Openbare terechtstellingen in West-Vlaanderen (1811-1867). (Marleen Dupont) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
ALGEMENE CONCLUSIE
In het eerste deel van deze scriptie werd de evolutie van de doodstraf tegen een politieke en maatschappelijke achtergrond geplaatst. In de loop van de middeleeuwen werden allerlei conflicten persoonlijk geregeld. Dit gebeurde door middel van individuele wraak of vergeving. Er was immers nog geen scheidsrechter die sterk genoeg was om de eigen wil op te dringen. Vanaf de twaalfde eeuw, met de concentratie van de macht bij de feodale heren, werd deze persoonlijke wraak stilaan teruggedrongen. Het was echter maar tegen het einde van de vijftiende eeuw dat vorsten zoals bijvoorbeeld Karel V de enige wetgevers werden en hun rechtbanken lieten oordelen als echte superieuren. Illegale handelingen die vroeger in de private sfeer werden gewroken, werden voortaan gezien als een tegenwerking van het vorstelijk gezag en dus door de overheid gerevancheerd. De wraak werd geïntegreerd binnen het rechtsprekende systeem. Vorsten zoals Karel V, verkregen hun legitimiteit van God. De bestraffingen die ze toepasten lagen bijgevolg ingebed in een religieus ritueel. Voor elke misdaad werd een afzonderlijk ritueel voorzien. Een openbare executie was een loutering en een boetedoening voor de crimineel en een vergelding voor de bevolking. Door de folteringen en beproevingen kon hij gezuiverd het aardse leven verlaten.
Aan deze visie werd voor de eerste maal getornd door de verlichtingsfilosofen. Voor hen was de straf niet langer een uiting van Gods woedde, maar een rationele sanctie die werd opgelegd ter bescherming van de sociale orde. De willekeurige rechtspraak in functie van de “vergoddelijkte” vorst en de afwezigheid van een eenduidig wetboek, werd door deze verlichtingsfilosofen niet langer getolereerd. Marat, Rousseau, Montesquieu, waren allemaal voorstanders van een restrictief en rationeel gebruik van de doodstraf. Toch lieten de hervormingen op het gebied van de strafwet op zich wachten tot na de Franse revolutie, toen de politieke context dergelijke veranderingen toeliet. In strafwetgeving van Michel Lepeletier Saint- Frageau uit 1791, moest het humane karakter een prioriteit vormen. Door het invoeren van de guillotine werd definitief komaf gemaakt met de uitgebreide, gruwelijke executierituelen uit het verleden. De guillotine vormde een profaan antwoord van de wet op de misdaad. De religieuze connotatie werd vervangen door de rationele act van de onthoofding. Foucault stelde echter dat het niet de bedoeling was om humaner te straffen, maar wel om beter te straffen. Controle was volgens hem het leidmotief. Hoewel er flink gesnoeid werd in het aantal kapitale misdrijven, bleef de doodstraf in 1791 toch behouden. De burgerij, in wiens schoot de revolutie ontstond, was blijkbaar toch conservatief in het verwezenlijken van het eigenbelang. In een periode waarin de politieke onrusten steeds heviger werden, weigerden ze afstand te doen van dit verdedigingsmechanisme, dat hen onmisbaar leek. Hieruit bleek nog maar eens hoe het strafbeleid, en het gebruik van de doodstraf volledig bepaald werd door het politiek beleid van de staat. Ook de wijzigingen door de napoleontische Code Pénal, die op sommige vlakken een stap terug betekenden tegenover de strafwet van 1791, kunnen volledig gekaderd worden binnen de autoritaire visie van keizer Napoleon. Hij wilde de resultaten van de revolutie consolideren, dit kon volgens hem enkel vanuit een dictatoriaal bestuur; vandaar de invoering van de strenge Code Pénal.
