|
Tijdens de oorlog waren
om allerlei motieven een aantal personen en verenigingen bereid om met de Duitse
bezetter samen te werken en hem te steunen in zijn oorlogsinspanning. Deze
samenwerking noemen we collaboratie. De collaboratie met de bezetter kon vele
vormen aannemen: politieke, militaire, culturele, economische, politionele,
sociale, … kortom alle terreinen van de maatschappij konden hiervoor in
aanmerking komen. Vlaams-nationalisten en ook sommige andere flaminganten
verwachtten van de Duitse bezetter een meer billijke behandeling van hun
volksgemeenschap dan van de Belgische staat of meenden dat Vlaanderen in het
door het nazi-Duitsland nieuw geordende Europa zijn plaats zou veroveren. De
Duitse bezettingsoverheid speelde daarop in via haar “Flamenpolitiek”. Bij een
minderheid van de katholieken vormden de anti-communistische gevoelens de basis
van hun beslissing om met de Duitsers mee te werken. Sympathieën voor het
nationaal-socialisme en/of fascisme konden de reden zijn voor anderen. Soms
speelden louter opportunistische motieven of zelfs zin voor avontuur een rol.
Vaak leidde één van deze redenen tot de beslissing om te collaboreren. Soms kwam
men zelfs buiten zijn wil om in collaborerende kringen terecht. De
scheidingslijnen waren overigens niet altijd even duidelijk te trekken[1].
In 1933 werd het Vlaams
Nationalistisch Verbond (VNV), een nieuwe Vlaams-nationalistische
eenheidspartij, opgericht door Staf de Clercq, een onderwijzer uit
Vlaams-Brabant. De partij wierp zich op als de enige vertegenwoordiger van het
Vlaams-nationalisme op het politieke forum. De stichtingsproclamatie droeg een
aantal kenmerken van een fascistisch ideeëngoed in zich. Tijdens de bezetting
koos het VNV voor een samenwerking met Duitsland, in de hoop de macht in
Vlaanderen te kunnen verwerven en een eigen programma te kunnen uitvoeren. Toch
beweert Bruno De Wever in zijn onderzoek over het VNV dat “de bekentenis tot het
nationaal-socialisme tijdens de bezetting veel meer een logische ontwikkeling
was dan een tactische noodwendigheid. Veel VNV’ers die met deze koers werden
meegezogen, hebben dit vaak niet zo ervaren noch begrepen”[2].
In het Turnhoutse was
het VNV tijdens het Interbellum sterk opgekomen en vormde het voortaan een
stevig blok. Met de kamerverkiezing van 1936 en 1939 haalde het VNV in het
kiesdistrict Turnhout respectievelijk 25,7% en 27.5% van de stemmen en werd het
telkens de op één na grootste partij van de regio[3].
Tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 1938 vormde het VNV in Turnhout een
kartellijst met katholieken en Rex. Hoewel de Concentratie geen echt succes
bleek te zijn, kwam er toch voor de eerste keer een VNV-lid in de gemeenteraad,
namelijk Leo Verachtert[4].
Verachtert was propagandist van het Vlaamsch Nationaal Syndicaat, celleider van
de Turnhoutse afdeling van de DeVlag en lid van de SS-Vlaanderen. Na de oorlog
waren er klachten over zijn deelname aan razzia’s voor het opsporen van
jongelingen die zich hadden onttrokken aan de verplichte werkdienst in
Duitsland. Hij zou verder ook persoonlijk werklieden hebben geronseld voor de
Duitse bezetter[5].
Het VNV-lokaal van
Turnhout was gehuisvest in de Gasthuisstraat 40. E.Schepens was de eigenaar van
het huis. In Turnhout werd het maandblad Bestuurstijdingen verspreid onder de VNV-leden. Het was een
nationaal tijdschrift dat geen regionale informatie bevatte en niet in Turnhout
werd gedrukt[6].
Op zondag 27 april 1941 om drie uur in de namiddag gaf Staf de Clercq een
spreekbeurt in de beneden-achterzaal van herberg “Den Spiegel”. In deze zaal
vonden wel vaker “Vlaamse” meetings plaats, onder andere in de jaren twintig
door leden van de “Vlaamsche Wacht” zoals Ward Hermans en Thomas de Backer[7].
Leden of sympathisanten
van het VNV waren niet populair in Turnhout bij de vaderlandslievende inwoners.
Niet zelden werden hun woonplaatsen besmeurd en beklad met allerlei opschriften.
Vooral het VNV-hoofdkwartier in de Gasthuisstraat moest het meer dan eens
ontgelden. In de nacht van 16 op 17 april 1941 rond elf uur ’s avonds werd de
ruit van het VNV-huis bespat met blauwe verf, juist op de plaats waar een
portret van Staf de Clercq stond uitgesteld. Van de daders was er geen spoor.
Drie dagen eerder was op dezelfde plaats bij het portret van de stichter van het
VNV het woord “landverrader” aangebracht. De bewakers van het huis konden de
leuze echter meteen verwijderen. Na deze gebeurtenissen werd op een onderhoud
door de politiecommissaris Van Calster en burgemeester Van Hoeck besloten het
VNV-lokaal voortaan ook ’s nachts te bewaken. De nieuwe maatregel kon echter
niet verhelpen dat het VNV-huis op donderdag 27 maart 1941 met drek werd
ingesmeerd[8].
Ook VNV-militanten bezondigden zich aan soortgelijke praktijken: in de nacht van
13 op 14 mei 1942 werd over heel de stad de leuze “VNV Houzee” geschilderd in
witte letters[9].
Met de bevrijding
stortte het Vlaamsch Nationaal Verbond in elkaar. Ook de activiteiten in
Turnhout werden gestaakt. De VNV-leden werden tijdens de repressie aangepakt,
zoals we in een volgend hoofdstuk zullen bespreken. Bij de
gemeenteraadsverkiezingen van 1946 was er van het VNV dan ook geen sprake meer.
In de loop van de
bezetting evolueerde de Duitsch-Vlaamsche Arbeidsgemeenschap (DeVlag) tot een
sterke concurrent voor het VNV. Tot het najaar van 1941 was de DeVlag een – naar
buiten uit – eerder onbeduidende vereniging die zich hoofdzakelijk met de
culturele betrekkingen tussen Vlaanderen en Duitsland bezighield. Men
organiseerde filmvoorstellingen, studiereizen, cultuurdagen en gelijkaardige
“niet-politieke” activiteiten. Dat veranderde reeds vroeg tijdens de bezetting.
De DeVlag schakelde zich vanaf september 1941 in
de SS-structuren. Op deze manier werd de vereniging een pion in de strijd
tussen het militaire bestuur en de SS, en als dusdanig een tegenstander van het
VNV. De DeVlag groeide uit tot de vertegenwoordiger van een compromisloze
collaboratiepolitiek. Vóór de oorlog was de relatie tussen het VNV en de DeVlag
echter behoorlijk positief geweest. Vele VNV-ers waren immers gelijktijdig lid
van deze culturele organisatie, waarvan verondersteld werd dat ze zich enkel op
het sterker aanhalen van de culturele banden tussen Vlaanderen en Duitsland
toelegde. In het begin had De Clercq zijn volgelingen ertoe aangespoord om
sleutelposities in de DeVlag in te nemen, om op deze manier deze concurrent naar
zijn hand te zetten. Deze tactiek zou evenwel op een fiasco uitdraaien.
Bovendien bleven na deze mislukte zet een aantal VNV-ers bij de DeVlag en waren
ze voor het VNV voorgoed verloren[10].
De DeVlag beschikte ook
in Turnhout over een eigen “cel”, zoals de plaatselijke afdeling van de
vereniging heette, met aan het hoofd VNV-er Leo Verachtert. De cel-Turnhout was
ondergebracht in de Otterstraat 14. Dit huis was eigendom van de kinderen De
Somer. Naast de lokale cellen kende DeVlag ook bedrijfscellen in bedrijven en
ondernemingen. We zijn echter niet op de hoogte van het bestaan van een
bedrijfscel in Turnhout[11].
In Turnhout was Charles Deroo van de Merodelei één van de leiders van de DeVlag.
Hij stond bekend als uiterst Duitsgezind. Volgens onderzoek na de oorlog had hij
veel propaganda gemaakt voor de vijand en was hij de verspreider van het blad
De Nationaal-Socialist[12].
Net zoals op andere
plaatsen in het land waren ook in Turnhout gevallen bekend van leden die
blijkbaar gedwongen waren zich aan te sluiten bij de DeVlag of die er zich
gewoon niet van bewust waren dat ze lid waren. Na de oorlog werd “nopens het
gedrag en houding gedurende de bezetting” van de genaamde G.C. van de
Kapelstraat een onderzoek ingesteld door het Krijgsauditoraat. De buren van de
betrokkene konden alvast niets “anti-vaderlansch” van hem zeggen. Hij zou enkel
voorkomen op de lijst van de DeVlag. Uit onderzoek bleek dat hij eens
aardappelen had ontvangen van een zekere B., en dat deze hem zonder medeweten op
de lijst van de DeVlag had ingeschreven[13].
Na de oorlog waren vele Turnhoutenaren verbaasd toen bleek dat hun namen op de
lijst van de DeVlag-leden stonden en ze bijgevolg geen bewijs van burgertrouw
konden ontvangen[14].
Ook huizen van
vermeende DeVlag-kopstukken en het lokaal van de vereniging waren meer dan eens
slachtoffer van “besmeuringen en bevuilingen”. In maart 1943 werd het lokaal van
de DeVlag besmeurd. Politiecommissaris Van Calster liet het huis voortaan extra
bewaken. Toch slaagden onbekenden er in om drie maanden later, op 15 juni 1943,
het secretariaat van de DeVlag te bevuilen. Weer werden er extra maatregelen
genomen door de politie. Voortaan kreeg het lokaal dag en nacht politiebewaking[15].
Het bewaken van de lokalen van de DeVlag en het VNV werd blijkbaar iets van het
goede teveel voor de politiediensten. Op 18 oktober 1943 liet commissaris Van
Calster aan de burgemeester weten dat zijn manschappen te veel werk hadden met
de bewaking van de desbetreffende huizen[16].
Algemeen kunnen we
stellen dat er in Turnhout tijdens de bezetting behoorlijk wat aanhangers van
het VNV of de DeVlag te vinden waren, en dat in vele geledingen van de
Turnhoutse maatschappij. We hebben reeds aangehaald dat toneelvoorstellingen een
belangrijke vorm van ontspanning vormden voor de Turnhoutenaren[17].
Eén van de bekendste en meest actieve toneelgroep van de stad was het “Vlaams
Kunstverbond Turnhout”. Dit gezelschap bestond overwegend uit leden van het VNV
of de DeVlag[18].
Verder zou er een zangkoor van de DeVlag bestaan onder leiding van Leo
Verachtert, het VNV-gemeenteraadslid. Dezelfde persoon was ook verantwoordelijk
voor de eigen opgerichte bibliotheek van de DeVlag. Het spreekt voor zich dat al
deze activiteiten er niet zomaar kwamen, maar dat er wel degelijk inwoners van
Turnhout aan deelnamen of sympathiseerden met deze initiatieven[19].
Turnhoutenaar Jos Simons, bekend letterkundige en hoofd van het Davidsfonds
Turnhout, was één van de eerste vooraanstaande Vlaamsgezinden die op de lijst
van ondertekenaars stond van de “Volksbeweging”. Op 11 augustus verscheen in het
VNV-blad Volk en Staat de officiële
oproep van Staf de Clercq tot de vorming van een “Volksbeweging”, een groots
opgezette campagne waarachter de poging van het VNV schuilging om dé
eenheidsbeweging in Vlaanderen te worden. Er dient gezegd te worden dat de
ondertekenaars, waaronder Jos Simons, hoofdzakelijk niet-VNV-ers waren[20].
Maar het signaal dat Simons hier gaf, als vooraanstaand Turnhoutenaar, zou
ontegensprekelijk veel inwoners van de stad beïnvloed hebben en door hen worden
overgenomen.
Op 22 november 1940
werd de Unie van Hand- en Geestesarbeiders (UHGA) gesticht. Het was de bedoeling
dat de UHGA de bestaande vakbonden zou bundelen en de arbeiders en bedienden zou
vertegenwoordigen. Verder moest zij de arbeiders voor het nationaal-socialisme
trachtten te winnen. De nieuwe organisatie kende echter niet veel succes[21].
In Turnhout werden de
arbeiders in de verschillende fabrieken gecontacteerd door leden van de UHGA.
Het stadsbestuur liet haar ongenoegen blijken en trachtte de greep van de UHGA
op de Turnhoutse ondernemingen af te remmen. Gemeenteraadslid Theo Op de Beeck
was één van de leden van de UHGA in Turnhout. Daarnaast kwam hij ook voor op de
ledenlijst van de DeVlag en zou hij volgens een politieverslag van na de oorlog
vanaf juni 1941 lid zijn van het VNV en de vergaderingen en meetingen ervan
bijgewoond hebben. In februari 1944 werd Op de Beeck door de bezettende overheid
tot schepen benoemd ter vervanging van de door de Duitsers verwijderde titularis
Van den Kerkhof[22].
Na de oorlog werd zowel het schepenambt als het mandaat van gemeenteraadslid Op
de Beeck vervallen verklaard[23].
In de Turnhoutse weekbladen stonden vaak artikels over de UHGA. Vooral
J.Stesses, gewestleider van de UHGA, liet meer dan eens een artikel publiceren
betreffende de werking van de Unie. Zo bleek dat in 1942 reeds verschillende
bedrijven werden bezocht met het oog op het plaatsen van enkele
“vertrouwensmannen”. Verder richtte men voortaan scholingscursussen in voor de
vorming van militanten. Ook de vereniging “Arbeid en Vreugde”, die door leden
van de UHGA was opgericht, organiseerde tal van activiteiten, waaronder
filmavonden[24].
