|
Hoofdstuk V: Bevrijd van het Duitse juk
5.1. De bevrijding:
een feest met scherpe kantjes
Tot begin 1943 kreeg de
Belgische bevolking zelden te maken met bombardementen. De vernielingen
aangericht door luchtaanvallen tijdens de Achttiendaagse Veldtocht en door
bommen die tijdens de bezetting door de geallieerden op enkele plaatsen in het
land werden uitgeworpen, waren alles bij mekaar beperkt gebleven. In de loop der
jaren nam de angst voor de bombardementen dan ook af. Weliswaar was er, vooral
vanaf 1942, veel luchtalarm, maar wanneer de sirenes loeiden, zette men
onverstoord zijn dagelijkse
bezigheid verder. Men keek met belangstelling, vaak met bewondering, naar
de zware geallieerde bommenwerpers die hoog in de lucht voorbij trokken. Men
vertikte het echter om iedere keer naar de schuilkelders te gaan, omdat men er
toch van overtuigd was dat de bommen voor Duitsland bestemd waren. Elke dag
hoorde men van de luchtraids op Duitse steden, van de duizenden doden en de
enorme verwoestingen. Maar dat alles scheen zo ver weg. Tot een bombardement op
5 april 1943 een hele wijk in Mortsel verwoestte en de Belgische bevolking met
de harde realiteit confronteerde. Gedurende enkele maanden bleef het rustig.
Maar vanaf de eerste lentedagen van 1944 begon het bommen op België te regenen.
Er vielen bommen op Brussel, Gent, Kortrijk, Leuven, Antwerpen, Mechelen,
Brugge, Luik, en op talrijke andere plaatsen in het land. In de plaatsen waar
men het meest aan de bombardementen blootstond, leefde men in permanente angst.
Wanneer de alarmsirenes loeiden, vluchtte men in paniek naar de bunkers en
schuilplaatsen, waar men al biddend het einde van het bombardement afwachtte[1].
Ook de inwoners van
Turnhout leefden in angst. Ondanks de perifere ligging van de stad en de
militaire onbelangrijkheid, werd de stad toch in het
Staatsblad van mei 1944 officieel als een gevaarlijke plaats
betiteld. Er waren volgens de burgemeester drie potentiële doelwitten: de
metaalgieterij Allard (Guldensporenlei), de kazerne majoor Blairon (Gierle
Steenweg) en het goederenstation, gelegen nabij het centrum van de stad[2].
Ook de strategische ligging aan het kanaal Dessel-Schoten mocht niet worden
onderschat.
Omwille van de toenemende
oorlogsdreiging en het verhoogd aantal bombardementen in ons land, besloot het
stadsbestuur de inwoners die ten westen van de stad woonden, aan te raden om te
evacueren naar het oosten van de stad. Er werd gevraagd uit te zien naar
kennissen of familieleden die hen tijdelijk zouden kunnen huisvesten “totdat
rustiger dagen aanbreken”. Volgens de burgemeester kon vooral het westelijk
gedeelte van de stad gevaar oplopen omdat daar de spoorwegen en het station
gelegen waren[3].
De bombardementen werden door de Duitse propagandisten gretig aangegrepen om
campagne te voeren tegen de geallieerden. In de laatste maanden voor de
bevrijding ging de gecensureerde pers heftig tekeer tegen hetgeen ze de
moorddadige terreuraanvallen van de Angelsaksers noemde. Toch brachten de
massale bombardementen over het algemeen geen vijandige stemming tegen de
geallieerden teweeg. Wel werd in sommige kringen de slogan gelanceerd: “Bevrijd
ons van onze beschermers, bescherm ons tegen onze bevrijders”. Met beschermers
werd dan ironisch de Duitsers, met bevrijders de geallieerden bedoeld[4].
In die periode werden door de RAF strooibriefjes aan de bevolking uitgedeeld.
Hiermee wilden de piloten de Belgen moed in spreken bij de voortdurende
bombardementen. Men eindigde de boodschap met een eerder cynische uitspraak:
“Men maakt geen eiërkoeken zonder eiëren te breken … ongelukkig voor u, als ge
een ei zijt”[5].
In de vroege ochtend van 6
juni begonnen de geallieerde legers aan de langverwachte ontscheping. De
operatie “Overlord”, codenaam voor de invasie van de Britse en Amerikaanse
strijdkrachten op de kusten van Normandië, was begonnen. De bevolking kon
nauwelijks haar enthousiasme bedwingen. Via Radio Londen vernamen ook de
Turnhoutenaren dat de bevrijding misschien wel nakend was. Later op de dag gaven
de Duitse media wel toe dat er een landing had plaatsgevonden, maar in één adem
herinnerden ze evenwel aan de andere “mislukte” ontscheping, die in Dieppe op 19
augustus 1941[6].
Meteen na de bekendmaking
van de ontscheping van de geallieerden in Normandië hield kommandant Spirk een
onderhoud met burgemeester Van Hoeck en commissaris Van Calster. De Hauptmann
beval dat de leden van de PLB en de burgerwacht vanaf die dag bijzonder toezicht
dienden te houden op alle bewakingsdiensten, “opdat tucht en orde in onze stad
blijve heersen en dat gene sabotage-daden zouden gesteld worden”. Twee weken
later werd er toch melding gemaakt van het afsluiten van de verbinding van de
telefoonlijnen in de stad. Meteen werd er aan sabotage gedacht, maar er was geen
spoor van de daders te vinden[7].
Op dat moment was politiecommissaris Van Calster nog aanwezig in de stad. Dit
veranderde naarmate de geallieerden België naderden. Op het einde van de
bezetting, we weten echter niet precies wanneer, dook Van Calster onder, daar
hij vreesde gezocht te worden om naar Duitsland getransporteerd te worden als
gijzelaar. Van Calster was zijn opsluiting van begin 1943 nog lang niet
vergeten. Hij vreesde dat het deze keer erger kon worden en nam het zekere voor
het onzekere[8].
De geallieerden liepen na
de succesvolle ontscheping min of meer vast. De Duitse troepen verdedigden
iedere haag en holle weg in Normandië als was het een oninneembare vesting en
hielden de geallieerden tegen in een stellingenoorlog. Na het aanvankelijke
enthousiasme verviel de Belgische natie terug in een berustende houding. Maar na
de doorbraak bij Avranches en de vernietiging van een belangrijk deel van het
Duitse leger bij Falaise-Argentan veranderde de situatie plots weer en rukten de
geallieerde legers snel op. Op 2 september 1944 overschreed de Britse “1ste
Guard Armoured-divisie” van het 30ste legerkorps in de streek van
Douai de Frans-Belgische grens[9].
Wanneer de geallieerden de
grens overstaken, werd het voor de Duitse bezetter in ons land alsook voor de
collaborateurs duidelijk dat de situatie onhoudbaar werd. De geallieerde opmars
was nu niet meer te stuitten: reeds op zondag 3 september deden ze een
triomfantelijke intocht in Brussel. In enkele dagen tijd werd het grootste
gedeelte van België bevrijd. Was voor de meeste Belgen het ergste deel achter de
rug, voor de inwoners van Turnhout was de nachtmerrie nog niet voorbij. De
Kempen werd omwille van de langdurige gevechten aan het Albertkanaal vanaf 8 tot
22 september 1944 immers zeer langzaam bevrijd. Vanaf 12 september lag ook
Turnhout in de frontlinie en was het voortaan uiterst zenuwachtig vertoeven in
de stad. Terugtrekkende Duitse soldaten zorgde voor een nerveuze en vijandige
sfeer, zowel met de bevolking als tussen de soldaten onderling. Begin september
werd er op deze manier gewag gemaakt van een schietpartij tussen Duitse soldaten
en de Feldgendarmerie[10].
Niet meteen een blijk van grote eensgezindheid en tekenend voor de reeds
verslagen Duitse sfeer.
Bij de terugtocht van de
Duitse troepen werden heel wat onregelmatigheden opgetekend. Het meest
dramatische voorval deed zich voor op 4 september 1944 toen zeven jongelingen
werden aangehouden nabij het St.-Jozefcollege op het Stokt en aldaar, op
verdenking van plundering van wapens en munitie, zonder enige vorm van proces
werden gefusilleerd. Ze waren allen tussen de 17 en 24 jaar oud. Die ochtend
viel er ook een ander slachtoffer. Nachtwaker Van Waelderen werd tijdens zijn
bewakingsdienst door een Duits soldaat neergeschoten en overleed aan zijn
verwondingen[11].
De meeste ongeoorloofde
zaken die zich tijdens de Duitse terugtocht voordeden, betroffen echter
diefstallen en brutaliteiten. Reeds Op 29 augustus bleek dat de situatie in
Turnhout nerveus aan het worden was, toen Duitse soldaten tot twee maal toe een
bewaker van de telefooncentrale hadden geslagen. Klacht werd neergelegd maar
omwille van de hectische dagen zou hier nooit gevolg aan worden gegeven[12].
Vanaf begin september, wanneer meer en meer terugtrekkende Duitse troepen
Turnhout passeerden, steeg het aantal diefstallen. Bij Alphons Peinen uit
Oosthoven namen terugtrekkende Duitsers een paard en kar mee. Op de fabriek van
Bloemmolens Coppens gingen ze met een “Minerva”-vrachtwagen met aanhangwagen aan
de haal. De eigenaars hadden hiertegen geen verhaal[13].
Op 6 september werd er in het winkeltje van Edmond Van Ael 2.760 sigaretten
gestolen door doortrekkende Duitse troepen en bij een boer werden er 575
struiken aardappelen van zijn akker gestolen[14].
De Duitse bevelhebber
trachtte de zaken, voor zover het nog mogelijk was, onder controle te houden. Op
7 september liet hij via burgemeester Van Hoeck aan de bevolking weten dat het
verboden was om met meer dan twee personen op straat te komen. Verder verbood
hij om op openbare plaatsen en pleinen gegroepeerd te staan en om de handen in
de broek- of jaszakken te houden[15].
Vanaf maandag 18 september
werd het wel heel heet onder de voeten van de Duitse soldaten te Turnhout. De
stad werd sindsdien in staat van verdediging gebracht en de Duitsers maakten
aanstalte om zich achter het kanaal Dessel-Schoten (de Turnhoutse Vaart) terug
te trekken. Alle scholen waren reeds op 1 september door de Duitsers opgeëist en
in het Heilig-Grafinstituut werd een Duits veldhospitaal ingericht. Op dinsdag
19 september werd het gerucht waarheid dat de oostelijke kant van de stad
onmiddellijk en totaal diende ontruimd te worden. Dit betekende dat alle huizen
tussen Sevendonck, Graatakker, Markt, Paterstraat, Elisabethlei en Oud-Turnhout
voor zeven uur ’s avonds moesten geëvacueerd zijn. Een groot deel van de
bevolking moest inderhaast een onderkomen zoeken bij familie en vrienden,
scholen en ook in schuilkelders in het westen van de stad. Er heerste die dag
een grote solidariteit onder de Turnhoutse bevolking. Iedereen trachtte elkaar
te helpen, niemand liet zich onbetuigd[16].
