Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK VIII

 

APRIL 1968 - MEI 1976: DE VERDERE UITBOUW VAN KWALITEIT

 

C. DE BERICHTGEVING IN DE STANDAARD 1968 - 1976

 

1. Uiterlijke kenmerken van de krant

 

In de jaren ’70 kende de prijs per los nummer een sterke stijging. Vanaf 13 april 1970 kostte de krant een halve frank duurder, vanwege ‘dringende economische redenen’: de stijgende loonkosten en duurdere grondstoffen. De prijs bedroeg nu vier BEF. Een goed jaar later, vanaf 16 augustus 1971, kostte een los nummer al vijf BEF. Vanaf 1 december 1973 kwam daar nog eens een frank bij, waardoor de prijs nu al opliep tot 6 BEF. Deze prijsstijging werd vooral aan de verhoging van de papierprijs geweten. De Standaard-groep zag zich naar eigen zeggen tot deze nieuwe verhoging genoodzaakt om het financieel evenwicht van haar ondernemingen niet in gevaar te brengen en zo haar onafhankelijkheid en kwaliteit te bewaren. Een goede negen maanden later, op 19 augustus 1974 ging de prijs met maar liefst twee BEF in de lucht, tot acht BEF. De krant volgde hiermee alle Belgische en West-Europese kranten. De redenen betroffen enerzijds de stijging van de papierprijs in de eerste zeven maanden van 1974 met maar liefst 68 %, en anderzijds de stijging van loonkosten in de grafische sector in de eerste zeven maanden van 1974 met 30 %. De Standaard stelde dat er geen alternatief voorhanden was voor deze prijsstijging, tenzij het maken van een minderwaardige krant of het stopzetten van de uitgave. Nauwelijks iets meer dan jaar later, op 13 oktober 1975, vond een nieuwe verhoging plaats: een los nummer kostte nu al tien BEF. “De dagbladen zijn verplicht deze maatregel te nemen wegens de voortdurende stijging van de kostprijs die veel hoger ligt dan de algemene prijsstijging.”[103] Opnieuw haalde ze aan dat de loonlasten en de papierprijzen, terwijl de reclame-inkomsten daalden. Deze nieuwe prijsstijging impliceerde dat de prijs per los nummer van de krant in een tijdspanne van vijf jaar nagenoeg verdrievoudigd was! Op onderstaande grafiek springen de opeenvolgende prijsstijgingen heel duidelijk in het oog.

 

Tabel 16: De evolutie van de prijs (per 1 januari van elk jaar) per los nummer van De Standaard in de periode 1947-76.

 

 

Terwijl de prijs steeg, daalde het aantal bladzijden waarop de krant werd gedrukt. In de loop van 1972 werd de vrijdag- en weekendeditie bvb. twee à vier bladzijden dunner. In de loop van 1974 werd de krant merkelijk nog dunner. De uitgever verontschuldigde zich hiervoor: “De krant die u de jongste dagen in handen hebt gekregen, heeft een vermageringskuur ondergaan. Noodgedwongen, omdat wij moeten woekeren met één van onze belangrijkste grondstoffen: papier.”[104] De lezer werd uitgelegd dat er, als gevolg van sociale moeilijkheden bij binnen- en buitenlandse papierleveranciers, haast geen bevoorrading meer plaatsvond. Zoeken naar nieuwe en andere leveranciers was hopeloos gebleken, zowel voor de Standaard-groep als voor de andere Belgische krantengroepen. “Dankzij deze spaarzaamheid zal het echter mogelijk zijn om u elke ochtend trouw de krant te bezorgen, ondanks alles.” Er werd evenwel verbetering in het vooruitzicht geplaatst. Die kwam er enkele weken later effectief, zij het gedeeltelijk.

De vermindering van het aantal bladzijden bracht een daling van de redactionele ruimte met zich mee, juist op een ogenblik dat de redactie een sterke uitbreiding kende. Duidelijke afspraken dienden dan ook gemaakt m.b.t. de te publiceren informatie. In de schoot van de redactie werd gediscussieerd over de te nemen maatregelen. Het resultaat van de discussies werd in een ontwerpnota gegoten die aan Albert De Smaele werd voorgelegd. Voorgesteld werd om de informatie van de diverse persagentschappen over routinegebeurtenissen tot een minimum te beperken, vanuit de redenering dat de lezers via radio en televisie toch al een ruim pakket basisinformatie vernamen. Elke redactieafdeling zou snoeien in het aantal bijdragen van externe medewerkers en er eventueel een aantal afschrijven. Via een aantal ingrepen in de lay-out, o.m. het lettertype van de titels, kon meer ruimte worden vrijgemaakt. De pagina ‘radio en televisie’ zou op normale kolombreedte worden teruggebracht, en een aantal radioprogramma’s, meer bepaald die vóór 9u ’s morgens, zouden onvermeld blijven. De rubrieken ‘Tot Uw dienst’ en ‘Beknopt verslag’ vervielen. “Door al deze maatregelen wenst de redactie ruimte vrij te maken voor een dagelijkse krant met een ‘eigen gezicht’. Dit betekent een extra-inspanning voor het valoriseren van zelf ingewonnen informatie, voor duiding en commentaar, voor kwaliteitsartikels, -reportages en -enquêtes; specifiek-redactionele opdrachten die in de jongste periode fel in de verdrukking zijn geraakt,” zo besloot de nota[105]. Een andere maatregel die iets later werd voorgesteld betrof het plaatsen van limieten qua lengte op een aantal specifieke soorten artikels, bvb. reportages.