Andere collaborerende
groepen in Turnhout waren, zij het in veel mindere mate dan het VNV of de
DeVlag, het Verdinaso en de Waffen-SS. Het Verdinaso, het Verbond der Dietsche
Nationaal Solidaristen, was in 1931 door Joris Van Severen opgericht, nadat hij
in 1929 niet meer voor de Frontpartij herkozen was. Eind januari 1941 was de
splitsing van het Verdinaso een feit. Reeds geruime tijd was het duidelijk
geworden dat de Duitsers het Verdinaso voor de keuze stelden: samengaan met het
VNV of met de Algemene SS-Vlaanderen. De meeste Dinaso’s gingen uiteindelijk
over naar het VNV[25].
In Turnhout was er van het Verdinaso enkel sprake bij aanvang van de bezetting.
Op 26 juni 1940 vroeg een Turnhoutse afdeling van het Verdinaso toestemming om
op 30 juni een privé-vergadering te houden in zaal Rubens in de Warandestraat.
Op zaterdag 29 juni kwam deze zaak nogmaals ter sprake op het schepencollege[26].
Volgens een nota van 10
september 1941 werden er drie verzetsbewegingen toegelaten door de Duitsers: de
Zwarte Brigade, de Algemene SS-Vlaanderen (“Vlaamsche SS”) en de Formations de
Combat (F.C.)[27].
De Algemene SS-Vlaanderen was reeds bij haar oprichting in augustus 1940 met
werving voor de Waffen-SS begonnen. In Turnhout werden er in mei 1942 ook
vrijwilligers geronseld voor dienstname in de Waffen-SS. Alle “mannen van
Germaanschen bloede” konden zich aanmelden bij de Waffen-SS of bij het
“Vrijwilligerslegioen Vlaanderen”. Men kon de inschrijvingen opsturen per
“Feldpost” naar het “Ersatzkommando Flandern der Waffen-SS” in de Koningin
Elisabethlei 22 in Antwerpen[28].
Turnhoutenaren konden zich ook laten inschrijven op de burelen van het VNV in de
Gasthuisstraat en de DeVlag in de Otterstraat. In 1944, op het einde van de
bezetting, liet de Waffen-SS weer van zich horen in Turnhout, dit maal met
strooibriefjes. De titel luidde “Brengen Bommen Brood ?” en was een aanklacht
tegen de geallieerde bombardementen. Er werd aangeklaagd dat huizen werden
vernield en dat vrouwen en kinderen werden vermoord; dat de geallieerden de
inwoners beroofden van elektriciteit, gas en kolen en dat ze de mensen
overlieten aan werkloosheid en de daarmee gepaarde ellende. “Hun bommen zaaien
dood en laten armoede achter !”. Verder lezen we het volgende: “Mannen van
Vlaanderen ! Uw vijand heeft zichzelf ontmaskerd! Het zijn de ploetokraten van
Londen en New York. Neem de wapens om u te verdedigen !”. Vrijwilligers konden
zich aanmelden bij de “Vlaamsche SS-Sturmbrigade Langemarck”. Het pamflet
eindigde met de leuze: “Bescherm zelf uw eigen volk !”[29].
Tenslotte waren er in
Turnhout nog enkele collaborerende groepen of personen bekend waarvan we niet
precies weten onder welke vlag ze opereerden. De heer Jules Baelen uit Turnhout
zou reeds tijdens het eerste oorlogsjaar in het kamp van Beverloo gewerkt hebben
voor rekening van de Duitse Weermacht[30].
Een andere persoon, Joseph Embrechts wonende in de Nieuwstad, zou vanaf 1942
deel hebben uitgemaakt van een formatie toebehorende aan de Duitse Weermacht.
Ook deze formatie was niet nader bepaald[31].
In maart 1941 was er ook meer dan eens sprake van Duitslievende opschriften in
het straatbeeld van Turnhout. Tot twee maal toe moest een hakenkruis worden
verwijderd[32].
Een herberg in de IJzerenwegstraat werd tijdens de bezetting uitgebaat door een
fanatiek collaborateur. Na de oorlog, in oktober 1944, was de uitbater
voortvluchtig en werd de herberg gesloten. De commissaris meende er “goed aan te
hebben gedaan om orde en tucht te bewaren in onze stad, gezien het gedrag van
V.”[33].
Samengevat kunnen we
stellen dat de collaboratie in Turnhout maar uiterst kleinschalig was, en dat we
in de meeste gevallen eerder van enige sympathie met de bezetter kunnen spreken,
dan wel van bewuste en actieve collaboratie. Toch blijkt uit het gerucht dat op
vrijdag 8 mei 1942 in Turnhout de ronde deed, namelijk dat collaborateurs de
macht zouden grijpen in de stad, er toch enige collaborerende activiteiten
plaatshadden in het Turnhoutse. Hoe verklaren we anders de uiterste waakzaamheid
die de burgemeester en gans het stadsbestuur vanaf toen aan de dag legden ?[34]
Net als het woord
“collaboratie” is ook het woord “verzet” een zeer algemeen en veel gebruikt
woord. Het dekt de meest diverse ladingen. Slechts de gemeenschappelijke afkeer
tegen de bezetter, afkeer die in bepaalde daden tot uitdrukking wordt gebracht,
bindt de leden ervan. In Turnhout was dit wellicht niet anders dan in andere
gemeenten.
Volgens H.Bernard zou in
het begin van de Duitse bezetting 80% van de Belgische bevolking geloofd hebben
in de eindoverwinning van het Derde Rijk[36].
Toch kwam het georganiseerd verzet tegen de bezetter vrij vlug op gang. Het is
vooral het gewapend verzet, de meest spectaculaire uiting van het tegenwerken
van de bezetter, dat het meest in het oog springt. Daarnaast bestonden er
verschillende andere vormen van verzet. Na de bevrijding onderscheidde de
regering er een vijftal: het gewapend verzet, inlichtings- en actiediensten, de
sluikpers, het burgerlijk verzet en de werkweigeraars[37].
Men kon de verzetslui min of meer indelen in drie grote categorieën. Ten eerste
waren er de Belgische officieren die de capitulatie niet konden verwerken. Zij
waren patriottisch geïnspireerd en rekruteerden voornamelijk hun aanhangers in
militaire, rechtse en conservatieve kringen. De oud-strijders van ‘14-’18
vormden een tweede groep en tenslotte waren er de anti-fascisten[38].Ondanks
zijn kleine oppervlakte telde België niet minder dan vijftien
verzetsorganisaties die na de oorlog officieel erkend werden. Met uitzondering
van de uitgesproken linkse Gewapende Partizanen waren alle verzetsgroeperingen
a-politiek en hadden ze enkel de vaderlandsliefde als drijfveer, zo menen
althans Meyers en Selleslagh[39].