Op zaterdag 23 september
waren de geallieerden tot vlakbij Turnhout genaderd. De 719de Duitse
infanteriedevisie twijfelde: de stad verdedigen of ze overgeven aan de Engelsen.
Uiteindelijk werd besloten zich terug te trekken en vanaf twee uur in de
namiddag begon de definitieve terugtocht tot achter het kanaal. Die dag was het
voor de mannelijke bevolking van Turnhout tussen de 15 en 65 jaar verboden om
zich op straat te begeven. Het verzet werd vanaf die dag actief en het begon
strategisch belangrijke posities in Turnhout te bezetten, van zodra de Duitsers
achter het kanaal waren teruggetrokken. In de nacht van 23 op 24 september waren
de laatste Duitsers uit Turnhout verdwenen en hielden ze zich schuil achter de
Turnhoutse Vaart. Op zondag 24 september rond tien uur in de voormiddag werd
Turnhout dan eindelijk bevrijd door manschappen van het B-scquadron, deel van de
49ste Britse West Riding divisie, onder leiding van de kolonels
Newton en Eykin. Ze werden al vrij snel gevolgd door de 156ste Field
Company van de Royal Engineers, de Royal Scotch Fusilliers en andere eenheden
van dezelfde 49ste
divisie[17].
Met de terugtocht van de
Duitsers uit de stad was de oorlog voor de inwoners van Turnhout nog lang niet
voorbij. De Duitse soldaten waren de stad uit, maar ze hielden zich verschanst
achter de Turnhoutse Vaart. De gevechten aan het kanaal zouden aanhouden van 24
september tot 3 oktober. Daarmee lag de stad in de eerst gevechtslinie en de
kwade gevolgen hiervan werden spoedig ondervonden toen obusontploffingen in
enkele stadsgedeelten slachtoffers maakten. Hierbij kwamen elf burgers om het
leven[18].
Aan de gevechten aan het kanaal namen ook lokale weerstanders deel. Henri Dieckx
van de Nationaal Koninklijke Beweging nam op 27 september 1944 deel aan
gevaarlijke patrouilles in de eerste lijn ten zuiden van het Kempisch Kanaal.
Verder was het Kempisch Legioen nadrukkelijk aanwezig bij de gevechten.
Kommandant Dupret van het Kempisch Legioen (KL) gaf op 24 september opdracht om
nabij Brug I aan het kanaal “in contact te komen” met de vijand. De volgende dag
trachtten verzetslui, onder wie Willy Boogaerts, tevergeefs om in contact te
komen met de Duitsers op de afgesproken plaats. De patrouille begaf zich hierna
naar de IJzerenbrug, daar er volgens enkele inwoners Duitsers aanwezig waren. In
een bunker aan de noordzijde van de Vaart hadden zich inderdaad Duitsers
verscholen. Op een andere plaats aan het kanaal werd op dat moment A.Van
Langendock van het KL vermoord aangetroffen. Hij was door een Duitse
scherpschutter getroffen. Samen met Engelse soldaten werden de Duitsers aan de
overkant van het kanaal beschoten[19].
Dergelijke gevechten
zouden nog dagen blijven duren, tot de geallieerden meer steun kregen en de
Duitsers meer en meer in de verdrukking kwamen te staan en op 3 oktober 1944 de
aftocht bliezen. Vanaf toen was ook dat deel van Turnhout gezuiverd. De Duitsers
bleken evenwel landmijnen te hebben gelegd om hun aftocht te dekken. Dit kostte
aan nog eens vier inwoners het leven[20].
Bij hun terugtrekking
lieten de Duitsers meerdere bruggen over het kanaal springen. Vooral op 22
september sneuvelden enkele bruggen. Hierbij werd schade aangericht aan het
eigendom van René Van Meessche-Smets en kinderen. Hun geteisterde woningen
bevonden zich dan ook vlakbij één van de gesprongen bruggen aan de Oude
Vaartstraat. De meeste gebouwen liepen schade op tijdens de gevechten aan het
kanaal. Hierbij werden 29 huizen totaal vernield, 33 woningen zwaar en 22 huizen
licht beschadigd. De kerk van het Goddelijk Kind Jezus en de kazerne Majoor
Blairon werden eveneens licht beschadigd. Wat de industriële gebouwen betrof,
was er één volledig vernield, twee zwaar en twee licht beschadigd[21].
Uiteindelijk zou blijken dat de Duitsers te Turnhout meer dan één schending van
de Conventie van Genève en Den Haag op hun geweten hadden. Zoals reeds vermeld
was het ergste voorbeeld hiervan het fusilleren van zeven jongelingen en het
neerschieten van een bewaker op post. Verder ontvoerden de Duitsers op 2 oktober
1944 een jongeman die te Ravels, een buurgemeente van Turnhout, werd
gemitrailleerd. Tenslotte werd een bloemmolen van de fabriek Coppens in brand
gestoken en werden in totaal 39 boerderijen, woningen, schuren of stallen,
vrijwillig geheel of gedeeltelijk vernield[22].
De Turnhoutse
verzetsgroepen openbaarden zich meer en meer naarmate de bevrijding een feit
werd. We vermeldden reeds de deelname van enkele verzetslui van het Kempisch
Legioen aan de gevechten aan het kanaal. Ook de Nationaal Koningsgezinde
Beweging liet zich niet onbetuigd. Tijdens de bevrijdingsdagen beschouwden de
verzetslui zichzelf als hulpagenten. De relatie tussen het verzet en de politie
verliep dan ook moeilijk, hoewel de Turnhoutse politieagenten duidelijk gebruik
maakten van de diensten die het verzet hen aanbood. Op 28 september vroeg
kapitein Henri Daelen van het Kempisch Legioen aan de politiecommissaris of het
niet mogelijk was om de woning van de voortvluchtige L.Verachtert in beslag te
nemen[23].
Diezelfde dag wees commissaris Van Calster op het feit dat er geen aanhoudingen
mochten plaatsvinden zonder de tussenkomst van de poltie[24].
Geïmproviseerde aanhoudingen door verzetslui waren met andere woorden ten
strengste verboden. Als gevolg van de omzendbrief van begin oktober 1944 van de
Militaire Bevelhebber van de provincie Antwerpen, kolonel Scharff, werden de
Turnhoutse afdelingen van NKB, OF, BNB en GL (Geheim Leger) verplicht een lijst
van de leden van de beweging op te geven. Na enkele dagen liet Van Calster
teleurgesteld aan de burgemeester weten dat enkel de BNB-afdeling een officiële
ledenlijst had binnengebracht[25].
Wanneer de acties van het
verzet vlak na de bevrijding nog matig konden geapprecieerd worden, zagen we
hierin verandering komen vanaf oktober. De relatie tussen politie enerzijds en
het verzet anderzijds verliep meer en meer gespannen. De vrees van de
burgemeester en commissaris vlak na de bevrijding voor onregelmatigheden en
verlies van controle over de stad, zorgde ervoor dat men aanvankelijk niet
weigerachtig stond tegenover de aangeboden hulp van enkele verzetsbewegingen.
Wanneer na enkele weken de situatie min of meer onder controle leek, zaten het
stadsbestuur en de politie blijkbaar verveeld met de situatie. De hulp van
verzetslui werd vanaf dan als ongemakkelijk en overbodig ervaren. Wanneer bij de
politie dan ook nog klachten begonnen binnen te komen van onregelmatigheden van
de voormalige verzetslieden, was de maat voor het stadsbestuur vol. Toen begin
oktober de Turnhoutse politie, in opdracht van het Krijgsauditoraat van
Antwerpen, huiszoekingen hield in de lokalen van de DeVlag, teneinde de nodige
officiële documenten te verzamelen welke eventueel tot aanhoudingen van de
betrokkenen zouden kunnen leiden, bleek dat al de eventuele bezwarende
documenten waren verdwenen en in handen waren van enkele weerstandsgroeperingen
van Turnhout[26].
De Turnhoutse politie
bleek voornamelijk problemen te hebben met het gedrag van leden van het Kempisch
Legioen. Op 18 oktober vroeg commissaris Van Calster aan kommandant Dupret van
het KL om twee revolvers terug te geven die door leden van het KL waren ontnomen
aan enkele politieagenten. Die dag werd aan de bevelhebbers van de verschillende
Turnhoutse verzetsbewegingen gemeld dat het strafrechtelijk verboden was de
titel van “Militaire politie” of “Militaire Veiligheid” aan te nemen. Het werd
ook verboden deze benamingen te gebruiken voor opschriften op gebouwen,
voertuigen of armbanden[27].
Op 20 oktober 1944 ontving
de politie een klacht van garage Gevers. De ondergrondse afdeling van de
Partizanen had een vat olie opgeëist zonder de vereiste officiële documenten. Op
dezelfde dag werd bij een lederhandelaar van de stad leder in beslag genomen
door deze verzetlui en gedurende de onderhandelingen met de patroon hielden
enkele gewapende leden de fabriek bezet. Agent Wouters begaf zich hierop naar de
leiding van de beweging om de nodige uitleg te verkrijgen. Dit werd hem op een
brutale manier geweigerd en de ingang werd versperd door gewapende leden.
Commissaris Van Calster was hierover niet te spreken en stelde onomwonden dat
dergelijke praktijken niet geduld werden[28].
Enkele dagen later drong Van Calster bij de burgemeester aan op de ontbinding
van alle weerstandsgroepen die niet ingelijfd waren in de actieve dienst. Hun
optreden hield geen steek meer en gaf voortaan aanleiding tot wanordelijkheden,
aldus de commissaris. Bovendien zouden na hun ontbinding de gebouwen waarin ze
verbleven vrijkomen voor Engelse soldaten of daklozen[29].
Wanneer de intenties van de politiecommissaris bekend werden bij de
verzetslieden, liepen de zaken bijna helemaal uit de hand. Op 3 november 1944
drongen een vijftal leden van de BNB het huis binnen van commissaris Van Calster
en vielen de meid lastig. Ze lieten zich brutaal en onbeschoft uit ten opzichte
van de commissaris[30].
Van Calster was dan ook
opgetogen wanneer op 13 november 1944 de regering richtlijnen oplegde in verband
met de ontwapening van de weerstand. In tegenstelling tot andere gemeenten
bleven de verzetsbewegingen in Turnhout na de bevrijding immers nog lange tijd
gegroepeerd, wat voor de nodige problemen zorgde. Met deze richtlijnen hoopte
men in Turnhout definitief te kunnen afrekenen met de bijwijlen gevaarlijke
praktijken van sommige verzetslui. Maar meteen hierna werden de affiches in
verband met de inlevering van wapens en kledingstukken door leden van de
Partizanen verwijderd. De affiches bevonden zich achter glas aan het gebouw van
de politiewacht en aan het stadhuis. Met het geweer werd het glas verbroken en
vervolgens werden de affiches afgerukt[31].
