Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK VIII

 

APRIL 1968 - MEI 1976: DE VERDERE UITBOUW VAN KWALITEIT

 

D. HET PLURALISME VAN DE BERICHTGEVING: DE RELATIE TOT DE POLITIEKE PARTIJEN

 

Na de verkiezingen van 31 maart 1968 bleek dat de CVP in Vlaanderen zes zetels had verloren aan de Volksunie, die er acht bij won en op twintig zetels kwam. De PVV, die gehoopt had een sprong voorwaarts te maken, verloor één zetel, terwijl de BSP er vijf verloor. In totaal behaalde de christen-democratische familie 69 zetels, de socialistische 59. Beide partijen vormden o.l.v. Gaston Eyskens een rooms-rode regering. Bij de parlementsverkiezingen van 7 november 1971 verloor de CVP in de Kamer twee zetels daar waar de BSP er twee bij won. De liberalen vielen in de Kamer terug van 47 op 34 zetels. De volksunie won er nog een zetel bij, terwijl FDF-RW haar zetelaantal in de Kamer verdubbelde tot 24 zetels. Terwijl Eyskens in eerste instantie een nieuwe CVP-BSP-regering leidde, werd deze vrij vlug vervangen door een driepartijenregering o.l.v. de socialist Edmund Leburton. Bij de parlementsverkiezingen van 10 maart 1974 maakte de CVP voor het eerst sinds 1958 nog eens een electorale sprong voorwaarts: ze behaalde 72 Kamerzetels. De socialisten van hun kant verloren er twee, de liberalen vier en het FDF-RW twee. De Volksunie won er één bij. De CVP’er Leo Tindemans bracht een regering op de been van christen-democraten en liberalen, later aangevuld met het RW.

 

1. De relatie met en houding tegenover de CVP-PSC

De Standaard en interne CVP-kwesties

De onafhankelijke positie van De Standaard tegenover de CVP of de PSC kwam in de periode 1968-76 niet in het gedrang[141]. Dat de krant onafhankelijk stond t.o.v. de CVP werd in 1972 bevestigd door Willy Declercq (PVV), Lode Claes (VU) en Paul Vanden Boeynants (CVP). Declercq verklaarde, hierin bijgetreden door de andere twee politici: “Je crois qu’objectivement il faut dire que nous ne pouvons pas dire que De Standaard est un journal directement ou indirectement affilié à un parti politique, le CVP. (...) Nous constatons une indépendance réelle.”[142] De krant wenste expliciet voldoende afstand van de CVP te bewaren. Na een vraag van de CVP tot medewerking van twee redacteurs binnenland aan een CEPESS-studie over maatschappijproblemen, werd tot het volgende besloten: “In feite zal in die studie het CVP-standpunt naar voor worden gebracht. Op grond daarvan - om principiële redenen - zal op het verzoek niet worden ingegaan.”[143]

Uit de notulen van het CVP-partijbestuur leren we anderzijds wel dat de CVP nauwere contacten met de pers nastreefde. Op een vergadering gewijd aan de ‘beïnvloeding van de publieke opinie’ werd gewezen op de noodzaak van een permanente en systematische opiniebeïnvloeding, ook buiten tijden van verkiezingen. Gepraat werd over de organisatie van een regelmatig gesprek met de pers (eventueel een driewekelijkse perslunch) “ten einde met hen de toekomstige problemen te bespreken en voorafgaandelijk ‘background informatie’ te verstrekken.”[144] Eerder al had CVP-Kamerlid Van Elslande zich de vraag gesteld: “Ware het niet beter de pers telkens uit te nodigen en hen dan uitdrukkelijk te vragen er niet over te schrijven? Op die manier krijgen ze een achtergrond om de feiten te interpreteren en verwerven zij een beter inzicht in onze visie.”[145]

Inzake interne kwesties onthield de krant zich meestal van commentaar. Dit was niet helemaal het geval bij de voorzittersverkiezing in de CVP van 1972: de jonge Wilfried Martens nam het op tegen de oudere Gerard Van Den Daele. Wilfried Martens was de CVP-jongerenvoorzitter die een aantal controversiële standpunten had ingenomen inzake progressieve frontvorming tussen christen-democraten en socialisten, en inzake de gemeenschapsschool, waarbij hij zich kritisch had uitgelaten t.a.v. het katholiek onderwijs (Cfr. Infra). Omtrent de kandidatuur van Martens was dan ook heel wat te doen. Verscheidene katholieke voormannen, zowel in de partij als elders (bvb. kan. Daelemans van het NSKO) hadden hun twijfels bij Wilfried Martens.

Volgens Frans Verleyen, op dat ogenblik nog redacteur bij de krant, leek de Standaard-redactie toen erg op een politiek bureau. Een aantal CVP’ers zoals Placide De Paepe en Fred Bertrand zou Manu Ruys gevraagd hebben om de kandidatuur van de meer ervaren Raf Hulpiau naar voor te schuiven, tegen Wilfried Martens in[146]. Manu Ruys ontkende deze zaken, net als Hugo De Ridder overigens[147]. Manu Ruys legt uit: “Wat is er gebeurd? Er waren twee kandidaten om CVP-voorzitter te worden: Gerard Van Den Daele en de jonge Wilfried Martens. En iedereen zei: Van Den Daele haalt het, hij was ouder, had de reputatie een goede Vlaamse strijder te zijn. Wilfried Martens was jong, had zich als CVP-jongerenvoorzitter uitgesproken voor het samengaan met de socialisten en was in de partij een betwiste figuur. De Standaard gaat zeker achter Van Den Daele staan, vermoedde men. Maar wij hadden ons nog niet uitgesproken. Wilfried Martens belt mij op - ik kende hem van vroeger, maar niet bepaald intiem - en zegt: mag ik eens met U komen praten? Op een zondagochtend (6 februari 1972 – KVN) belt hij aan. Verketter mij niet, zegt hij. Krijg ik ook het recht om mijn standpunt te verdedigen in de krant? Ik zeg: maar natuurlijk, waarom niet? En de volgende dagen hebben wij een mooi portret van Wilfried Martens gebracht, naast Gerard Van Den Daele. Ze kregen alle twee dezelfde kans.”[148]

Volgens Hugo De Ridder nam Wilfried Martens contact op met Manu Ruys op zijn aanraden: op een positief artikel van De Ridder over Martens op 3 februari 1972 was een dag later een kritisch stuk van Ruys gevolgd, waarin hij bezwaren opperde, n.a.v. eerdere uitlatingen van Martens als CVP-jongerenvoorzitter[149]. Wilfried Martens ging praten met Manu Ruys op zondag 6 februari, ná publicatie in de krant van een interview met Hugo De Ridder (op 5-6 februari 1972), waarin Wilfried Martens afstapte van zijn vroegere ideeën van progressieve frontvorming en de gemeenschapsschool, en zich zo aanvaardbaar trachtte te maken binnen de partij. Wilfried Martens herinnerde het zich ook zo. Over de ontmoeting met Manu Ruys vertelde Martens zelf: “Manu Ruys ontving mij zeer hartelijk. Hij leek opgetogen over het interview. (...) Manu zei tot slot: ‘De keuze van een voorzitter is een intern partijprobleem, als ongebonden krant kunnen wij daarin niet tussenbeide komen. Ik begrijp uw inzichten nu echter beter. De krant zal hierover evenwichtig berichten, maar geen partij kiezen.’ Bij het afscheid op de oprit toen ik naar mijn wagentje stapte zei Ruys nog: ‘Veel succes’ en dan na enig aarzelen, ‘mijnheer de voorzitter’.”[150] In een artikel twee dagen na de ontmoeting schreef Ruys dat de krant niet afkerig stond van Martens als mogelijk partijvoorzitter[151].

