De schepenen van de stad en vrijheid Turnhout: 1621-1676, tussen Spanje en Oranje. Bijdrage tot de studie van het bestuur van een kleine stad. (Kevin Geuens)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

3. Politieke en administratieve organisatie van de stad en vrijheid Turnhout

 

3.1. Vorstelijke ambtenaren

 

3.1.1. De schout [61]

 

De schout vertegenwoordigde samen met de officier foncier het centrale gezag in de stad en vrijheid Turnhout. Dit centrale gezag kon de soevereine vorst als hertog van Brabant (in dit geval dus Filips IV, koning van Spanje) zijn, maar kon tevens de lokale heer zijn aan wie het Land van Turnhout beleend was (in dit geval dus Amalia van Solms). Bij zijn benoeming moest de schout een eed van trouw aan zijn heer afleggen. Dit gebeurde ofwel in handen van die heer zelf of in handen van zijn gevolmachtigde plaatsvervanger. Tevens moest de nieuwe schout erkend worden door de gehele stadsraad. Normaal gezien werd hij voor het leven benoemd.

 

De schout was exclusief bevoegd om de stadsraad, het corpus van de stad, bij elkaar te roepen wanneer het handelde om een aangelegenheid die het gehele kwartier van Turnhout betrof. Als schout van Turnhout was hij namelijk ook hoofdofficier van het gelijknamige kwartier van Turnhout. In deze hoedanigheid droeg hij de titel van hoofdschout.[62] Ook wanneer de schout optrad als vertegenwoordiger van respectievelijk het centrale bestuur (van de soevereine vorsten als hertogen van Brabant) of de heer of vrouwe van Turnhout als feodale heer, was hij exclusief bevoegd om het corpus van de stad te convoceren. Vaak ontving de schout van het hoger gezag instructies, verordeningen, omzendbrieven en andere belangrijke zaken, dewelke hij dan moest mededelen aan de magistraat van stad. Daarna moest de schout toezien op de toepassing van deze verordeningen. Hierover moest hij rapport uitbrengen aan de schout van Antwerpen, één van de hoofdofficieren van Brabant, die zijn directe superieur was.

Voor alle overige aangelegenheden was de schout ook bevoegd om de stadsraad te convoceren. In deze gevallen deelt hij die bevoegdheid met het hoofd van de stadsmagistraat, de eerste of president-schepen. Alle beslissingen, die er binnen deze vergaderingen genomen werden, werden afgekondigd in naam van de schout en in naam van de schepenen. Tevens moesten alle nieuw verkozen leden van de stedelijke administratie een eed van trouw afleggen in zijn handen.

 

Ook op juridisch vlak speelde de schout een belangrijke rol. Samen met de hierna vermelde officier foncier[63] fungeerde de schout als openbaar aanklager voor de Turnhoutse schepenbank. Zij moesten de beschuldigde voor de gepaste rechtbank leiden en later het mogelijke vonnis uitvoeren. In de gracieuze of vrijwillige rechtspraak speelden de schout en de officier foncier tevens een rol. In deze vrijwillige rechtspraak werden bepaalde rechtshandelingen officieel geregistreerd.[64] De twee vertegenwoordigers van de heer traden ook hier op als rechtsvorderaars.

 

Als vertegenwoordiger van de heer kon de schout strikt genomen geen lid zijn van de magistraat. Wel werd hij beschouwd als een deel van de stedelijke overheid en kon hij deelnemen aan de meeste bestuurlijke activiteiten en zijn invloed daar laten gelden. Toch kwam hij geregeld in conflict met de stadsmagistraat. De schout behartigde en verdedigde vaak de belangen van de heer, dewelke vaak niet strookten met de stedelijke belangen. Toch was hij een vooraanstaand figuur in de stad met een maatschappelijke positie die het voor hem mogelijk maakte een zekere protocollaire voorrang te krijgen.

 

3.1.2. De rentmeester van de domeinen als officier ‘foncier’ [65]

 

De andere vertegenwoordiger van de soevereine vorsten of de heer of vrouwe van Turnhout naast de schout was de officier foncier. De functie van officier foncier was verbonden met het ambt van rentmeester of ontvanger van de domeinen van Turnhout. Ook hij moest een eed van trouw aan zijn heer afleggen bij het ontvangen van zijn ambt, maar in tegenstelling tot de schout, moest het verkrijgen van het ambt van officier foncier niet officieel bevestigd worden door de schepenbank of de stadsraad.

 

Zijn bevoegdheden lagen vooral op het juridische en economische vlak. Op economisch vlak waren dit zijn taken verbonden met het ambt van ontvanger of rentmeester van de domeinen. Op juridisch vlak kwam dit vooral neer op de fonciere of grondrechtspraak. De rentmeester maande de schepenen in zaken aangaande grond, bodem, water en ‘naderschep’.[66] Hun jurisdictie-gebied omvatte Turnhout, Arendonk, Vosselaar en het oostelijk deel van Beerse. Ook alle overtredingen gedaan op de vroente, de gemene gronden, werden door de schepenen en de rentmeester gehoord.[67] Het onderhoud van wegen en waterlopen viel tevens onder hun bevoegdheid. De rentmeester moest waken over de naleving van de verschillende wetgevingen die hiervoor bestonden. Dit beleyden, het uitoefenen van de controles, werd gewoonlijk jaarlijks gedaan. Hiervoor werd de rentmeester dan vergezeld door twee schepenen en de secretaris of een van diens klerken. De grenspalen moesten door hen jaarlijks gecontroleerd worden. Meestal stonden deze rentmeesters dicht bij de heer of vrouwe van Turnhout, vaak dichter dan de schout. Zo droegen zij geregeld de eervolle titel van raad-conseiller. Als de heer of vrouwe niet in de stad verbleef, kreeg deze raad-conseiller vaak de volmacht om in naam van de heer de procedure tot de vernieuwing van magistraat in te zetten. Hij kon, zeker wanneer de heer of vrouwe niet te Turnhout resideerde tijdens de magistraatsvernieuwing, enige invloed uitoefenen op de heer in verband met de magistraatskeuze. Kandidaten voor deze functies en voor andere openstaande ambten probeerden al te vaak op een goed blaadje te staan bij de officier foncier. Deze stond als raad-conseiller tevens dikwijls in voor de vernieuwingen van de magistraten van de verschillende dorpen van het kwartier.