Deze strikt mechanische, deterministische visie, waarbij de dader bij het bepalen van de straf volledig werd weggecijferd, werd in het begin van de 19de eeuw niet langer gesmaakt. De nadruk werd stilaan gelegd op de morele benadering van de crimineel, en diens karaktervorming. Het straffen van het lichaam diende steeds meer plaats te maken voor het straffen van de geest, het geweten, of beter nog de verbetering ervan. Om dit doel te bereiken was het cellulair regime de uitgelezen methode. Via moreel onderricht diende de crimineel zichzelf te verbeteren. De doodstraf behoorde volgens steeds meer mensen niet langer thuis in deze nieuw visie op het strafbeleid. Bij het begin van de Belgische onafhankelijkheid ziet men opnieuw dat een andere politieke formatie, nieuwe regels met betrekking tot de doodstraf met zich meebracht. In het jonge België werd er gedurende 5 jaar niet één kapitale executie uitgevoerd. Ondanks deze veranderende ideeën bleef het nieuwe Belgische strafwetboek uit 1867 nog steeds een staaltje van het klassiek, rationalistisch denken dat ook de achterliggende gedachte vormde voor de Code Pénal uit 1810. Naar het einde van de 19de eeuw zal het klassiek schuldbegrip echter stilaan plaats ruimen voor de gevaarnotie, van een klasse “gedenigreerden”. Onder invloed van een snel veranderende industriële maatschappij, de wetenschappelijke inzichten, een zich bedreigd voelende burgerij, de opgang van de medische stand, werd de tijd voor een nieuwe doctrine. Deze nieuwe visie van Lombroso over de “homo criminalis” speelde volledig in op de nood van de burgerij aan een nieuwe filosofische basis voor hun strafrechtsysteem. De nadruk kwam te liggen op het genezen van de crimineel van buiten uit. De straf werd volledig gepersonaliseerd de metamorfose van de crimineel werd doorgevoerd door een actieve inbreng van deskundigen.
De doodstraf is, zoals blijkt uit de bovenstaande schets, steeds een machtsinstrument van de staat geweest. Vaak primeerde het symbolisch belang van de doodstraf voor de staat, boven de effectiviteit ervan op strafrechterlijk vlak. Het is daarom dat de belangrijkste wijzigingen met betrekking van deze straf zich ook steeds voordeden op belangrijke politieke keerpunten in de geschiedenis.
In het tweede deel van deze scriptie werd het wettelijk kader van de doodstraf besproken. Er werden enkele cijfers met betrekking tot het aantal veroordeelden weergegeven en de praktijk van het gratierecht werd toegelicht. Hieruit bleek dat vanaf de Hollandse periode de doodstraf steeds minder werd toegepast. Er heerste grote onenigheid over de toepassing van de doodstraf. De vele discussies bleven duren en het heeft 18 jaar geduurd eer het project voor het nieuwe strafwetboek eindelijk voltooid werd. De doodstraf werd in dit strafwetboek, als stok achter de deur, behouden. In contrast met dit behoud valt het wel op dat het gratierecht steeds systematischer werd toegepast en dat de doodstraf in de praktijk verdween na 1863.
In het derde en laatste deel werden de executies zelf besproken. Ondanks het feit dat deze executies steeds zeldzamer werden (in West-Vlaanderen 25 executies van 1811 tot 1867), kregen ze, zowel van het volk als in de kranten, steeds meer aandacht. In de kranten tijdens de Hollandse periode werden deze schavotstraffen zelden vermeld. De kranten waren toen vooral gericht op de gegoede burgerij, en die wouden niets te maken hebben met deze “barbaarse” praktijken. Het is pas tijdens de periode na de Belgische onafhankelijkheid dat, zowel de liberale als de katholieke kranten, meer aandacht gaan besteden aan deze strafvoltrekkingen. Over sommige executies verschenen zelfs meerder berichten. Inhoudelijk bestond er een grote kloof tussen de liberaal georiënteerde (tegenstanders van de doodstraf) en de katholiek georiënteerde (voorstanders van de doodstraf) kranten. In de katholieke berichten werden de laatste levensuren van de veroordeelde onder de loep genomen. De ter dood veroordeelden waren, met de dood in het vooruitzicht, meestal een toonbeeld van godsvrucht en geloof. Dit was voor de katholieken natuurlijk een dankbaar onderwerp om over te schrijven. De liberale berichtgeving daarentegen, hekelde de aanwezigheid van de massa, maar vooral die van vrouwen en kinderen.
