De politieke besluitvorming bij de Staten van Vlaanderen, 1670 – 1680. (Marijn Follebout) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Hoofdstuk 8: Algemeen Besluit.
Er valt een algemene constante te ontdekken tussen de door Blockmans onderzochte periode en de hier onderzochte periode. Blockmans hamerde erop dat de belangrijkste doelstreven van de Leden de macht over hun kwartier was. In de hier onderzochte periode was dit nog niet veranderd. In elke akte van presentatie lieten ze dit overwicht schriftelijk vastleggen zodat de landvoogd dit elk jaar opnieuw kon toestaan. De geestelijkheid en de Vier Leden wilden ten allen prijze hun prerogatieven behouden. Via deze prerogatieven konden ze samen beslissingen treffen die invloed hadden in de gehele provincie.
De nadruk dient gelegd te worden op het woord ‘samen’. Het Ledencollege was 1 instelling, 1 blok. De Leden wisten heel goed dat ze een beslissing samen dienden te treffen om hun machtsbasis te behouden. Hun macht was gestoeld op hun samenwerking. Als deze samenwerking scheuren begon te vertonen, konden ze hun Ledencollege opdoeken. Het gebeurde wel eens dat men het onderling oneens was, maar dit bleef dan steeds binnen de vergaderruimte. Een zeldzame keer werd de landvoogd op de hoogte gesteld van een onderlinge verdeeldheid naar aanleiding van een bede.
De geestelijkheid lag lange tijd onder vuur wegens het schenden van het vergadergeheim. Ze hadden de landvoogd op de hoogte gesteld dat ze het met een bepaalde beslissing in het Ledencollege niet eens waren. Het ging over de toestand rond president Errembault. De Leden zagen dit als een grove inbreuk op de vertrouwensbanden. De samenwerking was geschaad. De geestelijkheid zag waarschijnlijk snel genoeg de fout in en stuurde zichzelf bij. Als we tien jaar overschouwen kunnen we stellen dat de geestelijkheid, in hun normale doen, niet aanleunde bij de overheid. In tegenstelling tot wat Dhondt poneerde over de geestelijkheid kunnen we stellen dat de geestelijkheid een beleid voerde die volledig voldeed aan de eigen belangen. Vooral de geestelijkheid klaagde vaak over het schenden van privilegies, zowel de eigen privilegies als de provinciale privilegies. De geestelijkheid wilde wel betalingen toestaan, zolang ze er zelf zo weinig mogelijk aan moesten betalen. Toch voerde de geestelijkheid ook een beleid die oog had voor de noden van het volk. Als er teveel soldaten rondzwierven op het platteland, vroeg de geestelijkheid ook om daar iets aan te doen.
Gent, die algemeen bekend staat als het eerste Lid, was een buitenbeentje in het Ledencollege. Gent trachtte zich steeds te beroepen op hun aloude overwicht die ze hadden in het graafschap. Klaarblijkelijk was Gent niet meegeëvolueerd met de tijdsgeest, want in de periode 1670 – 1680 was Gent slechts een simpel provinciestadje. De magistraat van Gent wou nog steeds de zaken naar hun hand zetten. We hebben gezien dat deze politiek Gent zuur opbrak. In het Ledencollege kregen ze het minst van alle Leden gelijk. Gent geloofde heilig in de samenwerking, maar nu en dan trachtte ze zelf het heft in handen te nemen. Dit was iets wat niet in dank werd afgenomen door de andere Leden.
Brugge was net zoals Gent en Ieper tot een simpel provinciestadje geworden in de zeventiende eeuw. Toch kende Brugge een zeer ingewikkeld stadsbestuur met raden allerhande. Dit uitte zich ook in het Ledencollege. Als Brugge een standpunt of een advies indiende dan kon men duidelijk de verschillende meningen van de verschillende raden onderscheiden. Pas op het eind van hun betoog werd dan het uiteindelijke standpunt of advies vermeld. Brugge ging meestal mee met de stroom, maar was zich wel degelijk bewust van hun overwicht in het Ledencollege ten tijde dat Gent en Ieper bezet waren. Brugge maakte geen gebruik van dit overwicht.
Ieper maakte in de periode 1670 – 1680 een moeilijke periode door. Wegens het oprukken van de Fransen was Ieper een grensstadje geworden. De Fransen knabbelden beetje bij beetje stukjes af van het kwartier van Ieper. Ieper zag zijn machtsbasis en zijn geldelijke middelen elk jaar slinken. Dit kwam duidelijk naar voor in hun besluitvorming. Ieper ijverde doorheen de hele periode voor het behoud van lijf en leden. We kunnen Ieper typeren als het klagende Lid. Steeds vroegen ze om belastingsvermindering of –afschaffing. In hun klachtenbrieven voor de akten van presentatie kaarten ze verschillende malen het grote aantal soldaten aan in hun kwartier. Als de Fransen dan weer te opdringerig werden, verzochten ze om meer soldaten. Ieper werd heen en weer geslingerd door de oorlog. Dit duurde tot 1678. Door de inname door Frankrijk was Ieper voorgoed zijn plaats in het Ledencollege kwijt.
De magistraat van het Vrije bestond vooral uit edellieden met commerciële en/of rurale belangen. Ze ijverden niet voor stadsprivilegies of bepaalde stedelijke voorrechten. Hierdoor kunnen we het Vrije karakteriseren als het dichtst aanleunend bij de overheid. De overheid trachtte steeds het stedelijk particularisme te breken. Dit was minder uitgesproken in de zeventiende eeuw, maar deze politiek werd toch nog steeds gevoerd. Het Vrije had daarmee niets te maken en hield zich dus verre van stedelijk particularisme. De magistraat van het Vrije verdedigde de voorrechten van het platteland. Zo vroegen ze steeds in hun klachtenbrieven voor de akten van presentatie om minder ‘uytloopers’ op het platteland toe te laten, daar deze grote schade aanrichtten.
De oorlog, de zoveelste in een rij, bepaalde de politieke besluitvorming in het Ledencollege in een zeer grote mate. De Leden trachtten zo goed en zo kwaad mogelijk het normale ritme van vergaderen en beslissingen treffen aan te houden. Er werden vele beslissingen getroffen met het oog op de oorlog, maar toch wilden de Leden de normale politiek ook verderzetten. In de oorlogsjaren, vooral in 1676 en 1678, was het verderzetten van een normale politiek moeilijk. Na de oorlog probeerde het Ledencollege, net zoals zovele andere instellingen, terug een normale werking van de provincie op gang te krijgen.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |