Uitgebeeld verleden. Geschiedenis op de Vlaamse televisie (1953-1974) (Dries Theuwissen) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Wanneer geschiedenis naar buiten treedt, dan doet zij dat naar goede gewoonte in geschreven vorm. Het boek lijkt ons het meest aangewezen om het verleden over te leveren, te reconstrueren of opnieuw te beleven. De voornaamste beperking van dit medium ligt voor de hand en is semiotisch van aard: een tekst bestaat uit lettertekens en noopt de lezer tot een geschiedenisbeleving die zich slechts voor zijn geestesoog, in zijn verbeelding, kan afspelen. Pogingen om het verleden te visualiseren resulteerden in beeldhouwwerken, afbeeldingen en schilderijen die een ‘stilstaand‘ verleden toonden. Dit verleden werd dan weer tot leven gebracht in historische optochten en in het theater, waar gekostumeerde acteurs in levensechte decors de toeschouwer moesten terugvoeren in de tijd.[13] Geschiedenis werd en wordt getekend en geschreven, gebeeldhouwd en geschilderd, gespeeld en gezongen.
De voornoemde media dragen echter allen een belangrijke beperking in zich. Door hun vormvereisten kunnen zij zich in de regel slechts voor een beperkt publiek manifesteren. Dat is inherent aan een medium als toneel of schilderkunst. Maar zelfs het probleem van de reproductie, dat met het vorderen van het technisch vernuft opgelost werd, kon niet voorkomen dat brede lagen van de bevolking verstoken bleven van wat velen als Cultuur zagen. Toen uiteindelijk de televisie ten tonele verscheen, werd zij onmiddellijk ommarmd door een selecte groep intellectuelen die haar potentieel opmerkten en haar voorbestemd zagen als snelweg naar opvoeding en cultuur voor het eigen volk. Geschiedenis maakte een evident deel uit van dit cultuurpakket.
1. Beeldvrees van de historicus?
Televisie, een steeds veranderend en verderhollend medium, is geen natuurlijke habitat voor 'geschiedenis' zoals de academici haar beleven. Maar de spanning die er bestaat tussen een bij uitstek modernistisch massamedium als televisie en een traditionele, reflectieve wetenschap als geschiedenis, is er slechts één van vorm versus inhoud. Geschiedenis en televisie zijn geen tegenstrijdige begrippen en sluiten elkaar allerminst uit.
Het visuele beeld bezit als ultiem voordeel het vermogen om een illusoire historische werkelijkheid op te roepen, een troef die het geschreven woord semiotisch gezien niet kan hebben. Deze werkelijkheidsillusie is van elementair belang bij de beeldvorming rond het verleden. Een enigszins negatieve spanning bestaat echter hierin dat het medium de geschiedenis lijkt in te snoeren, zeker indien we een vergelijking maken met literatuur. Inherent aan het medium televisie is immers de focus op het visuele en onderhoudende aspect van het onderwerp. Het onderwerp moet verfilmbaar en boeiend zijn en heeft liefst een verhaallijn. Zoniet haakt de kijker genadeloos af. Onderwerpen met een sensationele, dramatische en cinematografische inhoud maken meer kans om verfilmd te worden dan kurkdroge, moeilijk te brengen thema's, ook al ligt daarin een grotere uitdaging. Het publiek moet het lusten. Er zijn ook bezwaren van technisch-wetenschappelijke aard: de vorm van televisie verplicht tot bondigheid en een andere verteltrant, terugbladeren is onmogelijk en van voetnoten kan al helemaal geen sprake zijn. Ook de beperkte mogelijkheid tot informatieoverdracht en een opgelegd kijktempo zijn niet te onderschatten factoren die de historische precisie en nuance verminderen. Theoretici werpen de onoplosbare tegenstrijdigheid op dat het verleden niet in beeld te brengen is en slechts op basis van voorstellingen kan opgebouwd worden.[14] Het vormt als het ware een keurslijf dat moeilijk te dragen valt voor de historicus, zodat hij eerder afkerig is van het medium.[15] Maar eens de beeldvrees voorbij loopt de polemiek verder in meer pragmatische discussies over onderwerp, aanpak, relevantie van de onderwerpen, keuze van de beelden en samenwerking.[16]
2. Van miskenning naar erkenning: het scherm en de wetenschap
De historiografie heeft lange tijd geen aandacht besteed aan het audiovisuele materiaal als bron voor historisch onderzoek, een houding die decennia lang werd volgehouden. En dit terwijl historische films al van bij het begin gemaakt werden of zelf historisch werden.[17] De foto bestond zelfs al veel langer. Was dit een vorm van beeldvrees van de historicus of louter miskenning van het medium als bron? Het historisch onderzoek in dezelfde periode nam sterk uitbreiding, maar het beeld bleef in deze opgang achterwege. Cinema werd intussen opgenomen in de relatief jonge communicatiewetenschappen, waar zij onderworpen werd aan een theoretisch-technische benadering omtrent taal en semiotiek.
Het is pas wanneer de historici over de grenzen van het eigen vakgebied begonnen te kijken, dat zij aandacht kregen voor film als (mogelijke) historische bron.[18] Zij werden hiertoe ook gedwongen doordat de productie van historische films en documentaires in de populaire media toenam en historici vanzelf geconfronteerd werden met deze vorm van geschiedenisoverdracht.[19] In de jaren zeventig ontspon zich in het angelsaksische taalgebied een discussie over de manier waarop film- en documentairemakers met hun historische verantwoordelijkheid dienden om te gaan. Het werd een levendig debat dat ook vandaag haar uitlopers heeft. De voorzet was gegeven en het historisch onderzoek van de film nam definitief een aanvang. Het werd, na een aantal voorgangers, in 1977 geïnstitutionaliseerd in de International Association for Audio-visual Media in Historical Research and Education.[20] In het Nederlandse taalgebied is er sinds 1987 het Nederlandse Geschiedenis, Beeld en Geluid en het in 1994 hernieuwde Clioscoop.
Maar al werd er na verloop van tijd een filmdoek opgesteld in het intussen omvangrijke huis van Clio, de televisie bleef er nog een korte tijd naar een uithoek van de woonkamer verbannen. Het duurde echter niet lang vooraleer zij werd meegezogen in de slipstream van het historisch filmonderzoek. Vooral haar rol in het onderwijs en het bepalen van het collectieve geheugen zijn hierbij aandachtspunten. Film- en televisiebeelden zijn vandaag algemeen aanvaard als bron voor historisch onderzoek, maar over de manier waarop men hen aan een kritisch historisch onderzoek moet onderwerpen, is er geen eenduidigheid.[21] Ook voor deze verhandeling dienen enkele zaken duidelijk gemaakt te worden.
Deze verhandeling gaat niet over het beeld op zich als bron voor historisch onderzoek. De historische correctheid van de onderzochte programma’s is hier niet aan de orde. Het is een onderzoek naar de beeldvorming, het gebruik en de toepassing van het verleden op het massamedium televisie. Het is een contextuele benadering van de problematiek, waarbij de inhoud van de ‘tekst’ begrepen moet worden in zijn productiemilieu.[22] Zeker bij een massamedium als televisie lijkt dit de aangewezen manier om te begrijpen wat het uiteindelijke beeld van het verleden was.
Men is het er over eens dat de media de werkelijkheid voor de mediaconsument structureren en construeren.[23] Het wereldbeeld dat deels via krant, film en televisie opgebouwd wordt, wordt een mediascape genoemd. Dit gemediatiseerde wereldbeeld kan zich door de discursieve bril van een ideologie soms verengen tot een ideoscape. Wanneer we over geschiedenis op televisie spreken, lijkt het mij dan ook niet meer dan logisch dat we het kunnen hebben over een historyscape: het beeld van het verleden zoals dat voorkomt in de (audiovisuele) media. Het is de constructie van dit geschiedenislandschap die we met deze verhandeling aan de oppervlakte proberen te brengen.
[Figuur
1:
Deze illustratie komt voor op zowat elk officieel document van het NIR en de
BRT] Een strijdvaardige Vlaamse leeuw tooit het logo van het Nationaal Instituut
voor Radio-omroep. De natiegedachte heeft sinds haar ontstaan de maatschappij
doordrongen van de hoogste instellingen tot aan de militante basis. Zij is één
van de basiskenmerken van de Vlaamse televisie in de jaren vijftig en zestig. In
dit hoofdstuk behandelen we het raakvlak tussen het dominante nationalisme,
geschiedenis en de media.
“Naties maken niet langer nationalisten, nationalisten maken naties (…) De geschiedenis wordt binnenste buiten gekeerd.”[24]
Het verhaal van dit eerste deel is er een over het dominante discours van het nationalisme. Sinds het ontstaan van deze beweging, voortvloeiend uit de idealen van de Franse Revolutie en de Verlichting, heeft zij als overheersend politiek fenomeen uitbreiding genomen naar andere invloedssferen en is zij langzamerhand in de wetenschappelijke en maatschappelijke domeinen de agenda gaan bepalen. Bepaalde onderdelen van het nationalisme (zoals het belang van taal en traditie) hebben voor deze verhandeling verstrekkende consequenties. Het is dus niet meer dan vanzelfsprekend dat zij, zodra het doek opent, als eerste ten tonele verschijnt. Ik zou enerzijds haar onlosmakelijke band met ‘de geschiedenis’ willen belichten en anderzijds haar rol in de media, meer bepaald de televisie.
Ik ga hierbij uit van twee premissen:
1: Een natie zoekt eenheid. Dit begint met het aankweken een collectief bewustzijn: zij moet eerst gedacht worden.
2: Geschiedenis is een dominante gemeenschapsvormende factor. Een gemeenschappelijk verleden is een absolute voorwaarde om een collectiviteit te verkrijgen.
Vóór we bij de eerste premisse komen, volgt eerst een korte omschrijving van het veelvormige fenomeen dat nationalisme is. Zelf een onderdeel van het moderniseringsproces is nationalisme inhoudelijk even veelzijdig als het aantal staten en naties dat het gecreëerd heeft en waarin het zijn oorsprong vindt. Volgens sommige auteurs is het omwille van deze ‘kameleontische’ eigenschap zelfs niet te definiëren.[25] Toch doen we een bescheiden poging om het nationalisme in een aanvaardbare en werkbare vorm te gieten. Nationalisme is de koepel voor alle ideologieën en (volks)bewegingen die streven naar een eigen staat of, binnen een staat, hun eigen identiteit betrekken op een regionale entiteit van een redelijke omvang.[26] Het uitgangspunt is steeds een gemeenschap van waaruit men de natie wil legitimeren.[27] In het proces van gemeenschapsvorming zijn een gezamenlijke geschiedenis en afstamming, cultuur, territorialiteit en een aldus bekomen groepssolidariteit van groot belang voor het ontstaan, de spankracht en het voortbestaan van de natie. Een natie of etnie is hier een bevolkingsgroep. Een eigen staat is sinds twee eeuwen de ultieme politieke neerslag van etnische ambities.
Er zijn twee manieren waarop een staat een natie kan herbergen. De oudste en meest eenvoudige manier van natievorming is de ‘state-to-nation’-route. Zij herdefinieert de inhoud van een staat tot etnie. Traditie en geschiedenis zijn, naast de rede en het natuurrecht, de legitimatiemiddelen waarvan het nationalisme zich bedient om een staat in een natie om te zetten.
Het geloof in een volkskarakter, die drijfveer van de negentiende-eeuwse tegenreactie tegen de restauratiepolitiek, boog vooral terug op het bekende drieluik van taal, godsdienst en traditie.[28] Dit is de ‘nation-to-state’-route. Het is vooral deze tweede wijze van natievorming die het meest militant is gebleken en die van toepassing is bij deze verhandeling: de Vlaamse natie die zich manifesteert binnen de Belgische staat.
A. Het belang van een collectieve identiteit[29]
Het einddoel van een natie is een alomvattende eenheid, die verder gaat dat enkel het besef ervan. Er wordt eerst op zoek gegaan naar een volk en dan naar een staat. Maar om die ultieme eenheid te bereiken is de eerste stap het aankweken van een collectief bewustzijn. Een natie heeft een collectieve identiteit nodig, met uiterlijke kernsymbolen (de zgn. markers en primordial elements) die als ijkmiddel kunnen gelden waaraan leden van de gemeenschap zichzelf en anderen kunnen herkennen.[30] Die identiteit bestaat uit een combinatie van culturele elementen, wat neerkomt op een eigen ras, religie, taal en traditie. Tijdens het Congres van Wenen in 1815 was men zo onachtzaam om bij het hertekenen van de Europese kaart enkel naar de geopolitieke elementen te kijken en geen rekening te houden met de etnisch-culturele verlangens van de Europese bevolkingsgroepen. De schokgolven van de negentiende-eeuwse revoluties laten voelen dat dit natieconcept de westerse politiek in een houdgreep genomen heeft. Haar gewelddadige kracht heeft zich intussen verplaatst naar regio’s aan de rand van het economisch ééngemaakte Europa.
Wanneer we stellen dat het ‘volkskarakter’ het uitgangspunt is bij het meer recente ‘nation-to-state’-parcours dat ook in Vlaanderen opgedoken is, stellen we ook vast dat men binnen dit parcours hardnekkig probeert om een eigen ‘volkskarakter’ te vinden. Onderdelen van deze nationale cultuur zijn een gemeenschappelijke taal, godsdienst en traditie. De cultuur van een natie moet collectief, homogeen en uniek zijn. Zij geeft aan de leden van de gemeenschap de geborgenheid van een veilig en vastomlijnd verhaal. Aan het lidmaatschap van die (cultuur)gemeenschap zijn rechten verbonden en wie geen lid is, kan niet op diezelfde rechten terugvallen. Identiteit betekent dus ook exclusiviteit. Die collectieve culturele identiteit moet gevormd worden in een creatief proces dat we nu even bespreken. Omdat de collectieve en nationale identiteit in deze context meestal samenvallen, worden zij hier als synoniem van elkaar gebruikt.[31]
Het definiëringproces houdt in dat men een betekenis toekent aan de eigen gemeenschap. Een collectieve identiteit is de constructie en reconstructie van een betekenis van zichzelf. Natie en nationale cultuur bestaan niet in pasklare vorm. Men gaat belang hechten aan de verworven verschillen maar ook overeenkomsten tussen mensen.[32] Men put hiervoor uit het reservoir van de sociale werkelijkheid: het is de aanwezige cultuur die hen elementen aanreikt, waarrond de gemeenschap zich kan scharen en waarmee zij zich kan identificeren. De spanten van deze constructie worden gevormd door de symbolen en het discours van de natie: een vlag, een volkslied, een gepersonifieerde natie (zoals de Franse Marianne, of de Amerikaanse Uncle Sam) of zelfs een ideologie. Het is een proces van opname en uitsluiting, het vormen van een wij- versus zij-gevoel. De definiëring van deze wij/zij-identiteit gebeurt in een proces dat we verder contrastieve zelfidentificatie zullen noemen: uit de confrontatie met de andere krijgt men zicht op de eigen identiteit.[33] Een collectieve identiteit zorgt voor culturele eenheid binnen de dynamische diversiteit van de verschillende culturen. Zij zorgt ook voor eenheid op gebied van taal, recht, administratie en instellingen. De ontwikkeling van een eigen identiteit wordt dus door de bestaande cultuur bepaald, maar is ook sterk aan tijd gebonden. Het temporele aspect is hier belangrijk omdat het hele definiëringproces historisch bepaald is: het wij/zij-proces draagt een hele geschiedenis met zich mee en, zoals we dadelijk zullen zien, is geschiedenis een onmisbare steunbeer bij de constructie van de natie.
B. Geschiedenis als dienstmaagd van de natie[34]
‘Naties worden opgebouwd en afgebroken in de geschiedenis en door de geschiedenis. Zij raken er hoe dan ook nooit los van.’[35]
1. Over de nood aan identiteit, eenheid en continuïteit
Het verhaal van het verleden geeft aan een gemeenschap identiteit en continuïteit, een besef van eenheid en eigen aard. Deze elementen staan steeds met elkaar in verbinding en vullen elkaar aan in een voortdurende wisselwerking. Van geschiedenis gaat een grote fascinatie uit en haar (geïdealiseerde) beeld grijpt de mens sterk aan. Zij heeft een grote invloed op het denken en handelen van groepen en individuen. Haar belang is van een in essentie psychologische orde. Geschiedenis biedt een referentiekader in ideologische en nationale zin. Vanuit dit referentiekader, dat we ook het ‘collectief geheugen’ kunnen noemen, gaat men de gemeenschap voorstellen als een levend geheel met een ervaringsgeschiedenis: zoals een persoon de som is van zijn belevenissen, zo is ook de identiteit van een staat of natie bepaald door haar (door de elite geselecteerd) herinnerd verleden.
Maar de grootste kracht van het verleden ligt in haar legitimerende functie. Zij verantwoordt het gezag, want machtsuitoefening zonder legitimering lokt weerstand uit. Autoritaire regimes hebben deze functie van geschiedenis uitgebuit om hun onderdanen onwetend te laten en receptief te houden voor de officiële geschiedenis. De ‘naakte machtsuitoefening’ wordt steeds royaal ingekleed met historische elementen.
Geschiedenis geeft continuïteit. Men gaat gedreven op zoek naar de eeuwige wortels van natie en volk. In deze nationalistisch-historiografische traditie is de natie de emanatie van een soort ‘volksgeest’ die altijd aanwezig is geweest. Er lijkt een consensus te bestaan over het streven naar een eigen volksnatie. Het uiteenvallen van politieke entiteiten langs etnische breuklijnen lijkt te beantwoorden aan een soort natuurlijke evidentie die als ze misschien niet vanzelfsprekend is, dan op zijn minst onvermijdelijk.[36] Dit ‘natuurlijke’ aspect, door Herder geïntroduceerd als ‘Volksgeist’, is gaan bovendrijven in het discours van de natievorming en het besef van dit ‘natuurrecht’ heeft bevolkingsgroepen, gekneld in een staat die niet de hunne was, doen opveren. Het schudde hun ‘sluimerende etniciteit’ wakker en haalde hen uit het voorpolitieke stadium.[37] Om dit natuurrecht te onderbouwen, bedienden zij zich van de geschiedenis. Dit was een vanzelfsprekendheid: moderne naties beweren het tegenovergestelde van nieuw te zijn, het tegendeel van geconstrueerd en zo ‘natuurlijk’ dat zij geen andere omschrijving nodig hebben dan simpelweg het zelf verkondigen van haar bestaan.[38] Ondanks haar nadruk op continuïteit is de natie is door deze voortdurende herformulering dynamisch van inhoud. Het maakt haar onstabiel, complex, variabel en allerminst eeuwig. Haar historische continuïteit moet dus geconstrueerd worden, want veel ideologieën en politieke instellingen zijn zo nieuw dat zij geen voorgaande kennen in het verleden.[39] Een verleden dat ze nodig hebben om hun bestaan te bekrachtigen.