 

 

3.2. Stedelijke ambtenaren

 

3.2.1. De stadsraad of het corpus van de stad [68]

 

In de meeste steden werd reeds in de 14de of 15de eeuw een bestuurlijk orgaan gecreëerd, dat de hele bevolking van de stad moest vertegenwoordigen. In Turnhout was dit ook het geval en werd dit vertegenwoordigend orgaan het corpus van de stad of de gemeente genoemd.

 

In het corpus van de stad zetelden aanvankelijk formeel enkel de schout, de rentmeester, de schepenen en de gezworenen. Zij volstonden om het corpus te vormen. Deze situatie bleef verder bestaan tot in het begin van de 18de eeuw. In 1737 werd de samenstelling van het corpus van de stad reglementair vastgelegd door de Soevereine Raad van Brabant. Vanaf dan zou het bestaan uit drie leden. Het eerste lid werd gevormd door de schout en de schepenen, het tweede door de gezworenen en het derde lid bestond uit drie afgevaardigden van de meest welgestelde burgers, de zogenaamde gecommiteerden van gegoyden.

Voor de officiële vastlegging van de samenstelling van het corpus van de stad was het niet ongewoon dat enkele van de belangrijkste ambtenaren en enkele vertegenwoordigers van de aanzienlijke burgers deelnamen aan bepaalde vergaderingen. Dit was het geval wanneer Turnhout te maken kreeg met uitzonderlijke omstandigheden. De perikelen van de 80-jarige oorlog indachtig, kan men zich voorstellen dat deze uitzonderlijke omstandigheden niet meer als zo buitengewoon beschouwd werden.

 

3.2.2. De schepenen [69]

 

De schepenbank van de stad en vrijheid Turnhout bestond uit zeven leden.[70] Deze werden voorgezeten door een president-schepen of eerste schepen en een vice-president-schepen. Dit waren geen verkozen leden van de schepenbank, maar wel de schepenen die het langst onder de schepeneed stonden.[71]

 

De schepenen (en de gezworenen) werden door middel van een ingewikkelde procedure elk jaar opnieuw gekozen en benoemd.[72] Zij kregen dus telkens een benoeming van een jaar. Om verkozen te kunnen worden, moest men aan enkele voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden waren diegene die terug te vinden waren in de costuymen van Antwerpen, aangezien Turnhout deze costuymen volgde.

Ten eerste moest men meerderjarig zijn. Dit was men vanaf de leeftijd van 25 jaar. Ten tweede moest men Brabander van geboorte zijn. Ten derde was het verplicht reeds ten minste voor een jaar en een dag het poortersrecht van de stad en vrijheid Turnhout te bezitten. Tenslotte eiste men dat de persoon een vreedzame instelling tegenover de stad had, persoonlijk geschikt en bovendien rijk was.[73] Verder werden er enkele beletselen gespecificeerd, zoals daar waren: bepaalde familiale verwantschappen, het uitoefenen van sommige ambten en het uitoefenen van handenarbeid. Rooms-katholiek zijn was verplicht.

 

De schepenbank oefende onder het toezicht van de schout de bestuurlijke macht uit te Turnhout. Zo vaardigden zij reglementen uit, gaven opdracht voor financiële transacties en controleerden deze. Zij bemoeiden zich rechtstreeks met de administratie en stelden verordeningen op. Deze verordeningen en geboden werden na de zondagse hoogmis afgeroepen en geafficheerd aan de pui van het stadhuis. Tevens hadden zij het recht om alle stedelijke ambtenaren te benoemen.

 

Maar ook op juridisch gebied hadden de schepenen macht en dit zowel op het gebied van de contentieuze als op dat van de gracieuze rechtspraak. De schepenen volgden de Antwerpse costuymen, maar hadden een eigen procedure en reglementering. Wat de voogdij van weduwen en wezen betrof, had Turnhout tevens een afwijkend reglement. De gerechtsdagen, waarop de schepenbank zetelde, waren dinsdag, donderdag en zaterdag. In contentieuze zaken, zowel civiele als criminele, oefenden de Turnhoutse schepenen zowel de lage, de middelbare als de hoge justitie uit. Een schepenbank was normaal gezien bevoegd voor alle materies die in de plaatselijke keuren en privileges vastgesteld waren. Het betrof alle burgers van de stad (ook voor handelingen die zij elders gesteld hadden) en had eveneens betrekking op alle zaken die gebeurden binnen het omschreven bevoegdheidsterritorium.[74] Dit bevoegdheidsgebied van de schepenbank omvatte het grondgebied van Turnhout, Merksplas en Baarle-Hertog.[75]

 

De civiele zaken (zakelijke of persoonlijke rechtsvorderingen) werden meestal door twee schepenen berecht. Wanneer meerdere schepenen aanwezig waren, ging het om een belangrijke zaak. Op buitengewone zaken was de gehele schepenbank aanwezig, wat ook altijd in de gerechtsrollen vermeld werd. Op civiel juridisch gebied mag zeker en vast het Jaargeding niet vergeten worden. Deze buitengewone zitting greep in elke heerlijkheid met hoge jurisdictie plaats en vindt zijn oorsprong in een ver verleden. Het kan vergeleken worden met ons huidig kortgeding. Deze procedure had plaats in het begin van januari, wanneer Turnhout bestuurd werd door 14 schepenen (7 oude en 7 nieuwe)[76] en werd dan ook gehouden voor deze 14 schepenen. In deze vorm van kortgeding stonden tot het begin van de 18de eeuw de inwoners van Turnhout, Beerse, Vosselaar en Merksplas terecht.