Zowel de rit van de gevangenis naar het schavot en de executie op het schavot waren openbare gebeurtenissen en trokken massa’s volk. Vermits door het toedoen van de guillotine de executie vanaf de Franse periode was herleid tot een fractie van een seconde, was de enscenering rond het executiegebeuren van groot belang. Tijdens de rit naar het schavot kon het volk rechtstreeks hun gevoelens uiten ten aanzien van de veroordeelde. Sommige maakten dan ook van de situatie gebruik om de veroordeelde allerlei verwijten naar het hoofd te slingeren. Het was de afkeer ten opzichte van dergelijke taferelen die ervoor gezorgd heeft dat de plaats van de executie steeds dichter bij de gevangenis kwam te liggen. De openbaarheid van de doodstraf begon het onderwerp van controverse te worden. Men begon stilaan te geloven dat dit publiekelijk bloedvergieten een verderfelijke invloed had op de bevolking. Daarom werd ook het uur van de executie vanaf de Belgische onafhankelijk vervroegd. De overheid wou paradoxaal genoeg het schavot zoveel mogelijk aan het oog van het volk onttrekken. Het behoud van de doodstraf werd vaak verdedigd omwille van de voorbeeldfunctie ervan, maar stilaan wou men zoveel mogelijk mensen gaan weghouden van dit voorbeeld.
ALGEMENE CONCLUSIE
In het eerste deel van deze scriptie werd de evolutie van de doodstraf tegen een politieke en maatschappelijke achtergrond geplaatst. In de loop van de middeleeuwen werden allerlei conflicten persoonlijk geregeld. Dit gebeurde door middel van individuele wraak of vergeving. Er was immers nog geen scheidsrechter die sterk genoeg was om de eigen wil op te dringen. Vanaf de twaalfde eeuw, met de concentratie van de macht bij de feodale heren, werd deze persoonlijke wraak stilaan teruggedrongen. Het was echter maar tegen het einde van de vijftiende eeuw dat vorsten, zoals bijvoorbeeld Karel V, de enige wetgevers werden en hun rechtbanken lieten oordelen als echte superieuren. Illegale handelingen die vroeger in de private sfeer werden gewroken, werden voortaan gezien als een tegenwerking van het vorstelijk gezag en dus door de overheid gerevancheerd. De wraak werd geïntegreerd binnen het rechtsprekende systeem. Vorsten zoals Karel V, verkregen hun legitimiteit van God. De bestraffingen die ze toepasten lagen bijgevolg ingebed in een religieus ritueel. Voor elke misdaad werd een afzonderlijk ritueel voorzien. Een openbare executie was een loutering en een boetedoening voor de crimineel. Door de folteringen en beproevingen kon hij gezuiverd het aardse leven verlaten. Voor de bevolking was het een wraakritueel ten aanzien van de veroordeelde.
Aan deze visie werd voor de eerste maal getornd door de verlichtingsfilosofen. Voor hen was de straf niet langer een uiting van Gods woede, maar een rationele sanctie die werd opgelegd ter bescherming van de sociale orde. De willekeurige rechtspraak in functie van de “vergoddelijkte” vorst en de afwezigheid van een eenduidig wetboek, werden door deze verlichtingsfilosofen niet langer getolereerd. Marat, Rousseau, Montesquieu, waren allemaal voorstanders van een restrictief en rationeel gebruik van de doodstraf. Toch lieten de hervormingen op het gebied van de strafwet op zich wachten tot na de Franse revolutie, toen de politieke context dergelijke veranderingen toeliet. In de strafwetgeving van Michel Lepeletier Saint- Frageau uit 1791, moest het humane karakter een prioriteit vormen. Door het invoeren van de guillotine werd definitief komaf gemaakt met de uitgebreide, gruwelijke executierituelen uit het verleden. De guillotine vormde een profaan antwoord van de wet op de misdaad. De religieuze connotatie werd vervangen door de rationele act van de onthoofding. Foucault stelde echter dat het niet de bedoeling was om humaner te straffen, maar wel om beter te straffen. Controle was volgens hem het leidmotief. Hoewel er flink gesnoeid werd in het aantal kapitale misdrijven, bleef de doodstraf na 1791 toch behouden. De burgerij, in wiens schoot de revolutie ontstond, was blijkbaar toch conservatief in het verwezenlijken van het eigenbelang. In een periode waarin de politieke onrusten steeds heviger werden, weigerden ze afstand te doen van dit verdedigingsmechanisme, dat hen onmisbaar leek. Hieruit bleek nog maar eens hoe het strafbeleid, en het gebruik van de doodstraf volledig bepaald werd door het politiek beleid van de staat. Ook de wijzigingen door de napoleontische Code Pénal, die op sommige vlakken een stap terug betekenden tegenover de strafwet uit 1791, kunnen volledig gekaderd worden binnen de autoritaire visie van keizer Napoleon. Hij wilde de resultaten van de revolutie consolideren, dit kon volgens hem enkel vanuit een dictatoriaal bestuur; vandaar de invoering van de strenge Code Pénal.