Tot de 19e eeuw was geschiedenis in de eerste plaats een artistiek (sub)genre dat in boeken en beeldende kunsten, de artes, werd opgevoerd. Clio was als gevestigde waarde stevig verankerd in het culturele aanbod. Maar de verwetenschappelijking van geschiedenis, die in de negentiende eeuw definitief voet aan de grond kreeg, heeft de academische historici losgeweekt van de geschiedenisbeleving in theaters, kunstgalerijen en romantische verhalen: het strenge historisme had inmiddels het daglicht gezien. Geschiedenis was harde wetenschap geworden en de combinatie van gevoelsmatige schoonheid met wetenschap was voor historisten als water en vuur: het één maakt het bestaan van het ander onmogelijk. Het was dus zowel een tijd van romantische geschiedbeoefenaars die de kloof tussen het heden en het verleden wilden dichten met een ‘résurrection intégrale du passé’, maar van de weeromstuit ook van gortdroge bronnenpublicaties en feitenopsommingen. Het waren twee tanden van de vork der geschiedbeoefening.
Wat we in de nationalistische traditie zien gebeuren, is dat de tanden van deze vork naar binnen geplooid worden. De historisten en de romantici komen in elkaars vaarwater omdat zij een gezamenlijk doel hebben: het scheppen van een nationaal verleden. De ene groep heeft de historische methode als wetenschappelijk instrument, de andere groep poogt de burgers te raken met meer gedramatiseerde geschiedenis, zoals romans, historieschilderijen en beeldhouwwerken. Het laat zich raden dat de onderwerpen steeds betrekking hebben op wat eigen is aan de natie: de grote figuren, de oude tradities en de onvergankelijke Volksgeist die eeuwig aanwezig is onder de burgers.
Traditie is elementair in de natie, want haar rituele praktijken brengen samenhang in de gemeenschap, legitimeren het gezag en brengen belangrijk geachte waarden over. Zo is de traditie waarover een natie beschikt geen eeuwig vaststaand patroon van waarden en eigenschappen (hoewel zij dit pretendeert), maar eerder een voorbeeld van de manier waarop hedendaagse instellingen de traditie hanteren in alledaagse praktijken. Een natie wil een sterke geschiedenis en kan daarvoor putten uit een (flexibele) traditie. Voor geschiedenis en historiografie heeft dit belangrijke gevolgen, want de nationalistische historicus is selectief. Er wordt geprobeerd een bepaalde versie van het verleden te laten domineren in het collectieve geheugen, waardoor het heden betekenis krijgt en dus gelegitimeerd wordt.[40] Doordat men uit de geschiedenis enkel de bruikbare elementen destilleert, dreigt de waarheidsliefde versluierd te worden door patriottisch sentiment, waardoor het verleden als het ware vogelvrij verklaard wordt. De nationalistische historicus rijdt met zijn karretje door het magazijn van de geschiedenis en wat hem aanstaat, laadt hij in. Wat niet in zijn kraam past, laat hij op het schap liggen of moffelt hij weg, want vergeten is ook een deel van dit proces. Het verleden is voor hem een dienstbaar verleden, dat naar believen toegeëigend en van anderen onteigend wordt. Zijn vindingrijkheid laat zich ook opmerken wanneer hij niets vindt dat zijn discours kan onderbouwen: hij gaat schaven, vijlen en etiketjes verplaatsen tot ze in het hokje past.[41] De scheppingsdrift van de (nationalitische) historicus werpt een belangrijk licht op de relatie van de mens met zijn verleden.[42]
En wat met taal als eenmaker? Zij is algemeen aanvaard als dominante factor in het eenmakingproces en vaak vereenzelvigt een etnie zich met een taal. Die wordt dan een een etnolinguistische identiteit, zoals dat bijvoorbeeld in Vlaanderen het geval is. Maar volgens Anthony Smith is zelfs taal als gemeenschapsvormende factor ondergeschikt aan een gemeenschappelijke geschiedenis.[43] Taal is voor hem enkel onder de intelligentia een grensoverschrijdende bron van nationale eenheid. Dit houdt in dat het (vermeende) bestaan van een vroegere eenheid of onafhankelijkheid het behoren tot een homogeen taal- of cultuurgebied overschaduwt. Belangrijke voorbeelden vinden we in Centraal- en West Europa: bij de Duitse eenmakingsbeweging van 1770-1870 primeerde het herstellen van het federatieve Duitse keizerrijk op het lidmaatschap van een culturele of taalkundige eenheid. De taal is evenmin een verbroederingsmiddel tussen Zwitserland, Luxemburg en Duitsland, net zo min als dat tussen België en Nederland het geval is.[44] Hoewel de drie bevolkingsgroepen binnen Bosnië (Serviërs, Kroaten, moslims) dezelfde servo-kroatische taal spreken, heeft de geschiedenis hen van elkaar gescheiden. We mogen zeggen dat hetzelfde geldt in Noord-Ierland. Een gemeenschappelijke taal is wel een voorwaarde maar geen garantie voor (politieke) eenheid. Die eenheid is quasi uitgesloten wanneer de gemeenschappen binnen een taalgebied door de geschiedenis van elkaar gescheiden zijn. Het verleden staat in dat geval hoger op de ladder dan de taal.
C. Televisie: het medium van de massa als nationaal cement
“... the media and the wider cultural fields are indeed to be conceived as battlefields, as spaces in which various forms of dominance take place.”[45]
1. De natie, haar representatie en de media
Om een nationale identiteit te vormen heeft men retorische instrumenten nodig waarmee men de boodschap tot bij de leden van de natie kan brengen. Televisie is zo’n instrument. Dit medium voldoet in de ogen van nationalistische gangmakers aan belangrijke voorwaarden om hun doelstellingen inzake cultuur en identiteit te realiseren (zie verder). Televisie is flexibel: zij kan zowel propaganda als oppositie mediëren naar het publiek en bezit een autoriteit die vanzelfsprekend lijkt te zijn. De media “reiken de ingrediënten aan van het wereldbeeld dat dient als uitgangspunt voor communicatie over natie en nationale identiteit.” [46] Ze vormen de massa om tot het volk en het volk tot een natie.[47]
De natie kan op minstens vijf manieren naar voor komen.[48] Allereerst moet het ‘verhaal van de natie’ verteld worden in geschiedenis, literatuur en media, waardoor een gemeenschappelijk geheel van gedeelde positieve en negatieve ervaringen ontstaat. De klemtoon komt te liggen op het primordiale van de natie: oorsprong, continuïteit, traditie en tijdloosheid. In het verlengde hiervan worden schijnbaar eeuwenoude tradities gecreëerd.[49] Ook een oorsprongsmythe over de ‘oer’-natie wordt in het leven geroepen om de ‘sluimerende etniciteit’ duidelijk te maken: de natie heeft immers altijd al bestaan.[50] Dit hangt samen met de gedachte van een puur en oorspronkelijk volk.