Beslissingen van de schepenbank waren in principe bindend voor iedereen (zelfs voor de vorst en zijn ambtenaren).[77] Wanneer men in civiele zaken in beroep wilde gaan, kon dit ofwel bij de schepenbank van Antwerpen of bij de Soevereine Raad van Brabant. Het ten hoofde gaan bij de schepenbank van Antwerpen was echter voor het grootste gedeelte in onbruik geraakt ten voordele van het beroep bij de Soevereine Raad van Brabant.

 

In de criminele rechtspraak vonnisten de schepenen over strafrechtelijke zaken, gepleegd door inwoners van de stad en vrijheid Turnhout en de inwoners van Merksplas en Baarle-Hertog. Tevens werden hier alle vagebonden en landlopers berecht die op het grondgebied van de drie boven vernoemde plaatsen geklist werden. In sommige gevallen werden deze zaken afgehandeld door alle zeven schepenen, maar meestal waren slechts vier van hen aanwezig. Tegen deze criminele uitspraken was in tegenstelling tot tegen civiele vonnissen geen appel mogelijk.

 

Tevens waren de Turnhoutse schepenen bevoegd in de gracieuze of willige rechtspraak. Dit kwam in het algemeen neer op het beoorkonden van rechtshandelingen. Tevens waren de schepenen oppervoogden of oppermomboiren van de weduwen en de wezen. Zij stelden voor hen voogden aan, die bij afloop van hun voogdijschap verantwoording moesten afleggen voor hun rekeningen. Dit gebeurde voor drie schepenen.

 

Tenslotte zetelden de schepenen nog als rechters in de fonciere of grondrechtspraak. Hiervoor werkte de schepenbank nauw samen met de rentmeester van de domeinen. Hun bevoegdheid op dit vlak is reeds hierboven besproken.[78]

 

3.2.3. De gezworenen [79]

 

Net zoals de schepenen waren de gezworenen zeven in aantal. De gezworenen waren in principe die zeven personen, die tijdens de tweede fase van de magistraatsvernieuwing, niet weerhouden werden als nieuwe schepenen. Sinds de eerste fase van de magistraatsvernieuwing stonden zij echter reeds onder de schepeneed. De gezworenen werden zodoende niet rechtstreeks verkozen.

 

In de eerste plaats waren zij raadslieden en opzichters. Verder lag hun bevoegdheid vooral op het financiële vlak. Waarschijnlijk hadden zij bepaalde bevoegdheden in verband met de goedkeuring van de belastingen en uitgaven en de controle daarvan. Verder vormden zij samen met de schout, de rentmeester en de schepenen de stadsraad of het corpus van de stad. Hierin was hun bevoegdheid louter administratief.[80]

 

3.2.4. De verkiezing van de schepenen [81]

 

De schepenen van de stad en vrijheid Turnhout werden jaarlijks verkozen door middel van een procedure bestaande uit twee fazen.

 

De eerste vond plaats op de eerste werkdag na het feest van Driekoningen, dit wil zeggen gewoonlijk op 7 januari. De schout ontsloeg op die dag de personen die het voorgaande jaar gezworene geweest waren van hun eed. Dit werd door de vorster of meier van Turnhout[82] persoonlijk aan elke persoon gemeld. Tegelijkertijd waren de schepenen samen met de schout en de stadssecretaris verzameld in het stadhuis. De schout maande in naam van de heer de schepenen om zeven nieuwe ‘schepenen’ te kiezen. De schepenen hadden vaak reeds voordien een lijstje opgesteld met personen die in aanmerking kwamen. De invulling van dat lijstje was gebaseerd op een aantal afspraken die de machtsverhoudingen te Turnhout weerspiegelden. Zo hadden zowel de zetelende schepenen, de ‘oud-gezworenen’, de rentmeester en de schout naar alle waarschijnlijkheid hierin wel enige invloed.[83]

De zeven te kiezen ‘schepenen’ waren onderverdeeld in twee groepen; namelijk vier ingeroepenen en drie gansche personen. De vier ingeroepenen waren vier personen die voordien als schepen of als gezworene reeds lid waren geweest van magistraat. De drie gansche personen waren daarentegen mannen zonder enige ervaring in de Turnhoutse stadsmagistraat. Bovendien moest zowel de vierde ingeroepene als de derde gansche persoon afkomstig zijn van een van de gehuchten van de stad. Eerst werden de vier ingeroepenen gekozen en vervolgens de drie gansche personen. Hun namen werden genoteerd in de volgorde waarin de stemming verlopen was. Deze namen werden vervolgens bekendgemaakt aan de schout, die deze liet afkondigen van de pui van het stadhuis. De vorster ging ondertussen de gekozen personen thuis verwittigen. Zij moesten immers naar het stadhuis komen om hun schepeneed af te leggen. Wanneer dit gebeurd was, kon men spreken van de ‘oude’ en de ‘nieuwe schepenen’. Deze 14 schepenen bestuurden vervolgens de stad tot aan de tweede fase van de vernieuwing van de magistraat op de eerste werkdag na het feest van O. L. V. Lichtmis, dus normaal gezien tot drie februari.

Vervolgens diende de schout hierover verslag uit te brengen aan de heer.[84] Dit kon ofwel rechtstreeks ofwel via een vertrouwenspersoon van de heer gebeuren. In periodes, wanneer het Land van Turnhout geïntegreerd was in het hertogdom Brabant, werd het verslag naar de kanselier van de Soevereine Raad van Brabant gezonden. Toen prinses Amalia van Solms vrouwe van Turnhout was, gebeurde deze correspondentie via haar raadsman G. Proost, de stadssecretaris van Turnhout.[85] Wanneer de heer of vrouwe op haar kasteel verbleef, werd het verslag haar persoonlijk en vaak mondeling meegedeeld. De heer of vrouwe moest uit het lijstje van 14 kandidaten twee personen aanduiden, die voor de rest van het jaar een schepenfunctie zouden waarnemen. Dit was de enige tussenkomst van de heer. De verdere invulling van het schepencollege hing af van de keuze van deze twee personen, aangezien de overige schepenfuncties opgevuld werden door middel van coöptatie. Ondertussen wachtte men in de stad op de vernieuwing van de magistraat en zag men er op toe dat alle formaliteiten en allerhande symbolische handelingen nauwgezet gevolgd werden.

 

Wanneer de schout zijn commissiebrief ontvangen had (met daarin de twee namen van de twee personen gekozen door de heer), moest hij de dag voor de definitieve keuze de vorster naar de ‘oude schepenen’ zenden om hen te bedanken voor bewezen diensten. Zij werden echter niet ontslagen van hun schepeneed. De volgende dag, de eerste werkdag na O. L. V. Lichtmis (meestal drie februari), werd de magistraat definitief vernieuwd, hetgeen opgetekend werd in de Acte van Schooitinghe.[86] De schout verscheen met zijn commissiebrief in de voormiddag op het stadhuis. Daar werd door de secretaris en zijn klerken de brief overgeschreven in het daarvoor bestemde register en werd er een proces-verbaal opgesteld aangaande het verdere verloop van de procedure. De eerste twee door de heer aangeduide schepenen werden nu genoemd en ingeroepen. Bij aankomst op het stadhuis, trokken deze twee zich terug in de secrete kamer. Zij kozen op hun beurt twee anderen. De vier reeds verkozen schepenen kozen op hun beurt dan nog eens twee schepenen, zodat er nog één plaats in te vullen was. Deze plaats was voorbehouden voor een inwoner uit één van de gehuchten van Turnhout. Hij werd ook wel buitenschepen genoemd. Voor deze plaats kwamen dus nog drie personen in aanmerking, namelijk de buitenschepen van het vorige jaar, de vierde ingeroepene en de derde gansche persoon. De overige personen, die dus niet gekozen werden, maakten gedurende het daaropvolgende jaar deel uit van de magistraat als de zeven gezworenen. De schout moest vervolgens over de uiteindelijke invulling van de schepenbank verslag uitbrengen aan de heer. Hij liet hierbij zijn vertrouwen of wantrouwen blijken tegenover de nieuw gekozen magistraat.

 

Tevens wil ik er nog op wijzen dat wanneer er een schepen overleed gedurende zijn ambtsperiode, deze vervangen werd door één van de gezworenen. Wanneer er een gezworene overleed, kozen de schepenen iemand anders om de vrijgekomen plaats op te vullen. Zij probeerden hierbij iemand te kiezen die beantwoordde aan de kwaliteiten van zijn voorganger.

 

3.2.5. Controle van enkele aspecten van de verkiezingsprocedure van de zeven schepenen aan de hand van twee archiefstukken

 

Om de hierboven uitgelegde procedure van de verkiezing van de Turnhouse stadsmagistraat te toetsen aan de realiteit, ontleedde ik de tekst van zowel de Acte van Jaergedinge pro Anno 1644 als de Acte van Scheuttinghe der veerthien schepenen pro Anno 1654.[87] Het Jaargeding verhaalt over de eerste fase van de magistraatsvernieuwing. In de Acte der Scheuttinghe staat de optekening van de tweede fase van de verkiezingsprocedure, waarin de veertien schepenen verdeeld werden in zeven dienende schepenen en zeven gezworenen.

 

3.2.5.1. Acte van Jaergedinge pro Anno 1644

 

De eerste faze van de vernieuwing van de Turnhoutse stadsmagistraat vond, zoals hierboven gezegd, plaats op de eerste werkdag na het feest van Driekoningen. Dit was effectief het geval in 1644. De Acte luidt namelijk: “Alsoo op heden, den sevensthe dach van Ja(nua)rii van(de) jare 1644, weesende de iersthe werckendach post regum…”. Het Jaargeding vond dus plaats op zeven januari 1644, de eerste werkdag na het feest van Driekoningen. Post regum is Latijn en betekent zoveel als ‘na het feest van Driekoningen’. Op die dag moeten de ‘oude’ gezworenen door de schout ontslagen worden van hun eed en moeten de dienende schepenen zich verzamelen op het stadhuis in het bijzijn van diezelfde schout. Ook dit is ‘naer ouder gewoonte’ gebeurd in het jaar 1644.[88]

Vervolgens moesten de aanwezige schepenen zeven nieuwe schepenen kiezen. Deze zeven waren onderverdeeld in vier ingeroepenen en drie gansche personen. De vier ingeroepenen van het jaar 1644 waren Cornelis Verdonck, Michiel vanden Beeckant, Mattheeuws Empssens en Willem Metten. In de akte werd van hen gezegd: “… wederom … ingeroepen …”. Dit waren dus personen die reeds voordien onder de schepeneed gestaan hadden. Dit was namelijk de voorwaarde om als ingeroepene gekozen te worden. Van de volgende drie gekozenen, Nicolaes Loomans, Jacob Wils vanden heuvel en Leonard Goelen, werd dan weer gezegd: “… voor nieuw gansche schepen(en) …”. Zij waren de nieuw gekozenen, die nog nooit in de stadsmagistraat gezeteld hadden.