Deze strikt mechanische, deterministische visie, waarbij de dader bij het bepalen van de straf volledig werd weggecijferd, werd in het begin van de 19de eeuw niet langer gesmaakt. De nadruk werd stilaan gelegd op de morele benadering van de crimineel en diens karaktervorming. Het straffen van het lichaam diende steeds meer plaats te maken voor het straffen van de geest, het geweten, of beter nog de verbetering ervan. Om dit doel te bereiken was het cellulair regime de uitgelezen methode. Via moreel onderricht diende de crimineel zichzelf te verbeteren. De doodstraf behoorde volgens steeds meer mensen niet langer thuis in deze nieuw visie op het strafbeleid. Aan het begin van de Belgische onafhankelijkheid ziet men opnieuw dat een andere politieke formatie, nieuwe regels met betrekking tot de doodstraf met zich meebracht. In het jonge België werd er gedurende 5 jaar, niet één kapitale executie uitgevoerd. Ondanks deze veranderende ideeën bleef het nieuwe Belgische strafwetboek uit 1867 nog steeds een staaltje van het klassiek, rationalistisch denken dat ook de achterliggende gedachte had gevormd voor de Code Pénal uit 1810. Naar het einde van de 19de eeuw zal het klassiek schuldbegrip stilaan plaats ruimen voor de gevaarnotie van een klasse “gedenigreerden”. Onder invloed van een snel veranderende industriële maatschappij, de wetenschappelijke inzichten, een zich bedreigd voelende burgerij, de opgang van de medische stand, werd het tijd voor een nieuwe doctrine. De nieuwe visie van Lombroso over de “homo criminalis” speelde volledig in op de nood van de burgerij aan een nieuwe filosofische basis voor hun strafrechtsysteem. De nadruk kwam te liggen op het genezen van de crimineel van buiten uit. De straf werd volledig gepersonaliseerd, de metamorfose van de crimineel werd doorgevoerd door een actieve inbreng van deskundigen.
De doodstraf is, zoals blijkt uit de bovenstaande schets, steeds een machtsinstrument van de staat geweest. Vaak primeerde het symbolisch belang van de doodstraf voor de staat, boven de effectiviteit ervan op strafrechterlijk vlak. Het is daarom dat de belangrijkste wijzigingen met betrekking tot deze straf zich ook steeds voordeden op belangrijke politieke keerpunten in de geschiedenis.
In het tweede deel van deze scriptie werd het wettelijk kader van de doodstraf besproken. Er werden enkele cijfers met betrekking tot het aantal veroordeelden weergegeven en de praktijk van het gratierecht werd toegelicht. Hieruit bleek dat vanaf de Hollandse periode de doodstraf steeds minder werd toegepast. Er heerste grote onenigheid over de toepassing van deze straf. De vele discussies bleven duren en het heeft 18 jaar geduurd eer het project voor het nieuwe strafwetboek eindelijk voltooid werd. De doodstraf werd in dit strafwetboek, als stok achter de deur, behouden. In contrast met dit behoud valt het wel op hoe het gratierecht steeds systematischer werd toegepast en dat de doodstraf in de praktijk verdween na 1863.