De media structureren en definiëren de werkelijkheid. Simpelweg door verschillende onafhankelijke en uiteenlopende feiten in één krant of journaal te plaatsen, verschijnt er een samenhang tussen deze feiten.[51] Men had al snel door dat de media een grote hand hebben in het bepalen van de publieke en politieke agenda door haar programmatiebeleid. De pers is misschien niet erg succesvol waanneer zij haar lezers zegt wát ze moeten denken, wel wanneer het aankomt op het aanreiken van thema’s waaróver de lezers moeten denken.[52] Door hier prioriteiten in te stellen, construeren ze voor de kijker een maatschappelijk referentiekader.[53] Maar het blijft een mediascape, een geconstrueerde realiteit. De politieke concepten die hierin vervat liggen, dragen bij tot het creëren van de ideoscape (de wereld door de ogen van de ideologie) die samenhangt met de imagined community, waar we dadelijk dieper op in zullen gaan.[54] Concreter betekent dit dat de media in hun boodschappen de vanzelfsprekendheden verspreiden omtrent de inhoud van het natiebegrip. Zij bepalen wat de norm is voor hun publiek.[55]
Het medialandschap is tegelijkertijd een slagveld, want tegengestelde (politieke en economische) belangen willen er ‘hun’ constructies doordrukken. Er woedt dan ook een voortdurende strijd om betekenisgeving.[56] “Kennis van de sociale wereld en vooral van de categorieën die haar mogelijk maken, vormen bij uitstek de inzet van politieke strijd (…) om de sociale wereld te behouden dan wel om te vormen via het behoud of de omvorming van de categorieën waarmee de wereld wordt waargenomen.”[57] De kracht ligt ìn de discours zelf, niet daarbuiten.[58] De media zijn dus geen neutraal gegeven, want zij zijn steeds onderhevig aan de heersende spanningen in het maatschappelijke veld waar zij deel van uitmaken (zie verder). Steeds is er een betekeniskader dat naar voor geschoven wordt. In de berichtgeving zijn zij tweeledig: enerzijds wordt er uitgegaan van de maatschappelijke consensus (het criterium voor wat als ‘normaal’ beschouwd wordt), maar tegelijk geven zij subtiel inhoud aan het onderwerp van berichtgeving. Het is vooral in de verslaggeving van actuele onderwerpen dat deze referentiekaders het duidelijkst naar voor komen.[59]
Het internationale aspect van de media had na verloop van tijd een paradoxaal effect. De toenemende internationalisering van de laatste decennia heeft een soort ‘regionale reflex’ uitgelokt: “niet iedereen kan of wil leven als een wereldburger zonder nationale wortels. Velen verlangen de bescherming van een eigen staat, die de cultuur en economie van hun gemeenschap beschermt, liefst binnen een confederaal Europees kader.”[60] Televisie bijvoorbeeld verkent de wereld en brengt het verre en exotische binnen handbereik. De kennismaking met andere culturen doet de kijker beseffen dat zijn eigen nationale identiteit verschilt met de getoonde, ‘andere’ cultuur. Zo identificeert het publiek zichzelf uit het ontstane contrast. Blommaert en Slembrouck noemen deze contrastieve zelfidentificatie de ‘repatriëring van het nationale verschil.’[61]
Er zijn grenzen aan de eigenheid van de media. De spiegel die de media aan de samenleving voorhouden, heeft ook betrekking op henzelf. Zij staan in voortdurende wisselwerking met de maatschappij, want zij zijn zelf een onderdeel van de publieke sfeer en kunnen dus onmogelijk losstaan van hetgeen waarover zij verslag uitbrengen. Zij hult zich graag in de mantel van de onpartijdigheid, maar in feite zijn zij zelf ook belanghebbende partij in het hele proces van natievorming. Zij zijn in hun institutionele voortbestaan afhankelijk van een overheid die hen reguleert, controleert of zelfs censureert. Ook economische motivaties kunnen de selectie van de nieuwsgaring beïnvloeden. De media-inhoud is dus afhankelijk van economische en politieke determinanten, maar zij geven zich niet zonder meer over aan de grillen van de politiek.[62] Ze beschouwen zich als een watchdog of democracy, een soort ‘vierde macht’ die zo onafhankelijk mogelijk wil zijn. Dit is de kracht en meteen ook de zwakte van een vrije pers. Haar toezichtsfunctie legitimeert haar autoriteit en maakt het publiek ontvankelijk voor het referentiekader dat zij presenteert. Het maakt haar evenzeer het eerste doelwit van diegenen die deze autoriteit naar hun hand willen zetten.
3. De publieke omroep als entertainer, opvoeder en onderwijzer
De publieke omroep uit deze periode is een typisch modern instituut: gemonopoliseerd, efficiënt georganiseerd, gebureaucratiseerd en gecentraliseerd. Zij moest onpartijdig zijn, hoewel men een aparte invulling gaf aan dit begrip.[63] De publieke omroep wordt opgevat als een nutsbedrijf dat de overheid aan de mensen aanbiedt, net zoals water en elektriciteit basisvoorzieningen zijn. Maar haar opdracht is van een heel andere aard: zij moet zorgen voor een culturele democratisering en het verspreiden van een nationale cultuur.[64] Zij belichaamt de vooruitgang en heeft als taak de gemeenschap te dienen, op te voeden en te informeren.
Maar omdat zij zich tot een publiek richt, moet zij ook beantwoorden aan algemeen aanvaarde principes. Die worden door de beleidsvoerders binnen de omroep in richtlijnen omgezet voor de programmamakers. Haar publiek, dat is de integrale bevolking van de natie. Zij moet dus tot in de verste uithoek van het land bereikbaar zijn om niemand uit te sluiten. Wat zij aanbiedt, is terug te brengen binnen de driehoek informatie, educatie en ontspanning (waarbij een belangrijke nadruk ligt op het tweede element). Als publieke dienst moet zij zowel een algemeen als een gericht publiek bedienen: alle onderdelen en minderheden van de maatschappij moeten op het scherm hun gading kunnen vinden. Het hele volk bedienen dus, maar tegelijk ook de kwaliteitseis laten domineren: wat gebracht wordt, met goed zijn. “Public broadcasting is driven by the desire to make good programmes popular and to make popular programmes good.”[65] Radio en televisie fungeren als bruggenbouwers in een maatschappij die door rationalisatie en differentiatie opgedeeld en versnipperd is.[66] Zij verbinden de publieke sfeer met de aan belang toenemende private sfeer en halen op die manier de wereld de huiskamer binnen. Het verband tussen participatie en fysieke aanwezigheid wordt opgelost.[67]
D. Omroep en nationale identiteit
Nationalisme is het overkoepelende kader waarin de omroep bestaat en waarnaar de titel van dit hoofdstuk verwijst. De televisie kreeg een centrale opdracht mee: zij moest een nationale identiteit uitdragen en opbouwen en zo de symbolische spiegel van de natie worden.[68] De omroep vertegenwoordigt dus de natie. Door een bewuste beleidsvoering probeerde de staat de rol van de door haarzelf ontwikkelde audiovisuele ruimte te bepalen. De centrale opdracht wordt vertaald in het afbakenen van een wij versus zij: het definiëringsproces van de contrastieve zelfidentificatie.[69] Hoewel televisie een individueel gebeuren is, maakt het gelijktijdig kijken van miljoenen mensen naar hetzelfde programma haar tot een collectieve activiteit: de gemeenschappelijke participatie creëert een gemeenschap van kijkers die een ervaring en herinnering delen. De nationale omroep moest de mensen binden aan elkaar en aan de natie, die dichter bij de mensen komt te staan of dit althans ambieert. Via televisie wordt de burger in het groter geheel geplaatst en wordt hij op het centrum betrokken, ongeacht waar hij zich binnen de natie bevindt. Hij maakt ook kennis met ‘de andere’ en merkt zo waar de grens met het eigene ligt. “De omroep werkt dus mee aan een nationale identiteit via patronen van definities van nationaal versus antinationaal, binnenland versus buitenland, autochtoon versus allochtoon, normaal versus abnormaal, goed versus slecht.”[70]
Het vormen van een gemeenschap via de media is zowel een kwestie van vorm als van inhoud. Voor de meeste auteurs is televisie een belangrijke bron van gedeelde herinneringen, beelden en ervaringen.[71] Voor anderen is het niet zozeer de inhoud van het gebrachte discours die het creëren van een gemeenschap in de hand werkt, maar eerder de gelijktijdige manier waarop de media geconsumeerd worden in een collectief ritueel.[72] Anderson benadrukt het belang van (geschreven) media bij de gemeenschapsvorming. Die gemeenschapsvorming mondt uit in een imagined community, een gemeenschap waarvan de leden elkaar door de omvang niet persoonlijk (kunnen) kennen, die soeverein is, een eindige omvang heeft en die gekenmerkt wordt door een brede, horizontale broederband tussen de leden.[73] Hij werkt het voorbeeld van de boekdrukkunst uit om zijn theorie te staven. De uitvinding van deze mechanische reproductietechniek heeft voor hem de snelle verspreiding van de ideeën van de Reformatie mogelijk gemaakt, het had tot gevolg dat er een lezersgemeenschap en ook een markt ontstond rond de gedrukte tekst, de taal vast kwam te liggen en dat er een soort taalhiërarchie ontstond, waarbij de gedrukte taal op de hoogste sport van de ladder stond. “The convergence of capitalism and print technology on the fatal diversity of human language created the possibility of a new form of imagined community.”[74]
Zijn model kunnen we moeiteloos toepassen op het medium televisie. Andersons achterliggende idee is dat de gemeenschap een constructie is en dat deze constructie opgebouwd wordt met behulp van geschreven media. Het novum televisie draagt ook deze kenmerken in zich: snelle ideëenverspreiding, het creëren van minstens een kijkersgemeenschap en het ontstaan van een gerichte markt. De boodschapper achter het medium heeft nood aan een homogene taal die de gemeenschap representeert.[75] Dit alles kan zonder moeilijkheden in een nationalistische context geplaatst worden.
Op de omroep komt dit nationalistisch sentiment zowel expliciet als impliciet naar voor. Zij zette nationale symbolen, ceremonies en grote evenementen van nationale omvang (zoals sportwedstrijden, kroningen e.d.) in de kijker.[76] In deze elementen ziet de natie zich weerspiegeld en wordt de kijker meegezogen in het nationalistisch discours. Door de evenementen uit te zenden, geeft zij ook samenhang aan de verschillende elementen en creëert ze als het ware een nationaal leven dat gemeenschappelijk en collectief is. De kersttoespraak van de vorst en de terugkerende strijd om de titel van de nationale voetbalploeg geven ook structuur aan het beweeglijke medialandschap. [77] De brug tussen ‘buiten’ en ‘binnen’ wordt zo weer een feit. Het zijn deze evenementen die televisie trouwens ook in Vlaanderen belangrijk hebben gemaakt. Zoals we verder zullen zien, zijn het de sport en het koningshuis die hier de televisieverkoop hebben gestuwd.[78] Het nationalistisch sentiment kan ook minder luidruchtig naar voor komen. Op een subtiele, ‘banale’ manier wordt, tussen de grote evenementen door, een soort dagdagelijks nationalisme getoond.[79] Zo zijn bijvoorbeeld nationale vedettes op televisie ook een referentie naar de natie. In Vlaanderen openden de uitzendingen dagelijks met een klauwende leeuw.[80] Er wordt een beeld gevormd en dit beeld wordt overgebracht als een voor de hand liggend gegeven. Het moet de vanzelfsprekendheid van de natie in de hand werken en ondersteunen. Op televisie zijn er dus zowel expliciete verwijzingen naar de natie als referenties die tussen de regels door als vanzelfsprekendheden gebracht worden.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[13] In elk van de voornoemde kunstvormen verwerd het historische element trouwens tot een apart (sub)genre, wat bewijst dat Clio zeker en vastberaden haar plaats opeiste binnen het grote culturele aanbod.
[14] Kaes, A. History and film. Public memory in the age of electronic dissemination, in: History & memory. Studies in the representation of the past, 2(1994), p.112.
[15] Zie in dit verband: ‘De documentaire als geschiedschrijving’, in: Vos, C. Het verleden in bewegend beeld, De Haan 1991, p.146-52.
[16] Zie o.a. de bijdragen van Donal Watt en Jerry Kuehl in: Smith, P.(ed.) The historian and film, Cambridge 1976, resp. p.169-76 en p.177-85.
[17] Zie hiervoor onder andere Bourget, J.L. L’histoire au cinéma. Le passé retrouvé, Parijs 1992 ; Fraser, G. The Hollywood history of the world. From “One million years B.C.” to “Apocalypse Now”, New York 1988.
[18] Zie Fledelius, K. Audio-visual history – the development of a new field of research, in: Historical Journal of Film, radio and television, 9(1989), p.151-163.
[19] Sorlin, P. The film in history. Restaging the past, Oxford 1980.
[20] Voor een evolutieschets, zie: Fledelius, Audio-visual history, 153-9.
[21] Zie onder andere Baccaert, A. Geschiedenis op televisie: een onderzoek naar historische programma's op de BRTN, licentiaatsverhandeling, Vrije Universiteit Brussel, 1995, p.35 e.v. voor een overzicht.
[22] Het is een aansluiting op de angelsaksische traditie die vooral contextgericht werkt, in contrast staat met de tekstuele benadering die vooral in Frankrijk navolging kent (Biltereyst, in: Lis, C. Inleiding tot de historische kritiek, cursustekst, Vrije Universiteit Brussel, 1991, p.106).
[23] Cf. infra, p.32.
[24] Tollebeek, J. Vanuit de aangrenzende kamer. Over geschiedenis, traditie en geheugen, in: Handelingen van de Koninklijke Zuid-Nederlandse Maatschappij, XLIX(1995), p.170. Naar: Van Sas, N.C.F. De mythe Nederland, in: De negentiende eeuw, 16(1992), p.4-22 en Anderson, B. Imagined Communities. Reflections on the origins and spead of nationalism, Londen 1991.
[25] Wessels en Boehm, geciteerd in: Dierickx, L. Nationalisme in België ( Detrez, R. en Blommaert, J. (red.) Nationalisme: kritische opstellen, Berchem 1994, p.154, noot 2 en 3).
[26] Naar Vos, L. & Gerard, E. Hedendaagse geschiedenis, Leuven 19998, p.66.
[27] Cf. de imagined community van Anderson of de ideoscapes van Apudarai (Anderson, B. Imagined Communities. Reflections on the Origin and Spread of Nationalism, Londen 1983. Appadurai, A. Disjuncture and difference in the global cultural economy, in: Theory, culture and society, 7(1990), p.2985-310.
[28] Vos, L. De nationale identiteit in België: een historisch overzicht, in: Detrez, R. en Blommaert, J. (red.) Nationalisme: kritische opstellen, Berchem 1994, p.120-50.
[29] Deprez, K. & Vos, L. Nationalisme in België: identiteiten in beweging 1780‑2000, Antwerpen 1999, 352 p.: ill.; Wils, L. Naties en geschiedenis: een gevaarlijke cocktail?, in: Bauer, R. e.a.Tussen herinnering en hoop. Geschiedenis en samenleving, Leuven 1998, 138p.; Schlesinger, P. Wishful thinking. Cultural politics, media and collective identities in Europe, in: Journal of Communication, 43:2(1993), p.6-17; Barker, C. Television, globalisation and cultural identity, Buckingham 1999; Zangari, D. Televisie, globalisatie en culturele identiteit: Nederlandse herinterpretatie van een Vlaams formaat, licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, dept. communicatiewetenschappen, 2001
[30] Vos, L. & Gerard, E. Hedendaagse geschiedenis, Leuven 19998, p.66.
[31] Vande Berghe, Y. Vijftien stellingen over identiteit, in: Ruys, M. Hoe Vlaams zijn de Vlamingen? Over identiteit. Leuven 1999, p.45. Er bestaan talloze vormen van collectieve identiteiten die niet samenvallen met nationale identiteiten: gebaseerd op/uitgaande van klasse, gender, ideologie en religie. Zie bijvoorbeeld Pasture, P. Kerk, natie en klasse: Een historisch-comparatief essay over collectieve identificatie. Met een case-study van de (christelijke) arbeidersbeweging in België, in: Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, IV, 6 (1999) 7-36.
[32] Detant, A. Op zoek naar een Vlaamse natie. Bedenking over de rol van de media in het proces van natievorming in Vlaanderen, in: Verstraeten, H. & Shelfhout, E. (reds.) De rol van de media in de multiculturele samenleving, VUB Press Brussel 1998, p.95 (naar Bentley, 1987, p.34).
[33] Fishman, J.A. Language and ethnicity. Two integritive essays, Rowley (MA) 1972.
[34] Voor dit onderdeel ben ik erkentelijk aan Wils, L. en Van Caeneghem, R. (beiden in: Bauer, R. e.a.Tussen herinnering en hoop. Geschiedenis en samenleving, Leuven 1998).
[35] Defoort, E. Natie en geschiedenis gezien vanuit ‘Stockholm’, in: Bauer, R. e.a.Tussen herinnering en hoop. Geschiedenis en samenleving, Leuven 1998, p.99.
[36] Dewez, J. De natie als constructie. Het geval België, in: Acta Politica (1996:1), p.53.
[37] ‘Dormant form of ethnicity’, Jackson, R.H. Ethnicity, in: Sartori, G. (red.) Social science concepts. A systematical analysis, Londen 1984, p.205-33.
[38] ‘Modern nations (...) claim to be the opposite of novel, and the opposite of constructed, so ‘natural’ as to require no definition than self-assertion.’ Hobsbawm, E. Introduction: inventing traditions, in: Hobsbawm, E. & Ranger, T. The invention of tradition, Cambridge 1983, p.14
[39] ‘It is clear that plenty of political institutions, ideological movements and groups -not least in nationalism- were so unprecedented that even historic continuity had to be invented (...) by semi-fiction or by forgery.’ Hobsbawm, E. & Ranger, T. The invention of tradition, Cambridge 1983, p.7.
[40] Vrij naar Morley, D. Electronic communities and domestic rituals. Cultural consumption and the production of european cultural identities, in: Skovmand, M. & Schröder, K.C. Media Cultures, Londen 1992, p.69.
[41] Over vergeten en herinterpreteren van elementen, zie Anderson, Imagined Communities, 197-201. Over aanpassen en kneden: zie Hobsbawm, E. & Ranger, T. The invention of tradition, Cambridge 1983.
[42] “It throws a considerable light on the human relation to the past, and therefore on the historian’s own subject and craft.” (Hobsbawm, E. Introduction: inventing traditions, in: Hobsbawm, E. & Ranger, T. (eds.) The invention of tradition, Cambridge 1983, p.12).
[43] A.D. Smith, The ethnic origins of nations, Oxford 1986. Lode Wils treedt hem bij in: Bauer, R. e.a. Tussen herinnering en hoop. Geschiedenis en samenleving, Leuven 1998, p.74.
[44] De Taalunie tussen België en Nederland toont aan dat er wel een intellectuele toenadering is tussen twee cultuurgebeiden, maar van een algemene, hechte grensoverschrijdende gemeenschap kunnen we niet spreken. Een aparte ontwikkelingsgeschiedenis staat dit tegen.
[45] Schlesinger, P. Media, the political order and national identity, in: Media, culture and society, 13 (1991), p.299.
[46] Detant, Op zoek naar een Vlaamse natie, 85-118.
[47] Martin-Barbero, J. Communication from culture: the crisis of the nations and the emergence of the popular, in: Media, culture and society, 10: p.455.
[48] Hall, S. The question of cultural identity, in: Hall, S.; Held, D. & McGrew, T. (eds.) Modernity and its features, Cambridge 1992, p.293-5.
[49] Zie ook Hobsbawm, E. & Ranger, T. (eds.) The invention of tradition, Cambridge 1983.
[50] ‘Dormant form of ethnicity’, Jackson, R.H. Ethnicity, in: Sartori, G. (red.) Social science concepts. A systematical analysis, Londen 1984, p.205-33.
[51] Anderson, Imagined Communities, 33.
[52] Cohen, A.P. The symbolic construction of community, Sussex 1985, p.120. Noomen, W. het is halen en brengen, in: Massacommunicatie, 19/1, p.3-17.
[53] Detant, Op zoek naar een Vlaamse natie, 97-8.
[54] Naar Appadurai, A. Disjuncture and difference in the global economy, in: Theory, culture and society, 7/2-3: p.295-310.
[55] Detant, Op zoek naar een Vlaamse natie, 99-101.
[56] Schlesinger, P. Media, the political order and national identity, in: Media, culture and society, 13 (1991), p.297-308.
[57] Bourdieu, P. De sociale ruimte en de genese van klassen, in: Bourdieu, P. Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip, Amsterdam 1989, p.151
[58] “Power is inscribed within discourses, not outside them”: Purvis, T. & Hunt, A. Discourse, ideology, discourse, ideology, discourse, ideology, …, in: British journal of sociology, 44:3(1993), p.488
[59] Detant, Op zoek naar een Vlaamse natie, 102
[60] Ruys, Manu in De Standaard, 09.08.1996. Geciteerd in Detant, Op zoek naar een Vlaamse natie, p.88.
[61] Blommaert en Slembrouck, p.248.
[62] Detant, Op zoek naar een Vlaamse natie, 101-2.
[63] Cf. infra, p. PAGEREF _Ref17142904 \h 56.
[64] Cardiff, D. & Scannel, P. Broadcasting and national unity, in: Curran, J., Smith, A. & Wingate, p. Imapcts and influences. Essays on media power in the twentieth century, Londen 1987, p.158-9
[65] Tracey, M. The decline and fall of Public Service television, Oxford 1998, p.26-7. Hierbij steun ik vooral op het werk van Hilde van den Bulck en Scannel & Cardiff.
[66] Van den Bulck, H. De rol van de publieke omroep in het project van de moderniteit: een analyse van de bijdrage van de Vlaamse publieke televisie tot de creatie van een nationale cultuur en identiteit (1953-1974), doctoraatverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement communicatiewetenschap, 2000, p.13-21
[67] Murdock, G. Citizens, consumers and public culture, in: Skovmand, M. & Schröder, K.C. Media cultures: reappraising transnational media, Londen 1992, p.23
[68] Van den Bulck, De rol van de publieke omroep in het project van de moderniteit, 46
[69] Fishman, J.A. Language and ethnicity. Two integritive essays, Rowley (MA) 1972; Van den Bulck, De rol van de publieke omroep in het project van de moderniteit, 48.
[70] Das, S. & Harindranath, R. Nation-state, national identity and the media, Leicester 1995; aangehaald in Van den Bulck, De rol van de publieke omroep in het project van de moderniteit, 49.
[71] Hirsch, P. Television as a national medium, in: Street, D. (ed.) Handbook of Contemporary urban life, San Fransisco 1978, p.349; Hirsch, P. The role of television and popular culture in contemporary society, in: Newcomb, H.(ed.) Television: the critical view, Oxford 1982, p.296; Scannel, P. Public service broadcasting and modern public life, in: Scannel, P.; Schlesinger, P. & Clarks, C. Culture and Power: a media, culture and society reader, Londen 1992, p.320; Van den Bulck, De rol van de publieke omroep in het project van de moderniteit.
[72] ‘apprehension of time’: Anderson, Imagined Communities, 24 e.v.; Gellner, E. Nations and nationalism, Oxford 1988, p.127
[73] Anderson, Imagined Communities, 5-7.
[74] Anderson, Imagined Communities , 46.
[75] Dit slaat niet op het gebruik van dialecten, omdat deze steeds een lokale variant zijn op een ‘moedertaal’. Om de kijkers aan te spreken komen zij wel vaak voor, maar dit wordt gezien als een noodzakelijk kwaad. Een gestandaardiseerde taal had meer allure (cf. infra, p.73).
[76] De zgn. ‘media events’ (Dayan, D. & Katz, E. Media events: the live broadcast of history, Cambridge (Ma.) 1992).
[77] Cardiff, D. & Scannel, P. Broadcasting and national unity, in: Curran, J. , Smith, A. & Wingate, P. (red.) Impacts and influences: essays on media and power in the twentieth century, Londen 1987, p.157.
[78] Cf. infra, ‘infiltratie in golven’, p.81.
[79] Cf. het ‘banaal nationalisme’ van: Billig, M. Banal nationalism, Londen 1995.
[80] Cf. supra, afbeelding, p.19.