Uitgebeeld verleden. Geschiedenis op de Vlaamse televisie (1953-1974) (Dries Theuwissen) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
De plooien van de geschiedenis laten zich niet zomaar strijken. Wanneer we het brede begrip ‘geschiedenis’ in relatie tot het medium televisie plaatsen, reveleert zich een fonkelende diversiteit. De boodschap die televisie mediëert is immers even veelzijdig als de maatschappij die deze boodschappen produceert en waarop zij gericht zijn. De brede stroom gegevens zorgt voor de nodige afwisseling langs het afgelegde parcours, ook wanneer we denken dat we met geschiedenisprogramma’s in een afgebakend gebied aanbeland zijn.
De vaststelling dat nationalisme een dominant thema was in de gemediëerde boodschap zorgde ervoor dat een nadere beschouwing van dit politieke fenomeen verplichte kost werd om deze boodschap te begrijpen.[1] Een ander belangrijk kader waarin we televisie moeten plaatsen, is dat van de moderniteit. Vanuit een sterk vooruitgangsgeloof werd ijverig gewerkt aan de verheffing van het niveau van de kijker. Geschiedenis bekleedde binnen beide thema’s een voorname plaats maar stond, zo is gebleken, als vertegenwoordiger van de continuïteitsgedachte ook op zichzelf. Al deze thema’s impliceren een reeks imperatieven die op televisie samengebracht werden en het kleine scherm mag dan ook gezien worden als de flessenhals waarlangs deze boodschappen zich een weg naar de buitenwereld moesten banen.
Het heuvelachtige parcours van deze verhandeling slingert zich langs een aantal trefpunten. Het is niet alleen een theoretische bezinning over het raakvlak tussen nationalisme, media en geschiedenis. Het is ook een praktische bevraging van de verschillende omgevingen waarin de Vlaamse televisie een rol speelde. Er is de bredere context van de Vlaamse Beweging, maar we moeten om de boodschap te vatten ook nota nemen van zowel doel als perceptie van de Vlaamse televisie. Er komt zowel een deel audiovisuele theorie als theorie van de populaire cultuur bij kijken om inzicht te krijgen in het medium zelf. Het is ook een bezinning op de plaats die geschiedenis inneemt in het Vlaanderen van de jaren vijftig en zestig en de manier waarop zij als een instrument aangewend wordt om onderliggende imperatieven aan de man te brengen.
1. Afbakening: de historische verwijzing
Wanneer we geschiedenis in een audiovisuele omgeving plaatsen wordt het een glibberig begrip.[2] Bestaat er zoiets als ‘zuivere’ geschiedenis? Wanneer is iets geschiedenis op televisie en wanneer is een programma ‘historisch’ te noemen? Er zijn programma’s die we ondubbelzinnig als ‘historisch’ kunnen betitelen doordat hun onderwerp zich in het verleden situeert, maar andere programma’s combineren een mengeling van historische en niet-historische elementen. Nog andere programma’s blijken historisch van inhoud terwijl niets in hun omschrijving hierop wijst. Hoe historisch is bijvoorbeeld een avonturenfeuilleton in een fictief middeleeuws decor? Hoe zwaar wegen de historische elementen op de aard en het karakter van een programma? Zijn zij inwisselbaar of zijn ze onmisbaar? Er is bovendien een verschil tussen een waarheidsgetrouwe omgang en een meer fictieve omgang die eerder voortgaat op het stereotype beelden van het verleden. Het ‘belang’ van een historisch element en de ‘fictiegraad’ zijn geen kwantificeerbare of onweerlegbare gegevens. Een haarscherpe afbakening dringt zich op, maar is, net door de veelzijdige aard van het onderwerp, onmogelijk. Een poging.