Het was voor de commissaris duidelijk dat de ontwapening niet van een leien
dakje zou lopen. Op 18 december 1944 werd de toelating voor een algemene
vergadering voor de “sympathisanten” van het Onafhankelijkheidsfront Turnhout
geweigerd. De commissaris redeneerde dat de verzetsbewegingen namelijk allemaal
waren ontbonden sinds het Ministrieel Besluit van 13 november 1944[32].
Op het einde van november
opende de Rijkswacht van Turnhout een onderzoek naar onregelmatige feiten,
gepleegd door leden van de Turnhoutse ondergrondse beweging BNB. Na de
bevrijding waren zij aangesteld geweest tot de bewaking van de geïnterneerden in
de kazerne Majoor Blairon. Hierbij zouden enkele leden ongeoorloofde praktijken
hebben toegepast bij de gevangenen. Tot en met 19 november 1944 hadden leden van
de verzetsbeweging BNB de bewaking waargenomen. Daarna werden alle gevangenen
naar de gevangenis van Merksplas overgebracht[33].
Met de NKB van Turnhout
had de politie blijkbaar minder problemen. Zelfs burgemeester Van Hoeck bedankte
in een brief de beweging van harte “om de diensten, die zij in het belang van de
orde in de stad en voor de zekerheid der bevolking, hebben bewezen. Het is dank
aan hun optreden dat vernielingen en verwoestingen van particuliere woningen –
waarvoor de stadsfinanciën zouden aansprakelijk zijn gesteld – zijn kunnen
vermeden worden, en dat geen betreurenswaardige incidenten ten koste van private
personen zijn voorgekomen.”[34]
Er werden vanwege de politiediensten ook gevolg gegeven aan de raad die de NKB
hen gaf. Op 19 oktober werd op aanvraag van de NKB drie herbergen gesloten[35].
Majoor-Kommandant Paul de Vicq van de NKB had blijkbaar heel wat aanzien
verworven bij de Turnhoutse politie.
De bevrijding bracht niet
alleen vreugde mee. In dezelfde periode gebeurden een aantal zaken die men
gewoonlijk onder de noemer “straatrepressie” samenbrengt. Het ging om
vernielingen en mishandelingen ten nadele van personen die verdacht werden van
collaboratie met of sympathie voor de Duitse bezetter. De kans om diefstallen te
plegen ten nadele van de verdachten werd door sommigen te mooi geacht om te
laten liggen. De grens tussen diefstal en “aanslaan van goederen” was immers
niet altijd even duidelijk. Zoals we hierboven vermeld hebben, trokken de
plaatselijke afdelingen van het verzet na de bevrijding enkele politionele taken
naar zich toe, waartoe zij helemaal niet de bevoegdheid hadden. Dit was trouwens
geen uitzondering: vooral in de eerste maanden na bevrijding was het verzet erg
actief bij de aanhouding van verdachten[36].
In Turnhout was het niet anders.
Tijdens de eerste weken na
de bevrijding, de “Septemberdagen”, werden in Turnhout 39 personen aangehouden[37].
Ze werden allen verdacht van op één of andere manier “zwart” te zijn geweest
tijdens de Duitse bezetting. De meeste aanklachten waren echter overdreven en
vaak zelfs onterecht. De emoties van de eerste bevrijdingsdagen zorgden eveneens
voor een onverantwoorde sfeer die leidde tot tientallen onterechte aanhoudingen.
De burgemeester en de politie konden gelukkig de gemoederen bedaren zodat,
buiten de aanhoudingen, er geen sprake was van al te grote misbruiken of een te
harde repressie door “verzetslui van het laatste uur”. Van deze eerste
“zuiveringslijst” van september 1944 zouden uiteindelijk in de periode 1946-1948
slechts drie personen door het Krijgsauditoraat schuldig worden bevonden. In die
periode werden door het Krijgsauditoraat veertien personen van Turnhout schuldig
bevonden en veroordeeld[38].
Een maatregel die ook
onder de repressie viel, was het weigeren van een bewijs van burgertrouw. Dit
document moest opgemaakt worden door de burgemeester of de bevelhebber van de
politie van de gemeente. Het feit dat men als vrijwillige arbeider naar
Duitsland was vertrokken, kon reeds een argument zijn om geen bewijs van
burgertrouw te ontvangen, met alle gevolgen van dien voor de betrokkene[39].
Een gelijkaardig iets was het bewijs om erkend te worden als “Gewapend
Weerstander”. Een aanvraag hiervoor werd besproken door de Controlecommissie,
“Dienst van den Weerstand” van het Ministerie van Landsverdediging. Van 12 juni
1947 tot en met 26 maart 1953 deden vele Turnhoutenaren een aanvraag tot erkend
Gewapend Weerstander[40].
Vanaf januari 1945
ontstond er in Turnhout een publieke rel tussen G.H.Dupret, voormalig kommandant
van het Kempisch Legioen, en senator A.De Boodt. In de Turnhoutse weekbladen,
het Aankondigingsblad en
De Kempen, scholden de twee elkaars
huid vol. Ook de onbekende opsteller van het artikel “De Repressie” in het
Aankondigingsblad
van 13 januari 1945 moest het ontgelden. In een “Recht op Antwoord”, de
week hierna, lazen de Turnhoutenaren een boze reactie van G.H.Dupret. Hierin
laakte hij de massale en vage beschuldigingen tegen de weerstandsgroeperingen.
Verder haalde Dupret uit naar De Boodt. Hij had het over het smokkelvee, “gevoed
op de kap van een derde” en over de vriendin van Von Falkenhausen, met wie hij
“allerhande kleine zaakjes deed”. Hij eindigde met: “De Regeering kan uw geval
vergeten hebben of weigeren een onderzoek in te stellen ten uwen laste, maar de
Turnhoutsche bevolking zal het zich herinneren en ten gepaste tijden aan U
denken! En wel hoe dan! Stel U een Senator voor die maandelijksch een inkomen
heeft van Frs. 30.000,-; die dit inkomen nog aandikt met zwarte-markt-combines
met den bezetter; die door de Belgische Regeering langs de B.B.C. geschandvlekt
en daarna door diezelfde Belgische Regeering bedankt werd met een supplementaire
Gutt-vergoeding van Frs. 160.000,-, voor al zijn schoon werk!”[41].
In het Aankondigingsblad van 3
februari 1945 liet senator De Boodt aan de lezers weten dat hij Dupret voor de
rechtbank had gedaagd in verband met de valse aantijgingen aan zijn adres. Hij
beloofde de lezers verder op de hoogte te houden, opdat zijn naam volledig
“gezuiverd” zou worden van alle blaam.
Op het artikel van 13
januari 1945 in verband met de repressie, werd ook gereageerd door de “Unie van
den Weerstand-Gewest-Turnhout”. Deze Unie groepeerde het
Onafhankelijkheidsfront, het Kempisch Legioen, de Belgische Nationale Beweging
en de Nationaal Koninklijke Beweging. In het artikel stond te lezen dat het
normaal was dat de “zwarten” werden aangehouden, maar “wat echter van het eerste
uur tegen de kop van ieder rechtschapen mens was, was het feit te moeten
vaststellen dat de repressiemaatregelen totaal in handen werden gelaten van
onverantwoordelijke en illegale groeperingen, die zich allemaal tooiden met den
holklinkende naam van ‘weerstandsbeweging’.” De Unie reageerde hierop door te
stellen dat hun acties wel degelijk nodig waren en dat ze zelfs bedankbrieven
hadden gekregen van de “Generaals der Verbonden Legers”[42].
De straatrepressie kende
nog een tweede opstoot in mei 1945, vooral onder de invloed van de beëindiging
van de vijandelijkheden en van de terugkeer van de gevangenen en opgeëisten uit
Duitsland[43].
In Turnhout ging het om geïsoleerde acties tegen vermeende collaborateurs. Op 15
mei 1945 vroeg de politiecommissaris aan de Krijgsauditeur welke houding hij
moest aannemen bij het dreigement van G.H.Dupret, hoofd van het Kempisch
Legioen, afdeling Turnhout, in verband met de verlening van een bewijs van
burgertrouw aan twee inwoners van Turnhout. Dupret verwittigde de commissaris
dat deze twee bewijzen best zouden worden ingetrokken, zoniet zouden er tot
“wanordelijkheden” kunnen worden overgegaan[44].
In Turnhout waren de
meeste acties opnieuw gericht tegen senator De Boodt. In de nacht van 7 op 8
juli 1945 werden op de huizen in de St.-Antoniusstraat, van de Controlediensten,
en op het huis van de senator op het Kerkplein, door onbekenden hakenkruisen
geschilderd met teer. Van de daders ontbrak elk spoor. In september dat jaar
werd weerom een hakenkruis op de woning van de senator aangebracht. Het huis
werd sinds juli bewaakt door de politie, maar enkel tussen vier en acht uur ’s
ochtends was er geen bewaking voorzien[45].
5.2. De
V-bommen en de terugkeer naar het gewone leven
Het Duitse leger werd
na de bevrijding steeds verder terug gedreven en daardoor verminderde de
oorlogsdreiging in onze gewesten. Van Duitse kant vreesde men zelfs geen
luchtaanvallen meer, daar de “Luftwaffe” met een tekort aan manschappen en
benzine kampte. Het enige wat de geallieerde mogendheden nog zorgen baarde,
waren de nieuwe wapens van het type “Vergeltungswaffen 1 en 2”[46].
De euforie en de feestroes na de bevrijding verdwenen snel wanneer op 13 oktober
1944 het Duitse V-Bommen-offensief begon op voornamelijk Antwerpen, Brussel, en
Luik.
In tegenstelling tot in
Turnhout, waar de V-wapens weinig schade aanrichtten, zaaiden ze over heel het
land dood en vernieling. Zoals hierboven reeds vermeld kwam dat grotendeels door
de perifere ligging en de strategische onbelangrijkheid van de stad Turnhout.
Toch kwamen in Turnhout een zevental V-bommen neer. Ofwel kwamen ze accidenteel
op Turnhouts grondgebied terecht, ofwel werden ze neergehaald. Tegen de V-2’s
was geen verweer mogelijk, maar tegen de V-1’s konden jachtvliegtuigen worden
ingezet die de V-1’s aanpakten met hun boordkanonnen en mitrailleurs, zodat het
tuig in de lucht tot ontploffing kwam. Een zeldzame keer deden ze de vliegende
bom neerstorten, door met hun vleugeltip de V-1 te doen kantelen. Ook de
turbulentie veroorzaakt door een vliegtuig dat zeer dicht naderde, kon de koers
van een V-1 wijzigen[47].