In de periode 1968-74 veranderde weinig in de rubrieken die in de krant verschenen. Hoger zagen we hoe in 1974 twee rubrieken geschrapt werden onder druk van de schaarste aan redactionele ruimte. In de loop van 1971 waren al twee vaste artikels verdwenen. Als gevolg van het overlijden van Victor Leemans op 3 maart 1971 verdween zijn wekelijks artikel op zaterdag, en na de benoeming van Robert Vandeputte tot gouverneur bij de Nationale Bank van België hield ook zijn artikel op te verschijnen. Een nieuwe rubriek daarentegen vanaf 1971 verschijnend was ‘Lucht- en ruimtevaart’.

Een ander nieuw vast stuk, kaderend in het streven van de krant naar pluralisme, betrof ‘Forum’, waarin auteurs vanaf mei 1973 fundamentele tijdsproblemen konden aansnijden. “De redactie meent dat dit initiatief beantwoordt aan de groeiende behoefte aan vernieuwde bezinning over de vraagstukken van mens en maatschappij.”[106] Leo Tindemans (CVP), Henri Simonet (BSP), Maurits Coppieters (VU) en Herman De Croo (PVV) zegden hun medewerking toe. De nieuwe rubriek bloedde echter al vlug dood.

Parallel aan de uitbreiding van de economische redactie nam ook de economische berichtgeving toe, en kregen een aantal economische rubrieken een vaste plaats in de krant toebedeeld. Einde 1974 verscheen voor het eerst de tabel ‘Indicatoren van de Belgische Economie’. “Het is de bedoeling deze tabel rond de 15e te publiceren en aan de hand van de opgenomen indicatoren een evaluatie en een overzicht te geven van de economische toestand in ons land.”[107]  Begin maart 1975 kondigde de krant aan “een weekoverzicht te publiceren van de Brusselse en de belangrijkste buitenlandse beurzen. Ze vatte de evolutie van een hele beursweek samen en omvatte verder een tabel met gemiddelden en hun wijziging voor de meeste beurzen plus een lijst met de koersen der Belgische steraandelen.”[108]

Vanaf einde 1975 verscheen tot slot wekelijks op maandag ‘DS Dossier’: “De redactie begint van vandaag af de week met een extrapagina waarop onderwerpen wat uitvoeriger worden uit de doeken gedaan. Daarom heet de pagina ‘dossier’, of liever ‘DS Dossier’, omdat ze een stempel wil slaan op De Standaard van maandag. Thema’s van uiteenlopende interesse komen aan de beurt. Wij willen aan ieder ervan eens wat meer ruimte besteden. Op maandag gaat uw krant voortaan eens bijpraten.”[109]

Op het vlak van spelling bleef de krant de ontwikkelingen volgen, vooral via Manu Ruys die lid was van de Belgisch-Nederlandse spellingscommissie. Volgens Ruys leidde het definitief rapport van de commissie van 28 mei 1969 tot “een heuse spellingoorlog, tijdens welke al onze voorstellen door een gesloten front van romanschrijvers, dichters, academieleden, uitgevers en politici genadeloos neergesabeld en afgeschoten werden. (...) De tegenstanders in Nederland beweerden dat de Vlamingen uitsluitend uit antipathie voor Frankrijk de k verkozen boven de c, wat natuurlijk onzin was. In Vlaanderen werd de oppositie aangevoerd door Marc Galle, die nog niet in de politiek was gestapt maar al wel bekendheid had verworven met een taalpraatje op de radio. (...) Hij verzamelde in zijn brede kennissenkring proteststemmen en slaagde erin ook een aantal prominente Vlamingen en politieke vrienden te mobiliseren. De burgemeester van Antwerpen, Lode Craeybeckx, dirigeerde het orkest. (...) Premier Gaston Eyskens en onderwijsminister Willy Claes kwamen onder de indruk van zulke forse mannentaal en verleenden in mei 1972 audiëntie aan Lode Craeybeckx en een afvaardiging van zijn Actiegroep Spelling. Na afloop luidde het communiqué dat de regering met de uiteengezette argumenten rekening zou houden op de vergadering van de Nederlandse en Belgische ministers, die op 23 mei over de spellingkwestie zouden beraadslagen. Wat volgde, was een formaliteit. De politieke koudwatervrees zegevierde. De eindvoorstellen van onze commissie kregen een roemloze begrafenis derde klasse.”[110]

