‘Een kopje tee en wat meer kultuur’ Vrouwennieuws en mannenkranten in Vlaanderen en Nederland (1960-1970). (Carolina Van IJzendoorn)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

Besluit: aandachtspunten en taboethema’s in de vrouwenrubrieken 1960-1970

 

Als de kwantitatieve gegevens en inhoudelijke aspecten van de vrouwenrubrieken uit dit onderzoek naast elkaar gelegd worden, zijn verschillende ‘aandachtspunten’ en ‘taboethema’s’ te onderscheiden. De ‘traditionele’ categorieën als mode, gastronomie, kind en gezin, huis en huishouding bleven de boventoon voeren in alle onderzochte rubrieken en jaargangen. Ook reclame was een bijzonder belangrijk bestanddeel van de vrouwenrubriek, wat verklaard kan worden door de sterk commerciële functie die de vrouwenrubriek vervulde voor haar dagblad[361].

 

Het is niet verrassend dat de katholieke dagbladen vanuit hun levensbeschouwelijke strekking veel meer belangstelling hadden voor Kerk en maatschappij dan de socialistische, opvallend is echter dat de categorie ‘ontspanning’ in de Nederlandse vrouwenrubrieken een veel prominenter plaats innam dan in de Vlaamse. Uit dit onderzoek blijkt dat onder andere roddel, de persoonlijke column, ‘showbizz nieuws’ en de horoscoop in de jaren 1960 hun intrede deden in de Nederlandse vrouwenrubrieken. De Nederlandse vrouwenrubrieken kregen daardoor in de jaren 1960 een hoger ‘glossy life-style gehalte’. Dat bevestigt de bevindingen in het boek van Schuit en Hemels, waar zij vaststelden dat de Nederlandse vrouwenrubrieken in de jaren 1960 een persoonlijker tintje kregen, de toon wat luchtiger werd en adviezen en voorschriften vervangen werden door consumenteninformatie en ontspanningsrubrieken[362]. De nadruk van de Vlaamse vrouwenrubrieken lag meer op het informatieve vlak, de categorie ‘ontspanning’ was nauwelijks aanwezig in de jaren 1960. Een ander aandachtspunt, dat in de jaren 1960 in alle onderzochte vrouwenrubrieken frequent teruggevonden werd, waren artikelen over ‘vrouwelijke pioniers’ in ‘mannelijke’ beroepen. Artikelen die kaderden in dat zogenaamde ‘women first’- fenomeen, werden vaak in de vorm van een interview met zo’n ‘vrouwelijke pionier’ gegoten. Uit de verhandeling van Berbe Luyckx bleek dat ook in de jaren 1950 dit soort bijdragen verschenen[363], maar het ‘genre’ nam in de jaren 1960 pas echt een vlucht. De grote populariteit van en interesse voor die zogenaamde ‘women-first’-artikelen hingen samen met de toename van het aantal vrouwen dat in het decennium 1960-1970 de arbeidsmarkt betrad, en de openstelling van ‘nieuwe’ beroepen voorr vrouwen[364].

 

Een opvallende ontwikkeling in de jaren 1960 is dat de onderzochte dagbladen hun vrouwenrubrieken zowel qua lezers als qua invulling wat breder trachtten te oriënteren. In de onderzochte periode en vrouwenrubrieken verliep die ontwikkeling als volgt: Het Parool had reeds in 1960 een verwijzing naar het mannelijk lezerspubliek in de titel van de vrouwenrubriek. Deze heette tussen 1960 en 1968 “Voor de vrouw, maar niet voor haar alleen”. In oktober 1968 trad Jeanne Roos aan als redactrice van de rubriek, en veranderde de titel in “Roos’pagina”. Niet alleen de titel maar ook de inhoud onderging een wijziging, Roos beoogde namelijk veeleer een ‘consumentenrubriek’ dan een ‘vrouwenpagina’ te maken[365]. De Volkskrant noemde de vrouwenrubriek tussen 1960 en 1965 “De vrouw en haar werk”(waar, voor alle duidelijkheid, ‘huishoudelijk werk’ mee werd bedoeld[366]), maar in september 1965 werd de titel gewijzigd in “Voor de vrouw”. In 1969 onderging de rubriek nogmaals een verandering, en nu behelsde die meer dan alleen de titel. De Volkskrant schafte haar vrouwenrubriek af, en koos voortaan voor een (titelloze) ‘family-page’ waarop artikelen van sociale en sociaal-psychologische aard verschenen. Overigens dient te worden vermeld dat de omslag in het uiterlijk van de pagina in eerste instantie radicaler was dan de inhoudelijke wijziging.

 

De vrouwenrubriek in De Standaard heette van 1960 tot 1962 eveneens “Voor de vrouw”, maar in 1962 wijzigde de titel naar “Dames en Heren”. Met die naamswijziging werd wel degelijk een poging ondernomen de heren der schepping te interesseren voor en te betrekken bij de ‘vrouwenrubriek’. Dat gebeurde echter niet ál te nadrukkelijk: de naamswijziging vond plaats zonder enige aankondiging of een woordje van uitleg. Vooruit pakte de hervorming van de vrouwenrubriek met meer vertoon aan. Tussen 1960 en 1969 heette de rubriek “Voor u, mevrouw”, maar op 1 mei 1969 veranderde hij in “Op de vrouw af”: “Nieuwigheden in Vooruit horen op 1 mei te beginnen. Vandaar dat ook onze vrouwenrubriek een nieuw kleedje aantrekt. (…) Dit alles bestemd voor vrouwen van diverse pluimages (…) Evenzeer echter voor (…) ‘geëvrouwcipeerde’ mannen (…) die ervan overtuigd zijn dat zogenaamde ‘specifiek vrouwelijke’ problemen niet bestaan, dat een vrouw zich met evenveel recht met politiek mag inlaten als een man met …vaatwassen!”[367]

 

Politiek en politieke actualiteit bleven gedurende de jaren 1960 overigens een onderbelicht onderwerp in alle onderzochte vrouwenrubrieken. Zo nu en dan was er wat aandacht voor (gemeenteraads)verkiezingen of vrouwen in de politiek, maar artikelen met een politiek-actueel onderwerp waren veeleer zeldzaam[368]. Als er al aandacht was voor politiek, betrof het meestal gemeentepolitiek. Dit is waarschijnlijk te verklaren vanuit de redenering dat vrouwen zich gemakkelijker identificeerden met, of belangstelling opbrachten voor ‘politiek dicht bij huis’[369]. De artikelen geïnventariseerd onder ‘maatschappij en politiek’ hadden dan ook veeleer maatschappelijke of sociale kwesties als onderwerp, en minder vaak ‘puur’ politieke. Wel steeg het aantal publicaties over ‘maatschappij en politiek’ in 1970 ten opzichte van 1960 en 1965. Eveneens opvallend was dat de katholieke dagbladen meer artikelen met politieke thema’s in hun vrouwenrubrieken publiceerden dan de socialistische. Gingen de redacties van de socialistische vrouwenrubrieken ervan uit dat hun lezerspubliek vanuit zijn principiële socialistische overtuiging ‘vanzelfsprekend’ politiek bewust was en dus geen extra ‘voorlichting’ nodig had? Of werd politiek juist een irrelevant onderwerp voor de vrouwenrubriek geacht?

1970 betekende in meerdere opzichten een kentering in de vrouwenrubrieken[370], zowel voor de Nederlandse als de Vlaamse. Hoewel er uitgebreide aandacht bleef bestaan voor de ‘traditionele ingrediënten’ van de vrouwenrubriek, was er niet alleen wat betreft onderwerpskeuze, maar ook in de benadering van verschillende ‘traditionele’ onderwerpen een verschuiving vast te stellen. Onder invloed van de tweede feministische golf kwam er in de onderzochte vrouwenrubrieken steeds meer aandacht voor de (verbetering van) de positie van de vrouw in de samenleving. De katholieke dagbladen namen tussen 1965 en 1970 afstand van het tot dan toe nogal essentialistische  vrouw- en mensbeeld. Ze spanden zich in de vrouw niet alleen in functie van haar moederschap en gezinstaak, maar ook in haar ‘publiek’-maatschappelijk functioneren te portretteren[371]. Ook in de socialistische vrouwenrubrieken kwam tot 1970 een ‘moeder aan de haard’-ideaal naar voren[372]. Janine De Rop bevestigde dat principiële ideologie en de socialistische (politieke) praktijk niet altijd met elkaar overeenstemden: “De Belgische Socialistische Partij was eigenlijk eerder conservatief, op een heleboel punten. Erger nog, zelfs kleinburgerlijk”[373]. Moeders waren tot halfweg de jaren 1960, voor en in de vrouwenrubrieken toch vooral de ‘spil van hun gezin’, die voor de ‘zware taak van de opvoeding van de kinderen’ stonden, en die ‘vanuit hun vrouwelijkheid’ vooral geschikt waren voor (onbetaalde) zorgtaken.