De Franse historica Isabelle Veyrat-Masson bakent alles wat langer dan tien jaar voor de uitzending gebeurd is af als ‘geschiedenis’: er is op het ogenblik van uitzending ruimte voor reflectie en men kan enige afstand nemen van het onderwerp.[3] Raf Dekeyser noemt een programma historisch wanneer één derde van de tijd gevuld wordt met historisch gerelateerde elementen.[4] Bij de pragmatische afbakening van Veyrat-Masson kan ik mij aansluiten, mits een persoonlijke aanpassing: elke verwijzing naar de periode vóór 1945 wordt beschouwd als een historische verwijzing en als ‘geschiedenis’. Hierdoor sluiten we de interne verwijzingen in de onderzoeksperiode, die loopt van 1953 tot 1973, uit. Wat hier ook uitgesloten wordt, is het literair-klassieke verleden en aangekochte films. Enerzijds omdat de aanwezigheid van historische elementen hierin een evidentie is, anderzijds vooral omdat de programma’s een blik achterom moeten zijn: verfilmingen van meesterwerken tonen geen creatieve omgang met het verleden. Het uitzenden van een stuk van Shakespeare of Molière is geen reflectie op de periode waarin deze auteurs leefden. Het is ‘slechts’ de erkenning van hun vakmanschap en tijdloze waarde.
Met het in acht nemen van het bronnenmateriaal en een creatieve omgang met het verleden kunnen we de definitie van geschiedenis hier omschrijven als: alles wat naar de periode vóór 1945 verwijst, zowel wat vorm (setting, decor) als inhoud (narratieve elementen) betreft. De ‘historische verwijzing’ omvat dus zowel historische documentaires als geïsoleerde opmerkingen en feeërieke achtergronden van, bijvoorbeeld, het openluchtmuseum Bokrijk. Het is een niet-genregebonden omschrijving, die de meeste wendbaarheid bezit om te kunnen spreken over geschiedenis op televisie in de jaren vijftig en zestig.
Meteen moet een kanttekening gemaakt worden omtrent enkele obstakels in het bronnenonderzoek. Er bestaat een belangrijke discrepantie tussen de programma-omschrijving in de overzichtslijsten en het bronnenmateriaal zelf. Het historische element is duidelijk evident en alomtegenwoordig, maar ligt verdoken achter vaak lyrische titels waarvan men slechts de betekenis van kan achterhalen door een grondige kennis en inhoudelijke analyse ter zake. De omschrijving laat vaak geen enkel historisch element vermoeden, terwijl de programmatekst bol staat van de verwijzingen. De programmatitels worden zo blinde muren, onbestemde façades waarvan men slechts kan vermoeden wat er zich achter bevindt. Naast interne verwijzingen moeten dan externe bronnen geraadpleegd worden om het vermoeden te bevestigen of te ontmaskeren. Een historisch programma moet ook nergens verantwoord worden binnen de omroep: tot op de hoogste sport van de ladder werd het belang van het historische impliciet erkend.[5] Dat bij het bronnenonderzoek even vaak verrassingen als teleurstellingen zijn komen kijken, spreekt voor zich.
Een tweede opmerking die hier op aansluit, betreft de exhaustiviteit van deze verhandeling. Doordat 'geschiedenis' van in het begin is doorgedrongen tot al de geledingen van de omroep, zou het onverantwoord zijn om een definitief cijfer te kleven op haar aandeel in het geheel van de programma's. De aangehaalde cijfers zijn dus illustratief, en mogen niet zomaar getransponeerd worden naar het ruimste kader. Een index maken van alle programma’s waarin historische elementen voorkomen, is een aanlokkelijk idee: het bronnenmateriaal is immers niet oneindig en men zou met behulp van programmabladen een omvattende lijst kunnen opstellen van alle historische programma’s.[6] Het beeld dat hieruit naar voor komt zal echter onvolledig zijn, want geschiedenis kwam op veel meer plaatsen voor dan enkel in documentaires. Men kan onmogelijk alle programma’s inhoudelijk ontleden, deels door niet overgeleverd archiefmateriaal, deels door de omvang, terwijl net deze inhoudelijke ontleding toch o zo vaak de historische verwijzingen in een programma aan het licht brengt.[7]
In de literatuur zijn wel wat monografieën gewijd aan de Vlaamse Televisie in deze periode. Vooral de laatste tien jaar is er een vrij groot aantal retrospectieve studies verschenen over de Vlaamse televisieomroep in de jaren 1950 en 1960.[8] Een echt onafhankelijk standaardwerk is er wegens de aard van het onderwerp niet, hoewel Jean-Claude Burgelman met zijn studie over de politisering van de omroep een levensbelangrijke toetsteen heeft gecreëerd voor verder onderzoek. Recent zijn daar de doctoraatsverhandelingen van Hilde Van den Bulck en Alexander D’Hoest bijgekomen, met een onderzoek naar respectievelijk het moderniteitsthema en het identiteitsthema op de Vlaamse televisie.[9] Ook Ronald Grossey heeft met zijn encyclopedisch werk over televisieseries een belangrijk werkinstrument gecreëerd voor wie zich met tv-fictie wil inlaten.
Wat het bronnenmateriaal en de geraadpleegde archieven betreft, moeten ook enkele opmerkingen gemaakt worden. Er zijn een aantal mémoires geschreven door enkele van de pioniers uit de vroege periode van het NIR. Bij het tien- en vijfentwintigjarig bestaan van de omroep werden er gelegenheidspublicaties uitgegeven. Gecombineerd geven deze boeken een vrij goed, maar niet van nostalgie en optimisme gespaard overzicht van de betreffende periode. Voor het èchte bronnenmateriaal moeten we afdalen naar de catacomben van het Amerikaans Theater te Brussel, waar het documentarchief van de VRT gevestigd is. Jammer genoeg is hier lang een laks beleid gevoerd wat het indexeren van de dossiers betreft en is men momenteel druk bezig de steekkaartenbak bij te werken, een werk dat volgens de archivaris nog een aantal jaren in beslag zal nemen.[10] Dit heeft tot gevolg dat de oude stukken weinig geordend zijn en slechts onvolledig in kaart gebracht zijn. Dit heeft zeer belangrijke gevolgen gehad voor het bronnenonderzoek: er moest gewerkt worden met wat voorhanden was, niet met wat de voorkeur wegdroeg. Archivering was in de pionierstijd zeker geen prioriteit bij de televisieomroep. De krappe behuizing waarin de Vlaamse televisie zich toen bevond, maakte een degelijk opslag onmogelijk: de dozen werden bij wijze van spreken tussen de buizen van de verwarming gepropt, waardoor een belangrijk deel verloren is gegaan, maar we zullen nooit weten hoeveel.[11] Het archiefbeleid van de BRT is ook nooit strikt geweest: de meeste diensten hebben een soort mini-archief in een kast verstopt, maar er blijkt geen richtlijn te zijn om deze stukken te deponeren in het documentarchief. Het maakte van het archiefwerk dikwijls een schattenjacht. Opwindend, maar tijdrovend en vooral: onvolledig. Desondanks hebben we een zo goed mogelijk beeld proberen te schetsen van de aanwezigheid van historisch verwijzingen in het programma-aanbod.
Een zekere graad van volledigheid hebben we proberen te bereiken door gebruik te maken van de jaaroverzichten. Deze documenten, die niet te verwarren zijn met de jaarverslagen, werden voor intern gebruik opgesteld. Ze geven per dienst een overzicht van de uitgezonden programma’s en activiteiten. Er is aan het gebruik van deze bronnen een belangrijk nadeel verbonden. Zij geven niet exhaustief alle programma’s weer en er is door plaatsgebrek ook niet genoeg ruimte voor inhoudelijke beschrijving, zodat er heel wat niet toegelichte programmalijsten instaan. Het nadeel van deze jaaroverzichten kan echter ook een voordeel zijn: doordat vooral de highlights aan bod komen, merken we waar de aandachtspunten liggen en wat men de moeite van het vermelden waard acht. De kleinste onderzoekseenheden zijn de regiescripts, waarop de volledige programmatekst uitgewerkt staat met aanwijzingen voor het personeel. Voor de jeugdreeksen kon ik hiervoor terugvallen op uitgaven.
Het is een paradoxale vaststelling dat televisieprogramma’s bestudeerd moeten worden via hun overgebleven teksten. Woord en beeld zijn in een studie als deze niet slechts complementair, zij geven elk op zichzelf beschouwd slechts een onvolledig beeld van wat televisie geweest moet zijn. Ik hoef het bekende cliché van het ene beeld en de duizend woorden niet aan te halen om duidelijk te maken dat het bekijken van enkele significante programma’s uit die tijd mij meer kan bijbrengen dan het lezen van tientallen regiescripts.