In de krant zelf werd gepleit voor een gulden middenweg: radicale beslissingen wekten toch niets dan wrevel op. Met Lode Craeybeckx en zijn medestanders, die volgens haar van geen wijzigingen wilden weten, ging De Standaard niet akkoord: ze wilde een uniforme spelling voor Noord en Zuid[111]. Begin mei 1972 ondernam de krant een laatste poging om haar zienswijze ingang te doen vinden. Ze organiseerde een symposium over spelling. O.l.v. Manu Ruys debatteerden Frans Van Mechelen (minister van Cultuur), professor Pauwels (K.U.Leuven), professor Couvreur (R.U.Gent), professor P.C. Paardekooper (KULAK), Gerard Walschap (letterkundige), dr. Marc Galle en uitgever Pelckmans. De Standaard van haar kant toonde zich nogmaals voorstander van de progressieve spelling met kleine (geen bruuske) wijzigingen, en tegenstander van de dubbele spelling, die moest worden afgeschaft[112].

 

2. Nieuwe (inhoudelijke) oriëntatie van de berichtgeving

 

Met de afloop van de kwestie-Leuven was terug een grote Vlaamse eis in vervulling gegaan. Na deze episode kwam de Vlaamse strijd in de krant minder naar voor: ze was immers voor een goed deel gestreden. Op Vlaams vlak ging de aandacht vooral uit naar de staatshervorming en grondwetsherziening. In deze materies nam de krant duidelijk stelling in. Door het feit dat de Vlaamse zaak in de krant minder aanwezig was (en hoefde te zijn), kwam er ruimte vrij voor nieuwe thema’s om aan te snijden. Hoger zagen we reeds hoe in de schoot van de redactie hierover discussies en gedachtewisselingen werden gevoerd. Een eerste onderwerp dat meer aan bod kwam in de krant betrof het sociaal overleg. Guido Despiegelaere, die het sociaal overleg opvolgde en erover berichtte, licht toe: “Toen ik op de krant kwam, maakte ik van het sociaal overleg mijn actieterrein. Aanvankelijk had Albert De Smaele het wat moeilijk met sommige termen, bvb. ‘sociale partners’. Al vlug echter zag iedereen het belang in van het sociaal overleg tussen de sociaal-economische partners. De berichtgeving erover won aanzienlijk aan waarde.”[113]

Andere thema’s die meer aan bod kwamen waren onderwijs, waarin Guido Van Hoof zich specialiseerde, de hervorming van de ziekte- en invaliditeitsverzekering en maatschappelijke zekerheid, het terrein van Hugo De Ridder, en milieuzorg[114]. Hét thema waarin de krant zich evenwel meer en meer profileerde, was de strijd tegen corruptie en het pleidooi voor een herwaardering van de controletaak van het parlement[115]. De voorbeelden bij uitstek in dit verband betroffen de RTT-zaak (door Hugo De Ridder uitgespit) en de troebelen rond Ibramco (door Leo Schrooten aangekaart). In andere zaken kwam de nieuwe oriëntatie evenzeer tot uiting. Over haar nieuwe ‘taak’ schreef de krant: “Het zijn inderdaad de media die meer en meer de controletaak van het parlement overnemen en door hun berichtgeving de wetgever dwingen tot ingrijpen dat anders zou zijn uitgebleven. Het zijn de media die zorgen voor een niet-parlementaire, maar doelmatige sanctie: de publieke afkeuring. Het is daarom essentieel voor de bescherming van de burger dat de media hun zelfstandigheid handhaven en dat hun inkijkrecht in de openbare besturen wordt erkend en versterkt. Mocht ook de pers falen, dan zou de macht van de overheid - wanneer die straks wordt uitgebreid - erg ondoorzichtig en gevaarlijk kunnen worden.”[116]

Velen namen De Standaard haar nieuwe oriëntatie echter kwalijk. Begin december 1974 haalde gewezen provinciegouverneur van Antwerpen Richard Declerck in Volksgazet bvb. zwaar uit naar wat hij ‘de onthullingmanie’ van De Standaard noemde. De krant kaatste de bal terug: moest ze dan misschien de wantoestanden waarop ze stootte zomaar doodzwijgen? Ze schreef: “Een krant heeft het recht en de plicht door open berichtgeving voor die tendens (geldverspilling en corruptie – KVN) te waarschuwen. Zij treedt aldus enigszins in de plaats van het parlement, maar dat is niet haar schuld.”[117] Het parlement werd opgeroepen om haar taak meer naar behoren te vervullen.