Zowel bij de vier ingeroepenen als bij de drie gansche personen moest er een persoon zijn die afkomstig was uit één van de gehuchten van de stad en vrijheid Turnhout. Voor de gansche personen is het duidelijk om wie het ging. Bij Leonard Goelen staat er namelijk “tot Schoonbroeck”. Een plaats van afkomst staat er bij de vier ingeroepenen nergens bij gegeven. De theorie klopt echter ook in dit geval. Uit andere bronnen weten we namelijk dat Willem Metten afkomstig is van Oud-Turnhout.[89] Vervolgens moesten de ‘nieuwe schepenen’ nog de schepeneed zweren in de handen van de schout, hetgeen tevens in deze akte terug te vinden is. Treffend is wel dat we daar de naam van Michiel vanden Beeckant en van Leonard Goelen tot Schoonbroeck niet meer aantreffen.[90] Enerzijds kunnen hun namen hier gewoon vergeten zijn, hoewel dit niet erg aannemelijk is. Anderzijds is het mogelijk dat zij op een later moment de eed afgelegd hebben, niettegenstaande dit raar zou zijn, aangezien men heel strikt vasthield aan de oude tradities in verband met de magistraatsvernieuwing, niet in het minst aan de datum waarop dit alles diende te gebeuren.[91] Een oorzaak van deze anomalie moet ik hier dus schuldig blijven.

 

3.2.5.2. Acte van Scheuttinge der vierthien schepenen pro Anno 1654

 

Nadat de commissiebrief van de heer of vrouwe van het Land van Turnhout, met daarin de namen van de twee schepenen, die door hem of haar uitgekozen waren, gearriveerd was, vond op de eerste werkdag na O. L. V. Lichtmis de tweede fase van de magistraatsvernieuwing plaats op het stadhuis van Turnhout.[92]

 

De eerste twee schepenen werden gekozen door de heer of vrouwe van Turnhout zelf. In dit geval koos Amelie Princesse d’Oranje voor Jacob Claessen en Mattheeuws Empssens.[93] Wanneer de twee door de heer gekozen schepenen aankwamen op het stadhuis, moesten zij zich terugtrekken in de secrete kamer. Daar vergaderden zij over welke twee personen ze vervolgens zouden inroepen. De twee door hen gekozen personen, werden dan gehaald door de vorster, zoals we in de akte terugvinden.[94] In het jaar 1644 kozen Jacob Claessen en Mattheeuws Empssens als derde en vierde Christiaen Mallants en Anthonie Cornelissen. Wanneer die twee op het stadhuis aangekomen waren, trokken de vier schepenen zich terug om te beraadslagen over de keuze van de volgende twee schepenen, waarna dezelfde procedure herhaald werd. Tenslotte moesten de zes schepenen, Jacob Claessen, Mattheeuws Empssens, Christiaen Mallants, Anthonie Cornelissen, Matthijs van Meurs en Jan Theeus, nog een zevende schepen verkiezen, de zogenaamde buitenschepen. Hiervoor viel de keuze op Adriaen Vermeulen. De overige zeven schepenen, van de oorspronkelijke veertien bleven als gezworenen de rest van het jaar nog wel lid van de magistraat, zoals ook in de akte vermeld wordt.[95]

 

3.2.5.3. Volgt de praktijk de theorie?

 

Hierop mogen we kort en bondig ‘ja’ zeggen. Als F. Vanderputte in zijn hoofdstuk aangaande “De administratieve en juridische organisatie” in het boek “Turnhout Groei van een stad” schrijft: “Er werd scherp op toegezien dat geen inbreuk werd gepleegd op de door de gewoonte vast omschreven procedure en de verschillende handelingen, o. m. van symbolische aard, die daarmee gepaard gingen. … Zo stond zij er vooral op dat de respectieve data waarop de magistraatsverandering moest gebeuren in acht genomen werd.”, kan ik, na onderzoek van deze twee casussen, niets anders doen dan hier volmondig mee akkoord gaan.

 

3.2.6. Overige stedelijke ambten

 

3.2.6.1. Het hoofd van de stedelijk administratie: de stadssecretaris [96]

De stadssecretaris staat aan het hoofd van de stedelijke administratie en het ambt stond gedurende het Ancien Régime in hoog aanzien. De stadssecretaris schrijft vaak eigenhandig verslagen van vergaderingen van het stadsbestuur en andere administratieve stukken. Hij had de sleutels van het secretariaat en stond in voor de bewaring van alle rollen, documenten en registers alsook van het oud archief van de stad. Tevens voerde hij de correspondentie in naam van de stad en trad hij vaak op als raadgever. Zeker in een kleine stad, zoals Turnhout, fungeerde hij als een eerste raadgever in juridische kwesties. Daarom werd dit ambt meestal voorbehouden aan een universitair geschoold iemand. Een diploma in beide rechten was geen overbodige luxe. Als secretaris van de hoofdplaats van zowel het Land van Turnhout als van het gelijknamige kwartier, was hij tegelijkertijd ook secretaris van de heerlijkheid en het kwartier.