In Turnhout was het
gewapend verzet echter nauwelijks actief. Er werd wel steun verleend aan
onderduikers en werkweigeraars. Overigens dient het weigeren om naar Duitsland
te gaan werken en het onderduiken als een volwaardige vorm van verzet beschouwd
te worden. In de begindagen van de bezetting stonden de verzetslui volledig
geïsoleerd. Ze konden niet rekenen op de steun van de bevolking, die bevreesd
was voor de Duitse represailles. Bovendien zag er het lange tijd naar uit dat de
Duitse opmars niet te stuitten was, een niet te onderschatten psychologisch
nadeel voor verzetslieden en sympathisanten. Ook de Belgische regering in
ballingschap toonde zich in het begin weinig enthousiast over het ontstaan van
het verzet in het bezette vaderland en negeerde de eerste verzetsgroepen
volledig. Dit kwam enerzijds omdat de regering Pierlot totaal geen voeling had
met wat er in België gebeurde en anderzijds omdat zij af te rekenen had met
financiële problemen, zodat ze het verzet onmogelijk kon steunen. Pas vanaf eind
1942, begin 1943 hechtte de Belgische regering in Londen wat meer belang aan de
sterk groeiende verzetsbewegingen in ons land. Het opvoeren van de materiële en
logistieke hulp was daarvan het logische gevolg. Een stroom van goederen en
middelen bereikte sommige verzetsgroepen, terwijl anderen elke steun moesten
ontberen. Pas aan het eind van de oorlog beschikte de regering in ballingschap
over de nodige financiële middelen om alle verzetsorganisaties te steunen. Ook
diegenen waar zij wantrouwig tegenover stond[40].
Toen de Duitse bezetter in
oktober 1942 de verplichte tewerkstelling in Duitsland afkondigde, weigerden
vele jonge mannen hieraan gevolg te geven[41].
Ze verdwenen van de ene op de andere dag uit het openbare leven en doken onder
bij familie, buren, vrienden of kennissen. Daar verbleven ze soms weken en
maanden. Soms kwamen ze buiten, steeds beducht voor een identiteitscontrole. Eén
en ander zorgde ook voor problemen in verband met de voeding en de kleding.
Alles stond immers op de bon en de rantsoeneringskaarten werden dikwijls slechts
aan de rechthebbende persoonlijk afgegeven. Dat was uiteraard onmogelijk bij de
onderduikers. Niet zelden braken barre tijden aan voor de onderduiker. Maar ook
voor het “gastgezin” en het eigen gezin, dat een werkkracht moest ontberen, was
de toestand verre van ideaal[42].
Bij aanvang van de
bezetting was het verre van vanzelfsprekend om zich te kanten tegen of kritiek
te uitten op de bezetter. Toch was het reeds van begin af aan duidelijk dat “Den
Duits” niet echt gewenst was in het Turnhoutse straatbeeld. Nochtans wilden de
Duitsers aanvankelijk sympathiek overkomen bij de bevolking, maar tegelijk waren
ze bevreesd voor elke vorm van verzet. Tijdens de zomer van 1940 hingen in de
straten van Turnhout verschillende affiches met als titel
“Bekanntmachung/Bekendmaking”. Deze tweetalige affiches lieten aan de
Turnhoutenaar weten dat alle vlugschriften die door vijandelijke vliegtuigen
werden uitgeworpen, evenals al het anti-Duits propagandamateriaal dat verspreid
werd, onmiddellijk bij de dichtstbijzijnde Ortskommandantur moest ingeleverd
worden. Wie de verplichting tot inlevering niet nakwam of vijandelijk
propagandamateriaal doorgaf aan derden zou worden bestraft[43].
Dat de inwoners van Turnhout hieraan daadwerkelijk gevolg gaven, lijkt ons
eerder twijfelachtig. Ook het stadsbestuur liet via aanplakbrieven aan de
bevolking weten dat zowel het opstellen, drukken en uitdelen van vlugschriften
door de Duitse Overheid was. Bovendien liet hetzelfde bericht verstaan dat er
reeds overtredingen werden vastgesteld. Men waarschuwde de inwoners van de stad
dat wanneer dit nogmaals zou gebeuren, “er voor ieder geval een boete zou worden
opgelegd, welke zoveel maal 100 RM of 1.250 fr. zal bedragen als de gemeente
1.000 inwoners telt”[44].
Vanaf september 1940 was het mogelijk in Turnhout om naar Radio Londen te
luisteren. De bezetter verbood dit eveneens, maar iedereen luisterde er wel eens
naar. Nietszeggende zinnen waren de codezinnen om de aankomst van gevallen
piloten of om de dropping van agenten te signaleren. Er werden ook richtlijnen
gegeven aan de bevolking, zoals het in brand steken van koolzaad[45].
Diezelfde maand hadden kinderen in het tijdelijke gevangenenkamp van de Duitsers
allerlei schade aangebracht. De kinderen hadden één van de waterkranen
opengedraaid en heel het plein was onder water gelopen. Politiecommissaris Van
Calster waarschuwde de burgemeester ervoor dat de bezettende overheid dit als
sabotage kon aanzien. De poorten van het verlaten kamp moesten voortaan
vergrendeld worden[46].
In december 1940 werden er maatregelen genomen om de militaire telefoonlijnen
onder toezicht van de Duitse soldaten zo hoog mogelijk te laten leggen, opdat
beschadigingen eraan toebrengen moeilijker zou worden. Volgens de gouverneur
werden er in de provincie immers verschillende kabelleidingen beschadigd in het
najaar van 1940[47].
Tot 1941 hadden de
inwoners van Turnhout zich vrij rustig gehouden, maar de Duitsers waren er niet
helemaal gerust in. De overwinning van de R.A.F. tegen de Luftwaffe in de “Slag
om Engeland” had het Duitse prestige geen goed gedaan. Voor de mensen in de
bezette gebieden, in Turnhout was het niet anders, was het duidelijk geworden
dat het Duitse “Herrenvolk” niet onoverwinnelijk was[48].
In februari en maart van 1941 kreeg Turnhout te maken met anti-Duitse
opschriften die op een opvallende manier werden aangebracht op de voorgevels van
diverse woningen. Volgens de verslagen van bewakers van de PLB zou het
voornamelijk gaan om opschriften zoals “R.A.F.” en “V” (het vredesteken). In een
vijftiental straten rondom het centrum waren de verschillende opschriften
aangebracht. Het was een lastige taak voor de PLB-lieden om de in olieverf
aangebrachte letters, die een grootte hadden van 30 tot 50 centimeter, uit te
vegen[49].
Tijdens de feestdag op 1 mei 1941, na ongeveer één jaar bezetting, was het
verboden om insignes te dragen. Toch werden er door verschillende Turnhoutenaren
strikjes en lintjes met rouw- en met de nationale kleur op straat geworpen in de
Gasthuisstraat. In de brievenbussen van de meeste inwoners was dan weer een
pamflet te vinden met een aanmaning om tot vier uur in de namiddag de openbare
weg te mijden, als teken van protest[50].
In en rond Turnhout waren
voornamelijk vier verzetsbewegingen actief: het Onafhankelijkheidsfront (OF),
het Kempisch Legioen (KL), de Belgische Nationale Beweging of Mouvement National
Belge (BNB of MNB) en de Nationaal Koninklijke Beweging (NKB). Verder was er af
en toe sprake van activiteiten van de Witte Brigade-Fidelio, Groep G, het
Belgische Partizanen Leger (PA), het Geheim Leger (GL) en van de Organisation
Militaire Belge de la Résistance (OMBR).
Het
Onafhankelijkheidsfront werd op 15 maart 1941 nationaal opgericht door de
communist A.Marteaux, door de latere minister F.Demany en door priester
A.Bolland. Het was de bedoeling een breed verzetsfront op te richten waarin alle
democratische partijen zouden vertegenwoordigd zijn. De enige partij die
daadwerkelijk toetrad was de Kommunistische Partij. Dit had tot gevolg dat de
communisten op nationaal vlak in het OF de meeste invloed hadden. In de
plaatselijke verenigingen wist men over het algemeen het politieke evenwicht te
verzekeren[51]. In Turnhout stond de plaatselijke afdeling van het OF
onder leiding van Remy Cornelissen. Het Kempisch Legioen werd geleid door
G.H.Dupret[52].
De Belgische Nationale
Beweging was in het Turnhoutse misschien wel de meest actieve verzetsbeweging.
Gust Wauters, papierhandelaar in Turnhout, was chef voor de provincie Antwerpen
van de BNB. Meerdere Turnhoutenaars waren lid van de BNB, zoals Albert Soeten,
die één van de eerste aangeslotenen van de BNB was en in 1942 sectie-overste
werd. Soeten was tewerkgesteld als adjunct-secretaris op het gerechtshof van
Turnhout. Andere Turnhoutse
aangeslotenen waren de gebroeders Louis en Fons Peeraer, Gust Schoofs, Gust
Willems, Kamiel Van Baelen, Jacques Van Bael, Karel Schoesetters, Jan Marinus,
Jef Dury en Alfons de Tavernier, die brigade-overste was. Hij werd tijdens de
bezetting door de Duitse Veiligheidsdienst aangehouden en naar het
concentratiekamp van Dachau gevoerd, waar hij stierf op 1 februari 1945. De
meeste van de vermelde verzetslui stierven in het concentratiekamp van
Flossenburg[53].
De leden van de
BNB-Turnhout hadden onder andere als taak gegevens te verstrekken over troepen,
materiaal en grondstoffen die verscheept werden via de kanalen die naar
Antwerpen liepen, in het bijzonder van de Turnhoutse Vaart. Verder was
informatie over spoorwegtransport en troepenverplaatsingen met materiaal langs
de weg zeer gegeerd. Gust Fruythof, een inwoner van Arendonk, werkte nauw samen
met Albert Soeten en Gust Wauters. Einde juli 1943 ontdekte hij per toeval bij
het binnenrijden van Geel een radartoren nabij de weg Retie-Geel. Samen met Gust
Wauters besliste hij om op onderzoek te trekken. Na enkele dagen onderzoek bleek
dat de radarpost vijandige vliegtuigen kon opsporen en vervolgens deze gegevens
doorseinde naar Duitse jagers, die alzo weinig of geen problemen kenden om
geallieerde toestellen neer te halen. Met deze informatie trok Gust Wauters naar
Brussel. Van daaruit bracht men Londen op de hoogte. Twee dagen later, in de
nacht van 30 op 31 juli 1943 werden door Amerikaanse en Engelse vliegtuigen een
hele lading tinhoudende zwarte strookjes papier boven de Kempen uitgestrooid[54]. De Duitse overheid hield de plaatselijke bevolking
voor dat het om giftige strookjes ging, die bedoeld waren om de veestapel te
vernietigen. Maar niets was minder waar. De strookjes verstoorden immers de
radarapparatuur van de Duitse radarpost. Het was uit met de overmacht van de
Duitse jachttoestellen. Volgens Gust Fruythof werden er sindsdien nog zelden
bommenwerpers boven de streek neergehaald, tenzij af en toe door het
afweergeschut. Kort hierna werden Fruythof en Wauters door Londen gefeliciteerd.
De radarpost te Geel werd bovendien enkele weken na de “papierregen” ontruimd,
wegens de onbruikbaarheid ervan[55].
Een maand eerder, in juni
1943, namen verschillende Turnhoutse leden van de BNB deel aan een
wapendropping. Het ging om Gust Wauters, Albert Soeten, Louis en Fons Peeraer,
Gust Schoofs en Alfons de Tavernier. Onder leiding van twee officieren,
F.Beckers en J.Van Gijsegem, die in opdracht van de “Special Operations
Executive” (S.O.E.) vanuit Londen boven het Turnhoutse waren geparachuteerd,
vond de wapendropping plaats in een bosrijk gebied in Mol, nabij de grote baan
Retie-Geel. Een tiental containers werden met parachutes gedropt boven de
afgesproken plaats. De verzetslui haastten zich met ze te verstoppen, wat niet
van een leien dak liep. De containers wogen elk rond de honderdvijftig kilo.
Bovendien was één van de containers in de bomen blijven hangen. De lading
bestond overwegend uit mitrailletten en granaten. De levering moest nadien naar
Antwerpen worden vervoerd, maar dit gebeurde door andere verzetslui[56].
Half december 1943 werd er
in Antwerpen een bijeenkomst georganiseerd die werd voorgezeten door Gust
Wauters van de BNB Turnhout. Het was een vergadering waar leden van de Nationale
Koninklijke Beweging vroegen om zich bij Wauters en de zijnen te mogen
aansluiten daar ze geen contact meer hadden met Londen. Nadien werd er echter
nooit nog iets gehoord van deze personen. Bovendien bleek dat Wauters vanuit
Turnhout werd gevolgd door de Geheime Feldpolizei van Turnhout, wat later één
van de redenen zou zijn van zijn aanhouding in februari 1944[57].
Na de aanhouding van Gust Wauters kwam A.Gevers aan het hoofd van de Turnhoutse
afdeling van de BNB[58].
Naast de BNB kende de
Nationaal Koninklijke Beweging (NKB) veel aanhangers in en rond Turnhout. De
verzetsgroep in Turnhout stond onder leiding van C.Peeters. R. de Chaffoy was de
plaatselijke kommandant, samen met Paul de Vicq die tijdens de Duitse bezetting
werd aangehouden door de Duitse Veiligheidsdiensten. Hij was één van de weinigen
die zijn gevangenschap kon overleven en terugkeren[59].
Via Brussel werd vanaf 1941 opgeroepen tot het organiseren van de NKB over heel
het land. In 1942 werd ook in Turnhout een poging ondernomen om een afdeling van
de NKB op te richten, wat in eerste instantie mislukte. Toch werd er dat jaar
van start gegaan met een Turnhoutse NKB-afdeling. Volgens J.Meijer werd er een
nieuwe vergadering belegd in de Herentalsstraat 30 met onder andere J.Hendrickx,
F.Hendrickx, Ferket en P.Cornelissen, allen inwoners van Turnhout. J.Meijer werd
na de oorlog beschuldigd van “zwart” te zijn, maar naar eigen zeggen was hij
enkel lid van Rex-Vlaanderen met als doel het Rexisme te Aarschot en omgeving te
ondermijnen. Naar het einde van de bezetting werd Meijer via Ferket lid van het
Kempisch Legioen[60].
De NKB had in Turnhout ook
aanhangers onder het politiepersoneel, wat een niet onbelangrijk voordeel was.