 

3. Colloquia

 

Op de tweewekelijkse redactielunches konden de aanwezige leidinggevende redacteurs voorstellen indienen van onderwerpen waarover een colloquium kon georganiseerd worden. Over de vorm van de colloquia werd er eveneens gediscussieerd. Op de redactielunch van 9 september 1968 werd de vraag gesteld of de moderator niet actiever diende in te grijpen in het verloop van de gedachtewisselingen. Tegelijk werd de suggestie geopperd om de teksten van een colloquium journalistiek te bewerken, om de leesbaarheid te vergroten[118]. Met het afsterven van Victor Leemans werd afgesproken dat de voorzitter van het colloquium zou afhangen van het behandelde onderwerp[119]. Iets later werd gesteld dat de inbreng van de redactie in de colloquia zou worden verruimd door de deelname eraan van enkele redacteurs, die vragen konden stellen. De taak van de moderator bestond er dan in om het gesprek binnen de afgebakende lijnen van het thema te houden[120]. Deze nieuwe werkwijze kon op de goedkeuring en tevredenheid rekenen van de redacteurs. “De nieuwe formule van de colloquia (minder deelnemers, minder ‘officieel’, inbreng in de gedachtewisseling door redacteurs) lijkt zeer geslaagd.”[121]

Over diverse onderwerpen werden colloquia georganiseerd, waarop telkens heel wat specialisten en vooraanstaanden werden uitgenodigd: op 1 augustus 1968 verscheen een colloquium over ‘Economisch federalisme of unitaire economie: wat met de nationale economie?’[122], op 3 oktober 1968 ‘Humanae vitae geen eindpunt’ (handelend over geboorteregeling en gezinsplanning)[123], op 3 februari 1970 over de schoolpactherziening[124], op 5 mei 1970 over financiën, waarbij de drie centrale vragen luidden 1) of de Belgische frank een vaste waardemeter moest zijn, wat de invloed van economie en financiën op de politiek was en of de banken een nieuw statuut moesten krijgen[125], op 4-5 maart 1972 over de onrustwekkende conjunctuurevolutie[126], op 24 maart 1972 over de monetaire situatie en het nut van een devaluatie[127], op 15-16 juli 1972 over het moderniseren en beroepsmatig organiseren van het bibliotheekwezen[128], op 30 september over de slaagkansen van de eerste kandidatuurstudenten[129], op 3 november 1972 over de Europese eenmaking[130], op 12 april 1974 over de Europese veiligheid en samenwerking (met een Sovjetrussische delegatie in België op bezoek), en op 7 januari 1975 over de vraag ‘gemengde economie of kapitalisme’.

Dit laatste colloquium werd georganiseerd n.a.v. de publicatie van het werk ‘Het land waarin wij werken. Een doorlichting van het Belgisch economisch systeem.’ Het betrof een initiatief van De Standaard - chef van de redactieafdeling economie Jan Bohets was degene die op een redactielunch het voorstel had gelanceerd[131] - om het Belgisch economisch systeem te laten doorlichten door tien vooraanstaande economen. De krant stelde: “De jaren 1972-74 zijn eigenlijk één grote ontnuchtering gebleken. Aan de groei-euforie, die de naoorlogse periode had beheerst, kwam een einde toen de Club van Rome en de energie- en grondstoffencrisis de wereld tot een bezinning dwongen over de grenzen van de groei. Bovendien doet de uit de hand gelopen inflatie grondig twijfelen aan de bekwaamheid van de overheden om het economisch proces in de hand te houden. In eigen land werd duidelijk dat de gemengde markteconomie, die de naoorlogse welvaartsexplosie toch grotendeels op haar actief heeft, in groeiende mate werd gecontesteerd. In de jaren ‘50 en ‘60 werd ze principieel of ten minste de facto door alle betrokken partijen aanvaard. De jongste jaren is echter in de ideologie van de vakbonden een uitgesproken strekking tot radicalisering merkbaar. Het ABVV weigert zich in het neo-kapitalistisch stelsel te integreren; het ACV heeft het zelfbestuur door de arbeiders als een ideaal vooropgesteld. En de socialistische partij gaat op haar in november te houden ideologisch congres haar positie herdenken. Wat is de toekomst van het markteconomisch systeem, waarop de Belgische samenleving is gegrondvest, wanneer groepen die een sterke invloed uitoefenen op de sociaal-economische beslissingen een dergelijke ideologische evolutie doormaken?”[132]

Tegen deze achtergrond werden tien economen door De Standaard aangezocht om een doorlichting te brengen van het Belgisch economisch systeem: oud-premier Gaston Eyskens, commissaris van het Plan Robert Maldague, secretaris-generaal van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven Felix Michielssen, professor aan de R.U.Gent Fernand Rogiers, Kredietbanktopman Jaak Stokx, hoofdadministrateur van de Europese Commissie Felix Trappeniers, VUB-professor Willy Van Rijckegem, drie economen van de K.U.Leuven Paul Van Rompuy, Victor Van Rompuy en John Van Waterschoot (tevens gecoöpteerd CVP-Senator), en Pieter Virenque van de Ufsia. Het resultaat van hun besprekingen werd in boekvorm gegoten door Jan Bohets. Het betrof een prestigieus project, in binnen- en buitenland geloofd, o.m. door de nobelprijswinnaar economie van 1969 professor Tinbergen[133]. Het brede publiek kon het werk eveneens smaken: op de boekenbeurs werden niet minder dan 300 exemplaren verkocht, wat Bohets ‘ongelooflijk’ noemde. Zelfs succesromans haalden dat niet[134]. Volgens Jan Bohets mogen geen achterliggende politieke bedoelingen achter de publicatie gezocht worden: “Als initiatiefnemer voor het project lag het helemaal niet in mijn bedoeling om de strekking-Simonet (de zgn. liberaal-socialisten) binnen de BSP een steuntje in de rug te bieden. Eerder wenste ik aan te duiden, via het onderzoek door tien gereputeerde economen, dat we heel wat prijsgaven als we de markteconomie overboord gooiden. De economie ging toentertijd immers de collectivistische richting uit.”[135]

 

4. Streven naar kwaliteit: de redactiedag van 20 januari 1973

 

Het streven naar kwaliteit was latent aanwezig in de redactie en de bedrijfsleiding. Het kwam tot uiting in redactiedagen, in de uitbouw van de redactie, in technologische innovaties, in het werken aan een eigen huisstijl, in de veranderingen in berichtgeving, etc. Op 20 januari 1973 werd in Laarne een redactiedag georganiseerd onder het motto ‘Kwaliteit’. In de aanloop ernaar, d.w.z. in oktober 1972, werd aan elke redactieafdeling gevraagd een voornota op te stellen rond kwaliteit in de eigen afdeling. De bedoeling was om de pijnpunten bloot te leggen die het streven naar nog meer kwaliteit in de weg stonden. Ons interesseert vooral de ‘voornota over kwaliteit van de leden der redactie binnenland en economie’[136].

Zij stelden dat “ongeacht haar eigen kwaliteiten of tekortkomingen, beperkingen en hinderpalen van externe aard de redactie verhinderen, een werkelijke kwaliteitskrant te maken.” Door de veel te vroege sluitingstijden van de bureauredactie (19.10u bij het drukken van kranten van grote omvang, en 19.50u voor kranten van normale omvang) hadden de Standaard-bladen te kampen met een achterstand wat het brengen van actualiteit betrof. Het gebruik van kleurenadvertenties bracht met zich mee dat de bladzijden waarop ze verschenen vooraf dienden te worden klaargemaakt, waardoor op deze pagina’s geen nieuws heet van de naald kon worden opgenomen, maar integendeel dikwijls tijdloze kopij verscheen. De visuele grens tussen redactionele artikels en advertentieteksten vervaagde daarenboven te zeer. Er was tot slot te weinig controle en correctie op zetfouten. Deze vier factoren zouden hun weerslag hebben op de verkoop, zo waarschuwden de redactieafdelingen binnenland en economie.

Wat de interne factoren betrof, stipten ze aan dat “ten gevolge van het bestaan van twee kranten - De Standaard en Het Nieuwsblad - het niet duidelijk is aan welk product de redactie haar werkzaamheden dient te toetsen”. Ze onderstreepten dat de visie van Albert De Smaele met zich meebracht dat De Standaard en Het Nieuwsblad elk leden onder een gebrek aan eenheid in de opzet. De tendens op de redactie buitenland om stukken van buitenlandse kranten via samenwerkingsakkoorden over te nemen, werd afgewezen. I.v.m. de artikels van de redactie economie werd de vraag gesteld of die in hoofdzaak moesten afgestemd worden op het grote publiek, of als er eerder diende gemikt worden op achtergrondartikels van belang voor een kleine minderheid van (geïnteresseerde) lezers. De modelopbouw van artikels, zoals die in de redactionele normen werd vooropgesteld, stelden ze in vraag, alsook wezen ze op het gevaar van al te kleurloze en monotone artikels als het streven naar objectiviteit tot het uiterste werd doorgetrokken. Kon het bvb. niet toegelaten worden dat aan het einde van een objectief artikel enkele verklarende of becommentariërende lijnen werden toegevoegd, eventueel in een ander lettertype of in vetjes? In het algemeen werd gepleit voor meer artikels die achtergrondinformatie of duiding brachten bij bepaalde gebeurtenissen. Er werd gepleit voor een eigen bladzijde voor het economisch nieuws, en de bureauredactie werd opgeroepen strenger tewerk te gaan bij het weren van slecht geschreven stukken. Tot slot werd aangedrongen op een betere coördinatie en samenwerking tussen de onderscheiden afdelingen, op een betere doorstroming van informatie en op een vernieuwing der thema’s: “De krant lijdt aan een zekere geestelijke vermoeidheid of bloedarmoede. Opgericht met de bedoeling de Vlaamse opstanding te weerspiegelen en, door gepaste begeleiding, te bespoedigen, is ze, nu het flamingantisme een vanzelfsprekende zaak is geworden en reeds in de instellingen van het land zijn weerslag heeft gevonden, er nog niet in geslaagd haar voornaamste belangstellingskern door een nieuwe bezieling te vervangen. Ze loopt het gevaar een soort inspiratieloos Laatste Nieuws-voor-intellectuelen te worden, als de huidige redactie geen nieuwe opdracht(en) kan bepalen waardoor de krant voor de huidige tijd de rol van leidsman kan spelen die ze voor vroegere generaties met succes heeft vervuld en waaraan ze haar gezag in Vlaanderen te danken heeft.”

Uit deze en de andere nota’s weerklonken enkele van de wrijvingspunten die we hierboven reeds aanhaalden. Op de redactiedag zelf bleek het niet mogelijk “alle in de rapporten van de afdelingen aangeraakte punten ter discussie te stellen. Na de redactiedag zullen de rapporten echter in elke afdeling worden doorgenomen met het oog op het realiseren van bepaalde concrete punten.”[137] In een eerste luikje van de dag werden twee ‘voorafgaande’ thema’s behandeld: de impact van de techniek op het dagelijkse product krant, en de spanning tussen De Standaard en de volksbladen. M.b.t. het eerste thema werd gediscussieerd over de actualiteit (de vroege sluitingstijd), de leesbaarheid (fouten en slordigheden), de steunkleurpagina’s, de plaatsing van advertenties, en de opmerkingen van de technische diensten aan het adres van de redactie. Voor wat het tweede thema betreft werd de vraag gesteld of de norm houdbaar was dat elk artikel goed moest zijn voor beide kranten. Hierbij doken evenwel twee problemen op: de volledigheid en de continuïteit in de berichtgeving en commentaren van de volksbladen, en het naar de volksbladlezer toe schrijven van politiek en economisch nieuws.

De hoofdbrok van de redactiedag betrof een discussies over de ‘eigenlijke’ thema’s, als daar waren 1) de doorstroming van informatie, creativiteit en coördinatie, 2) de objectiviteit en stoorelementen, 3) de leesbaarheid en stoorelementen, 4) de actualiteit en stoorelementen, 5) de volledigheid en stoorelementen 6) informatie, duiding en commentaar 7) de voor- en nadelen van specialisatie. In de volgende jaren zouden een aantal van deze besproken zaken in de praktijk worden omgezet.

 

5. Volledigheid, objectiviteit, nieuwsbronnen, wijze van commentaar en polemiek

 

Na afloop van de kwestie-Leuven in 1968 werd de krant in haar commentaren (nog) gematigder, en sloeg een bedaarder toon aan. Commentaarstukken kwamen overigens niet elke dag voor. De nadruk werd gelegd op informatie en duiding, waarbij de krant objectiviteit en volledigheid (en pluralisme) hoog in het vaandel voerde. “Wij moeten de problemen zien, zoals ze werkelijk zijn, en niet zoals wij wensen dat ze eruit zien. (...) Het zal ook de gedragslijn zijn van deze krant. Dit jaar zullen wij andermaal de klemtoon leggen op de feitelijke situaties. De politieke evolutie interpreteren op grond van een zakelijk dossier. Dat wij zo volledig mogelijk en in volkomen eerlijkheid zullen voorleggen. Ook als het pijn mocht doen.”[138] Van de reporters werd op expliciete wijze objectiviteit verwacht: “Informatie en commentaar moeten in onze berichtgeving (verslagen) streng gescheiden blijven. ‘Kleur brengen’ betekent niet dat de verslaggever een persoonlijk standpunt kan innemen.”[139] Met andere kranten werd nauwelijks nog polemiek gevoerd in de jaren ’70. Human interest werd niet verwaarloosd.

Een grotere mate aan objectiviteit, en tegelijk ook aan pluralisme, bereikte de krant o.m. door een sterke opwaardering vanaf 1970 van het interview. Het aantal nam toe, en tegelijk werd meer aandacht besteed aan de mooie en verzorgde presentatie ervan. Dit leidde tot een aantal prestigieuze reeksen. Hugo De Ridder en Frans Verleyen interviewden in de loop van 1970 tien vooraanstaande politici van verschillende partijen: Theo Lefèvre (CVP), Leo Collard (BSP), Leo Tindemans (CVP), Omer Vanaudenhove (PVV), Paul Vanden Boeynants (CVP), Edmond Leburton (BSP), Maurits Coppieters (VU), Alfons Vranckx (BSP), Jos Van Eynde (BSP) en Gaston Eyskens (CVP)[140]. Jan Bohets en Mark Leysen brachten portretten gecombineerd met interviews van bekende en belangrijke industriëlen en financiers zoals Henri Cappuyns (Agfa-gevaert), Robert Vandeputte, Louis Camu (voorzitter van de Bank van Brussel), Luc Wauters (voorzitter Kredietbank), Galbraith (beroemd econoom en eredoctor aan de K.U.Leuven), baron Lambert (van de gelijknamige bank), etc. Gaston Durnez liet zich evenmin onbetuigd en liet eveneens interviews opnemen in de krant vooraanstaanden uit diverse sectoren. Via deze interviews en portretten liet de krant op een journalistiek interessante en voor de lezer aangename wijze diverse meningen naar voor komen, wat zowel de volledigheid als het pluralisme bevorderde, en tegelijk een gunstige invloed had op het prestige van de krant. Anderzijds bracht het toenemende aantal interviews niet altijd een grotere mate van objectiviteit met zich mee: soms gebeurde het dat de krant nogal eenzijdig enkel voor- of tegenstanders van een bepaald probleem of strekking aan het woord liet, naargelang het haar uitkwam. In een aantal primeerde haar politieke stellingname op het nastreven van een zo groot mogelijke mate van objectiviteit. Volledige objectiviteit bereikte de krant m.a.w. nooit.

Door de economische crisis zag de krant zich, wat nieuwsbronnen betreft, verplicht tot het schrappen of niet meer hernieuwen van een aantal abonnementen op internationale persagentschappen en van diverse overeenkomsten met buitenlandse kranten. Een aantal buitenlandse correspondenten werd voor bewezen diensten bedankt. In 1972 nog beschikte de krant over elf correspondenten in West-Duitsland, Latijns-Amerika, Spanje, de Verenigde Staten, Frankrijk, Groot-Brittannië, Israël, Italië, Nederland en de Filippijnen.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[103] De Standaard (11-12 oktober 1975).

[104] De Standaard (14 mei 1974).

[105] Nota ‘Geheel van maatregelen, voorgesteld door de redactie’ 6/2/74. Archief De Standaard, map ‘ontleding en papierverbruik’.

[106] De Standaard (23 mei 1973).

[107] De Standaard (24-25 december 1974).

[108] De Standaard (8-9 maart 1975).

[109] De Standaard (13 oktober 1975). Onderwerpen betroffen o.m. de boekenverkoop, de Generale Bank, de onafhankelijkheid van Angola, de nieuwe artsencode, bijna-doodservaringen, Surinamers in Nederland, de gemeentefusie, het Noord-Zuid overleg, het amnestieprobleem, het vrouwenjaar, etc.

[110] Ruys, Een levensverhaal, 154-156.

[111] De Standaard (16 maart 1972).

[112] De Standaard (2 mei 1972). Tussen een colloquium en een symposium bestond een onderscheid. “Colloquia zijn bedoeld om, rond thema’s die niet aan de onmiddellijke actualiteit gebonden zijn, een aantal personen van hoog niveau samen te brengen. (...) Symposia zijn bedoeld om actuele thema’s zo vlug mogelijk te laten uitpraten door een niet te uitgrbreide groep gesprekspartners van een voldoende hoog niveau.” Verslag redactielunch 1/2/72. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[113] Interview Guido Despiegelaere 23/11/99.

[114] Dit laatste blijkt niet enkel uit de berichtgeving zelf: tijdens redactielunches kwam het thema geregeld aan bod, zo o.m. op de lunches van 23/9/69, 226/6 en 23/9/70, 4/10 en 6/12/71, 18/4/72 etc.

[115] Zie over dit thema o.m. Bouveroux, “Massamedia”, 189 e.v.

[116] De Standaard (17 september 1975).

[117] De Standaard (5 december 1974).

[118] Verslag redactielunch 9/9/68. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[119] Verslag redactielunch 5/4/71. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[120] Verslag redactielunch 18/10/71. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’. Op 1 juni 1970 was daar tijdens een redactielunch overigens al over gediscussieerd.

[121] Verslag redactielunch 28/2/72. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’. De frequentie voor het houden van colloquia die er werd voorgesteld, één per maand, bleek in de praktijk niet haalbaar.

[122] Deelnemers waren PVV-Kamerlid Willy De Clercq, directeur-generaal van de Bankcommissie André Oleffe, VEV-voorzitter Pol Provost, BSP-Kamerlid Henri Simonet, beheerder van vennootschappen Van Den Bergh, en voorzitter van de federatie van hoogovens en staalbedrijven baron Van der Rest.

[123] Als deelnemers fungeerden CVP-Kamerlid Magriet De Riemaecker, publiciste Maria Renard-De Leebeeck, deskundige gezinsproblemen Herman Buelens, hoogleraar gynaecologie Marcel Renaer, minister Frans Van Mechelen en twee op eigen vraag niet geïdentificeerde moralisten.

[124] Participanten waren de kabinetschef van minister Vermeylen Colebunders, voorzitter van de contactcommissie ‘herziening schoolpact’ Gust Cool, VU-Kamerlid Maurits Coppieters, directeur-generaal van het NSKO Daelemans, secretaris-generaal van het NKOV De Smet, gewezen onderwijsminister Frans Grootjans en CVP-voorzitter Robert Houben.

[125] Namen deel: Kredietbankvoorzitter Fernand Collin, PVV-Kamerlid Willy De Clercq, directeur-generaal van de Bankcommissie André Oleffe, VBN-voorzitter Pol Provost, BSP-Kamerlid Henri Simonet en NMKN-voorzitter Robert Vandeputte.

[126] Onder voorzitterschap van Albert De Smaele namen deel: economieminister Henri Simonet, voorzitter van de Bank van Brussel Louis Camu, ACV-vorzitter Jef Houthuys en VBN-voorzitter Pol Provost.

[127] Onder voorzitterschap van Albert De Smaele participeerden minister Vlerick, gouverneur van de Nationale Bank van België Robert Vandeputte, beheerder van de Bank van Parijs en de Nederlanden Maurits Naessens en afgevaardigd beheerder van het VBN Puelinckx.

[128] Onder voorzitterschap van Guido Van Hoof en in aanwezigheid van de redacteurs Bulstraen en Gaston Durnez discussieerden minister Van Mechelen, voorzitter van de Hoge Raad voor het Bibliotheekwezen Torfs, pionier van het bibliotheekwezen in Vlaanderen Schmook, hoofdbibliothecaris van de K.U.Leuven Dehennin, geestelijk adviseur van het Katholiek Centrum voor Lectuurinformatie en bibliotheekvoorziening De Win en hoofd van de dienst openbare bibliotheken bij het ministerie Mortelmans.

[129] Participeerden: de professoren Bonte van de R.U.Gent, Janssen van de K.U.Leuven, Maertens van de KULAK, Van Goethem van Antwerpen, PMS-verantwoordelijke in Neerpelt Verbeeck, en Wieërs.

[130] Met professor Albert Coppé, ambassadeur Van der Meulen, directeur-generaal politiek op buitenlandse zaken Etienne Davignon, kabinetschef van buitenlandminister Harmel Noterdaeme en professor Van der Meerssche.

[131] Verslag redactielunch 14/5/73. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[132] De Standaard (29 oktober 1974).

[133] De Standaard (25 november 1974).

[134] Brief Jan Bohets aan Gaston Eyskens, ongedateerd [november 1974]. Archief Gaston Eyskens, 5677.

[135] Interview Jan Bohets 11/10/99.

[136] ‘Voornota over kwaliteit van de leden der redactie binnenland en economie’, ongedateerd [oktober 1972]. Archief Albert De Smaele, map ‘redactiedagen’. Ondanks het feit dat binnenland en economie twee aparte redactieafdelingen vormden, schreven ze toch een gezamenlijke nota. De reden hiervoor kan liggen in het feit dat Lode Bostoen chef bureauredactie voor beide afdelingen was.

[137] ‘Redactiedag ‘Kwaliteit’ Laarne 20 januari 1973’. Archief Albert De Smaele, map ‘redactiedagen’.

[138] De Standaard (3 januari 1969).

[139] Verslag redactielunch 20/4/70. Archief Hugo De Ridder, map ‘redactielunches’.

[140] Ze bundelden de interviews in de publicatie Waar is nu mijn mooie boomgaard? Voor het relaas over deze intervies en de totstandkoming ervan, zie De Ridder, Geen blad voor de mond, 85-87.