Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK V

 

JUNI 1958 - MAART 1961:

EEN HERSTEL VAN VERTROUWEN

 

G. DE STANDAARD EN DE VLAAMSE BEWEGING

 

Na de oplossing in de schoolstrijd, trad de Vlaamse en taalkwestie terug volop op de voorgrond. Vlaamse vraagstukken waren uit de berichtgeving niet meer weg te denken. Haast permanent beheersten zij de voorpagina van De Standaard. De Vlaamse en taalkwestie vormde meer dan ooit een hot item.

 

1. De Standaard en het Belgische staatsmodel

 

De krant bleef gewonnen voor culturele autonomie en de vastlegging van de taalgrens: Vlaanderen moest eentalig Vlaams worden. Aanvankelijk betoonde ze zich tot in de beginmaanden van 1960 niet echt voorstander van federalisme. Enkel als de Franstaligen overdreven handelingen of uitspraken deden, zou ze ernaar grijpen, zo waarschuwde ze de Waalse en Brusselse CVP’ers.

De leuze van de IJzerbedevaart van 21 augustus 1960 luidde ‘Zelfbestuur door federalisme’. Het IJzerbedevaartcomité wilde een federalisering van de staatsstructuur en een aanpassing van de instellingen aan de culturele tweeledigheid van het land. Op 12 september 1960 sprong de krant definitief mee op de kar van het federalisme - uit eigen beweging, zo verzekerden ons De Smaele en alle betrokken redacteurs: ze kwamen ertoe uit eigen overweging, en niet onder druk van externe organisaties of personen. De commentaar in de krant luidde: “Vlaanderen wil, in het kader van de Belgische staat, baas zijn in eigen huis. Meer dan ooit verwerpt het een unitarisme dat thans ook in Kongo zijn noodlottige uitwerking heeft bewezen. Alleen een geleidelijke federalisatie van de instellingen en structuren zal ons de middelen schenken een politiek te voeren die onze gemeenschap ten goede komt.” Op het jaareinde herhaalde Ruys dit pleidooi voor een grondige federalisering van de instellingen. “De Vlaming wil meester zijn in eigen huis.”[121] De Belgische dualiteit tekende zich niet alleen op taalkundig vlak af, aldus Ruys, maar ook sociaal-economisch vlak: zo wenste Vlaanderen rustig verder de weg te gaan van de economische expansie en industrialisatie. Het Waalse straatgeweld, zich manifesterend n.a.v. de eenheidswet (die aldus als katalysator voor het federalistische streven fungeerde), hinderde dit Vlaamse streven. Zo kon het niet langer verder, besloot De Standaard, die dus de resoluut de keuze voor federalisme maakte. Een eerlijk federalisme weliswaar, voegde ze hieraan toe. Ze keerde zich - dit kwam als een refrein terug - tegen het egoïstisch federalistisch streven van de Walen (die o.m. een geografische Senaat eisten), evenals tegen een drieledig federalisme[122].

Overigens was het zo, volgens Albert De Smaele, dat “op dat ogenblik, na grondig overleg op de redactie, De Standaard de term ‘federalisme’ doelbewust is gaan gebruiken.”[123] Durnez voegt hieraan toe: “Dit heeft duidelijk invloed uitgeoefend op het taalgebruik van pressiegroepen en verenigingen, waarvan een aantal de federalistische gedachte natuurlijk reeds vroeger had geformuleerd.”[124]

 

2. De Standaard en de Vlaamse verenigingen

 

De Standaard besteedde, net zoals in de voorgaande jaren, erg veel aandacht aan de Vlaamse kwestie, en aan de Vlaamse verenigingen[125]. Verenigingen die geregeld het nieuws haalden waren nog steeds de economisch georiënteerde Vlaamse organisaties zoals de Stichting-Lodewijk de Raet, het VEV en de Vlaamse Economische Raad[126]. Daarnaast kwam de Vlaamse Volksbeweging vaak in het voetlicht te staan. Van de VVB verwachtte De Standaard dat zij voor enige coördinatie zou zorgen in de Vlaamse strijd, en een ruim overleg tussen alle strekkingen binnen de Vlaamse Beweging mogelijk zou maken. Dit laatste diende te gebeuren tijdens concrete besprekingen en niet op studiedagen. Een andere vereniging die op de welwillende en veelvuldige aandacht van de krant kon rekenen, was het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens, opgericht in 1959. Haast alle Vlaamse cultuur- en strijdverenigingen waren verenigd in dit Komitee, dat zijn actie en werking toespitste op de naleving van de taalwetten, op het verzet tegen een nieuwe talentelling, en op een vastlegging van de taalgrens.