Vooral agent A.Somers was volgens Bauwens, plaatskommandant te Antwerpen, één
van zijn trouwste medewerkers die in de verzetsbeweging zat en die steeds
“hulpvaardig, stipt en kranig heeft bijgedragen tot het welgelukken van
verschillende opdrachten”. Politiecommissaris Van Calster liet verstaan dat
Somers een goed agent was die belast werd met vertrouwelijke zaken en die
personen verwittigde die door de bezetter werden gezocht[61].
Hieruit blijkt dat ook de commissaris op de hoogte was van de
“vaderlandslievende daden” van zijn personeel. Waarschijnlijk werd hij daarom
aangeklaagd door de Duitse overheid en gedurende 45 dagen opgesloten in de
Begijnenstraat te Antwerpen. Op 29 december 1942 werd Van Calster aangehouden en
op vrijdag 12 februari 1943 arriveerde hij terug in de stad. Hij werd niet uit
zijn functie ontheven noch door de Duitse overheid noch door de burgemeester.
Wees dit erop dat men hem niets bezwaarlijk kon voorleggen? Of speelde de
burgemeester en Van Calster onder één hoedje en waren ze beide wel degelijk op
de hoogte van de aansluiting van verschillende politielui bij het verzet? Een
brief van 8 mei 1943 van de commissaris aan Van Hoeck liet echter blijken dat de
burgemeester hiervan niet op de hoogte was. Van Calster wenste in de brief een
opheldering te geven in verband met zijn aanhouding. Volgens een gerucht werden
er verschillende bundels gevonden op zijn bureau, waaraan hij vrijwillig door
nalatigheid geen gevolg zou hebben gegeven en dat dit de reden was van zijn
aanhouding. De commissaris verzekerde de burgemeester dat dit niet juist was[62].
Van veel verzetsdaden in
Turnhout was overigens niet geweten door welke verzetsbeweging ze werden
uitgevoerd en of ze wel effectief door leden van een verzetsgroep werden
gepleegd. Zo had een onbekende op 19 november 1943 rond acht uur ’s avonds een
stuk ijzer door het raam van het “Germaansch Huis”, het voormalige hotel
Terminus, gegooid[63].
Twee weken later was er sprake van een verzetsdaad toen verscheidene meters
kabeldraad werden gestolen in de Peter Benoitstraat. De Duitse overheid liet 20
radio’s “in goede staat” opeisen als vergeldingsmaatregel voor de stad Turnhout[64].
In januari 1944 werd er bij viswinkel Gorremans in de Victoriestraat een
spiegelruit ingegooid. Volgens de burgemeester was het verzet verantwoordelijk
voor deze aanslag, daar de eigenaar ook de visbedeling verzorgde voor de
Duitsers. De burgemeester wist niet wat hiervan te denken en hij stak zijn licht
op bij zijn Antwerpse collega om te vragen of er in zijn stad ooit iets
gelijkaardigs was gebeurd[65].
Uiteraard liet de Duitse
overheid het verzet niet zomaar zijn gang gaan. Daarom werden aanvankelijk
militaire politie-eenheden ingezet om de orde te bewaren. Toen bleek dat de
getalsterkte van deze eenheden al snel ontoereikend was, zag Himmler de kans
schoon om tijdens de zomer van 1940 met zijn SS op dit terrein macht te
verwerven. Als Reichsführer-SS en chef van de politie had hij de leiding over de
Sichrerheitsdienst (SD), de veiligheidsdienst van de SS en over de
Sicherheitspolizei (Sipo), de
veiligheidsdienst van de staat. In Brussel werd een Sipo-SD-Dienststelle
geïnstalleerd. De Dienststelle was gestructureerd in afdelingen en
onderafdelingen. De afdeling IV was de Geheime Staatspolizei (Gestapo): de
onderafdeling IV A was bevoegd voor de bestrijding van het linkse verzet, de
onderafdeling IV D voor de bestrijding van rechtse verzetsgroepen[66].
In het begin van de
bezetting tilden de Duitsers in het algemeen niet zo zwaar aan de tegenstand die
ze hier en daar ontmoetten. De aangekondigde straffen werden meestal niet
uitgevoerd. Wanneer de activiteiten van het verzet echter toenamen, verstrakte
de houding van de Duitse overheid en op 7 november 1941 vaardigde het Duitse
opperbevel het beruchte “Nacht und Nebel-decreet” uit. Dit decreet stelde dat
“niet-Duitse burgers uit de bezette gebieden die zich schuldig maakten aan daden
die de veiligheid van het rijk in gevaar brachten, de doodstraf kregen”. Indien
het vonnis niet binnen de acht dagen voltrokken werd, moesten de daders naar
Duitsland worden overgebracht[67].
Vele Belgen zouden van dit decreet het slachtoffer worden.
In Turnhout werd de
bevolking reeds van bij aanvang van de Duitse bezetting gewaarschuwd, zowel door
het gemeentebestuur als door de Duitsers, om geen acties te ondernemen tegen de
bezetter. In de loop van maart 1942 werden er in de Turnhoutse weekbladen het
artikel “Waarschuwingen aan de Bevolking” opgenomen: personen die hulp
verleenden aan mensen die vijandelijke daden gepleegd hadden, stonden de
doodstraf te wachten, want “de oorlog eist hardheid”, volgens het artikel. “De
beweegredenen voor den verleenden steun hebben hierbij geen beslissende
betekenis. Ieder hoede zich bijgevolg voor valsch medelijden met ontvluchte
krijgsgevangenen, in het bijzonder voor het verlenen van steun of begunstigen
van de vlucht der leden van vijandelijke vliegtuigbemanningen.”[68]
Echt drastische maatregelen werden twee jaar later genomen, in maart 1944. Op 14
maart liet Kommandant Spirk de onmiddellijke ontruiming bevelen van een achttal
huizen in de Begijnenstraat en zes huizen in de Kasteelstraat, omwille van het
voorkomen van sabotagedaden. De ontruiming van de huizen diende te worden
beëindigd op zaterdag 18 maart. Wat de precieze reden was van de ontruiming en
om welke sabotagedaad het feitelijk ging, daar hebben we het raden naar. Een dag
na het bevel werd door de burgemeester overeengekomen dat de bewoners elke dag
“hun zaken in huis mochten gaan waarnemen”[69].