 

De aanstelling van de secretaris gebeurde door de schepenen, zonder enige inspraak van de heer of de schout.[97] Wel moest hij een eed van trouw afleggen in de handen van deze laatste. Het ambt van stadssecretaris was een bezoldigde functie. Hij werd aangesteld voor het leven en kon op die manier zorgen voor enige mate van continuïteit in een steeds veranderend stadsbestuur.

 

Naar alle waarschijnlijkheid werd de stadssecretaris in zijn werk bijgestaan door hulppersoneel, in de vorm van enkele klerken.

 

3.2.6.2. De financiële organisatie: de borgemeester en zijn collecteurs en bedezetters[98]

De borgemeester stond sinds 1521 aan het hoofd van de financiële organisatie van de stad en vrijheid Turnhout.

 

De borgemeester fungeert als een rentmeester en kreeg zijn enigszins verwarrende naam door een privilege uit 1521 van Karel V, dat de reorganisatie van de financiële structuur van Turnhout regelde.[99] Hij moest bij voorkeur poorter van Turnhout zijn en werd in zijn functie benoemd door de schepenen voor een periode van twee jaar. Zijn mandaat begon en eindigde op het feest van Sint-Jan (24 juni). Net zoals bij de schepenen werd er hierbij toegezien dat ook de gehuchten geregeld vertegenwoordigd waren in deze functie. Zo moest elk derde jaar de burgemeester afkomstig zijn uit een van de gehuchten.

 

De borgemeester had twaalf collecteurs in dienst. Deze collecteurs stonden in voor het collecteren van de beden. Elke collecteur kreeg een wijk of kanton toebedeeld, waar gewoonlijk om de twee maanden gecollecteerd moest worden.[100] Het was verplicht dat de collecteur woonachtig was in zijn wijk. De collecteurs moesten het opgehaalde geld storten bij de borgemeester. Verder deden zij soms betalingen in zijn naam.

De collecteurs kregen collecteboeken, waarin zij het betalen van de belastingen dienden bij te houden. Deze collecteboeken waren opgesteld aan de hand van het zetboek. Het zetboek was een register, dat per wijk beschreef hoeveel belastingen per gezin geïnd moest worden. Dit zetboek werd opgesteld door het college van bedezetters en werd om de twee jaar aangepast, hetgeen samenviel met de ambtsduur van de borgemeester. Het college van bedezetters bestond uit twaalf burgers, één per wijk, die in hun functie voor het leven benoemd (zij konden wel hun ontslag indienen) werden door de schepenen na voorspraak van de overige bedezetters. Later moesten zij een eed van trouw afleggen bij de schout. Zij bepaalden in het zetboek dus hoeveel belastingen ieder gezin moest betalen aan personele en reële beden. De reële bede was een belasting op onroerend goed en de personele bede belastte het inkomen. Wanneer iemand geacht werd te arm te zijn om zijn belastingen te betalen, werd hij door de bedezetters uit het zetboek geschrapt. Nadat de beden door de collecteurs geïnd waren, werden hun collecteboeken door de bedezetters en de borgemeester gecontroleerd.

 

De beden waren niet de enige inkomsten van de stad. De borgemeester moest ook toezien op de verpachting van de vrijheytsleden. Dit waren de graanmaat, de kalkmaat, de kolenmaat, de accijns op het aardewerk en tevens de verpachting van de zolders van het stadhuis. Ook de accijnzen en de imposten werden verpacht door de borgemeester en dit telkens voor een half jaar. Er werden imposten geheven op vlees en meel. Accijnzen hief men op geïmporteerd bier, Turnhouts bier, wijn, brandewijn en azijn. De imposten moesten daarna betaald worden aan de Staten van Brabant. Tevens verpachtte men de tollen aan de vier hoofdwegen van en naar Turnhout, het zogenaamde weghgelt. De collecte van de accijnzen en imposten gebeurde niet door de bovenvermelde structuur van collecteurs, maar in feite ging het om een dubbele verpachting. Eerst verpachtte men de ‘collecte’ zelf aan de collecteur-generaal, voor een zekere procent en vervolgens werden de bovenvermelde dingen verpacht aan de pachters.

 

3.2.6.3. De handhaving van de orde: de vorster en de dienaar van justitie [101]

De vorster of meier van Turnhout stond de schout en de rentmeester, de officieren van justitie, bij in het opsporen en aanhouden van overtreders van de stedelijke wetgeving en van het algemeen recht. Hij werd door een commissie van de heer aangesteld voor het leven en moest daarna een eed van trouw afleggen in handen van de schout.

De vorster was tegelijkertijd politiecommissaris, deurwaarder, gerechtsbode en belleman. Hij stond tevens in voor de gevangenen en had een kraal voor het verzamelen van loslopend vee.

Hij werd in zijn activiteiten bijgestaan door enkele dienaren van justitie. Zij hielpen collecteurs, pachters van de vrijheytsleden, de accijnzen en de imposten, gilden en ambachten, aalmoezeniers en Heilige-Geestmeester bij het innen van geld, wanneer dit onder dwang diende te gebeuren. Er was ook een dienaar van justitie in dienst van de rentmeester van de domeinen als officier foncier. Deze forestier werd door hem aangesteld en moest waken over vergrijpen gepleegd op de vroente. Daarnaast moest hij de daar loslopende dieren vangen en opsluiten en tenslotte ook toezicht houden in het bos van Grootenhout.