De opperbeste contacten met vele Vlaamse verenigingen bleven behouden. In gesprekken werden informaties uitgewisseld, meningen getoetst, tot actie aangespoord, etc. Het gebeurde vaak dat De Standaard de Vlaamse verenigingen tot actie aanmaande: ze maakte de spits uit van de Vlaamse Beweging. Hiervan gaf ze een staaltje ten beste tijdens de actie rond baron Guillaume.

 

3. De Standaard en de Vlaamse strijd

 

De Vlaamse strijd haalde vrijwel dagelijks de voorpagina van de krant. De meest frequente zaken die aan bod kwamen waren: Vlaamse industrialisatie en tewerkstelling, arbeidsmobiliteit, de besteding van de winsten der Limburgse mijnen, de positie der Vlamingen en van het Nederlands in Kongo, de vernederlandsing van het bedrijfsleven, de liquidatie van repressie en epuratie, de vernederlandsing van het bedrijfsleven, de Vlaamse achterstand in het onderwijs (o.m. aan de universiteiten), de vervlaamsing en vernederlandsing van de diplomatie, de verfransing van Vlaams-Brabant, Brussel en de taalgrensgemeenten, en het protest tegen de invoering van een faciliteitenstelsel.

De krant legde druk op de regering. Zo bood ze tussen 2 en 6 december 1960 een evaluatie van de Vlaamse politiek van de regering. Diverse keren richtte ze waarschuwingen tot de CVP: als ze zich niet meer Vlaams opstelde, als ze Vlaanderen niet meer recht deed, zou de rekening haar gepresenteerd worden bij de parlementsverkiezingen van 1961. Niettemin wendde de krant zich toch tot de CVP m.b.t. haar Vlaamse eisen. De Standaard bleef op het standpunt dat Vlaamse actie de meeste kans tot slagen maakte via de CVP, in tegenstelling tot ‘t Pallieterke dat zich steeds meer tot de Volksunie bekende.

Met hernieuwde moed begon De Standaard vanaf 1959 terug te pleiten voor een Vlaamse samenwerking over de partijgrenzen heen[127]. Ze toonde zich ten zeerste verheugd over het eenheidsfront van de drie cultuurfondsen tegen een nieuwe talentelling in 1960[128]. De oprichting van een Vlaamse Cultuurraad door de bestendige deputaties van de vijf Vlaamse provincies werd op hoerageroep onthaald: de nieuwe Raad zou immers boven partij- en ideologische werken[129]. Toch werd dit nog onvoldoende geacht: op 15 december 1959 lanceerde de krant een oproep tot Vlaamse politici van de drie grote partijen: ze achtte de tijd gekomen voor een nieuw triumviraat van kraaiende hanen, naar analogie met de gelijknamige actie in 1910. De VVB werd opgeroepen om de dialoog tussen alle strekkingen in de Vlaamse Beweging te bevorderen in haar schoot. De oprichting en werking van het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens, dat haast alle Vlaamse verenigingen omvatte, genoot ten volle de sympathie van de krant.

In wat volgt, willen we nader ingaan op drie specifieke campagnes: de acties tegen een nieuwe talentelling, de zaak van het Rode Kruis, en van baron Guillaume. Niet alleen deden zij veel stof opwaaien, maar tegelijk werpen zij opnieuw een licht op de manieren waarop de krant zoal haar invloed trachtte te laten gelden.

 

Het protest tegen een nieuwe talentelling

Wettelijk gezien diende in 1960 een nieuwe talentelling georganiseerd te worden[130]. Een groot deel van het Vlaamse land protesteerde hiertegen. In het achterhoofd hadden de tegenstanders uiteraard de ervaringen met de talentelling van 1947: die had een grote Vlaamse achteruitgang aan het licht gebracht in Brussel en diverse rand- en taalgrensgemeenten. Er kwam dan ook een grootschalige campagne op gang waarin vrijwel alle Vlaamse cultuurverenigingen, waarvan velen verenigd in het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens, waren betrokken evenals de Vlaamse (katholieke) pers. Er werd zelfs een eenheidsfront tegen een nieuwe talentelling opgericht door de drie Vlaamse cultuurfondsen. De Standaard was uiteraard ook van de partij: de krant was van bij haar herverschijnen in 1947 al van leer getrokken tegen de talentelling van 1947, en had van meet af aan al gepleit voor een wetenschappelijke en definitieve vastlegging van de taalgrens en een begrenzing van de Brusselse agglomeratie, wat elke talentelling overbodig zou maken.

Op 13 mei 1959 berichtte de krant over een regeringscompromis m.b.t. de talentelling. Het voorstel luidde dat er in 1960 een talentelling zou worden georganiseerd, evenwel zonder dat daar automatische gevolgen aan vast hingen: de taalwet van 1932 zou in die zin gewijzigd worden. Er werd beloofd om de taalgrens en de grenzen van de Brusselse agglomeratie in theorie vast te leggen. In zeven randgemeenten zou een stelsel van tweetaligheid worden ingevoerd. Na een beslissing van de ministerraad kon dit aantal worden uitgebreid. In de Brusselse agglomeratie werd tweetaligheid verplichtend gemaakt in de binnendiensten (een overgangsperiode werd hiervoor voorzien). De Commissie voor Taaltoezicht, waarvan het ledental werd opgetrokken tot twaalf, zou ruimere bevoegdheden toebedeeld krijgen. De taalwet van 1932 werd van toepassing gemaakt op alle openbare instellingen en instellingen van openbaar nut, zoals bvb. het Rode Kruis.

In een eerste reactie sprak de krant haar vrees uit voor misbruiken, daar alles afhing van de concrete uitvoering. Op 21 mei 1959 klonk de toon in De Standaard veel scherper: plots liet ze haast geen spaander meer heel van het regeringsvoorstel. Naar eigen zeggen had ze nu pas de volledige tekst van het voorontwerp in handen gekregen: vandaar de sterke verstrakking van haar standpunt. Samen met alle Vlaamse cultuurverenigingen verwierp ze elke organisatie van een talentelling in 1960. Ze kantte zich tegen het feit dat Vlaamse gemeenten na een beslissing van de regering tweetalig konden worden gemaakt. De aangekondigde tweetaligheid van de Brusselse agglomeratie werd ten zeerste onzeker genoemd. Het enige positieve dat de krant in het voorontwerp kon bespeuren was de toepassing van de taalwet van 1932 op openbare instellingen en instellingen van openbaar nut.

De krant juichte de Vlaamse eensgezindheid tegen de talentelling toe. Ze riep alle Vlaamse steden en dorpen op om zich ertegen te verzetten. De krant publiceerde heel wat moties van allerlei Vlaamse verenigingen. Het hele jaar door spoorde ze zelf de Vlaamse CVP-parlementsleden op geregelde tijdstippen aan om dit voorontwerp te verwerpen, en het ontwerp-Moyersoen mits enkele wijzigingen terug aan de orde te brengen[131]. Aan de interpellatie van Verroken (met wie de krant in nauw contact stond) omtrent de talentelling eind november gaf ze heel wat ruchtbaarheid, evenals aan de ‘anti-talentellingdag’ georganiseerd op 29 november 1959. Op 11 december sprak De Standaard haar vreugde uit over de afwijzing door de CVP van de organisatie van een nieuwe talentelling. Het stond nu één - nul voor Vlaanderen, maar waakzaamheid bleef geboden. Vier dagen later stelde de krant dat het tijd werd voor een nieuwe actie van een triumviraat van kraaiende hanen. Hiermee doelde ze op een actie van drie Vlaamse politici van CVP, BSP en de liberale partij.