In de zomer van 1941 werd
aan de bewoners van Turnhout en omgeving de brochure “De Luchtpost” bedeeld, per
vliegtuig weliswaar. De brochures werden uit vliegtuigen “gedropt” en alzo aan
de man gebracht. Ze werden verspreid, althans volgens de ondertitel, door “uwe
vrienden van de R.A.F.”. Vooral in de tweede helft van 1941 vonden er regelmatig
droppings plaats van “de Luchtpost”. De brochure trachtte het moraal van de
bezettende inwoners op te krikken met leuzen als “Duitschland nu aan de slag met
de coalitie der 3 machtigste mogendheden”. Er bestonden nog andere tijdschriften
die per “luchtpost” aan de Turnhoutse bevolking werd gebracht: “De Voorbode van
de Vrijheid”, een klein tijdschrift van 10,5 op 12.5 centimeter. Het was een
Anglo-Belgisch tijdschriftje dat eveneens verspreid werd door de RAF,
voornamelijk in het voorjaar van 1943. Een ander tijdschrift dat ook door de RAF
werd bedeeld, was “De Wervelwind”. Het was een maandblad voor “Vrijheid,
Waarheid en Recht” dat tijdens de jaren 1942-1943 te vinden was in het
Turnhoutse. “De Vliegende Hollander” werd verspreid door de geallieerde
luchtmacht, maar was, zoals de titel ervan doet vermoeden, wellicht bestemd voor
Nederland. Tenslotte was er sprake van het krantje “De Regenboog”. Het werd “aan
het Belgische Volk gebracht door de Luchtmacht der Verenigde Naties” tijdens de
laatste maanden van de Duitse bezetting[70].
Sabotage en aanslagen
waren natuurlijk de meest spectaculaire aspecten van het verzet. De weerstand
stond echter ook in voor de sluikpers. Het doel van de sluikpers was niet zozeer
informeren, maar veeleer de bevolking aanmoedigen zich te verzetten tegen de
vijand. De eerste publicaties die verschenen waren het socialistische “Chut” en
“Résurrection”, die reeds in juni 1940 verspreid werden. Een ware stunt was de
uitgave van een valse “Le Soir” op 9 november 1943. Het Onafhankelijkheidsfront
zorgde voor de verspreiding van zo’n 50.000 exemplaren. Het hoofdartikel vierde
de 25ste verjaardag van de Duitse
nederlaag in november 1918. Humor ontbrak ook niet: er was eveneens een
communiqué in opgenomen waaruit moest blijken dat Hitler en Mussolini besloten
hadden te capituleren. Deze uitgave stak de Belgische bevolking een hart onder
de riem en maakte de Duitse bezetter nijdig[71].
Turnhout bleef ook niet
achter wat clandestiene bladen betrof. De blaadjes werden voor zover onze
informatie reikt niet gedrukt in Turnhout. In mei 1942 was er in Turnhout sprake
van een viertal verboden sluikblaadjes: “La Libre belgique”, “La Voix des
Belges”, “Vrij” en “Morgenrood”. Dit laatste blad was de spreekbuis van de
socialistische partij. “Morgenrood” begon als een regionaal blad in het
Brusselse, maar verspreidde zich al vlug tot in Vlaanderen en Antwerpen. Vanaf
1941 werkte de redactie samen met andere socialistische bladen zoals
“bevrijding” en “De Werker”. Tengevolge van de papierschaarste en andere
moeilijkheden moest de uitgifte tussen mei 1942 en april 1943 worden stopgezet.
Het blad haalde een oplage van 3.000 exemplaren en was kwalitatief hoogstaand.
“La Voix des Belges” was in en rond Turnhout één van de meest verspreide
sluikbladen. Van augustus 1941 tot november 1942 verschenen er van dit krantje
19 nummers in Turnhout[72].
|
[1] DE WILDE, De kollaboratie. Deel 1, 39-41; SEBERECHTS, Ieder zijn zwarte. Verzet, Collaboratie en Repressie, 37-38; DE ZAEGER, Lier bezet en bevrijd. Een Vlaamse stad tijdens de Tweede Wereldoorlog, 73.
[2] DE WEVER, Greep naar de macht. Vlaams-nationalisme en Nieuwe Orde. Het VNV 1933-1945, 104-105 en 621.
[3] SAT, doos Verkiezingen: ‘Kamerverkiezing 1946’, kiescijfers Turnhout 1932, 1936, 1939 en 1946.
[4] Cf. supra, Hoofdstuk I, 1.2. De gemeenteraadsverkiezingen van 16 oktober 1938, p.11.
[5] SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: verslag gemeenteraad, 6/8/45; DE KOK en VAN AUTENBOER, Turnhout. Groei van een stad, 357.
[6] SAT, 4CII6: doos Oorlogsarchieven W.O.II: Mobilisatie-, oorlogs- en Veiligheidsmaatregelen 1940-1944: Tijdschrift “Bestuurstijdingen”, mei 1944; SAT, 4JIV: boek 37: Brieven 28/12/44 tot 4/4/45: nota van de adjunctkommissaris, 30/1/45.
[7] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIII, 21; DE KOK en VAN AUTENBOER, Turnhout. Groei van een stad, 351-352.
[8] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan L.Van Even, bevelhebber PLB, 16/4/41; ‘verslag der wacht aan VNV-huis van 16 op 17 april’, 17/4/41; ‘Verslag der bewaking aan het VNV van 13 april’, 15/4/41.
[9] “Houzee” was tijdens de Tweede Wereldoorlog een nationaal-socialistische begroetingsformule; DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIII, 25.
[10] DE WILDE, De kollaboratie. Deel 1, 84; SEBERECHTS, Geschiedenis van de DeVlag. Van cultuurbeweging tot politieke partij 1935-1945, 91-92.
[11] SAT, 4JIV: boek 37: Brieven 28/12/44 tot 4/4/45: nota van de adjunctkommissaris, 30/1/45; SAT, 4JIV: Boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: vertrouwelijke brief van J.van Calster, politiecommissaris, aan A;Van Hoeck, burgemeester, 20/11/44; SEBERECHTS, Geschiedenis van de DeVlag. Van cultuurbeweging tot politieke partij 1935-1945, 38-39.
[12] SAT, 4FI9: doos Briefwisseling Burgertrouw: kaft 1/7/46-9/11/46: brief van de burgemeester van Knokke aan J.Van Calster, politiecommissaris, 16/10/46.
[13] SAT, 4FI9: doos Briefwisseling Burgertrouw: kaft 15/12/45-30/6/46: brief van agent Broeckx aan J.Van Calster, politiecommissaris, 15/2/46.
[14] SAT, 4KII8: doos Liefdadige instellingen, Varia: nota J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 23/11/45.
[15] SAT, 4CII3: doos Rantsoenering 1943-1944: dagorder van J.Van Calster, politiecommissaris, 19/3/43; SAT, 4JIV: Boek 31: brieven 6/3/43-5/7/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 17/6/43.
[16] SAT, 4JIV: Boek 33: brieven 30/9/43-4/1/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 18/10/43.
[17] Cf. supra, Hoofdstuk III, 3.10. Sport, cultuur en vrije tijd, p.96.
[18] SAT, 4JIV: Boek 38: brieven 28/3/45-19/6/45: brief J.Van Calster, politiecommissaris, aan het stadsbestuur van Gent, 7/4/45.
[19] SAT, 4IIII2: doos Onderwijs, Dienst Cultuur, Belasting Muziekspeeltuigen: ‘Provinciale Cultuurdienst, Provincie Antwerpen, stad Turnhout’.
[20] DE WILDE, De kollaboratie. Deel 1, 60-61.
[21] VERHOEYEN, België bezet. 1940-1944. Een synthese, 131.
[22] SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: verslag gemeenteraad, 15/3/46; SAT, 4JIV: Boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: vertrouwelijke brief van J.van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 20/11/44.