 

3.2.6.4. Andere ambten en functies te Turnhout

 

Deze ambten situeren zich op verscheidene vlakken. Het gaat hier om functies van sociale, juridische, economische, educatieve, administratieve, religieuze en politionele aard. Met de hieronder vermelde ambten werd niet getracht een exhaustieve opsomming van de overige functies te Turnhout te geven.

 

De aalmoezeniers en de Heilige-Geestmeester stonden in voor de armenzorg. Zij beheerden de tafel van de Heilige-Geest in de stad. De aalmoezeniers stonden in voor de verdeling van voedsel, terwijl de Heilige-Geestmeester zich boog over het beheer van de goederen en de administratie. In de stad en vrijheid Turnhout beschikte men over een Heilige-Geestmeester, een aalmoezenier en twee onderaalmoezeniers, één in de kerk van de minderbroeders en één voor de parochie van Korsendonk.[102]

Er waren vier keurmeesters die moesten instaan voor de controle op de kwaliteit van het voedsel, op de maten, gewichten en vormen, op het slachtvee en op de prijs van het koren. Zij taxeerden het in Turnhout gebrouwen bier en stonden tenslotte ook in voor de brandbestrijding. De eerste keurmeester moest altijd één van de schepenen zijn.[103]

Verder kunnen we hier nog de stadsbode, de koeriers, beëdigde landmeters en beëdigde schatters, de rector en de ondermeester van de Latijnse school en de kerkmeester van Sint-Pieters- en de Sint-Bavokerk vermelden.[104]
 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[61] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 117-118, 126-127 en 130

[62] COPPENS, H., De Zeven Kwartieren van Antwerpen Functie en werking tijdens de XVIIde en XVIIIde eeuw, in: Standen en Landen, LXX, 1977, p. 375: Als algemene regel kan hier gesteld worden dat de gerechtsofficier van de hoofdplaats de hoofdofficier van het kwartier wordt. De hoofdofficier van Turnhout, Geel en Hoogstraten werd aangesteld door de pandheer, de hoofdofficieren van de overige kwartieren werden aangesteld door de Raad van Financiën.

[63] Zie hiervoor 3.1.2. De rentmeester van de domeinen als officier ‘foncier’.

[64] UYTVEN, R. VAN; Burgerrecht en stedelijke instellingen, in: Stad in Vlaanderen Cultuur en maatschappij 1477-1787, 1991, p. 24: Hoewel deze willige rechtspraak ook door anderen werd beoefend, onder andere vanaf de 16de eeuw door notarissen, bleven de mensen trouw aan het verlijden door de schepenen. Op die manier was de uitvoering ervan, vanwege de privileges van vele steden beter verzekerd, ook buiten het eigen gebied.

[65] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 118, 126-127 en 130

[66] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 133: Het naderschap, de vernadering of le retrait lignager was een recht dat bloedverwanten van de verkoper van onroerend goed in de mogelijkheid stelde om dat onroerend goed terug te krijgen van een vreemde koper tegen het betalen van de koopprijs en de redelijke kosten

[67] KOK, H. DE, Het economisch leven tot 1800, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 137: Deze vroente was gemene heidegrond, die gemiddeld 2/3 van een Kempische gemeente in beslag nam. Ze was economisch van belang voor de inwoners van deze Kempische gemeenten. Deze fungeerde namelijk als graasplaatsen voor hun vee en leverde dus mest. Ook werd er turf gestoken (de bossen voldeden niet voor de verwarming). De afgestoken heideplaggen konden ook nog fungeren als vorst- of dakrussen.

[68] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 121-122

[69] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 118,120, 126-127 en 133

[70]. UYTVEN, R. VAN, Burgerrecht en stedelijke instellingen, in: Stad in Vlaanderen Cultuur en maatschappij 1477-1787, 1991, p. 21: Het aantal schepenen van een stad varieerden van zes tot twaalf, maar zeven was een gebruikelijk aantal. Uitzonderingen hierop waren Gent met twee banken van twaalf schepenen en Antwerpen met zestien schepenen vanaf 1490 (en tussen 1556 en 1576 zelfs met achttien schepenen).

[71] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 130: Deze gewoonte stamt uit de vroegste periode van het bestaan van de schepenbank. Aanvankelijk was dit dan ook zeker geen uitzonderlijk, maar eerder een algemeen gegeven.

[72] Zie hiervoor 3.2.4. De verkiezing van de schepenen.

[73] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 130: Deze voorwaarden werden zeker voor de 17de en de 18de eeuw jaarlijks duidelijk vermeld in de gerechtsrollen.

[74] EYCKEN, M. VAN DER, De instellingen in de kleine Brabantse steden (11de eeuw-1795) in: De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Brabant en Mechelen tot 1795, 2, 2000, p 548

[75] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 133: In Baarle-Hertog waren ze waarschijnlijk alleen bevoegd voor de criminele, hogere rechtspraak.

[76] Zie hiervoor 3.2.4. De verkiezing van de schepenen.

[77] EYCKEN, M. VAN DER, De instellingen in de kleine Brabantse steden (11de eeuw-1795) in: De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Brabant en Mechelen tot 1795, 2, 2000, p 548

[78] Zie hiervoor 3.1.2. De rentmeester van de domeinen als officier ‘foncier’.