Begin maart 1972 werd Wilfried Martens effectief tot voorzitter verkozen. Hugo De Ridder schrijft hierover: “Had een andere houding van De Standaard enig effect gehad op de verkiezing van Martens tot voorzitter? Het is weinig waarschijnlijk, tenzij een wekenlange campagne in regel tegen zijn kandidatuur zou zijn gevoerd. Dat is echter niet de stijl van De Standaard en zeker niet van Manu Ruys.”[152]

 

Het promoten van CVP-PSC-politici en het aanzetten van de CVP-PSC tot actie

Nog steeds konden de CVP en haar politici, zij het niet onvoorwaardelijk, op de sympathie rekenen van De Standaard. Einde september 1968 gaven de CVP-jongeren - met wie Hugo De Ridder goede contacten onderhield: hij herschreef zelfs, vormelijk, sommige van hun manifesten[153] - een document uit dat handelde over partijvernieuwing en progressieve frontvorming. In een eerste reactie toonde de krant zich hier niet voor gewonnen[154]. Anderzijds kende ze aan het document wel de verdienste toe dat het een discussie aanzwengelde[155]. Enkele maanden klonk de afkeuring van de krant luider en sterker. Ze ging niet akkoord met de CVP-jongeren o.l.v. Wilfried Martens, die ijverden voor de oprichting van een grote sociaal-progressieve partij. In het kader van een tweepartijenstelsel kon hiertegenover dan een conservatieve partij komen te staan. De Standaard schreef: “Wij zien het veeleer zo, dat de bestaande partijen steeds meer hun ideologische en ethische basis zullen verlaten, om partijen te worden die onder elkaar enkel van mening verschillen over de concrete aanpak van problemen, over de opties en de voorrang die aan de oplossingen moeten worden gegeven. Niet de levensbeschouwelijke visie op het maatschappijbeeld maar de persoonlijkheid van de partijleiders en de manier, waarop zij het land efficiënt besturen, zullen in steeds grotere mate de doorslag geven bij de beïnvloeding van het kiezerskorps. Dat mag dan al bepaalde jongeren doen gruwelen. Wij doen niet mee aan wishful thinking.”[156]

Op de oproep tot progressieve frontvorming van de CVP-jongeren ging BSP-voorzitter Leo Collard op 1 mei 1969 daarentegen wel in. Hij nodigde de progressieve christen-democraten uit om het gesprek met de socialisten aan te gaan[157]. De Standaard zag dit met lede ogen gebeuren. In editorialen (hoofdzakelijk van de hand van Manu Ruys) waarschuwde ze de CVP niet in te gaan op Collards voorstellen. Volgens haar waren ze enkel bedoeld tot versterking van de BSP. De krant toonde zich nogmaals tegenstander van een samengaan van socialisten en christen-democraten in één grote progressieve partij[158]. Ze was verheugd toen de PSC aankondigde niet te willen weten van een tweepartijenstelsel, maar integendeel een versterking nastreefde van de christen-democratie als derde centrumgerichte politieke macht[159].

Inmiddels groeiden CVP en PSC steeds verder uit elkaar op het vlak van structuren. De krant was blij te kunnen aankondigen op 28 april 1969, na een apart congres van de Vlaamse CVP, dat de oude unitaire CVP ‘definitief ten grave was gedragen’. Eindelijk was de Vlaamse CVP autonoom. Het kwam er nu op aan dat iedereen in de partij begreep dat een autonome Vlaamse CVP niet gelijk te stellen viel met de vroegere Vlaamse vleugel van de unitaire CVP. De Vlaamse CVP diende haar nationaal-Vlaams karakter te benadrukken, en te beseffen dat het Vlaamse volk een realiteit was waarvoor gestreden moest worden[160].

Dat CVP en PSC autonoom werden, betekende volgens De Standaard niet dat ze volledig uit elkaar moesten groeien. De CVP toonde zich nog steeds loyaal t.o.v. de PSC: waarom zouden beide partijen dan geen front kunnen vormen, vroeg ze zich af[161]. Later op het jaar sprak De Standaard er haar spijt over uit dat CVP en PSC nog steeds geen formule voor samenwerking hadden weten te vinden[162]. Begin 1970 werd uiteindelijk dan toch een overlegorgaan opgericht voor CVP en PSC. Op het einde van dat jaar deden geruchten de ronde als zouden CVP en PSC terug onder één leiding komen te staan. De krant leverde hierop geen commentaar. Op het eerste zicht lijkt dit misschien wat vreemd: tientallen jaren had ze gepleit voor een autonome Vlaamse CVP, en nu die er was maar terug in gevaar kwam, reageerde ze niet. Hugo De Ridder stelt: “Waarschijnlijk belden wij, toen het gerucht ons ter ore kwam, enkele politici op, die ons bevestigden dat het een kwakkel was. Vervolgens pasten wij de truc van Jos De Saeger toe: door te zwijgen had je soms meer invloed dan door te spreken of te schrijven. Kris Borms zei toentertijd: een bericht is maar geijkt als het in De Standaard verscheen. Als andere kranten kwakkels publiceerden, en wij schreven er gewoon niet over, dan was dat de strengste straf die wij onze confraters konden geven.”[163] Manu Ruys bevestigt dat het om een kwakkel ging: “We wisten dat een dergelijke wens door het Paleis en een aantal prominente CVP- en PSC-politici zoals Harmel en Vanden Boeynants was uitgedrukt. We waren er echter tevens van op de hoogte dat een dergelijk project geen kans maakte, en dus besloten we om onze kanonnen niet op een mug te richten.”[164]

CVP en PSC behielden, o.l.v. van nationaal voorzitter Robert Houben, een gemeenschappelijk overleg tot op het einde van 1972. “Houben bleef tussen 1968 en 1972 een centrale rol spelen, o.a. bij de onderhandelingen over de regeringsvorming. Verder bleven ook het secretariaat en het studiecentrum nationaal. In de loop van 1972 keurden zowel de besturen als de congressen van de CVP en de PSC de oprichting van een vast comité voor politiek overleg goed. Maar de verkiezing van Wilfried Martens tot voorzitter van de CVP en de resolutie van het CVP-congres dat een nieuwe grondwetsherziening nodig was, verscherpten opnieuw de verhoudingen. Toen de regering-Eyskens viel over de Voerstreek en op 24 november 1972 nationaal partijvoorzitter Houben zijn ontslag aanbood, viel de samenwerking in duigen.”[165]

In de loop van 1975 heerste enige beroering binnen de CVP, vanwege het vermoeden dat er een latente stroming bestond die voorstander was van een fusie tussen CVP en VU, ofwel van een opslorping van de ene door de andere. Volgens de CVP was die stroming het sterkst bij de clerus, de kaders, de ambtenaren, de gegoede middengroepen, en ‘opinieleiders - journalisten - vooraanstaanden’. Immers, “hoe verklaart men het aandringen om VU bij de regering te betrekken zonder nieuw inhoudelijk gegeven?”[166] De Standaard van haar kant drong geenszins aan op een fusie of opslorping, althans niet in de berichtgeving. Volgens Hugo Schiltz “was het vooral Karel De Witte van Gazet van Antwerpen die daarmee bezig was. Manu Ruys was ervoor beducht dat, in het geval van een fusie, de Volksunie zou worden ontkracht, een amoebe van de CVP zou worden en haar radicalisme zou verliezen. Dat is tevens de reden waarom hij zo wantrouwig stond t.o.v. regeringsdeelname van de Volksunie. Voor hem moesten wij een radicale zweeppartij blijven.”[167]

Als de krant zich richtte tot politici of partijen met bepaalde van haar eisen, gebeurde dat in hoofdzaak naar de Vlaamse CVP. De partij diende te ijveren voor een taalevenwicht in het leger, voor een aanvaardbare oplossing voor de zes Vlaamse randgemeenten, etc. De krant waarschuwde de partij: als de Vlaamse CVP geen voor de Vlamingen aanvaardbare staatshervorming kon bewerkstelligen, zou de Volksunie haar wel eens kunnen wegvegen[168]. De PSC werd niet zo vaak aangespoord om bepaalde zaken te verwezenlijken. Als de krant zich tot de Franstalige christen-democraten richtte, was het vaak in negatieve zin. Einde oktober 1972 stelde de krant dat, als de PSC ongehoorde communautaire eisen bleef stellen, dit wel eens zou kunnen leiden tot toestanden waarbij vergeleken de agitatie rond de splitsing van de K.U.Leuven niets was[169]. De volgende jaren viel de krant nu en dan nog hard uit naar de PSC, m.b.t. haar communautaire eisen (in hoofdzaak rond de uitbreiding van de Brusselse agglomeratie).

De contacten met de christen-democraten, vooral met de Vlaamse CVP’ers maar ook met een aantal PSC’ers, zoals Paul Herbiet en Charles Derbaix, bleven uitstekend. Op politieke lunches in de raadszaal van de Standaard-gebouwen werden diverse CVP-kopstukken uitgenodigd, zoals Jos De Saeger, Robert Vandekerckhove, PW Segers, Placide De Paepe, Raf Hulpiau, Jan Verroken, Frans Van Mechelen, Leo Tindemans, Frank Swaelen, Jos Chabert, Wilfried Martens, Paul Vanden Boeynants, Rika De Backer-Van Ocken etc. Volgens Hugo De Ridder was het zo dat “politici op de redactie werden ingedeeld als ‘vrienden van de krant’ of niet. Op dergelijke politieke lunches werd vaak gepraat met de aanwezige toppoliticus over een aantal personen binnen de eigen partij (die niet noodzakelijk de CVP hoefde te zijn). Er werd gediscussieerd over de wenselijkheid van ze meer naar voor te schuiven, van ze als kandidaat-minister te profileren, etc. In die gesprekken liet Albert De Smaele telkens duidelijk doorschemeren of het om vrienden van de krant ging of niet. Het criterium van ‘vrienden van de krant’ betekende niet hetzelfde als een bevriende relatie. Het ging erom dat die vrienden van de krant dezelfde ideeën of streefdoelen voorstonden als De Standaard. Niet alleen politici konden overigens ‘vrienden van de krant’ zijn: ook over professoren, rectoren etc. werd in die termen gesproken.”[170] Uit dit citaat mag opnieuw de hoge graad van politieke betrokkenheid van De Standaard blijken.

Het criterium van ‘vrienden van de krant’ bracht niet met zich mee dat de krant haar onafhankelijke en kritische positie tegenover die personen verloor. Twee voorbeelden kunnen dit duidelijk maken. In 1968-69 liep Paul Vanden Boeynants met plannen rond om een nieuwe partij op te richten, samen met enkele liberale politici. Op een redactielunch werd de vraag gesteld: “Wat bedoelt Paul Vanden Boeynants met de nieuwe ‘politieke constellatie’ waarover hij het had in Leuven en Hoei? De evolutie zal aandachtig worden gevolgd.”[171] Uiteindelijk kwam van de plannen van Paul Vanden Boeynants niets terecht: zijn idee bloedde dood. De krant spoorde hem niet aan, maar stelde zich eerder kritisch op tegenover de uitspraak van deze ‘vriend van de krant’. Ze stelde dat de ideeën van nieuwe partijconstellaties “veeleer een gezelschapsspelletje lijkt dan een praktische mogelijkheid voor de nabije toekomst. De krant kan weinig meer, dan hierover objectieve informatie leveren.”[172]

Een ander voorbeeld stelt de zaken nog duidelijker in het licht. Het feit dat Frans Van Mechelen, CVP-Kamerlid en voormalig minister, een ‘vriend van de krant’ was, weerhield er De Standaard niet van om tussen 6 en 10 januari 1975 een artikelenreeks te openen handelend over de aankoop van goederen door Frans Van Mechelen ten tijde van zijn ministerschap aan een te hoge prijs. Het vermoeden rees dat hij aldus een bevriend meubelbedrijf bevoordeelde. De Standaard eiste klaarheid in deze zaak. Op 2 april 1976 berichtte de krant dat er een bijkomend dossier was geopend tegen Frans Van Mechelen, die onder druk van het onderzoek einde april 1976 ontslag nam als Kamerlid. Hugo De Ridder, die de zaak op het spoor gekomen was, licht toe: “Via het kabinet van een minister kwamen mij gegevens ter ore. Ik vernam tevens dat het Hoog Comité van Toezicht een onderzoek was gestart. Ik nam contact op met enkele goede kennissen aldaar die mij de gegevens bevestigden. Vervolgens schreef ik er een aantal stukken over. Op het ogenblik dat je informatie vindt, en dat die bevestigd wordt, telde het feit of iemand al dan niet vriend van de krant was niet meer mee. Op zo’n moment heb je als journalist een morele plicht.”[173] Volgens Frans Van Mechelen tastte het uitbrengen van De Standaard van deze beschuldigingen de relaties van de krant met hem niet aan: “Ik trok mij van de artikels niet teveel aan. Ik wist voor mezelf dat de beschuldigingen niet klopten, ik sprak daar wel eens over met Ruys, maar ik begreep dat dit voor de krant geen argument kon zijn om hun informatie niet te publiceren.”[174]

In de jaren ’70 bleven een aantal gevestigde waarden zoals Jos De Saeger genieten van de steun van de krant. Toen Gaston Eyskens zijn politieke afscheid aankondigde, schreef de krant dat België een tekort aan leiders had van zijn formaat[175]. Anderzijds besteedde de krant heel wat aandacht aan een nieuwe generatie politici in de CVP. Jonge talenten zoals Wilfried Martens, Jos Chabert etc. genoten ruime belangstelling van De Standaard vanaf 1972.