Het beeldarchief van de VRT is niet uitgerust om onderzoekers toe te laten uitgebreid aan research te doen. De consulteerbaarheid is er aan banden gelegd en is voor de periode van voor 1975 nog eens beperkt door het feit dat alles op film staat en niet op videocassettes. Een filmrol opleggen is zo omslachtig dat het slechts uitzonderlijk toegestaan is, ook voor eigen personeel. Men kan wel de filmband naar een videocassette converteren, maar dat is niet goedkoop en het is dan ook niet systematisch gebeurd. Voor mijn onderzoek betekende deze vaststelling een lichte tegenslag, aangezien ik wel een groot aantal relevante scripts heb gevonden in het documentarchief, maar dat die programma’s ofwel niet zijn bijgehouden (filmband was duur en er werd meestal rechtstreeks op antenne uitgezonden) ofwel niet omgezet zijn in VHS- of Betacam-formaat.
Uit het onderzoek in het beeldarchief zijn desondanks toch enkele programma’s tevoorschijn gekomen die zowel relevant als consulteerbaar waren.[12] Het resultaat is mager, maar het bekijken van deze oude programma’s is een onvergelijkbare verrijking van het onderzoek en speelt een essentiële rol bij het kunnen bevatten van de sfeer die de Vlaamse Televisie in die dagen ademde.
Deze verhandeling is geen ‘boek dat de andere overbodig maakt’, om het met de woorden van Gerard Reve te zeggen. Het is eerder een opstap naar verder historisch onderzoek over het Vlaamse omroepverleden. Dit verleden heeft zich aan mij gereveleerd als een grote legpuzzel. Ik hoop dat er niet te veel plekjes opengelaten zijn.
Dries Theuwissen,
Leuven en Heusden-Zolder
Zomer 2002
Een cameraman filmt een voorbijtrekkende stoet steltlopers tijdens de Ommeganck-processie in juli 1954 op de Grote Markt in Brussel. Deze historische evocatie van een bezoek van Keizer Karel aan Brussel was het eerste grote project van de jonge televisieomroep en werd meteen in Eurovisie uitgezonden (Illustratie, detail uit: NIR, Jaarverslag 1954, Brussel 1954).
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[1] Het begrip ‘thema’ wordt uitgelegd op p.100.
[2] Deze omschrijving wordt hernomen op p.98.
[3] Veyrat-Masson, I. Quand la télévision explore le temps: l'histoire au petit écran, 1953‑2000, Parijs 2000, p. 12.
[4] Zoals verder blijken zal, kan ik mij, uitgaande van het niet kwantificeerbare belang van de historische verwijzing, niet aansluiten bij de stelling van Dekeyser (Dekeyser, geciteerd in: De Hondt, A. Geschiedenis in documentaire. Historische beeldvorming in de documentaires van de BRTN-dienst wetenschappen, licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. Geschiedenis, 1995, p.29).
[5] Cf. infra, p. PAGEREF _Ref16874329 \h 107.
[6] Dit was het uitgangspunt voor de verhandeling van Erika Gansemans (Gansemans, E. Geschiedenis op de Vlaamse televisie, 1953-1973, een kwantitatief onderzoek. Een casusanalyse: politiek-, economisch-, en sociaalhistorische NIR/BRT-programma’s m.b.t. de Nieuwste Geschiedenis, licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, departement Geschiedenis, 1991).
[7] Zoals zal blijken uit de voorbeelden (cf. infra, p.102, 107 en 114).
[8] Cf. bibliografie, infra, p.161.
[9] Het ‘thema’-begrip zal toegelicht worden op pagina 100.
[10] Voor een uitgebreide evaluatie van het omroeparchief, zie Gansmans, Geschiedenis op televisie, 78-89.
[11] Zo vertelde archivaris Maene mij, weliswaar niet uit eigen bevinding.
[12] Cf. bibliografie, infra, p.161.