[79] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 118-120 en 130

[80] EYCKEN, M. VAN DER, De instellingen in de kleine Brabantse steden (11de eeuw-1795) in: De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Brabant en Mechelen tot 1795, 2, 2000, p 549

 VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 130

 Van der Eycken maakt, wanneer hij schrijft over stedelijke instellingen een onderscheid tussen raadslieden en gezworenen. Volgens hem ligt het ververschil hem in hun oorsprong. De groep van raadslieden zou zijn oorsprong vinden in oud-schepenen die door de schepenen als raadsheren gekozen zijn of door de heer aan de schepenen toegevoegd zou zijn. Zij zouden dan de schepenen bijstaan bij het bestuur van de stad. Gezworenen daarentegen zouden ontstaan zijn uit bepaalde revolutionaire bewegingen die revolteerden tegen de gevestigde macht. Ze zouden uit bepaalde delen van de burgerij of de nieuwe rijken van de stad komen en deelname aan het stadsbestuur beogen. Hoewel we in het geval van Turnhout ook spreken over gezworenen, wil ik hier de these van van der Eycken niet volgen. Wanneer men in Turnhout spreekt van zeven gezworenen, dient dit eerder letterlijk opgevat te worden. Het gaat namelijk om zeven personen die de schepeneed gezworen hebben, maar niet verkozen zijn tot schepenen. Hiermee sluit ik mij eerder aan bij Vanderputte in zijn hoofdstuk over de administratieve en juridische organen van Turnhout in het Ancien Régime.

[81] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 119-120

[82] Zie hiervoor 3.2.5. Overige stedelijke ambten.

[83] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 119: Hoewel de schout bijvoorbeeld theoretisch gezien niets mocht suggereren aan de schepenen en hen volledig vrij moest laten in hun keuze.

[84] Tevens was dit het moment waarop de schout of de vertrouwenspersoon van de heer zijn eigen opinie op de keuze en op de politieke situatie te Turnhout in het algemeen kon duidelijk maken aan zijn heer.

[85] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 131

[86] Hiervan komen verschillende schrijfwijzen voor.

 SAT, Proceduerboek, o. nr. 746, 07/02/1654: Acte van Scheuttinghe der veerthien schepenen pro Anno 1654

 SAT, Proceduerboek, o. nr. 752, 03/02/1661: Acte van Scheutinge uit de vierthien schepen(en) voor den jare 1661

 SAT, Proceduerboek, o. nr. 753, 04/02/1664: Acte van Schooitinge utte vierthien soo oude als nieuwe schepen(en)

[87] Zie Deel II: Bijlage 2. Integrale teksten in verband met de magistraatskeuze

[88] SAT, Proceduerboek, o. nr. 746, 07/01/1644: … opden herenhuijs alhier ter requisitie van(de) schepenen, den schouteth … hadden ontslaghen de tegenwoordige gesworenen van henne eedt…

[89] SAT, Notarisprotocollen Not G. Verschueren, o. nr. 871, fol. 192

[90] SAT, Proceduerboek, o. nr. 746, 07/01/1644: Heden die Cornelis (Ver)donck, Mattheeuws Empss(en), Willem Metten, Nicolaes Loomans en(de) Jacq(ues) Wils vanden heuvel hebben als schepen(en) in coll(egio) … gedaen de behoiren eedt

[91] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 119

[92] SAT, Proceduerboek, o. nr. 746, 07/02/1654: opden heren huijs alhier binnen Turnhout

[93] SAT, Proceduerboek, o. nr. 746, 07/02/1654: … ende uut hare hooch(ey)t H(aere) P(ersoonlijcke) naem gecosen naer oudt gewoont (gelyck voor dese de schout utte naem van syne Con(incklijcke) Ma(jestey)t plecht te doen) twee schepen(en) uutte vierthien, te weten Jacob Claessens ende Matth(eeuws) Empssens …

[94] SAT, Proceduerboek, o. nr. 746, 07/02/1654: … die welcke naer dat sij door de voster de ??? hadden gedaan … dewelcke overgegeven aen(de) voster …

[95] SAT, Proceduerboek, o. nr. 746, 07/02/1654: blijven(de) de resteren(de) seven personen oft schepen(en) dienen in qualiteyt en gesworen …

[96] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 122-123 en 132

 EYCKEN, M. VAN DER, De instellingen in de kleine Brabantse steden (11de eeuw-1795) in: De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Brabant en Mechelen tot 1795, 2, 2000, p 553

[97] In de 17de eeuw kon hij het vele werk in zijn eentje niet meer aan en benoemden de schepenen en de secretaris ook secretarissen in de dorpen van de heerlijkheid. Dit gebruik werd echter weer afgeschaft door prinses Amalia van Solms.

[98] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 124-126 en 132

 EYCKEN, M. VAN DER, De instellingen in de kleine Brabantse steden (11de eeuw-1795) in: De gewestelijke en lokale overheidsinstellingen in Brabant en Mechelen tot 1795, 2, 2000, p 554

[99] Dit is niet het enige bekende geval waar het onderscheid tussen burgemeester en rentmeester niet steeds even duidelijk was. In Herentals werd de burgemeester, de voorzitter van de magistraat, rentmeester genoemd. In Turnhout is net het omgekeerde het geval.

[100] Deze wijken waren voor de binnenstad de Herentalsstraat, de Gasthuisstraat, de Potterstraat en de Otterstraat en voor de gehuchten Oosthoven, Oud-Turnhout, Darisdonk, Schorvoort, Zevendonk, Papenbrugge, Heizijde en Rode.

[101] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 128-129 en 134

[102] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 126 en 133

[103] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 129

[104] VANDERPUTTE, F., Administratieve en juridische organisatie, in: Turnhout groei van een stad, 1983, p. 126