Deze laatste twee technieken werden enkel boven zee of schaars bewoonde gebieden
toegepast. Voor wat betrof de Antwerpse en Brusselse regio hadden de
geallieerden voor een andere oplossing gekozen. Zo werd de Antwerpse regio
verdedigd door verschillende artillerieposten die in opeenvolgende gordels rond
de stad waren opgesteld, loodrecht op de verschillende aanvalsrichtingen. Het
was een speciale groep luchtdoelartillerie, het “Anti-flying Bomb Command”[48].
Eén van die buitenste
luchtafweerstellingen van de Antwerpse gordel bevond zich in Ravels, een
buurgemeente van Turnhout. Op 16 maart 1945, rond elf uur in de voormiddag,
haalde het luchtafweergeschut van Ravels een V-1 neer die terecht kwam op twee
boerderijen aan de Kastelein, tegenover de Heizijde. Er werden acht doden en
drie zwaargewonden van onder het puin gehaald. Eén zwaargewonde overleed later
aan zijn verwondingen in het ziekenhuis[49].
De twee boerderijen werden totaal vernield. Verder werd er één huis zwaar
beschadigd en in een straal van 300 meter rond de boerderijen sneuvelden er
pannen en ruiten. Er vielen ook twintig tot dertig gewonden. Ze werden allen
verzorgd door het Rode Kruis en de PLB. Dit was meteen de laatste maal dat de
PLB in actie diende te komen in Turnhout.
Voorheen waren er ook
enkele V-1’s op Turnhouts grondgebied gevallen. De eerste keer was op 6 november
1944. Er vielen vervolgens V-bommen op de Kruisberg, Papenbruggestraat, Heizijde
(3 januari 1945), Oude Vaartstraat en de Meirgoren. Deze bominslagen maakten
echter geen slachtoffers. Op 28 maart 1945 viel de laatste V-bom op Antwerpen,
maar op 30 maart viel evenwel nog een V-2 op Turnhout. Gelukkig voor de inwoners
viel deze bom midden in de “Filipkes-vijver” op het Stokt. Hierdoor was er enkel
materiële schade[50].
De bevrijding van
Turnhout op zondag 24 september 1944 betekende niet meteen het einde van de
oorlogsellende. De vreugderoes die zich tijdens de bevrijding had meester
gemaakt bij een groot deel van de bevolking, was vlug verdwenen en maakte plaats
voor de dagdagelijkse realiteit. Het was wel begrijpelijk dat de inwoners van
Turnhout na de lange bezetting moeilijkheden ondervonden om zich terug aan te
passen aan het gewone leven. De dreiging van de V-bommen en de aanwezigheid van
de geallieerde troepen hielpen hen natuurlijk niet. Na jarenlang de aanwezigheid
van, weliswaar vijandige, troepen te hebben meegemaakt, dachten de inwoners na
de bevrijding verlost te zijn van deze belasting. Niets was echter minder waar.
Ook de geallieerden zochten plaatsen om hun manschappen onder te brengen. De
plaatsen die in Turnhout vier jaar lang voor Duitse soldaten werden
gereserveerd, konden vanaf de bevrijding perfect dienst doen voor de geallieerde
legers. Door deze blijvende aanwezigheid van militaire troepen, of deze nu
vijandig waren of niet, was het niet vanzelfsprekend om te komen tot een
normalisering van het vooroorlogse bestaan. Voor de meeste Turnhoutenaren was de
oorlog dan ook pas echt voorbij wanneer de laatste militair Turnhout had
verlaten.
Zoals vermeld werd
Turnhout bevrijd door Britse soldaten. In de maanden na de bevrijding bleef het
“kaki”-uniform prominent aanwezig in het Turnhoutse straatbeeld. Op enkele
uitzonderingen na, waren voornamelijk Britse en Canadese troepen ingekwartierd
in Turnhout. In de nacht van 14 op 15 november 1944 werden 21 Canadese soldaten
geherbergd in 11 huizen in de Otterstraat. De manschappen werden per twee in een
huis ondergebracht en de officier in één huis. De dag daarna trokken ze reeds
verder[51].
De meeste troepen
werden ondergebracht in de Turnhoutse scholen. Op 3 november 1944 werd een groot
deel van de Apostolische School opgeëist voor het “7 Canadian General Hospital”.
Drie weken later nam het “9 Canadian Field Dressing Station” de school in
beslag. Alles werd opgeëist buiten de kapel, de patergang, de grote slaapzaal en
de kelders. Op 2 december 1944 verlieten de Canadese troepen de school. Maar
meteen hierna werd de residentie overgenomen door de “84 G.C.C. van de RAF”.
Vanaf 12 december kwamen de eerste “airmen” opdagen. 150 ervan sliepen in de
klaslokalen van de school. In totaal kwamen een 900 RAF-leden iedere dag eten in
de school. Op maandag 5 maart 1945, na bijna drie maanden, vertrok deze
RAF-afdeling naar andere oorden. Daarna werd de school opgeëist voor het “20
Canadian General Hospital”. Vanaf april 1945 werd de school een hospitaal voor
gewonde Duitse soldaten. Tegen begin juni werd de Apostolische School stilaan
ontruimd door de Canadezen en liep de militaire bezetting van de school
eindelijk op haar einde[52].
In het Heilig
Grafinstituut begon de Engelse bezetting vanaf de eerste bevrijdingsdag,
onophoudelijk, tot juli 1945. Er werden eveneens vluchtelingen opgevangen die
gevlucht waren uit de Nederlandse grensdorpjes, hoofdzakelijk van Alphen. Vanaf
6 oktober 1944 tot begin november gaven de zusters van het heilig Graf 200
Nederlandse vluchtelingen een onderkomen. Het aantal soldaten dat ondergebracht
werd bleef groeien. Op 25 december zorgden de zusters voor een gezellige
kersttafel voor maar liefst 300 “pioneers”, die gedurende enkele maanden hun
gasten waren. In het voorjaar van 1945 herbergde het Heilig Grafinstituut 800
manschappen in het klooster en nog eens 500 in een bijgebouw in de
Apostoliekenstraat. Met de lente verplaatste zich het front. Turnhout lag niet
langer in de strijdzone en de bezetting verminderde geleidelijk aan. Vanaf de
zomer kregen de zusters van het heilig Graf hun gebouwen terug ter beschikking
en trokken de troepen verder[53].
In het St.-Jozefcollege
werd reeds vanaf 24 september 1944 een Engels veldhospitaal van de eerste linie
ingericht. Vanaf vrijdag 6 oktober werd er een veldhospitaal van 400 bedden
ingericht. Op 1 november vernam de school dat de Canadezen het College innamen,
weerom voor een veldhospitaal, maar deze keer met maar liefst 1.200 bedden. Op
13 november nemen de Canadezen officieel het bestuur van de hele school in
handen. Pas op maandag 7 augustus 1945 vertrokken de Canadezen uit het
St.-Jozefcollege[54].
Op 1 januari 1945 werd
de volledige ontruiming bevolen van het St.-Victorinstituut. Een Schotse
Compagnie nam het instituut als hoofdkwartier in. Wanneer de inkwartieringsraad
van Turnhout ook de slaapplaats had ontdekt, wees men dit toe aan de Canadezen.
De Schotse Compagnie verbleef slechts twee weken op het St.-Victorinstituut.
Daarna werd ook hier een veldhospitaal ingericht. De klaslokalen deden dienst
als ziekenkamers. Op woensdag 31 januari deden de Engelsen hun intrede. Ook de
generale staf van een Engels-Schots regiment verbleef gedurende een week in en
rond de speelplaats van het St.-Victor. Vanaf einde maart 1945 tot aan de
paasvakantie was er een contingent soldaten van het muziekcorps gehuisvest. Half
april 1945 werd het instituut uiteindelijk een repatriëringscentrum. Tijdens de
zomer verlieten ook hier de laatste troepen hun post[55].
Omwille van deze zware
bezettingen, die vooral de Turnhoutse scholen te verduren kregen, was het bijna
onmogelijk om de kinderen naar school te sturen. Vanaf september 1944 werden
alle scholen door de nog aanwezige Duitsers opgeëist en na de bevrijding zagen
de geallieerden de scholen als de ideale locaties om hun troepen of hospitalen
in onder te brengen. Hierdoor was er van schoollopen aanvankelijk geen sprake en
genoten de Turnhoutse kinderen van een extra lange “vakantie”. Uiteindelijk werd
dan toch op 11 oktober 1944 het nieuwe schooljaar ingezet[56].
De schoolkinderen werden op de meest geïmproviseerde locaties onderwezen. In het
Aankondigingsblad van 6 januari 1945
stond te lezen dat zowel de lagere als de middelbare scholen na de kerstvakantie
zouden herbeginnen op 8 januari. Voor de meeste scholen was dit echter door de
oorlogsomstandigheden niet mogelijk. Er werd in het artikel aan de lezers
opgeroepen om zich met de kinderen op 8 januari naar de school te begeven “om te
zien of hunne school vrij is”[57].
Na de gevechten aan het
kanaal, begin oktober 1944, kwam het front stilaan verder te liggen van de stad
en werd de stemming meer gemoedelijk en was er meer tijd voor ontspanning. De
geallieerde soldaten genoten bij voorkeur van de ontspannende sfeer van een
herberg. Dit bezorgde de burgemeester en de commissaris een aantal nieuwe
kopzorgen. Op bepaalde uren was het namelijk verboden voor militairen om zich in
herbergen te begeven. De herbergiers waren verplicht hieromtrent een “plakbrief”
in hun zaak te hangen, maar lieten dit veelal achterwege. De Town Major had
hierover een gesprek met burgemeester Van Hoeck op 23 november 1944[58].
Begin december kloeg de Town Major bij de politiecommissaris over de te hoge
prijzen die gevraagd werden in de
herberg van het Stadspark. Vooral de prijzen van de cognac en het bier
waren zeer hoog.
Tegen dergelijke woekerprijzen moest de Turnhoutse politie ingaan, aldus
de Town Major. In die periode organiseerden de Engelse soldaten meerdere
dansfeesten in de
verschillende zalen van de stad, en dit vier tot vijf keer per week[59].
Het was voor de uitbaters nog steeds verboden om jazzmuziek te spelen in hun
herbergen. Niettemin stoorden de meeste herbergiers zich niet aan dit verbod en
beweerden ze dat deze muziek speciaal voor de Engelse soldaten was[60].
In de kerstperiode werd
er door de geallieerde soldaten te Turnhout nog meer gevierd en gefeest dan
anders. Op 8 januari meldde de commissaris aan burgemeester Van Hoeck dat er
totaal geen rekening werd gehouden met de naleving van het sluitingsuur. De
geallieerde soldaten die hun eigen feestjes organiseerden, respecteerden de
regels hieromtrent totaal niet[61].
Hoeveel overtredingen Engelse soldaten ook maakten in verband met al hun
feestelijkheden, veel kon de Turnhoutse politie daar niet tegen inbrengen. De
enige maatregelen die de commissaris kon nemen, was zoals in februari 1945. Toen
werden er twee Processen-verbaal opgesteld ten laste van de uitbater van zaal
Rubens. Daar werden namelijk danspartijen gehouden door Engelse troepen. Iedere
zondag organiseerden zij een dansfeest en deden op dat moment de deur van de
zaal op slot[62].
In mei van 1945 kwamen er dan toch nieuwe richtlijnen in verband met het
herbergbezoek. Vanaf 6 mei was het voortaan verboden jazzmuziek te spelen in de
herbergen. Het sluitingsuur werd vastgelegd op tien uur ’s avonds en de toegang
voor personen onder de achttien jaar was ten strengste verboden[63].
De geallieerde
aanwezigheid deed zich ook op andere manieren gevoelen. Op 16 december 1944 werd
een radio van Van den Boogaert opgeëist door de “Commanding-74th-Company C.M.P.
(T.C.)”. De militaire drukte en de gevechtshandelingen veroorzaakte heel wat
verkeer in de stad. Het was dan ook onvermijdelijk dat er wel eens een ongeval
gebeurde waarbij een legervoertuig betrokken was. Dit was onder meer het geval
op 22 november 1944 toen een jongetje, Julbert Meynen, een dodelijk ongeluk
veroorzaakte waarbij een Engelse militaire auto betrokken was. Een jaar later,
begin december 1945, moesten de inwoners van Turnhout rekening houden met de
militaire oefeningen door Belgische parachutisten in de streek van Turnhout,
Merksplas en Geel[64].
De eerste Turnhoutse
gemeenteraad na de bevrijding vond pas plaats op 9 december 1944. Buiten de
gevluchte “oorlogsschepen” Verachtert was de gemeenteraad voltallig. Tijdens de
zitting werden de mandaten van gemeenteraadsleden L.Verachtert, T.Op de Beeck en
H.Versteylen vervallen verklaard, omwille van “hun staatsvijandige daden die zij
tijdens de oorlog gesteld hebben of door hun lidmaatschap van een
staatsvijandige groep of partij”[65].
Verder besliste de gemeenteraad om burgemeester Van Hoeck preventief drie dagen
te schorsen, om een onderzoek te kunnen voeren naar de aangenomen houding van de
burgemeester tijdens de bezetting en om de ingediende klachten te kunnen nagaan.
Voornamelijk raadlid Roelants kon zich niet solidair verklaren met de daden van
de burgervader tijdens de oorlog. Volgens hem waren ze in strijd met de houding
van een “goed patriot”. Raadslid en senator De Boodt drukte zijn verwondering
uit over het feit dat de leden van de gemeenteraad gedurende de oorlog niet op
de hoogte waren gehouden van de handelingen van het Schepencollege. De
burgemeester antwoordde dat hij hier zelfs nooit aan gedacht had. Trouwens,
vervolgde hij, zou dit misschien wel gevaren hebben kunnen opleveren. Ook de
andere leden van het schepencollege deelden deze mening. Raadslid Roelants nam
geen vrede met deze verklaring en meende dat ondanks hun stilzwijgen, de
gemeenteraadsleden wel mede verantwoordelijk konden worden gesteld voor hun
daden na de oorlog. De burgemeester verklaarde zich hiermee niet akkoord en kwam
nog even terug op zijn schorsing: “mijn geweten is zuiver en over mijn daden heb
ik reeds verantwoording afgelegd aan de Heer Gouverneur”. Hij aanvaarde
anderzijds wel de schorsing van drie dagen, opdat het onderzoek onmiddellijk zou
kunnen worden afgesloten[66].
Tijdens de gemeenteraad
van 20 februari 1945 werd er gedebatteerd over de omstreden aankoop van de zaal
van het “Kursaal” door de stad tijdens de bezetting. De aankoop zou geschied
zijn op sterk aanraden van de toenmalige Kreisskommandantur. Verder werd de
houding die het politiepersoneel had aangenomen tijdens de bezetting onder de
loep genomen. Globaal genomen hadden de agenten zich correct gedragen, volgens
de burgemeester. Vele politielui waren trouwens lid van een ondergrondse
beweging. Slechts één politieagent kreeg veel kritiek tijdens de raadszitting.
Hij was namelijk lid van de DeVlag en was gedurende de bezetting lange tijd naar
Duitsland geweest, in verdachte omstandigheden. Hij zou daar als vrijwilliger te
werk zijn gesteld.
De commissaris had reeds voorgesteld om de betrokkene geen getuigschrift
van burgertrouw te overhandigen[67].
In juni 1945
overheerste de organisatie van de vredesfeesten van 21 juli de gemeenteraad. Het
initiatief van deze feesten ging uit van enkele leden van de Nationale
Koninklijke Beweging. Raadslid Hens had hiermee problemen omdat hij in de
statuten van het NKB een verkapt fascisme ontwaarde. Hij verwees naar een
illegale brochure van het NKB uit 1941-1942. Overigens merkte Hens op dat de
NKB, als zijnde een verzetsbeweging, bij nader onderzoek weinig weerstand had
geboden. De NKB had volgens hem haar krachten bewaard om na de vrede haar
programma te doen zegevieren. Raadslid Hens liet verstaan voorstander te zijn
van vredesfeesten, maar dan wel op initiatief van de stad zelf. Verder vreesde
men tijdens deze zitting voor het ongepaste moment van de feesten, meer bepaald
voor de “gemoedstoestand in het land en voor mogelijke onlusten en handgemeen”.
Bovendien wilde het “Voorlopig Comité der Democratische Verstandhouding” (BSP;
KP; Democratische Unie van Strijders, Invalieden, Verminkten en Slachtoffers van
de Oorlog; ABVV, Onafhankelijkheidsfront; Partizanenleger) een betoging
organiseren tegen Koning Leopold III. De gemeenteraad besliste dat propaganda
vóór de koning was toegelaten, maar tegen de koning niet. De betoging werd met
andere woorden verboden[68].
De viering van 21 juli 1945 werd gestart met het zingen van een “Te Deum” in de
St.-Pieterskerk. Daarna werd door de aanwezige menigte buiten de kerk gevoelens
geuit van koningsgezindheid en werd de kreet “leve de Koning” herhaaldelijk
gescandeerd.
In de namiddag voegden enkele jongens en meisjes van Turnhout zich samen
op de Grote Markt en doorliepen ze de straten. Samen met enkele muzikanten werd
de kreet “Leopeold III” uitgeroepen. Aanvankelijk kwam de politie niet
tussenbeide, daar de optocht noch georganiseerd, noch politiek was. Wanneer na
verloop van tijd de ordehandhavers opmerkten dat de menigte sterk aan het
groeien was, besloten ze de straten te ontruimen en de optocht te laten
beëindigen[69].
Via de weekbladen werd
in januari 1945 opgeroepen om alle voertuigen goed te verlichten. Vooraan moest
voortaan elk voertuig een wit of geel licht hebben en achteraan een rood. Men
wilde het aantal ongelukken in het duister verminderen[70].
Daarmee kwam een einde aan de verduisteringspolitiek die tijdens de bezetting
had gegolden..
De militaire
aanwezigheid in Turnhout bleef ook na de Duitse bezetting onverminderd
voortduren. Toch was het duidelijk dat de relaties tussen de inwoners van
Turnhout en de geallieerde soldaten veel beter was dan met de Duitse troepen.
Bewijs hiervan waren de regelmatige voetbalpartijtjes van plaatselijke
voetbalclubs tegen Britse soldaten. Op 7 januari 1945 werd een wedstrijd
georganiseerd tussen voetbalclub Hand In Hand Turnhout en een samengesteld team
van de RAF. De wedstrijd vond plaats om half drie in de namiddag op het
voetbalterrein aan de Gierle Steenweg[71].
Ten voordele van de
“Vereniging voor Politieke Gevangenen 1940-1945”
hield men een geldinzameling van 5 tot 20 mei 1945 in de diverse
cinemazalen, kerken en in de straten van Turnhout. Op 31 augustus bleek
overigens dat nog steeds niet alle arbeiders die tewerk waren gesteld in
Duitsland gedurende de oorlog, waren weergekeerd. Het ging om een lijst van nog
46 personen[72].
Op 1 december 1945 werd
bekend gemaakt dat de Passieve Luchtverdediging van Turnhout definitief werd
opgedoekt. In de praktijk was dit al meerdere maanden het geval. De laatste maal
dat de PLB in actie diende te komen, was tijdens de dramatische inval van een
V-bom op 16 maart 1945, waarbij in totaal negen doden vielen. Op 1 juli 1945 was
reeds beslist om de Bewakingsdienst van de stad af te schaffen. Op dat moment
kende men problemen met onder meer de bewaking van de kolenopslagplaats aan de
Elisabethlei. De politiecommissaris had hiervoor in eerste instantie niet genoeg
manschappen. Hij verzocht de betrokken kolenhandelaar dan ook zelf de nodige
maatregelen te nemen, ten einde alle pogingen tot inbraak of diefstal te
voorkomen[73].
Op 28 november 1945
werd bekend gemaakt dat de marktkramers hun standplaatsen, zoals zij die hadden
vóór 10 mei 1940, terug konden innemen op de zaterdagmarkt[74].
Stilaan hervatte dus het gewone leven ook in Turnhout. Meer en meer verdween de
nasleep van de Tweede Wereldoorlog uit het dagelijks leven. Tijdens diverse
vieringen werd nog aan de voorbije verschrikkingen herinnerd.
In mei 1945 hield de
stad Turnhout een vredesviering. Dit gaf aanleiding tot meerdere openbare
feestelijkheden in verschillende wijken en gehuchten van de stad. Men versierde
soms een hele wijk, hield er muziekale optochten en organiseerde dansfeesten, en
dit zowel op de openbare weg als in de lokalen. Verder was er de openbare hulde
aan de geallieerde legers die in en rond de stad ingekwartierd waren en aan de
teruggekomen gedeporteerden van de Duitse bezetting. Hoewel er nog op vele
plaatsen uitingen van haat tegenover de Duitsers was waar te nemen, verliep de
vredesviering op een waardige en serene manier. Er werden dan ook geen
incidenten vastgesteld[75].