[23] SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: verslag gemeenteraad, 15/3/46.
[24] SAT, weekblad De Week (1943), nr.1, 2/1/43, p.2: “Berichten van de Unie”.
[25] DE WILDE, De kollaboratie. Deel 1, 42 en 52.
[26] SAT, 9B1: Boek Proces-Verbaal der zitting van het College van Burgemeester en Schepenen der stad Turnhout, 4/9/39-31/12/41: verslag Schepencollege van 29/6/40; Sat, 4JIV: Boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan de Procureur des Konings, 26/6/40.
[27] SAT, 4IIII8: doos Politie, Arrondissement, Parket, Joden, P.V., Teringlijders, Gezinsvergoeding/ brief van de door de Duitsers toegelaten weerkorpsen, 10/9/41.
[28] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIII, 24.
[29] SAT, 5AIV4: doos Documenten Wereldoorlog II: Pamfletten: pamflet “Brengen Bommen Brood ?”, 1944.
[30] SAT, 4EII4; doos oorlogsarchieven W.O.II: Bezetting: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 7/4/41.
[31] SAT, 4JIV: Boek 31: brieven 6/3/43-5/7/43: brief van A.Van Hoeck, burgemeester, aan J.Van Calster, politiecommissaris, 14/5/43; SAT, 4EII4; doos oorlogsarchieven W.O.II: Bezetting: nota van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 18/5/43.
[32] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: verslagen van wegnemen van opschriften, maart 1941.
[33] SAT, 4JIV: Boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 14/10/44.
[34] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIII, 25.
[35] De nieuwsberichten van de Nederlandstalige uitzendingen van Radio Londen tijdens de bezetting werden telkens met deze woorden beëindigd.
[36] BERNARD, La résistance 1940-1945, 23-24.
[37] DE ZAEGER, Lier, bezet en bevrijd, 84.
[38] LOUYET, Het verzet, 17 en 19.
[39] MEYERS en SELLESLAGH, De vijand te lijf. De Belgen in het verzet, 10.
[40] DE VOS, Leuven in de Tweede Wereldoorlog, 29-30.
[41] Cf. supra, Hoofdstuk III, 3.8. Werken in Duitsland, p.85.
[42] SEBERECHTS, “Rust en orde heerscht in de gemeente Wommelgem”, 147-148.
[43] SAT, 5AIV2: doos W.O.II, Affiches: affiche “Bekanntmachung/Bekendmaking”, augustus 1940.
[44] SAT, 5AIV2: doos W.O.II, Affiches: “Aan de bevolking”, namens het stadsbestuur, augustus 1940.
[45] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVII, 20.
[46] SAT, 4JIV: boek 20: Briefwisseling 27/5/40-18/9/40: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 5/9/40.
[47] SAT, 4EII4: doos Oorlogsarchieven W.O.II, Bezetting: brief van J.Grauls, gouverneur a.i., aan de gemeentebesturen van de provincie, 12/12/40.
[48] DE VOS, Leuven in de Tweede Wereldoorlog, 30.
[49] SAT, 4DII1: doos Hulp en Veiligheid 1939-1942: verslag bewakers PLB, 18/3/41 en 21/3/41; brief i.v.m. belastende opschriften t.a.v. Duitsers op gevels en muren, 26/2/41.
[50] DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIII, 21.
[51] DE VOS, Leuven in de Tweede Wereldoorlog, 37-38.
[52] SAT, weekblad het Aankondigingsblad (1945), nr.5, 27/1/45, p.1: “De Reoressie, Recht van Antwoord”.
[53] Cf. infra, BIJLAGE 1, 4. Slachtoffers van de concentratiekampen, p.160.
[54] Cf. supra, Hoofdstuk III, 3.6. Luchtbescherming (PLB), neergestorte vliegtuigen en bombardementen, p.65.
[55] FRUYTHOF, Via het vagevuur naar de hel, 51-56.
[56] FRUYTHOF, Via het vagevuur naar de hel, 57-60.
[57] FRUYTHOF, Via het vagevuur naar de hel, 93-95, 103.
[58] SAT, weekblad het Aankondigingsblad (1945), nr.5, 27/1/45, p.1: “De Reoressie, Recht van Antwoord”.
[59] SAT, 4JIV: Boek 36: brieven 24/7/44-28/12/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 19/10/44; SAT, 4FI6: doos Briefwisseling Burgertrouw: verklaring van R.de Chaffoy, kommandant NKB, 1/8/45; SAT, weekblad het Aankondigingsblad (1945), nr.5, 27/1/45, p.1: “De Reoressie, Recht van Antwoord”.
[60] SAT, 4FI9: doos Briefwisseling Burgertrouw: brief van J.Meijer aan J.Van Calster, politiecommissaris, 22/1/46; SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: Verslag gemeenteraadszitting van 25/6/45.
[61] SAT, 9AII: boek Raad 9/12/44-14/1/47 en College 31/1/44-7/8/44: Verslag gemeenteraadszitting van 20/2/45.
[62] SAT, 4JIV: boek 31: brieven 6/3/43-5/7/43: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, burgemeester, 8/5/43; DE KOK, “Wereldoorlog II te Turnhout”, XVIV, 9.
[63] SAT, 4JIV: boek 33: brieven 30/9/43-4/1/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, 19/11/43.
[64] SAT, 4JIV: boek 33: brieven 30/9/43-4/1/44: brief van J.Van Calster, politiecommissaris, aan A.Van Hoeck, 13/12/43.
[65] SAT, 4EII4: doos oorlogsarchieven W.O.II, Bezetting: brief van A.Van Hoeck, burgemeester aan de burgemeester van Antwerpen, 11/1/44.
[66] DE ZAEGER, Lier, bezet en bevrijd, 87.
[67] VERHOEYEN, “Het verzet en het gebruik van politiek geweld”, 13.
[68] SAT, 4EII7: doos Bekendmakingen 1940-1945: “Waarschuwing aan de Bevolking”, door burgemeester Van Hoeck namens de Duitse overheid, 20/3/42.
[69] SAT, , 4EII4: doos oorlogsarchieven W.O.II, Bezetting: brief van A.Van Hoeck, burgemeester aan de betrokkenen, 15/3/44 en brief van H.Spirk, Hauptmann und Kommandant aan A;Van Hoeck, burgemeester, 14/3/44.
[70] SAT, 5AIV4: doos Wereldoorlog II, Pamfletten: brochures van “De Luchtpost”, 10/9/41, 15/7/41, 4/7/41, 25/9/41; “De Voorbode van de Vrijheid”, 3/4/43; “De Wervelwind”, 4/43, 5/43, 6/42; “De Vliegende Hollander”, 12/9/44, 27/10/43, 24/2/44; “De Regenboog”, 28/7/44, 16/6/44, 14/4/44.
[71] LOUYET, Het verzet, 17; DE VOS, Leuven in de Tweede Wereldoorlog, 53.
[72] SAT, 5AIV4: doos Wereldoorlog II, Pamfletten: krantje van “La Voix des Belges”, van augustus 1941 tot en met november 1942; GOTOVITCH, Guide de la presse clandestine de la Belgique, 37 en 43.