Bij het relaas van Hugo De Ridder over de verjonging waarover in de krant al sinds het einde van de jaren ’60 sporadisch artikels verschenen, als schreef hij een artikel over politieke verjonging in het kader van zijn eigen pogingen om het CVP-arrondissementeel bestuur in Antwerpen te verjongen, plaatsen we echter grote vraagtekens[176]. Gezien de redactionele werking van toen lijkt het niet mogelijk dat De Ridder zomaar de berichtgeving kon gebruiken in het licht van persoonlijke doelstellingen. Eerder is het minder onwaarschijnlijk dat Albert De Smaele, Manu Ruys en Hugo De Ridder op politieke lunches bij het aanwezige CVP-kopstuk aandrongen om jonge talenten in de partij meer naar het politieke voorplan te stuwen. Zo kon De Standaard via deze generatiewissel haar invloed op de CVP naar alle waarschijnlijkheid nog verhogen: nieuw aankomende (top)politici stonden graag op een goed blaadje bij De Standaard, wat hen vatbaar maakte voor beïnvloeding door de krant en haar vertegenwoordigers.

 

2. De Standaard tegenover socialisme, socialistische politici en de BSP

 

De evolutie naar meer pluralisme en meer en betere contacten van De Standaard met Vlaamse en Franstalige socialisten, die vanaf halfweg de jaren ’60 duidelijk merkbaar was, kende in de periode 1968-76 een vervolg. Niet alleen onder de christen-democraten maar evenzeer onder de socialisten bevonden zich ‘vrienden van de krant’. Simonet, op sociaal-economisch vlak althans, was daar één van. De Vlaamse Brusselaars Hendrik Fayat en Frans Gelders, de zgn. Rode Leeuwen, vielen ook onder deze categorie. Tevens werden diverse socialisten uitgenodigd op de politieke lunches door Albert De Smaele georganiseerd: Willy Claes, Edmund Leburton, André Cools, Henri Simonet, Guy Spitaels etc.[177] Naar eigen zeggen hadden Albert De Smaele en Hugo De Ridder met socialisten niet zoveel contacten. Het waren voornamelijk Manu Ruys, en vanaf 1974 ook Guido Fonteyn, die de betrekkingen met hen onderhielden: met bijna de ganse de BSP-top onderhielden ze relaties, met de ene al hartelijker dan de andere. Guido Despiegelaere had naar eigen zeggen geregelde contacten met Guy Spitaels, in 1973-74 kabinetschef van premier Leburton[178].

Volgens Willy Claes, vanaf 1968 socialistisch Kamerlid voor het arrondissement Hasselt en in de periode 1972-74 resp. minister van Onderwijs in de regering-Eyskens en van economische zaken in de regering-Leburton, “werd De Standaard in socialistische kringen als een kwaliteitskrant gezien, en werd er heel grote invloed aan toegedicht, niet ten onrechte. De krant werd frequent gelezen - iedereen die de binnenlandse politiek au sérieux nam las haar -, niet het minst de editorialen waaruit de CVP-houding tegenover bepaalde problemen kon worden afgeleid.” Volgens Willy Claes stond De Standaard m.a.w. niet ongebonden en onafhankelijk tegenover de CVP, een problematiek waarop we hierboven reeds ingingen. Wat de berichtgeving betreft, vond Claes dat “de socialisten te weinig aan bod kwamen en dat de artikels over de BSP overdreven kritisch en soms zelfs negatief waren”[179]. Dit laatste blijkt evenwel niet echt uit lectuur van De Standaard in de betreffende periode. De BSP kwam iets minder dan de CVP, maar toch in voldoende mate naar voor, en de berichtgeving erover verliep objectief. Het is wel zo dat in editorialen de stellingen van de BSP wel eens werden onder vuur genomen: de krant ging immers vaak niet akkoord met de socialistische opstelling op sociaal-economisch en communautair vlak. Daarnaast kwam de BSP in opspraak in een aantal schandalen door de krant aan het licht gebracht: de RTT-kwestie en de zaak van Ibramco waren hierbij de twee uitschieters. Dat de socialisten dit De Standaard niet in dank afnamen, leidt geen twijfel.

De jaren ’70 brachten voor de BSP een ideologische discussie met zich mee[180]. In de partij ontstonden spanningen over de positionering op het ideologische veld. De vraag werd gesteld of de BSP diende op te schuiven naar rechts of integendeel ideologisch moest verstrakken en naar links opschuiven. De Standaard volgde van nabij deze discussie. Zij was - uiteraard, vanuit haar basisideologie gezien - voorstander van een verschuiving naar rechts. Socialisten die deze mening eveneens waren toegedaan kwamen in de berichtgeving, waarvan opnieuw dus blijkt dat ze geen 100% objectiviteit haalde, uitvoeriger aan bod dan de meer doctrinair geïnspireerden. Hugo De Ridder bevestigt dit: “De ‘zachte’ socialisten, zoals wij ze noemden, kregen in de krant heel wat aandacht. Willy Claes, Henri Simonet e.a. trachtten wij uit te spelen tegen de andere strekking binnen de BSP. Dit paste in ons streven om binnen alle partijen die politici te steunen die de basisideologie van de krant, of toch enkele punten ervan, genegen waren.”[181]

De krant besteedde uitvoerig aandacht aan een belangrijke publicatie van de Franstalige Brusselse BSP’er Henri Simonet, op sociaal-economisch vlak een zgn. ‘vriend van de krant’[182]. Onder de titel La Gauche et la Société industrielle publiceerde Henri Simonet een studie waarin hij heel wat positieve punten onderkende in het neo-kapitalisme. De Standaard bestempelde Simonet als en sociaal-democraat die op sociaal-economisch vlak heel wat raakvlakken vertoonde met de christen-democratie. De krant waarschuwde hem dat hij zou af te rekenen krijgen met de ‘marxisten’ binnen de BSP[183]. De Standaard sprak haar steun uit voor zijn denkbeelden die de marxistische doctrine afwezen, en riep de BSP op definitief de weg van het neo-kapitalisme in te slaan[184]. Dit bleek evenwel tevergeefs: op 4 mei 1971 berichtte de krant, zonder hier commentaar bij te leveren, dat het socialisme van de BSP verstrakte. De partij schoof op naar links en nam hardere sociaal-economische standpunten in. In de loop van 1972 kwam deze diverse keren terug op die koerswijziging van de socialisten. Ze waarschuwde hen in bedekte, haast verdoken termen dat hun harde doctrinaire koers de BSP als regeringspartner wel eens onmogelijk kon maken[185].

In de herfst van 1974 organiseerde de BSP een zgn. ideologisch congres. De Standaard stelde in een beschouwend editoriaal dat de socialisten op een tweesprong stonden: ofwel dienden ze te kiezen voor de oude, antikapitalistische leer van Quaregnon (waarmee elke regeringsdeelname uitgesloten werd), ofwel moesten ze vrede nemen met het neo-kapitalisme[186]. Enkele maanden later werd op een redactielunch de nieuwe koers van de socialisten geanalyseerd en geëvalueerd. De conclusie luidde: “De BSP keert naar links; desondanks zullen pragmatici in de leidende organen van de BSP tot een compromis kunnen komen met de ‘burgerlijke partijen’.”[187] Helemaal ontevreden was de krant dan ook niet.

Op communautair vlak kwam de krant geregeld in aanvaring met de BSP. Volgens Willy Claes “was de krant nochtans erg geïnteresseerd in de nieuwe generatie jonge socialisten, in de hoop dat die de BSP een wat Vlaamser profiel zouden geven”[188]. De Standaard verweet de (Franstalige) socialisten een uitbreiding van de Brusselse olievlek over gans Vlaams-Brabant na te streven evenals een verdere verfransing van de Vlaamse Brusselaars. Ze stelde dat een gesprek met de Franstalige socialisten enkel mogelijk was op voorwaarde dat zij elke verfransingpoging stopten en de Vlaamse minderheid in Brussel respecteerden[189]. Het in 1969 gelanceerde plan van de BSP om de randgemeenten rond Brussel te verkavelen en vervolgens de faciliteiten af te schaffen stootte op heel wat scepticisme.

In 1970 stelde De Standaard de BSP enkele keren rechtstreeks de vraag of de partij verder de weg wilde opgaan van gewestelijke autonomie of niet. Ze voegde er telkenmale aan toe dat de socialisten de gewestelijke evolutie naar zelfbestuur toch niet zouden kunnen tegenhouden. Van Eynde en Leburton moesten het als unitaristen meermaals ontgelden[190]. De volgende jaren herhaalde de krant sporadisch dit discours. Daarbij zwaaide ze de Vlaamse socialist Wim Geldolf lof toe omwille van diens Vlaamse standpunten. Begin 1976, op een ogenblik dat de socialisten in de oppositie zetelden, kregen ze niettemin lof toegezwaaid vanwege het feit dat ze een verzoenend compromis trachtten te lanceren m.b.t. de staatshervorming. Al ging de krant niet met alle bepalingen van het compromis akkoord, toch wist ze de socialistische poging te appreciëren[191].

 

3. De Standaard tegenover liberalisme, liberale politici en de PVV

 

De parlementsverkiezingen van 1968 brachten voor de liberalen, die de rangen hadden gesloten rond een unitaristisch programma, een zetelverlies met zich mee, daar waar ze integendeel op winst hadden gerekend. Vlaamse en Franstalige liberalen hernamen dan ook een deel van vrijheid. De krant toonde zich hier positief over: ze hoopte dat het LVV zijn woorden, dat de Vlaamse PVV’ers Vlaamser moesten denken, ook in daden zou omzetten[192]. Dit deed het ook daadwerkelijk: op zijn congres in Knokke van 11-12 mei 1968 stemde het in met de overheveling van Leuven-Frans naar Wallonië, verwierp het officieel het taalcompromis van Luik, pleitte het voor een beperking van de Brusselse agglomeratie tot de negentien gemeenten en eiste het waarborgen voor de Vlaamse Brusselaars. De Franstalige Brusselse PVV’ers toonden zich hier woedend over en stootten de Vlamingen uit hun afdeling. Naar analogie van de Vlaamse socialisten herenigden die laatsten zich in de Blauwe Leeuwen. De krant van haar kant fulmineerde tegen de PVV-unitaristen[193].

In de loop van de jaren ’70 liet de krant, die in de berichtgeving meer aandacht dan voorheen besteedde aan de liberalen (zij het dat die kwantitatief nog steeds minder bedroeg dan die aan de CVP en de BSP) zich vaak positief uit over de Vlaamse liberalen, die in de loop van 1970 en 1971 een autonome positie innamen t.o.v. de nationale partij[194]. In feite onderging de PVV in die jaren een splitsing de facto en later de iure. Het Vlaams Liberaal Manifest van begin mei 1971 en het congres van de Vlaamse liberalen van een jaar later konden op de sympathie van de krant rekenen. De Franstalige liberalen, zowel de Waalse als de Franstalige Brusselse, kwamen daarentegen in editorialen vaak onder vuur te liggen, in hoofdzaak omwille van de communautaire standpunten die ze innamen. Die standpunten druisten immers lijnrecht tegen het Vlaamse belang in.

Met heel wat Vlaamse liberalen, zoals Willy De Clercq, Herman Vanderpoorten, Frans Grootjans en Herman Decroo (alle vier PVV-Kamerleden), Piet Van Brabant en Albert Maertens (kopstukken binnen het LVV), en Adriaan Verhulst (voorzitter van het liberale Willemsfonds) werden goede contacten onderhouden. Eerstgenoemde drie werden zelfs uitgenodigd op politieke lunches op de krant. Dit was evenzeer het geval voor Pierre Descamps, die op 8 juni 1969 tot voorzitter van de PVV werd verkozen. Met zijn voorganger Omer Vanaudenhove bleven de goede betrekkingen behouden. Met Franstalige PVV’ers waren er heel wat minder contacten. Met de komst van Guido Fonteyn naar De Standaard in 1974 trad hierin enige verandering.

 

4. De Standaard tegenover de Volksunie

 

De Standaard bleef  t.o.v. de Volksunie in het begin van de jaren ’70 op de vlakte. Dit bleek duidelijk in 1970 toen de krant geen stelling innam m.b.t. de vermeende betrokkenheid van de Volksunie bij de hevige rellen n.a.v. een nieuwe sluiting van enkele Limburgse mijnen: in haar berichtgeving gaf ze de beschuldigingen aan het adres van de Volksunie weer, waarop ze een wederwoord van de partij liet volgen. Zelf leverde ze geen commentaar. De deelname aan de betoging voor vrede in Vietnam door de Volksuniejongeren in 1972 vormde een soortgelijk voorbeeld[195]. Ook toen het in 1973 stevig rommelde in de schoot van de VU, waarbinnen Standaard-redacteurs, en vooral Manu Ruys en Guido Fonteyn, heel wat contacten hadden, stelde de krant zich neutraal op[196].

De verhouding tussen de krant en Hugo Schiltz in de coulissen was ietwat dubbelzinnig. Met Schiltz werden erg goede contacten onderhouden: hij werd als intellectueel erg geapprecieerd in Standaard-rangen en werd beschouwd als een ‘vriend van de krant’. Nu en dan werd hij gevraagd voor een politieke lunch, waarop Albert De Smaele peilde naar Schiltz’ ideeën en hem trachtte te beïnvloeden[197]. Anderzijds was De Standaard zijn streven eigenlijk niet zo goed gezind. Hugo Schiltz - hierin bijgetreden door VU-Senator Maurits Coppieters[198] - verklaart: “Manu Ruys stak meermaals een waarschuwend vingertje in de lucht: de VU mocht haar roots niet vergeten. Manu Ruys en Hugo De Ridder waren niet echt gewonnen voor een verruiming van het programma van de Volksunie. Zij zagen de partij liever in de oppositie als zweeppartij t.o.v. de CVP. Toen in 1974 de gesprekken voor deelname van de VU aan de regering spaak liepen, reed ik dadelijk naar Manu Ruys om hem verslag uit te brengen. Ik deed hem mijn relaas, en zijn eerste reactie luidde: goed gewerkt, je maakt geen deel uit van de regering.”[199]

In de loop van 1974 kwam Hugo Schiltz, die binnen de VU verantwoordelijk was voor de contacten met de pers, in de berichtgeving vaak voor. Binnen de eigen partij kwam Hugo Schiltz in 1974 in opspraak toen door het satirische weekblad Pan beweerd werd dat hij in het geheim onderhandelingen voerde met Lucien Outers van het FDF[200]. De Standaard liet kort na de onthullingen van Pan een interview met Hugo Schiltz verschijnen waarin hij het verhaal ontkende[201]. Dit bleek achteraf niet waar: Schiltz had wel degelijk politieke gesprekken gevoerd met Outers. In juni 1975 verklaarde hij in een interview met De Standaard evenwel niet langer te geloven in de dialoog met het FDF[202].

In de loop van 1974, 1975 en 1976 vonden op initiatief van diverse personen en instanties gesprekken plaats tussen vertegenwoordigers van diverse partijen m.b.t. de staatshervorming. In 1974 werden VU en FDF-RW door de regeringspartners christen-democraten en liberalen in Steenokkerzeel uitgenodigd om te praten over een mogelijke toetreding tot de regering. Vaast Leysen, algemeen voorzitter van het VEV, bracht de voorzitters van CVP, PVV en VU, nl. Wilfried Martens, Frans Grootjans en Hugo Schiltz, in 1975 rond de tafel voor gesprekken i.v.m. de staatshervorming. In 1976 nodigde Vaast Leysen vertegenwoordigers van RW en FDF erbij uit. Sommige van deze gesprekken en bijeenkomsten lekten uit, waardoor beroering ontstond. De Standaard riep de Volksunie op om klaarheid te scheppen: voerden leden van de VU (o.m. Lode Claes en Hugo Schiltz) nu gesprekken met leden van andere partijen of niet?[203] Nochtans kende de krant maar al te goed het antwoord: Hugo Schiltz hield Manu Ruys van de besprekingen op de hoogte, en bovendien had ze in 1973-74 zelf ook dergelijke gesprekken georganiseerd. Hugo Schiltz stelt: “Albert De Smaele belegde wel eens een driepartijenoverleg. Hij bracht CVP, PVV en VU samen rond de tafel. Voor de Volksunie waren daar Frans Van Der Elst, Maurits Van Haegendoren, Hector De Bruyne of ikzelf, voor de CVP was daar Wilfried Martens, en de PVV werd vertegenwoordigd door Herman Vanderpoorten.”[204]

Tegen deze achtergrond vonden op 22 november 1975 verkiezingen plaats binnen de VU voor de opvolging van Frans Van Der Elst als algemeen voorzitter. Hugo Schiltz en Vik Anciaux stelden zich kandidaat. Volgens de krant stond de VU aldus voor de keuze tussen een compromisloze Vlaams-nationalistische oppositie of een dialoog (zoals Hugo Schiltz die had gevoerd met Wilfried Martens en Frans Grootjans). De krant verklaarde zelf geen partij te zullen trekken voor één van beide kandidaten[205]. Nochtans nam ze in de coulissen een belangrijke beslissing. Ze besloot nl. tot het niet publiceren van een beledigende brief (dd. 29 oktober 1975) van de hand van Wim Jorissen en Frans Van Der Elst aan alle leden toegestuurd, waarin ze fel uithaalden naar Hugo Schiltz, en hem van gesjoemel m.b.t. buitenlandse financiële transacties beschuldigden[206]. Volgens Hugo De Ridder vond de politieke redactie de brief van weinig politiek fatsoen getuigen, en werd er daarom geen melding van gemaakt[207]. Op luttele dagen van de verkiezing schetste de krant een profiel van beide kandidaten. Op 24 november 1975 meldde ze de lezers dat Hugo Schiltz tot algemeen voorzitter was verkozen.

 

5. De Standaard tegenover het FDF en RW

 

Het FDF en het RW, die in de tweede helft van mei 1968 besloten hun krachten te bundelen, konden vanwege De Standaard op geen sympathie rekenen[208]. Ze beschouwde FDF en RW als anti-Vlaamse partijen, en opperde smalend dat ze misschien hun eigen republiek konden uitroepen[209]. De krant toonde zich ten zeerste verheugd over de uitspraak in 1968 van het Europese Hof van Justitie in Straatsburg, dat de Belgische taalwetten niet veroordeelde. Het FDF, in de hoop dat een veroordeling zou volgen, had er klacht tegen ingediend, maar dit bleek tevergeefs. Het vonnis van het Hof werd een fiasco genoemd voor het FDF[210].

In de volgende jaren bleef de krant acties van het FDF-RW veroordelen, zoals bvb. de weigering van hun gekozenen om de eed in het Nederlands af te leggen, de ‘jacht’ op Vlaamse schoolkinderen in het Brusselse (om ze te ronselen voor het Franstalig onderwijs), het verbod van FDF-burgemeester Jacques Lepaffe van Vorst tegen de Vlaamse nacht van de poëzie, het protest van het FDF tegen een decreet op het bedrijfsleven, etc.[211]

De Standaard riep de Franstalige Brusselaars op om redelijk te blijven: elke annexatiepoging van Brussel was toch nutteloos. Het FDF werd gehekeld omdat het van geen verzoening wilde weten. Het wilde zelfs niet toetreden tot de regering[212]. Het RW van zijn kant ging vanaf 11 juni 1974 wel deel uitmaken van de regering. Eerder had de krant al aangestipt dat een regeringsdeelname van FDF of RW niet mocht afgekocht worden met enige toegeving aan de Brusselse expansiedrang[213].

In februari en maart 1975 trok De Standaard hard van leer tegen FDF-burgemeester Roger Nols van Schaarbeek, die de taalwetten niet naleefde. Hij richtte nl. eentalige loketten in het gemeentehuis in, waarbij slechts één loket voor Vlamingen was voorbehouden. Het FDF werd verweten niet de minste staatszin tentoon te spreiden, en van geen dialoog te willen weten. De FDF-collega’s van Vorst en Etterbeek (Léon Defosset) kondigden inmiddels aan dezelfde maatregel te zullen treffen in hun gemeentehuis. De krant riep de regering op om inzake een dergelijke onverantwoorde taalzieke dorpsstrategie in te grijpen: zoniet werd België bedreigd door een catastrofe. De Vlaamse Volksbeweging liet zich in de ganse situatie niet onbetuigd. Een door haar georganiseerde betoging in Vilvoorde op 16 maart 1975 tegen de Schaarbeekse toestanden lokte 3500 Vlamingen.

In 1976 bleef de beroering voortduren. Burgemeester Roger Nols legde de veroordelingen van de Raad van State naast zich neer. Uiteindelijk zag de regering zich genoodzaakt om Walter Ganshof van der Meersch als regeringscommissaris aan te stellen voor Schaarbeek, om er de wettelijkheid te herstellen. In het compromis dat de regering bereikte, werd in ruil voor het herstel van de wettelijkheid een regeling goedgekeurd i.v.m. een arrest van de Raad van State van 14 juli 1975  rond de taalkaders van de ASLK. De krant noemde dit een gevaarlijk precedent om een terugkeer naar de wettelijkheid te koppelen aan een in haar ogen onrechtvaardig iets, nl. het arrest van de Raad van State van 14 juli 1975.

Met het FDF en het RW waren er nauwelijks contacten, al onderhield Ruys goede betrekkingen met Lucien Outers[214]. Pas toen Guido Fonteyn de rangen van de redactie in 1974 vervoegde, namen de relaties met FDF en RW toe[215]. Fonteyn had naar eigen zeggen contacten met beide partijen, o.m. met François Perin van het RW. Zelfs met FDF-burgemeester Roger Nols onderhield Guido Fonteyn betrekkingen.

 

6. Vrije Tribunes in De Standaard

 

In de jaren ’70 verschenen jaarlijks een zeventigtal Vrije Tribunes in De Standaard. Het merendeel ervan werd ingestuurd - zoals voorheen - door katholieke Vlamingen, veelal behorend tot de CVP of aanverwante organisaties. Slechts zelden plaatsten niet-CVP-politici Vrije Tribunes in de krant. Enkele uitzonderingen waren de VU’ers Reimond Matheyssens, Frans Van Der Elst, Hugo Schiltz, Maurits Van Haegendoren, Lode Claes, Maurits Coppieters en Evrard Raskin, die heel sporadisch een Vrije Tribune instuurden, de Vlaamse socialiste Lydia De Pauw-Deveen, de Vlaamse liberaal Frans Grootjans, de Waalse socialist Henri Simonet en de voorzitter van het Rassemblement Bruxellois Van Ryn.

Volgens Manu Ruys was het nochtans “de bedoeling om andere meningen aan bod te laten komen. Ooit poogde ik dat te structureren. Maandelijks zouden de vier grote partijen hun standpunt laten horen. Frans Grootjans voor de PVV, Renaat Van Elslande voor de CVP en Frans Van Der Elst voor de VU gingen hiermee akkoord. Jos Van Eynde van de BSP ging echter dwarsliggen. Hij bestempelde het insturen van Vrije Tribunes in De Standaard als medewerking aan de concurrentie. Zelf was hij immers hoofdredacteur van Volksgazet. Op die wijze viel mijn plan in duigen.”[216]

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

[141] De term ‘onafhankelijk’ hanteren wij nog steeds in die betekenis dat de krant van de CVP geen orders of richtlijnen kreeg of aanvaardde, maar integendeel zelf haar standpunten en stellingname bepaalde. Dit betekent uiteraard niet dat er geen (zelfs nauwe) contacten of overlegvormen mogelijk waren tussen de krant en de partij.

[142] Radioscopie de la presse belge, 10. Archief Albert De Smaele, los stuk. Declercq en Lode Claes vonden wel dat De Standaard minder onafhankelijk werd van de CVP in verkiezingstijden. Zoals we verder zullen zien, gold dit vanaf de parlementsverkiezingen van 1971 echter niet meer. Over de positie van de krant tegenover de CVP schreef Vandewalle: “Het is een feit dat De Standaard van alle katholieke kranten het minst klerikaal en het minst partijgebonden is.” Vandewalle, “De dagbladpers”, 58.

[143] Verslag redactielunch 16/4/73. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[144] Verslag vergadering partijbestuur 9/9/69. Archief CVP, 2.7.1. In hoeverre dergelijke perslunches effectief werden georganiseerd, is ons niet bekend.

[145] Verslag vergadering partijbestuur 30/6/69. Archief CVP, 2.7.1.

[146] Knack (20 november 1985).

[147] De Ridder, Omtrent Wilfried Martens, 77.

[148] Humo (26 oktober 1989).

[149] De Ridder, Omtrent Wilfried Martens, 78 en 81.

[150] De Ridder, Omtrent Wilfried Martens, 81-82.

[151] De Standaard (8 februari 1972).

[152] De Ridder, Omtrent Wilfried Martens, 82.

[153] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. Dit werd ons bevestigd van langs CVP-zijde.

[154] Hieruit mag nogmaals blijken dat de krant zich onafhankelijk opstelde: ook al onderhield Hugo De Ridder goede contacten met en herschreef hij manifesten van de CVP-jongeren, toch wees de krant deze manifesten af.

[155] De Standaard (27 september 1968).

[156] De Standaard (28 januari 1969).

[157] Zie hiervoor Eeuwige dilemma’s, 146-147. Delwit, “L’accueil”. Pataer, “Le grand silence”.

[158] De Standaard (8 en 13 mei en 15 december 1969).

[159] De Standaard (2 juni 1969).

[160] De Standaard (26-27 t.e.m. 29 april 1969).

[161] De Standaard (29 mei 1969).

[162] De Standaard (1 oktober 1969).

[163] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. Voor de woorden van Kris Borms vonden we geen bevestiging. Voorbehoud is dan ook wenselijk.

[164] Interview Manu Ruys 18/11/99.

[165] Gerard, “Katholieke Partij/Christelijke Volkspartij” in: Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging II, 1634.

[166] Werkdocument ‘Relatie CVP - VU’, 1975. Archief CVP, 2.8.5.

[167] Interview Hugo Schiltz 24/11/99. Deze bewering werd bevestigd door diverse uitlatingen van Ruys.

[168] De Standaard (o.m. 22 april 1969).

[169] De Standaard (31 oktober-1 november 1972).

[170] Interview Hugo De Ridder 18/11/99. Zie ook De Ridder, Geen blad voor de mond, 62. Bevestiging voor dit citaat van De Ridder vonden wij in diverse interviews met andere redacteurs van De Standaard, die spontaan praatten over politici in termen van ‘die was geen vriend van de krant’, of  ‘dat was een vriend van de krant’.

[171] Verslag redactielunch 10/3/69. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[172] Verslag redactielunch 16/6/69. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[173] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. In de marge van deze episode voegt De Ridder trouwens volgende anekdote toe: “De artikels rond Van Mechelen leidden tot een twist met Het Laatste Nieuws. Mijn gemoed was na het schrijven van het eerste artikel rond de zaak wat bezwaard: alweer zou een stuk in De Standaard de Wetstraat beroeren. In het café de E-Ville zag ik René Adams van Het Laatste Nieuws, en ik informeerde hem over mijn bevindingen. Hij spoedde zich terug naar zijn krant, en kreeg het nieuws nog in de laatste editie. Het was de volgende dag dat een rel ontstond: op De Standaard dacht men dat Het Laatste Nieuws onze editie had genomen en ons bericht had overgenomen. Dat was dus niet waar, maar ik zweeg. Ik was niet fier op wat ik gedaan had, maar op die manier was niet enkel De Standaard die weer eens een schandaal had uitgebracht.” Bevestiging van deze anekdote in een andere bron vonden wij niet.

[174] Interview Frans Van Mechelen 2/12/99.

[175] De Standaard (20 juni 1973).

[176] De Ridder, Geen blad voor de mond, 193.

[177] Interviews Hugo De Ridder 28/9/99, Albert De Smaele 6/6/00 en Willy Claes 15/2/00.

[178] Interview Guido Despiegelaere 23/11/99.

[179] Interview Willy Claes 15/2/00.

[180] Zie hiervoor Eeuwige dilemma’s, 55-56, 148 en 180-182.

[181] Interview Hugo De Ridder 28/9/99. In dit verband kunnen we de opmerking hernemen die we reeds plaatsten bij de keuze van te interviewen personen: soms primeerde de politieke stellingname van De Standaard op het nastreven van een zo groot mogelijke mate van objectiviteit.

[182] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.

[183] De Standaard (2 juni 1970).

[184] De Standaard (25 januari 1971).

[185] De Standaard (11 juli 1972).

[186] De Standaard (25 september 1974).

[187] Verslag redactielunch 18/11/74. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[188] Interview Willy Claes 15/2/00.

[189] De Standaard (12 juli en 5 november 1968).

[190] De Standaard (17 maart, 3 juni, 13 en 20 december 1970).

[191] De Standaard (9 en 10 juni 1976).

[192] De Standaard (19 april 1968). Zie hiervoor Verhulst, “De Vlaamse kwestie”, 224 e.v. Prevenier, “De taalkundige splitsing”.

[193] De Standaard (20 mei 1968).

[194] Piet Van Brabant had voor die periode dezelfde indruk. Interview Piet Van Brabant 2/8/99.

[195] Manu Ruys schreef in dit verband dat het tijd werd dat de partij een doctrinaire keuze maakte. Ofwel hing ze een nationalistische doctrine aan, ofwel een maatschappijkritische doctrine van linkse makelij. Voor rechtse nationalisten en linkse radicalen was er in de VU geen plaats naast elkaar[195]. Zelf liet Ruys geen voorkeur blijken. Enkele dagen later liet VU-voorzitter Frans Van Der Elst een wederwoord verschijnen in de krant, waarin hij het artikel van Manu Ruys als tendentieus bestempelde. De Standaard (16 mei 1972). Van Der Elst, Twintig jaar Volksunie, 103.

[196] Interviews Evrard Raskin 27/9/99, Vik Anciaux 29/11/75 en Hugo Schiltz 24/11/99. Twee clans, met enerzijds Hugo Schiltz, Maurits Coppieters e.a. en anderzijds Frans Van Der Elst, Wim Jorissen, Evrard Raskin etc., stonden tegenover elkaar. Terwijl de enen aan de partij een ruim programma wilden geven (m.i.v. een sociaal-economisch actieplan) en haar tot een mogelijke beleidspartij wilden omvormen, zwoeren de anderen eerder bij de Vlaams-nationalistische doctrine en de oppositie. In de verkiezing voor een partijvoorzitter, Frans Van Der Elst bleef wel algemeen voorzitter, tussen Hugo Schiltz en Evrard Raskin werd de tweestrijd duidelijk. De krant koos in haar berichtgeving geen partij, ze constateerde enkel het conflict. Hugo Schiltz won op 12 november 1973 het pleit. De Standaard besloot dat de VU blijkbaar de richting was ingeslagen van de omvorming tot een beleidspartij. De Standaard (27 november 1973).

[197] Interview Hugo Schiltz 24/11/99.

[198] Interview Maurits Coppieters 29/2/00.

[199] Interview Hugo Schiltz 24/11/99. Zie ook Bouveroux, “De Volksunie en de media”, 135-136. De auteur komt tot dezelfde conclusie.

[200] Zie Van Overstraeten, Op de barrikaden, 255-256. Raskin, Van binnenuit bekeken, 136 e.v. Hieruit blijkt tevens dat Ruys en Raskin contacten hadden.

[201] De Standaard (12 september 1974). Schiltz licht toe: “Dat ik zo vlug de gelegenheid kreeg om in een interview het verhaal te ontkennen, heeft alles te maken met een zekere wisselwerking. Ik hield Ruys getrouw en informeel op de hoogte van wat er zich bij mijn weten in de politieke coulissen zoal afspeelde, en als wederdienst publiceerde hij dan vrij vlug dat interview met mij.” Interview Hugo Schiltz 24/11/99.

[202] De Standaard (5 juni 1975).

[203] De Standaard (7 oktober 1975).

[204] Interview Hugo Schiltz 24/11/99. Vaast Leysen bevestigde ons dat hij van Ruys ooit vernam dat er zich effectief zulke bijeenkomsten hadden voorgedaan. Interview Vaast Leysen 7/1/00.

[205] De Standaard (11-12 oktober 1975).

[206] Hoflack, Monologen, 69-70.

[207] Interview Hugo De Ridder 28/9/99.

[208] Over het ontstaan van FDF en RW, zie o.m. Wils, Van Clovis tot Happart, 267-272.

[209] De Standaard (24 juni 1970).

[210] De Standaard (24 juli 1968).

[211] De Standaard (resp. 16 juni en 7 juli 1971, en 16 februari en 6-7 oktober 1973).

[212] De Standaard (6 juni 1974).

[213] De Standaard (18 april 1974).

[214] Interviews Albert De Smaele 30/3/99 en Manu Ruys 17/11/99. Schiltz bevestigde deze contacten.

[215] Interview Guido Fonteyn 17/1/00.

[216] Interview Manu Ruys 17/11/99.