In het derde en laatste deel werden de executies zelf besproken. Ondanks het feit dat deze executies steeds zeldzamer werden (in West-Vlaanderen 25 executies van 1811 tot 1867), kregen ze, zowel van het volk als in de kranten, steeds meer aandacht. In de kranten tijdens de Hollandse periode werden deze schavotstraffen zelden vermeld. De kranten waren toen vooral gericht op de gegoede burgerij, die niets te maken wilde hebben met deze “barbaarse” praktijken. Het is pas tijdens de periode na de Belgische onafhankelijkheid dat, zowel de liberale als de katholieke kranten, meer aandacht gingen besteden aan deze strafvoltrekkingen. Over sommige executies verschenen zelfs meerder berichten. Inhoudelijk bestond er een grote kloof tussen de liberaal georiënteerde (tegenstanders van de doodstraf) en de katholiek georiënteerde (voorstanders van de doodstraf) kranten. In de katholieke berichten werden de laatste levensuren van de veroordeelde onder de loep genomen. De ter dood veroordeelden waren, met de dood in het vooruitzicht, meestal een toonbeeld van godsvrucht en geloof. Dit was voor de katholieken natuurlijk een dankbaar onderwerp om over te schrijven. De liberale berichtgeving daarentegen, hekelde de aanwezigheid van de massa, maar vooral die van vrouwen en kinderen.
Zowel de rit van de gevangenis naar het schavot en de executie op het schavot waren openbare gebeurtenissen en trokken massa’s volk. Vermits door het toedoen van de guillotine de executie vanaf de Franse periode was herleid tot een fractie van een seconde, was de enscenering rond het executiegebeuren van groot belang. Tijdens de rit naar het schavot kon het volk rechtstreeks hun gevoelens uiten ten aanzien van de veroordeelde. Sommige maakten dan ook gebruik van de situatie om de veroordeelde allerlei verwijten naar het hoofd te slingeren. Het was de afkeer ten opzichte van dergelijke taferelen die ervoor gezorgd heeft dat de plaats van de executie steeds dichter bij de gevangenis kwam te liggen. De openbaarheid van de doodstraf begon het onderwerp van controverse te worden. Men begon stilaan te geloven dat dit publiekelijk bloedvergieten een verderfelijke invloed had op de bevolking. Daarom werd ook het uur van de executie vanaf de Belgische onafhankelijk vervroegd. De overheid wou paradoxaal genoeg het schavot zoveel mogelijk aan het oog van het volk onttrekken. Het behoud van de doodstraf werd vaak verdedigd omwille van de voorbeeldfunctie ervan, maar stilaan wou men zoveel mogelijk mensen gaan weghouden van dit voorbeeld.
De nieuwsgierigheid, de sensatie voor het executietoneel en de aanwezigheid van de wraakgevoelens bij het volk, stonden in schril contrast met de doelstellingen van de overheid. Het hoofddoel van deze terechtstellingen, namelijk afschuwen wekken en angst voor het begaan van een of andere misdaad inboezemen, werd niet bereikt. Integendeel zelfs, de reacties en het gedrag van het volk, de aanwezigheid van de vrouwen en kinderen, werkten storend op de burgerij. Deze keerde zich gevoelsmatig af van deze straf, maar behield ze in de strafwet als een “noodzakelijk kwaad”. De overheid nam steeds meer maatregelen om deze straf aan het oog te onttrekken. Ze kwam tot het besef dat de wil tot intimidatie door de straf, had geleid tot het uitvoeren van te strenge straffen, en dat er meer heil te verwachten viel van verbetering en genezing.
Dat ook het wraakgevoel de dag van vandaag nog kan worden ingeroepen als argument voor de doodstraf bleek uit de gebeurtenissen rond de affaire Dutroux. Er werd geraakt aan de onschuld zelf, het onaanraakbare, het kind; dit was onaanvaardbaar. De kogelvrije vesten die de beschuldigde nu nog steeds draagt wanneer hij in het openbaar verschijnt, moeten hem beschermen voor het geval dat de burger, net zoals tijdens de middeleeuwen, de wraak in eigen handen zou willen nemen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |