haver geen deel zou uitmaken van de burgemeestergalerij in het stadhuis. Het feit dat men hem beschouwde als symbool van de samenwerking met de Duitse bezetter kan als doorslaggevend argument genoemd worden. In deze verhandeling heb ik trachten begrijpelijk te maken hoe deze dubbele beeldvorming is kunnen ontstaan.

 

De schijnwerpers werden geplaatst op de periode van de Tweede Wereldoorlog. Inleidend werd de politieke achtergrond van Van Haver in zijn context geschetst. Het bleek dat hij vanuit een Vlaamsgezind katholiek milieu zich de verzuchtingen van de Vlaamse Beweging had eigen gemaakt. De eerste stappen in het politiek leven van Sint-Niklaas deed hij als lid van de plaatselijke katholieke partij. Geleidelijk aan nam hij steeds meer taken op zich binnen de K.V.V. Hij werd gemeenteraadslid en uiteindelijk ook lid van het schepencollege van Sint-Niklaas.

 

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was hij de enige schepen die de stad niet ontvluchtte. Van rechtswege gold hij bijgevolg als waarnemend burgemeester. Verschillende sancties en Duitse verordeningen maakten dat de terugkerende stadsfunctionarissen hun ambt niet meer mochten uitoefenen. De vooroorlogse burgemeester Hendrik Heyman nam zelf ontslag uit protest tegen deze maatregelen. Hierdoor werd Emiel Van Haver door waarnemend secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid Adam aangesteld tot burgemeester van de stad Sint-Niklaas. In deze bevoegdheid stond Van Haver onder invloed van vooral het V.N.V. en de Kreiskommandantur die in de stad gevestigd was. Aanwijzingen als zou hij zich vooral aan de politiek van zijn voorganger spiegelen, werden niet gevonden. Duidelijk was echter wel de afhankelijkheid ten opzichte van de Duitse bezetter. Elke gebeurtenis in de stad diende aan de Kreiskommandant gerapporteerd te worden. Geen enkele activiteit kon zonder zijn toestemming plaatsvinden. Als burgemeester kwam hij de nazi’s ook vaak tegemoet in hun ideeën en opvattingen. Van Haver steunde openlijk de strijd aan het Oostfront en stimuleerde de werving van nieuwe soldaten. Hij zetelde ook herhaaldelijk in de eretribune bij propagandistische optochten van Nieuwe-Ordebewegingen. Emiel Van Haver beschikte over de kennis van de Duitse taal en wist zich daar onberispelijk in uit te drukken. Dit impliceerde dat de Duitsers een goede gesprekspartner in hem vonden.

 

Op die manier heeft Van Haver van zijn bevoorrechte positie gebruik gemaakt om in het voordeel van verscheidene burgers te pleiten bij de Kreiskommandant. Ondanks zijn negatieve houding tegenover het verzet en hun activiteiten was hij meermaals bereid op te komen in het voordeel van werkweigeraars, en andere personen die Duitse bevelen hadden genegeerd.

 

Emiel Van Haver toonde zich een trouwe volgeling van de V.N.V.-ideologie. Hij woonde talrijke vergaderingen van het V.N.V. bij en stimuleerde de werking. In de lijn van hun opvattingen was hij gekant tegen een verdere uitbreiding van de activiteiten van de DeVlag in het vaarwater van het V.N.V. Bovendien predikte hij een anti-bolsjewisme en gaf meermaals opdracht tot het houden van razzia’s tegen communisten. Hij kan echter nauwelijks als antisemiet bestempeld worden. Op een moment wanneer de Duitse verordeningen tegen de joden uitgevaardigd werden, werd op de feestelijke huldiging van Van Haver als burgemeester muziek van de Joodse componist Mendelssohn gespeeld.

 

Een uitgebreid onderdeel van deze dissertatie behandelde de situatie van de verschillende culturele verenigingen in de stad. De manier waarop zij door de oorlogsomstandigheden gestimuleerd werden of er integendeel onder te lijden hadden, stond centraal. Als burgemeester had Emiel Van Haver een grote invloed op wat er op het gebied van evenementen toegelaten werd. Mede onder zijn impuls kwam de Stedelijke Kultuurdienst tot stand, waardoor hij meehielp de Duitse centralisatie van het cultureel leven in België te verwezenlijken. Enkel verenigingen die zich aansloten bij de respectieve organisaties zoals het A.T.C., V.N.Z., V.V.M. en dergelijke konden subsidies van stadswege ontvangen. Deze maatregel beperkte de werking van vele verenigingen. Aan de andere kant stimuleerde Van Haver het hervatten van de zomer– en beiaardconcerten en werd onder zijn goedkeuring de grote theaterproductie De Leeuw van Vlaanderen opgevoerd.

 

Emiel Van Haver toonde zich een verdediger van initiatieven vanuit Vlaamse collaborerende bewegingen, met name het V.N.V. Verenigingen die onder impuls van het V.N.V. manifestaties organiseerden, konden steeds op zijn aanwezigheid rekenen. Zo kwam in deze studie zijn houding tegenover het V.N.Z. en het VIVO ter sprake. Radicaal collaborerende bewegingen, bijvoorbeeld DeVlag, konden op heel wat minder enthousiasme rekenen. Concerten en tentoonstellingen uitgaande van deze Germaans georiënteerde bewegingen werden weliswaar toegelaten, maar hij distantieerde er zich openlijk van. Meermaals probeerde hij bij de Kreiskommandantur dergelijke evenementen in een slecht daglicht te plaatsen of de plaats van het gebeuren te veranderen. Deze pogingen waren veelal tevergeefs, maar ze typeren wel de houding van Van Haver tegenover culturele initiatieven van Duitsgezinde bewegingen.

 

De Duitse bezetter kon steeds zijn vetorecht voor bepaalde evenementen stellen. Vooral de jazzorkesten moesten het ontgelden. Bovendien hadden talrijke groeperingen te kampen met aan gebrek aan actieve leden. De meeste jonge mannen werden immers verplicht tewerkgesteld in Duitsland. Ook de tentoonstellingszaal van het museum werd opgeëist voor bepaalde exposities. Het V.N.V. en de V.O.S. hadden elk een eigen toneelgroep die steevast bevoordeeld werden in hun voorstellingen. Zij konden immers steeds op de steun van de overkoepelende organisatie rekenen. Andere toneelgezelschappen werden daardoor vaak in hun mogelijkheden beperkt. Algemeen beschouwd kan men stellen dat het cultureel leven in Sint-Niklaas wel degelijk beïnvloed werd door de politieke toestand in de stad.

 

Er trad duidelijk een discontinuïteit op in het culturele leven van de stad. Vele verenigingen staakten hun activiteiten tijdens de oorlogsjaren. Zij die repetities en voorstellingen voortzetten, ondervonden zowel materiële als humane hinder. Een omvangrijk aantal muzikanten, toneelspelers of intellectuelen waren immers verplicht tewerkgesteld in Duitsland. Bovendien kon het oefenlokaal in beslag genomen worden voor andere doeleinden. De bijkomende verduistering van de lokalen, de avondklok en dergelijke waren organisatorische beslommeringen die het opstellen van een evenement bemoeilijkten. De Duitse pogingen om het cultureel leven in Vlaanderen, enorm versnipperd door de verzuiling, te herordenen zijn grotendeels mislukt. Een organisatie zoals Volk en Kunst kwam amper los van haar papieren statuut. In Sint-Niklaas sloten slechts drie van de talrijke toneelgezelschappen zich aan bij de Algemene Toneelcentrale. Dit betekent echter niet dat deze poging tot hervormingen geen sporen naliet in de stad. Het is namelijk opvallend dat van de verschillende verzuilde organisaties – katholieke, socialistische, liberale en Vlaams-nationalistische – vooral de socialistische verenigingen met onoverbrugbare problemen te kampen kregen. Zij werden boven alle anderen tegengewerkt in hun activiteiten, waardoor het merendeel genoodzaakt was de werking stil te leggen tot na de bezetting. Anderzijds werden juist in deze periode nieuwe verenigingen opgestart. Het ging hier vooral om particuliere initiatieven. De financiering van hun festiviteiten kwam geheel op eigen rekening. Enkel wanneer de statuten van een vereniging op het stadhuis waren gedeponeerd en goedgekeurd, kwam men in aanmerking voor subsidies. Vanaf 1942 was een lidmaatschap van de Stedelijke Kultuurdienst vereist.

 

In het laatste deel van deze studie wordt verhaald hoe Emiel Van Haver de repressie heeft doorstaan. Hij ging van de Weylerkazerne in Sint-Niklaas naar het interneringskamp te Lokeren. Op 24 februari 1947 werd hij veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en een levenslange ontzetting uit zijn politieke en burgerlijke rechten. In 1955 verkreeg hij echter eerherstel. Van 1959 tot 1966 zetelde hij in de gemeenteraad. Eerst als vertegenwoordiger van zijn eigen partij Christelijke Volksbelangen, en vanaf 1964 voor de Volksunie. Tot aan zijn dood in 1966 gold hij binnen de V.U. als één van hun meest opmerkelijke politici.

 

Aan het einde van deze verhandeling wens ik even terug te kijken naar het verloop ervan. Aanvankelijk neutraal georiënteerd moet ik toegeven dat Emiel Van Haver mij volledig in zijn greep heeft gehad. Hij had iets complex en intrigerends waardoor dit onderzoek nooit mijn belangstelling verloor. De gevoeligheid van de materie vereist een zekere discipline vanwege de vorser om de maatstaven van de objectiviteit geen geweld aan te doen. Ik heb deze studie dan ook als een balanceren op de grens van mijn objectiviteitvermogen ervaren. Niettemin hoop ik daarin geslaagd te zijn. Een oordeel over de handelswijze van Emiel Van Haver wil ik bijgevolg bewust niet uitspreken. De juridische instanties hebben dat reeds voor mij gedaan. Ik ben de mening toegedaan dat een waardeoordeel, door een historicus uitgesproken, geen enkel kennisvoordeel zou opleveren.

 

J.C.H. Blom merkte in 1983 op dat de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog er één is waarin de strijd tussen het nationaal-socialisme en het fascisme enerzijds en de tegenstanders daarvan anderzijds het ordenend principe vormen van nagenoeg alle publicaties. De schaal van verzet en collaboratie valt daarbij samen met een politiek-morele schaal van goed naar kwaad – of fout zoals in deze context meestal wordt gezegd. Het is de taak van de historicus zich aan de ban van het aan de politiek-morele vraag naar goed en fout gekoppeld perspectief van collaboratie en verzet te ontworstelen. Blom drukte de wens uit dat er een verschuiving zou optreden van een vrij sterke nadruk op reconstructie en kwalificatie van allerlei gedrag naar analyse en inzicht in de achtergronden ervan. De niet in alle opzichten verhelderende ban van de politiek-morele vraag naar goed en fout zou dan doorbroken worden. In deze verhandeling werd veel aandacht besteed aan een zorgvuldige nuancering van de voorgestelde situatie. Er werd gewezen op het bestaan van een ‘grijs’ vlak tussen het denken in wit-zwart terminologie. Ik hoop Bloms verwachtingen over de historiografie van de Tweede Wereldoorlog op waardige wijze te benaderen met deze kleine bijdrage in de geschiedenis van de stad Sint-Niklaas. 389

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

389 BLOM, Crisis, bezetting en herstel, 104 – 117.