Ook in de Turnhoutse
scholen werd een “Vaderlandsche Plechtigheid” gehouden op 8 en 11 mei 1945. In
de klassen van de Meisjesschool van het Heilig Hart hadden de leerlingen het
“inluiden van de vrede” afgewacht op dinsdag 8 mei, rond drie uur in de
namiddag. Bij het horen van de klokken en de sirenes werd in elke klas dit
historische moment uitgelegd. Daarna brachten de meisjes dank en hulde aan de
“Verbonden Legers. Nadien werd er gewezen op de burgerzin en trouw aan Koning en
vaderland. Tenslotte werd in elke klas de koningshymne van A.Meulemans gezongen
en kregen de leerlingen vrijaf tot vrijdag 11 mei. Die dag werd er op de
speelplaats van de school een “Vaderlandsche Plechtigheid” gehouden om de vrede
te vieren. Er werden toespraken en hulden gehouden, gedichten voorgelezen over
krijgsgevangenen en weggevoerden en liederen als “Naar Wijd en Zijd” gezongen.
De viering werd afgesloten met rondedansen op de speelplaats door de leerlingen
en leraars[76].
Eén jaar na de
bevrijding van Turnhout, op 24 september 1945, organiseerde het stadsbestuur een
bevrijdingsfeest in openlucht op de Grote Markt. Kolonel Newton werd hierbij
gehuldigd als ereburger van de stad. Verder werden de volgende
weerstandsbewegingen bedankt: het Geheim Leger, het Kempisch Legioen, de
Belgische Nationale Beweging, de Koninklijke Nationale Beweging en het
Partizanenleger[77].
Deze Bevrijdingsfeesten werden vanaf toen jaarlijks herhaald op 24 september[78].
Ondanks de vele problemen die de gemeentelijke overheid ondervonden had met het
Kempisch Legioen vlak na de bevrijding, werd de beweging toch bedankt voor
bewezen diensten.
5.3. De
gemeenteraadsverkiezingen van 24 november 1946
Na de oorlog begon ook in
Turnhout de politieke activiteit te hervatten. Vooreerst met het
collaboratievraagstuk van drie gemeenteraadsleden en de preventieve schorsing
van de burgemeester, die we hierboven reeds besproken hebben. Van Hoeck nam
meteen na zijn schorsing terug het ambt van burgemeester waar. Stilaan begonnen
de politieke hoofdpunten van voor de bezetting weer de agenda te halen. Vooral
de aansleep van de aanleg van de Ringlaan en het stadspark en de aanbestedingen
van het zwemdok vormden de discussiepunten op de gemeenteraden van voor de
verkiezingen van 1946. Andere agendapunten waren allerhande herstellingen die
nodig waren als gevolg van de oorlogshandelingen, zoals de herstellingen aan de
Heizijde Steenweg en de Tuinwijk. Verder werd er gediscussieerd in verband met
het huurcontract van het Kursaal. Voor het overige werden onder meer de wedden
van de tijdelijke bedienden vastgesteld en bekeek men de hernemingscontracten
van de verschillende Turnhoutse scholen[79].
Reeds van in de jaren
twintig was er verdeeldheid in de katholieke rangen, in die mate dat de
katholieken in Turnhout sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 1921 er niet meer
in geslaagd waren een eenheidslijst te vormen. In 1938 waren er zelfs 3
katholieke lijsten geweest die opkwamen bij de gemeenteraadsverkiezingen. Vanuit
de katholieke weekbladen werd toen reeds opgeroepen om samen op te komen, maar
de meeste katholieke politici zagen dit niet meteen gebeuren[80].
De verandering vond dan ook eerst op nationaal niveau plaats. In katholieke
politieke milieus vond men dat de oude Katholieke Partij niet meer voldeed.
Reeds voor de oorlog had men op nationaal vlak getracht aan de structuur en het
programma te sleutelen, zonder veel succes. Tijdens de bezetting kwam de
bezinning in een stroomversnelling. Dit leidde na de oorlog tot de oprichting
van de Christelijke Volkspartij (CVP). Op kerstdag 1945 parafeerde Algemeen
Voorzitter August De Schryver het programma van de nieuwe partij. In het begin
moest het zwaartepunt van de CVP in de arrondissement liggen[81].
De Belgische
Werkliedenpartij (BWP) kende in Turnhout een relatief succes tijdens het
interbellum. Toch moesten de socialisten steeds het onderspit delven tegen de
nochtans verdeelde Turnhoutse katholieken. Meer dan enkele schepenambten zaten
er meestal niet in. Tijdens de Duitse bezetting werd geen activiteit van de
BWP-afdeling genoteerd. Op 28 juni 1940 ontbond Hendrik De Man de BWP en riep
hij de socialisten op met de Nieuwe Orde samen te werken. Het is moeilijk te
achterhalen in welke mate deze oproep een invloed had op de socialistische leden
in Turnhout. In de illegaliteit groeide een nieuwe socialistische partij en
beweging. In 1942 werd de Belgische Socialistische Partij (BSP) opgericht. Vlak
na de bevrijding zette het partijapparaat zich in gang om de nieuwe partij uit
te bouwen[82].
In
november 1946 zouden de nieuwe partijen voor het eerst in het strijdperk
treden op het gemeentelijk vlak. Op 17 februari 1946 deden ze dit voor de eerste
maal bij de parlementsverkiezingen. De uitslag daarvan maakte alvast duidelijk
dat de CVP op het grootste deel van de Turnhoutse bevolking kon steunen. Maar
liefst 75,7 % van de kiezers stemden in februari op de CVP. De communisten en
liberalen gingen zwaar ten onder en haalden respectievelijk 1,6 en 2,5 % van de
stemmen. De socialisten deden het beter, maar verloren toch met grote cijfers
van de katholieken. Zij behaalden 18,7 % van het aantal uitgebrachte stemmen[83].
Gezien deze uitslag was het niet verwonderlijk dat de socialisten van Turnhout
de zaken niet al te rooskleurig inzagen met betrekking tot de
gemeenteraadsverkiezingen van november.
Enkel socialisten en
katholieken dongen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 24 november 1946 naar de
stem van de Turnhoutse kiezer. Het VNV was voorgoed van het politieke toneel
verdwenen na de collaborerende perikelen van menig VNV-er. Een
concentratielijst was na de oorlog zo goed als uitgesloten en behoorde
dus evenmin tot de mogelijkheden. Liberalen en communisten zagen het na de wel
zeer teleurstellende parlementsverkiezingen van het voorjaar absoluut niet meer
zitten in Turnhout. Beide partijen kampten overigens al jaren met een tekort aan
leden. Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 werden de liberalen
beschuldigd van mensen noodgedwongen te laten “figureren” op hun lijst en de
communisten hadden slechts drie kandidaten met moeite kunnen voorleggen[84].
Op de lijst van de CVP
bevonden zich slechts drie namen die in de vorige gemeenteraad een post
bekleedden. Schepen Jozef Buyckx en raadslid Alfons Claessens van het Kristen
Werkersverbond. Gustaaf Crols was schepen en kwam in 1938 op voor de
concentratielijst. Ditmaal bevonden ze zich op één lijst. Het was opvallend dat
van de dertien katholieken die in de gemeenteraad zetelden voor de periode
1938-1946, er zich maar drie kandidaat stelden tijdens de
gemeenteraadsverkiezingen van 1946. Van Rex-lid Versteylen en VNV-lid
Verachtert, beide opkomend voor de concentratielijst, was dit niet zo
opmerkelijk[85].
De opvallendste figuur
tijdens de verkiezingen was misschien wel Alfons Van Hoeck, en wel door zijn
afwezigheid op de CVP-lijst. Burgemeester Van Hoeck had afscheid genomen van de
Turnhoutse politiek weekbladen op 31 december 1946 via de verschillende
weekbladen. Hij was gemeenteraadslid in Turnhout sinds de verkiezingen van 24
april 1921. Meteen bekleedde hij het schepenambt gedurende twee legislaturen.
Van 1932 tot en met 1946 was hij burgemeester[86].
De persoon die de katholieken in 1946 als lijsttrekker naar voor schoven was
apotheker Hendrik Bauweraerts. Een ander opvallend feit was dat er een vrouw de
zevende plaats op de CVP-lijst kreeg toegediend. De vacature werd ingevuld door
ACW-lid Mevr. Dergent-Bouvin. De CVP-lijst werd verdeeld onder elf ACW-leden,
zes middenstanders en twee leden van de Boerenbond.
Waar op de CVP-lijst
duidelijk voor nieuwe gezichten werd gekozen, was bij de BSP het tegendeel waar.
De meerderheid van de socialistische kandidaten waren bekende en ervaren
personen in de Turnhoutse gemeentelijke politiek. Van de zes socialistische
verkozenen van de gemeenteraadsverkiezingen van 1938, boden er zich vijf opnieuw
aan in 1946[87].
De partijprogramma’s
vertoonden geen fundamentele verschillen, al legde elke partij zijn eigen
accenten. De CVP gooide het over een nationale boeg en trachtte van de
gemeenteraadsverkiezingen een referendum te maken dat de nationale regering van
socialisten, liberalen en communisten lik op stuk zou geven. Vrouwenstemrecht
bij de parlementsverkiezingen en de overdreven zware repressie waren twee van
haar stokpaardjes. Op gemeentelijk vlak beloofde de CVP zuinig te zullen
omspringen met de Turnhoutse stadskas en een snelle wederopbouw van de stad. De
socialisten kregen er op diverse pamfletten van langs: “Mussolini en Hitler
begonnen ook als socialisten!”[88].
De socialisten poogden hun
kiezers warm te maken voor een “schooner en beter Turnhout”. Ook zij gaven
kritiek op hun concurrenten: de katholieken beloofden in 1938 om het probleem
van de houten woningen binnen het jaar op te lossen en om de riolering en de
bestrating te verbeteren. Hiervan was volgens de BSP niets in huis gekomen. De
socialisten ijverden dan ook voor de bouw van een woonblok in plaats van de
waardeloze noodwoningen die nu werden opgetrokken. Verder beschuldigden ze de
katholieken ervan de partijbelangen boven het algemeen belang van de bevolking
te stellen. Andere hete hangijzers waren de aanleg van het stadspark en de
Ringlaan en de aankoop van het Kursaal. Het stadspark was reeds een achttal
jaren in handen van de gemeente, en toch was er nog geen boom geplant. Tot de
aanlag van de ringlaan was reeds voor de oorlog beslist, maar tijdens de oorlog
had het schepencollege beslist de grond te verkopen aan private maatschappijen.
De katholieken hadden volgens de socialisten nergens geld aan willen uitgeven,
maar tijdens de Duitse bezetting werd op aanraden van de Ortskommandant wel de
zaal van het Kursaal aangekocht voor maar liefst drie en een half miljoen frank.
Opvallend, maar niet
onlogisch, was dat feiten uit de voorbije oorlog vaak propagandastof vormden
voor beide opponenten. De katholieken lieten verstaan de stad zo goed en zo
kwaad het kon bestuurd te hebben. Bovendien kon hen na de bezetting niets
verweten worden. De socialisten bezaten geen schepenambt en daar enkel het
schepencollege mocht vergaderen van de Duitse overheid, hadden de socialisten
gedurende de oorlog buiten spel gestaan. Vanuit hun positie was het dan ook
gemakkelijker om kritiek te uiten op het katholieke “bestuur” van tijdens de
bezetting. Er werd meermaals gewezen op de houding van verschillende katholieken
tijdens de bezetting. Ten eerste vroegen de socialisten zich retorisch af waarom
burgemeester Van Hoeck en senator De Boodt niet meer op de katholieke lijsten
voorkwamen. Ze stelden dat beide figuren zich tijdens de oorlog te sympathiek
hadden gedragen ten opzichte van de bezetter en daar nu de gevolgen van droegen.
“Onze candidaten daarentegen, hebben tijdens den oorlog geweten waar hun plaats
was. Zij hebben niet op het verkeerde paard gewed, omdat zij steeds en alleen in
de ware democratie hebben geloofd.” Men ging verder en verkondigde dat er
niemand van de socialistische lijst moest worden geweerd of zijn ontslag had
moeten indienen als gemeenteraadslid. Het zelfde kon inderdaad niet gezegd
worden van de katholieken. Zij waren het die een VNV-er en een Rex-lid een
plaats hadden gegeven in de gemeenteraad en moesten dit nu ontgelden. “Zijn het
niet de katholieken, die den ter dood veroordeelde Leon Verachtert op het
stadhuis hebben gebracht?”[89]
Op zondag 24 november 1946
trokken de inwoners van Turnhout naar de stembus. Ze kregen de tijd om tussen
acht uur ’s morgens en twee uur ’s namiddags te gaan stemmen. Voor enige
verandering binnen de Turnhoutse gemeenteraad, zouden ze echter niet zorgen.
De verkiezingen werden een
kopie van die van 1938. Wanneer we het aantal zetels van de katholieken en de
socialisten vergelijken, merken we dat er geen verschillen zijn. De christelijke
werklieden behaalden in 1938 acht zetels en de Concentratie vijf. Bij de
verkiezingen van 1946 haalde een gemeenschappelijk katholiek front, de CVP,
dertien zetels, wat evenveel was als in 1938 die van de Concentratie en de
christelijke werklieden samen. Nu het VNV opgehouden had te bestaan, bleek
duidelijk uit de resultaten dat de VNV-stemmen bijna integraal naar de CVP
gingen. De socialisten moesten, net als in 1938, tevreden zijn met 6
gemeenteraadszetels.
Verkiezingsuitslag
1932
Partijen |
stemmen |
procent |
zetels |
|
|
|
|
Christelijke werklieden |
5.622 |
36,6
% |
8 |
Verenigde katholieken |
3.309 |
21,6
% |
4 |
Socialisten |
5.072 |
33,1
% |
7 |
Liberalen |
387 |
2,5
% |
0 |
VNV |
951 |
6,2
% |
0 |
Verkiezingsuitslag
1938
Partijen |
stemmen |
procent |
zetels |
|
|
|
|
Christelijke werklieden |
6.317 |
38,4 % |
8
(=) |
Concentratie |
3.930 |
23,9 % |
5
(+1) |
Socialisten |
5.014 |
30,5 % |
6
(-1) |
Liberalen |
407 |
2,5 % |
0
(=) |
Communisten |
182 |
1,1 % |
0
|
Katholieke Vrouwenpartij |
591 |
3,6 % |
0 |
Verkiezingsuitslag 1946
Partijen |
stemmen |
procent |
zetels |
|
|
|
|
CVP |
11.568 |
66,1 % |
13
(=) |
BSP |
5.926 |
33,9 % |
6
(=) |
De CVP bekwam 11.568
stemmen of 66,1 % van het kiezerstotaal. De BSP verwierf 5.926 stemmen of 33,9
%. In vergelijking met de parlementsverkiezingen van februari dat jaar,
behaalden de Turnhoutse socialisten een beter resultaat. Toen wisten ze slechts
18,7% van de kiezers achter zich te scharen. De CVP ging er in dat opzicht dan
ook op achteruit. Van 75,7 % bij de parlementsverkeizingen tot 66,1 %[90].
Aan de hand van de
parlementsverkiezingen van februari 1946 werden weinig veranderingen verwacht in
de vertegenwoordiging van de stad na de verkiezingen van november. Toch hadden
beide partijen een gunstiger resultaat verwacht. De CVP omdat er ditmaal geen
versnippering van krachten bestond. Waar bij vroegere gelegenheden werklieden,
boeren, burgers en middenstanders op afzonderlijke lijsten voorkwamen, was dit
nu niet meer het geval. Verder was er ook geen mededinging van lijsten uit
andere katholieke hoeken: geen VNV, geen Rex of geen “afzonderlijken”. Wat waren
dan de oorzaken van de ontgoochelingen, zoals die te lezen stonden in de
Turnhoutse weekbladen? Het probleem was de samenstelling van de lijst, waar
vooral sympathieën en antipathieën een niet te onderschatten rol zouden hebben
gespeeld en zou er bovendien te weinig rekening zijn gehouden met de
capaciteiten van de kandidaten[91].
De BSP was ook niet
tevreden met de behaalde uitslag. De oorzaak van de tegenvallende verkiezingen
moet waarschijnlijk te zoeken zijn in het ontbreken van nieuwe gezichten op de
kandidatenlijst, een feit wat we reeds hebben aangehaald. De kiezer wilde immers
veranderingen zien zoals nieuwe gezichten en nieuwe ideeën[92].
De verkiezingen werden
goedgekeurd bij Besluit van de Bestendige Deputatie op 10 december 1946. Hendrik
Bauweraerts werd aangesteld als burgemeester op 2 januari 1947. De eed van
burgemeester legde hij acht dagen later af. In de gemeenteraadszitting van 14
januari 1947 werd de nieuwe raad aangesteld. De vier schepenzetels gingen naar
de CVP. Hiervan werden er drie aan het ACW toegekend. De nieuwe burgemeester was
een middenstander, vandaar. Als schepen van Financiën werd oudgediende Jos
Buyckx aangesteld. Een andere bekende in de Turnhoutse gemeenteraad, Gustaaf
Crols, werd schepen van Openbare Werken en Landbouw. Nieuwkomer Lode Peeters
werd schepen van Openbaar Onderwijs en Schone Kunsten. Tenslotte zorgde Mevr.
Dergent-Bouvin voor een primeur in de Turnhoutse gemeentepolitiek door als vrouw
aangesteld te worden als schepen, meer bepaald van Burgerlijke Stand en
Maatschappelijke Werken[93].
De socialistische oppositie van haar kant, zou de komende zes jaar als één blok
de CVP-legislatuur bekampen, als van oudsher.
|
[1] JACQUEMYNS, Een bezet land, 103 en 107.
[2] SAT, 4EII10: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: ‘Verslag van de vergadering i.v.m. gebeurlijk te treffen maatregelen Tegen luchtaanvallen’, 19/5/44.
[3] SAT, 4CII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Mobilisatie-, Oorlogs- en Veiligheidsmaatregelen 1940-1944: bericht in verband met de evacuatie van het westen vande stad, 20/5/44.
[4] JACQUEMYNS, Een bezet land, 107.
[5] SAT, 5AIV4: doos Doc.Wereldoorlog II, Pamfletten: pamflet RAF, 1944.
[6] DE VOS, De bevrijding. Van Normandië tot de Ardennen, 40; JACQUEMYNS, Een bezet land, 111.
[7] SAT: 4JIV: boek 35: brieven 13/4/44-23/7/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan L.Van Even, bevelhebber PLB, 6/6/44 en brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan de Heer ontvanger van Telefoon en Telegraaf, 20/6/44.
[8] Cf. supra, Hoofdstuk IV, 4.2. Het verzet: “zonder erop te boffen, we zullen ze krijgen, de moffen”, p.120; SAT, 4JIV: boek 37: brieven 28/12/44-4/4/45: nota van politiecommissaris Van Calster, 5/1/45.
[9] DE VOS, De bevrijding. Van Normandië tot de Ardennen, 49.
[10] PEETERS, Een oorlogsbilan. Stadsgenoten die tengevolge van oorlogsomstandigheden het leven verloren of vermist zijn, 16-17.
[11] SAT, 4JIV: boek 37: brieven 28/12/44-4/4/45: verslag van de politiecommissaris omtrent de ongeoorloofde daden gesteld door het Duitse leger bij hun aftocht, 11/1/45 en brief van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 20/2/45; PEETERS, Een oorlogsbilan. Stadsgenoten die tengevolge van oorlogsomstandigheden het leven verloren of vermist zijn, 16-17.
[12] SAT, 4EII11: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: klacht in verband met wangedrag Duitse soldaten, 29/8/44.
[13] SAT, 4KII8: doos Liefdadige instellingen-Varia: bericht van de politiecommissaris, 31/12/45 en nota van een politieagent, 20/4/45.
[14] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: nota politiecommissaris, 11/10/44 en 24/10/44.
[15] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Mededeling aan de bevolking”, vanwege A.Van Hoeck, burgemeester, 7/9/44.
[16] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens de Tweede Wereldoorlog”, 139-140; Sint-Victorsgalm Turnhout, Extra nummer, juli 1943-maart 1946.
[17] SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: verslag gemeenteraad van 23/9/45;VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens de Tweede Wereldoorlog”, 140; PEETERS, Een oorlogsbilan. Stadsgenoten die tengevolge van oorlogsomstandigheden het leven verloren of vermist zijn, 18.
[18] Cf. BIJLAGE 1, 8. Slachtoffers bij de bevrijding van Turnhout, p.160; PEETERS, Een oorlogsbilan. Stadsgenoten die tengevolge van oorlogsomstandigheden het leven verloren of vermist zijn, 18.
[19] SAT, 4FI6: doos Briefwisseling Burgertrouw: verklaring van R.de Chaffoy, kommandant NKB, 1/8/45; SAT, 4FI9: verslag van Willy Boogaerts van het Kempisch Legioen, 24/9/44.
[20] Cf. BIJLAGE 1, 8. Slachtoffers bij de bevrijding van Turnhout, p.160.
[21] SAT, 4JIV: boek 37: brieven 28/12/44-4/4/45: lijst met gegevens betreffende oorlogsrampen, 4/1/45 en nota van de adjunctcommissaris, 11/2/45.
[22] SAT, 4JIV: boek 37: brieven 28/12/44-4/4/45: verslag van de politiecommissaris omtrent ongeoorloofde daden gesteld door het Duitse leger bij hun aftocht, 11/1/45 en brief van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 20/2/45.
[23] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van H.Daelen, kapitein KL, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 28/9/44.