 

Met betrekking tot opvoeding en ouderschap viel echter wel op dat Het Parool en Vooruit vaker een wat Freudiaanse invalshoek hanteerden, terwijl de Volkskrant en De Standaard veeleer voor een christelijk-essentialische interpretatie kozen. Overigens werd de traditionele gezinsnorm van ‘vader, moeder en kinderen’ in alle onderzochte vrouwenrubrieken tot 1970 consequent uitgedragen. In de jaren 1960 rustte er nog een groot taboe op afwijkingen op die norm. Ongehuwde moeders, homosexualiteit en alternatieve relatie- en samenlevingsvormen bleven gedurende de jaren 1960 onzichtbaar in de vrouwenrubrieken. Vanaf 1970 kwam, voornamelijk in de Nederlandse vrouwenrubrieken, meer belangstelling en acceptatie voor afwijkingen op die traditionele gezinsnorm. Dit bevestigt de stelling van Anneke Ribberink[374] dat de Nederlandse samenleving ontvankelijker werd voor dergelijke ‘baanbrekende’ ideeën met betrekking tot ouderschap, relatievormen en seksuele voorkeuren[375]. Dat hing samen met het losser worden van de levensbeschouwelijke ‘greep’ op het dagelijks leven en opvattingen en het ontstaan van de ‘tweede golf’ in 1968. Een ander opvallend fenomeen was dat in alle vrouwenrubrieken in de jaren 1960 ‘de vader’ zichtbaar werd. Er werd steeds meer gepleit voor een actieve rol van de vader in de opvoeding van zijn (jonge) kroost. Berbe Luyckx constateerde in haar verhandeling reeds aan het einde van de jaren 1950 een eerste oproep aan vaders tot participatie in de opvoedkundige taak[376]. In de jaren 1960 zette die tendens zich sterk door. Vanaf 1970 onstond een onderscheid tussen ‘natuurlijke’ en ‘culturele’ bepaaldheden in sociale verhoudingen, wat een einde maakte aan de essentialistische interpretatie van opvoeding, rolpatronen en taakverdelingen[377]. Dat had bovendien tot gevolg dat er vanaf 1970 een reeks ‘nieuwe’ thema’s in de (kinder)opvoeding hun intrede deden in de vrouwenrubrieken: vrouwenontvoogding, het doorbreken van traditionele, stereotiepe rolpatronen, (vak)opleidingen voor meisjes en het aanvaarden van een norm van economische zelfstandigheid voor vrouwen.

 

Op een ‘streven naar gelijkheid’ tussen man en vrouw heerste tot 1970 eveneens een taboe in de vrouwenrubrieken. In 1960 en 1965 kwam er in artikelen in de vrouwenrubrieken duidelijk een dichotoom denken in mannelijke en vrouwelijke eigenschappen naar voren. Hierin bevestigt het onderhavige onderzoek eveneens de bevindingen van Anneke Ribberink. Zij stelt dat dit dichotoom denken een gevolg was van heersende noties van mannelijkheid en vrouwelijkheid in de jaren 1950 en 1960. Die waren gebaseerd op het denkbeeld dat mannen en vrouwen complementaire persoonlijkheidsstructuren bezaten, en dat karaktereigenschappen of ‘wezenskenmerken’ dan ook naar sekse verdeeld waren[378]. Wel begon in 1965 een pleidooi voor meer economische én psychologische zelfstandigheid van de (gehuwde) vrouw. Hoewel aanvankelijk wat schuchter, eisten de vrouwenrubrieken stukje bij beetje meer gelijkwaardigheid voor vrouwen op. In 1970 was die schroom, en het taboe op gelijkheid, echter verdwenen en werden, in navolging van de ‘tweede golf’ beweging, in de vrouwenrubrieken ‘gelijke rechten’ opgeëist.

 

In 1960 en 1965 kwam (impliciet of expliciet) nóg een dichotomie, namelijk de idee van een strikte tweedeling tussen de ‘vrouwelijke’ privé sfeer en de ‘mannelijke’ publieke sfeer in de samenleving, geregeld naar voren in de vrouwenrubrieken. Vanaf 1965, niet zelden in het kader van de discussie rond buitenhuisarbeid van vrouwen, werd echter de onwenselijkheid en zelfs de onhoudbaarheid van een dergelijke situatie aangekaart. Die bedenking was in de Nederlandse vrouwenrubrieken iets nadrukkelijker aanwezig dan in de Vlaamse. Hier zie ik een breuk met de vaststellingen die Berbe Luyckx deed in haar onderzoek: zij heeft in de jaren 1950 nergens een dergelijk streven naar de opheffing van de situatie of het ideaal van ‘gescheiden werelden’ kunnen vaststellen[379]. Als een gevolg van bovengenoemde (mentale) ontwikkelingen werd in de vrouwenrubrieken (voornamelijk in opvoedkundige artikelen) wederom geijverd voor een doorbreking van het traditionele rolpatroon en de traditionele seksegebonden taakverdeling.

 

Terwijl de Volkskrant, onder invloed van de Nederlandse ontzuilingstendens, in 1965 nadrukkelijk de band met de Kerk verbrak, bleef De Standaard gedurende de jaren 1960 sterk gericht op het morele roomse gezag. In 1960 was de Volkskrant nog erg beducht op het verkondigen van ‘subversieve meningen’ ten opzichte van de kerkelijke leer, en ook na de breuk met de Kerk behield de Volkskrant nog enkele jaren zijn katholieke gerichtheid[380]. Het valt echter op dat in de loop van de jaren 1960 ook in Vlaanderen een grotere rol werd toegekend aan het ‘individueel geweten’ van de gelovige. Dit gold speciaal in persoonlijke morele (en met name seksuele) kwesties. In alle vrouwenrubrieken was in 1960 en 1965 overigens een zekere terughoudendheid met betrekking tot seksuele kwesties, en met name geboortebeperking, te bespeuren. De Standaard formuleerde weliswaar een romantisch-christelijke visie op ‘volwassen huwelijksbeleving’ en een artikel over een ‘nieuwe methode’ voor periodieke onthouding, maar die artikelen vormden een uitzondering. De socialistische vrouwenrubrieken, die de kerkelijke omlijsting en voorschriften misten, konden wel meer vrijuit over seksuele onderwerpen schrijven[381], maar zulke artikelen verschenen eveneens slechts uitzonderlijk. Hier sluiten mijn bevindingen niet aan bij die van Berbe Luyckx, waar zij vaststelde dat in de jaren 1950 in De Standaard geregeld aandacht was voor ‘seksuele opvoeding’[382]. Bovendien is uit haar onderzoek gebleken dat in de vrouwenrubriek van Vooruit in de jaren 1950 niet over anticonceptie of geboorteplanning geschreven werd[383]. In de jaren 1960 bleek Vooruit hier wél over te kunnen schrijven, en anticonceptie zelfs te propageren. Wel werd, zowel in Vooruit als in De Standaard, altijd nadrukkelijk over binnenhuwelijkse seksualiteit gesproken, voor- en buitenechtelijke seksualiteit bevonden zich duidelijk nog in de taboesfeer. In de Nederlandse vrouwenrubrieken bleek in 1960 en 1965 zelfs helemaal geen aandacht voor seksualiteit te bestaan. In 1970 echter, is die terughoudendheid voor het grootste gedeelte opgeheven. Sterker nog, taboethema’s zoals anticonceptie, geboorteplanning, seksualiteit (ook buitenechtelijke) en zelfs abortus waren aandachtspunten geworden in de vrouwenrubrieken.

 

De gehele jaren 1960 was een groeiende aandacht voor buitenhuisarbeid van (gehuwde) vrouwen waar te nemen in de vrouwenrubrieken. Deze toenemende interesse liep parallel aan de economische groei, en een stijging van het aantal vrouwen dat (Hoger) Onderwijs had genoten[384]. De dualiteit in opvattingen over buitenhuisarbeid van vrouwen in 1960 en 1965 is opvallend. Enerzijds werd sterk de nadruk gelegd op het feit dat de vrouw in de zorg voor haar gezin en de opvoeding van haar kinderen ‘eigenlijk haar ware en natuurlijke bestemming vond’. Anderzijds waren ook pleidooien voor de economische, maatschappelijke, sociale en psychologische voordelen van vrouwelijke beroepsactiviteit niet van de lucht. In de Nederlandse vrouwenrubrieken leek de afkeer van een buitenhuis werkende moeder sterker dan in de Vlaamse. Dat is te verklaren vanuit de belangrijke(r?) plaats die de gezins- en de moederschapsideologie innamen in de Nederlandse cultuurpatroon en samenleving[385]. Ook werd in 1960 en 1965 sterk benadrukt dat de betaalde arbeid niet ten koste van gezin en kinderen mocht gaan, en er daarom alleen ‘passend werk’ gezocht en uitgeoefend moest worden door moeders. Vanaf 1970 leek echter alle weerstand, zowel in Nederland als in Vlaanderen, tegen vrouwenarbeid verdwenen. Ook werd er niet langer gedrukt op het feit dat alleen een moeder met schoolgaande kinderen op een verantwoorde manier kon gaan werken. Sterker nog, er gingen in 1970, eveneens in navolging van het ‘tweede golf’-programma, luide stemmen op tot verbetering en uitbreiding van de mogelijkheden tot kinderopvang. In de marge van de toename van de vrouwelijke beroepsactiviteit kwam er vanaf 1965, en nadrukkelijk in 1970, aandacht voor de herverdeling van huishoudelijke en maatschappelijke taken. Alle ideeën en idealen ten spijt bleek die herverdeling, vooral op het huishoudelijk vlak, niet van een leien dakje te gaan[386].

 

Gedurende de jaren 1960 is er in alle onderzochte vrouwenrubrieken maar een relatief  geringe aandacht voor (vrouwen)emancipatie en vrouwenbeweging te bespeuren. Zelfs de ‘eigen’ ‘zuilgebonden’ vrouwenbeweging(en) genoten maar weinig belangstelling. Dit hing samen met de volgende twee factoren: ten eerste speelde de toenmalig wijd verbreide opvatting dat de emancipatie van de vrouw reeds voltooid was met het verkrijgen van gelijke juridische en politieke rechten een grote rol. Algemeen kiesrecht voor vrouwen was in Nederland immers in 1919, en in België in 1948 ingevoerd[387]. En de principiële juridische gelijkheid tussen mannen en vrouwen was in 1958 in België[388] en in 1957 in Nederland[389] bij wet afgekondigd. Ten tweede kan (tot ongeveer 1965 in Nederland, en nog tot in de jaren 1970 in België) ook de ‘zuilgebondenheid’ van de onderzochte dagbladen een rol gespeeld hebben in de geringe aandacht voor vrouwenemancipatie en -beweging. Ik denk dat de veronderstelling van Renée van Mechelen[390] hier van belang kan zijn. Zij stelt dat als Kerk of Partij geen belangstelling had voor vrouwenemancipatie, ook de ‘gebonden’ dagbladen minder geneigd waren die op de ‘agenda’ te zetten[391]. De relatief geringe aandacht voor items met betrekking tot vrouwenemancipatie verklaart eveneens de grote nadruk die in 1970 gelegd werd op ‘het wakker schudden van de publieke opinie’ door ‘tweede golf’-organisaties. De resultaten van dit onderzoek, en in het bijzonder die uit de interviews met de redactrices, steunen de meningen van Anneke Ribberink en Irene Cosera Meijer[392] waar zij stellen dat sentimenten van ‘ontevredenheid’ en een ‘streven naar meer (sociale) gelijkheid’ al ruim voor 1970 bij vrouwen aanwezig waren[393]. Tot 1970 drong zich echter wel een erg economische definitie van ‘emancipatie’ op. Namelijk als het recht op arbeid en economische onafhankelijkheid van de (gehuwde) vrouw. In 1970 voegt de ‘tweede golf’ hier programmapunten als het recht op abortus, herziening van rolpatronen en taakverdelingen, seksuele vrijheid voor de vrouw en vooral zelfontplooiing aan toe. Alle vrouwenrubrieken toonden zich, in meerdere of mindere mate, voorstanders van de ‘tweede golf’, hoewel zij zich niet altijd in alle programmapunten konden vinden.

 

Wat de invloed van de ontzuiling en verzuiling (respectievelijk in Nederland en België) van de samenleving op de beeldvorming in de vrouwenrubriek betreft, kan ik kort zijn. Vanaf 1965 maakten de Nederlandse dagbladen zich nadrukkelijk los van ‘hun’zuil. De gerichtheid op een bepaald lezerspubliek (en dus op bepaalde opvattingen) bleef echter nog enige tijd behouden[394]. Wel was er, voornamelijk in 1970, in de Nederlandse vrouwenrubrieken minder terughoudenheid in onderwerpskeuze en benadering van bepaalde thema’s te constateren. Een voorbeeld hiervan was de grote aandacht die het boek over abortus van de vrijdenker Coen van Tricht[395] zowel in Het Parool als de Volkskrant kreeg. Vooruit en De Standaard bleven wat nadrukkelijker verbonden met respectievelijk de socialistische partij en de Kerk. Zo beschouwde Janine De Rop haar werk bij Vooruit in de jaren 1950 en 1960 als haar bijdrage aan de Partij en het socialistisch gedachtegoed: “Dit was mijn manier van militeren. (…) Schrijven, dat zag ik als mijn bijdrage aan de Partij”[396]. Tilly Stuckens bemerkte in de jaren 1960 en 1970 ook dat er in de Nederlandse vrouwenrubrieken, en in het bijzonder op de Roos’pagina, wat meer vrijheid in onderwerpskeuze en openheid in benadering van verschillende thema’s heerste: “In Nederland bijvoorbeeld de Roos’pagina, daar keek ik geweldig tegenop. (…) Ik vond dat Nederland het veel beter deed. (…) Ik vond zelf dat ik al veel te veel van die typisch vrouwelijke dingen moest doen”[397]. De ver- of ontzuiling deed zich blijkbaar dus wel voelen bij de redacties van de dagbladen.

 

Het lijkt echter niet terecht om vast te stellen dat de ver- of ontzuiling in respectievelijk Vlaanderen en Nederland een radicale verandering in de beeldvorming omtrent mannelijkheid en vrouwelijkheid teweeg bracht. Op de wijziging van de opvattingen over ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’ hebben allerlei andere factoren, die zowel in Nederland als in Vlaanderen aanwezig waren, veel meer invloed gehad[398]. In dit verband is onder andere de opkomst van de ‘nieuwe sociale bewegingen’ (zoals de studentenbeweging, de vredesbeweging en de milieubeweging) te noemen, die vanuit tal van invalshoeken de traditionele gezagspatronen in vraag stelden[399]. De nieuwe sociale bewegingen hadden een emancipatoir karakter. De vrouwenbeweging van de jaren 1970 vond haar oorsprong in de meer algemene ‘protestgolf’ en de verandering van het culturele klimaat in de jaren 1960. Ook de toename van de scholingsgraad en beroepsactiviteit van vrouwen, de discussie over seksuele opvattingen en het beschikbaar komen van meer en betrouwbaarder vormen van anticonceptie waren factoren van belang bij de wijziging die met name het vrouwbeeld onderging aan het einde van de jaren 1960[400].

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[361] STOTT, Women talking, 78.

[362] SCHUIT en HEMELS, Recepten, 165.

[363] LUYCKX, De eeuwige huisvrouw?, 45.

[364] COSTERA MEIJER, Het persoonlijke, 35.

[365] Het Parool, “Jeanne Roos”, 2.

[366] SCHUIT en HEMELS, Recepten, 166.

[367] Vooruit, 1 mei 1969, 5.

[368] Artikelen met een politiek onderwerp verschenen in de onderzochte periode: de Volkskrant, 19 feb, 30 juni, 3 nov 1960, 18 mrt, 19 aug 1965, 22 apr, 16 sep, 16 okt 1970; Het Parool, 18 feb, 3 nov 1960, 10 juli 1970; De Standaard, 2 nov 1965, 12 feb, 21 apr, 27 mei, 28 mei, 8 sep, 10 sep, 15 sep, 22 sep, 1 okt, 6 okt, 1970; Vooruit, 15 apr 1965, 30 sep, 7 okt 12/13 okt 1970.

[369] VAN MECHELEN, De meerderheid, 143-145

[370] SCHUIT en HEMELS, Recepten, 171-173.

[371] DURNEZ, De Standaard, 403, VAN GESSEL, Een beeld, 27.

[372] VAN MECHELEN, De meerderheid, 30-31.

[373] interview met Janine De Rop, 9 mei, 2001.

[374] Dr. Anneke Ribberink (1950) is historica, sinds 1982 verbonden aan de vakgroep Geschiedenis van de Vrije Universiteit van Amsterdam, en bestuurslid van de Vereniging voor de Geschiedenis van de Twintigste Eeuw.

[375] RIBBERINK, “Leidslieden en zaakwaarnemers”, 96.

[376] LUYCKX, De eeuwige huisvrouw?, 174-176.

[377] COSTERA MEIJER, Het persoonlijke, 86-93.

[378] RIBBERINK, “Leidslieden en zaakwaarnemers”, 97-98.

[379] LUYCKX, De eeuwige huisvrouw?, 179-181.

[380] VAN GESSEL, Een beeld, 26-28.

[381] VAN MECHELEN, De meerderheid, 30-31.

[382] LUYCKX, De eeuwige huisvrouw?, 171-174.

[383] LUYCKX, De eeuwige huisvrouw?, 172-173.

[384] VAN HAEGENDOREN, Van huisvrouwen, 77-78, VAN NOORT, De kwaliteit van vrouwenarbeid en beleid, 6-13, 27-35.

[385] BOTS, “Moederschap”, 138-139, BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 329-330.

[386] COSTERA MEIJER, Het persoonlijke, 138-142.

[387] BLOM en LAMBERTS, Geschiedenis, 329, SMET, Stap voor stap, 77.

[388] SMET, Stap voor stap, 80.

[389] DERKS, “Dienende liefde en feminsterij”, 182-208.

[390] Renée van Mechelen (1946) is psychologe, lid van het Vrouwen Overleg Komitee, mede-oprichtster en coördinator van documentatiecentrum Rol & Samenleving (RoSa) en zij ontving in 1986 de Marie Poppelin-prijs voor haar jarenlange inzet voor de ‘vrouwenzaak’.

[391] VAN MECHELEN, De meerderheid, 25-32.

[392] Dr. Irene Costera Meijer (1956) is verbonden aan de vakgroep Communicatiewetenschappen en de werkgroep Vrouwenstudies van de Universiteit van Amsterdam en lid van de in 1996 opgerichte feministische actiegroep ‘De Harde Kern’.

[393] RIBBERINK,“Leidslieden en zaakwaarnemers”, 106-108, COSTERA MEIJER, Het persoonlijke, 46-56.

[394] VAN GESSEL, Een beeld, 27-29.

[395] VAN TRICHT, Abortus, 4-204.

[396] interview met Janine De Rop, 9 mei, 2001.

[397] interview met Tilly Stuckens, 15 mei 2001.

[398] POLDERVAART, Vrouwenstudies, 35-37.

[399] DUYVENDAK, Tussen verbeelding en macht: 25 jaar nieuwe sociale bewegingen in Nederland, Amsterdam, 1992.

[400] POLDERVAART, Vrouwenstudies, 35-37.