[24] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, poltiecommissaris, aan de bevelhebber van de NKB, 28/9/44.
[25] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, poltiecommissaris, aan de bevelhebbers van NKB, OF, MNB, AS, 6/10/44 en brief van J.Van Calster, poltiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 9/10/44.
[26] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, poltiecommissaris, aan de heren bevelhebbers van KL, MNB, GL, NKB, 9/10/44.
[27] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, poltiecommissaris, aan G.H.Dupret, kommandant van het KL, 18/10/44 en brief van J.Van Calster, poltiecommissaris, aan de bevelhebbers van NKB, OF, MNB, AS, 18/10/44.
[28] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, en aan L.Vivier, Krijgsauditeur, 20/10/44.
[29] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 23/10/44.
[30] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris aan de heer kommandant Dupret, 4/11/44.
[31] SEBERECHTS, “Rust en orde heerscht in de gemeente Wommelgem”, 185; SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 16/11/44.
[32] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 18/12/44.
[33] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris aan de Heer bevelhebber der Rijkswacht, 28/11/44; SAT, 4JIV: boek 39: brieven 19/6/45-18/9/45: brief van J.Van Calster, politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 21/8/45.
[34] SAT, weekblad Het Aankondigingsblad (1945), nr.4, 20/1/45, p.1: “Recht op antwoord”.
[35] Meer bepaald herberg Wagemans op de Gierle Steenweg en café Belga en Café Cantine in de Lokerenstraat; SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 19/10/44.
[36] SEBERECHTS, Ieder zijn zwarte. Verzet, collaboratie en repressie, 100.
[37] SAT, 5AIV4: doos Documenten Wereldoorlog II, Pamfletten: ‘Eerste lijst van de aangehouden personen van Turnhout, september 1944.
[38] SAT, 4FII10: doos Briefwisseling Krijgsauditoraat 1946-1948: schuldig bevonden Turnhoutenaren, periode 1946-1948.
[39] SEBERECHTS, “Rust en orde heerscht in de gemeente Wommelgem”, 190-191.
[40] SAT, 4CII7: doos oorlogsarchieven W.O.II: Erkende Weerstanders.
[41] SAT, weekblad het Aankondigingsblad (1945), nr. 4, 20/1/45, p.1: “Recht van Antwoord”.
[42] SAT, weekblad het Aankondigingsblad (1945), nr.3, 13/1/45, p.1: “De Repressie” en nr.5, 27/1/45, p.1: “De repressie: Recht op Antwoord”.
[43] SEBERECHTS, Ieder zijn zwarte. Verzet, collaboratie en repressie, 58.
[44] SAT, 4JIV: boek 38: brieven 28/3/45-19/6/45: brief van de politiecommissaris aan de Heer Krijgsauditeur, 15/5/45.
[45] SAT, 4JIV: boek 39: brieven 19/6/45-18/9/45: brief van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 9/7/45; SAT, 4JIV: brieven 18/9/45-26/1/46: boek 40 brief van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 27/9/45.
[46] De letter V was de afkorting van Vergeltungswaffe. De Duitsers lanceerden V-1’s en V-2’s. De V-1 bommen konden nog neergehaald worden, maar bij de V-2 bommen was dat niet mogelijk. Deze waren veel krachtiger en vooral veel sneller dan de V-1’s.
[47] DE VOS, De bevrijding. Van Normandië tot de Ardennen, 118.
[48] PATTEET, 160 dagen terreur van vliegende V2 vergelding, 18.
[49] Cf. infra, BIJLAGE 1, 9. Overleden inwoners als gevolg van een V1-bombardement, p.160.
[50] VAN CLEMEN, “De militaire gebeurtenissen in Turnhout tijdens de Tweede Wereldoorlog”, 142;
SAT, 4EII11: doos Hulp en Veiligheid: Passieve Luchtverdediging, Bewakingsdienst: bestuurlijk verslag van Adjunctcommissaris Dierckx, 16/3/45.
[51] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: lijst van inkwartiering 21 Canadese soldaten, 14/11/44.
[52] De Apostolische School van Turnhout in oorlogstijd, 12-14.
[53] BEATA, “De oorlog in het Heilig Graf”, 31-32.
[54] CORNELISSEN, 150 jaar St.-Jozefcollege Turnhout, 64-65.
[55] SCHUERMANS, Het St.-Victorinstituut te Turnhout: 70 jaar lager en middelbaar onderwijs door de gebroeders van liefde (1899-1969), 143-145.
[56] SCHUERMANS, Het St.-Victorinstituut te Turnhout: 70 jaar lager en middelbaar onderwijs door de gebroeders van liefde (1899-1969), 143.
[57] SAT, weekblad het Aankondigingsblad (1945), nr.2, 6/1/45, p.1: “Scholen”.
[58] SAT, 4IIII7: doos Provincie, Gouverneurs: brief van A.Van hoeck, burgemeester, aan de politiecommissaris, 23/11/44.
[59] SAT, 4JIV: boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 6/12/44 en 13/12/44.
[60] SAT, 4IIII7: doos Provincie, Gouverneurs: brief van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 13/12/44.
[61] SAT, 4IIII7: doos Provincie, Gouverneurs: brief van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 8/1/45.
[62] SAT, 4KII8: doos Liefdadige Instellingen, Varia: brief van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 14/2/45.
[63] SAT, 4KII8: doos Liefdadige Instellingen, Varia: politieverordening, 2/5/45.
[64] SAT, 4KII8: doos Liefdadige Instellingen, Varia: nota van de politiecommissaris, 14/7/45 en 18/5/45 en nota van 1e wachtmeester Spreeuwers, brigadecommissaris a.i., aan A.Van Hoeck, burgemeester, 27/11/45.
[65] Cf. supra, Hoofdstuk IV, 4.1. De collaboratie: de Duitser, mijn vriend, p.114.
[66] SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: Verslag gemeenteraad van 9/12/44; SAT, 9AIV: Processen-verbaal der zittingen van de gemeenteraad, periode ‘44-’45: verslag Proces-verbaal der zitting van de Gemeenteraad der Stad Turnhout, 9/12/44.
[67] SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: Verslag gemeenteraad van 20/2/45.
[68] SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: Verslag gemeenteraad van 25/6/45.
[69] SAT, 4JIV: boek 39: brieven 19/6/45-18/9/45: brief van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 23/7/45.
[70] SAT, weekblad het Aankondigingsblad (1945), nr.2; 6/1/45, p.1: “Een bevel der Engelse Overheid”.
[71] SAT, weekblad het Aankondigingsblad (1945), nr.2; 6/1/45, p.2: “Sport-Groote Voetbalwedstrijd”.
[72] SAT, 4KII8: doos Liefdadige Instellingen, Varia: aanvraag van de Vereniging der Politieke Gevangenen 1940-1945, 3/5/45; SAT, 4JIV: boek 40: brieven 18/9/45-26/1/46.
[73] SAT, 4EII11: doos Hulp en Liefdadigheid, Passieve Luchtverdediging en Bewakingsdienst: verslag PLB, 1/12/45; SAT, 4JIV: boek 39: brieven 19/6/45-18/9/45: brief van de politiecommissaris aan de heer Van der Veken, kolenhandelaar, 20/6/45.
[74] SAT, 4KII8: doos Liefdadige Instellingen, Varia: bericht van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 28/11/45.
[75] SAT, 4KII8: doos Liefdadige Instellingen, Varia: bericht van de politiecommissaris aan A.Van Hoeck, burgemeester, 14/5/45.
[76] SAT, 4BII6: doos Schoolhoofden 1944-1946: Verslag van de “Vvaderlandsche Plechtigheid” in de Meisjesschool van het Heilig Hart op 8 en 11 mei 1945.
[77] SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: Verslag gemeenteraad van 23/9/45.
[78] SAT, Stadsverslag (juni 1948): Feestelijkheden in de stad.
[79] SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: Verslagen gemeenteraad van 5/7/46, 5/8/46 en 28/8/46.
[80] Cf. supra, Hoofdstuk 1, 1.2. De gemeenteraadsverkiezingen van 16 oktober 1938, p.11.
[81] KESTELOOT, e.a. Gemeenteraadsverkiezingen 1890-1970; GERARD, De ketholieke partij in crisis: partijpolitiek leven in België 1918-1940; SEBERECHTS, “Orde heerscht in de gemeente Wommelgem”, 205.
[82] SEBERECHTS, “Orde heerscht in de gemeente Wommelgem”, 207.
[83] SAT, doos Verkiezingen: uitslag Kamerverkiezing van 17/2/46, kiescijfers van Turnhout.
[84] Cf. supra, Hoofdstuk 1, 1.2. De gemeenteraadsverkiezingen van 16 oktober 1938, p.11.
[85] KADOC, ACW-Turnhout, Dossiernummer 473: Verkiezingen en het ACW, verbond Turnhout: lijst der CVP-kandidaten voor de verkiezingen van 24/11/46; SAT, doos Verkiezingen: uitslag gemeenteraads-verkiezingen van 1938.
[86] SAT, Stadsverslag, juni 1948: ‘Aanhangsel’, p.29; DE KOK en VAN AUTENBOER, Turnhout. Groei van een stad, 221-222.
[87] KADOC, ACW-Turnhout, Dossiernummer 473: Verkiezingen en het ACW, verbond Turnhout: lijst der CVP-kandidaten voor de verkiezingen van 24/11/46; SAT, doos Verkiezingen: uitslag gemeenteraads-verkiezingen van 1938.
[88] KADOC, ACW-Turnhout, Dossiernummer 473: Verkiezingen en het ACW, verbond Turnhout: propaganda, krantenknipsels en pamfletten van de CVP, 1946; SAT, weekblad het Aankondigingsblad (1945), nr.53, 29/12/45, p.1: “Met de CVP naar de macht!”.
[89] KADOC, ACW-Turnhout, Dossiernummer 473: Verkiezingen en het ACW, verbond Turnhout: propagandaboekje “Voor een schooner en beter Turnhout”, van de Turnhoutse socialisten, 1946.
[90] KADOC, ACW-Turnhout, Dossiernummer 473: Verkiezingen en het ACW, verbond Turnhout: verkiezingsuitslag 1946; SAT, doos Verkiezingen: uitslag Kamerverkiezing van 17/2/46, kiescijfers van Turnhout; REYNIERS, “De politieke verschuivingen in Turnhout vanaf W.O.II tot 1970”, 46.
[91] REYNIERS, “De politieke verschuivingen in Turnhout vanaf W.O.II tot 1970”, 47.
[92] REYNIERS, “De politieke verschuivingen in Turnhout vanaf W.O.II tot 1970”, 47.
[93] SAT, Stadsverslag, juni 1948, p.4-5: kandidaten en aanstellingen van de gemeenteraadsverkiezingen van 1946.