In de loop van 1960 bleef de agitatie tegen een nieuwe talentelling doorgaan. De krant steunde o.m. de actie der Vlaamse burgemeesters die de tweetalige volkstellingformulieren - in 1960 vond immers een nieuwe volkstelling plaats - terugstuurden naar het ministerie van Binnenlandse Zaken. Ze achtten deze formulieren in strijd met de bestuurlijke taalwet van 1932. De ware reden luidde dat ze in de tweetalige formulieren een verkapte talentelling ontwaarden. De Standaard riep alle Vlaamse burgemeesters op om het voorbeeld diverse hunner collega’s te volgen. De oproep hiertoe verscheen in een kader in vetjes op de voorpagina.

Op 14 november 1960 berichtte de krant dat de volkstelling werd verdaagd tot einde 1962. Terwijl het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en taalgrens hierin een overwinning zag, was De Standaard een andere mening toegedaan. Zij zag in het uitstel een overwinning voor de Franstaligen. Het principe waar zij achterstonden, de koppeling van volks- en talentelling, bleef immers gehandhaafd. De krant was bijzonder ontstemd over de regeringsbeslissing om het debat over een nieuwe talentelling te verschuiven naar november 1962.

 

De vernederlandsing en vervlaamsing van het Rode Kruis

Na een verkeersongeval kwam in 1958 de toenmalige voorzitter van het Rode Kruis, prins de Mérode, om het leven. Er diende dus een opvolger verkozen[132]. De Standaard eiste dat de nieuwe voorzitter perfect tweetalig moest zijn. Ze deed dit in samenspraak met de Vlaamse adjunct-directeur-generaal van het Rode Kruis Marcel Lambin. Hij streefde de vernederlandsing van het Rode Kruis in Vlaanderen na, had bij de krant (i.c. Albert De Smaele) om steun aangeklopt en die ook gekregen. Albert De Smaele en De Standaard waren er net als Lambin van overtuigd dat er iets structureel diende te veranderen in het Rode Kruis[133].

Op 17 september evenwel berichtte ze dat het Rode Kruis beslist had om twee kandidaten te benoemen, waardoor er twee voorzitters zouden aantreden. De krant verwierp van meet af aan deze regeling: ze bleef bij haar eis van een perfect tweetalige voorzitter, en verwierp elke oplossing die het benoemen van een taaladjunct inhield. De twee kandidaten waren de Nederlandsonkundige prins De Ligne, de kandidaat van de directieraad, en baron Yves De Brouwer, tweetalig en voorgedragen door de algemene raad. De krant benadrukte dat “het ons niet om personen gaat: wij handhaven het beginsel dat t.a.v. iedereen geldt”[134]. Dit beginsel betrof dus de tweetaligheid: vanuit dat opzicht stelde de krant dat de algemene raad zou belachelijk gemaakt worden, mocht De Ligne worden aangesteld. Volgens Luc Delafortrie “wendde Yves De Brouwer zich tot De Standaard om zijn kandidatuur te steunen. Albert De Smaele verzocht mij om de zaak te volgen, en zo leerde ik Yves De Brouwer kennen evenals Marcel Lambin, die zijn informatie doorgaf via zijn zoon aan diens schoonzus die op het secretariaat van De Standaard werkzaam was. Op een zeker ogenblik kwam minister van Volksgezondheid Robert Houben op mij af en vroeg of wij een campagne waren begonnen specifiek ten gerieve van baron Yves De Brouwer. Ik ontkende dat het ons om concrete personen ging (met De Smaele was ik overeengekomen dat er geen specifieke kandidaturen zouden worden gesteund), en herhaalde onze eisen dat de nieuwe voorzitter tweetalig moest zijn, en het Rode Kruis in Vlaanderen Vlaams. Houben was met dit antwoord tevreden en beloofde een andere voorzitter te zoeken. Yves De Brouwer zou het niet worden, daar had hij om de één of andere onbekende reden geen sympathie voor.”[135]

De Standaard was in de marge van de campagne rond de voorzittersverkiezing inmiddels, zoals Luc Delafortrie jegens Robert Houben had aangestipt, beginnen ageren tegen het centraal bestuur van het Rode Kruis. Dat was overwegend Waals, terwijl nochtans een meerderheid der leden en afdelingen Vlaams waren. De krant pleitte dan ook voor een reorganisatie van het centraal bestuur.

Met de bekendmaking van de benoeming van de prins De Ligne tot voorzitter van het Rode Kruis was het hek helemaal van de dam voor de krant. De benoeming werd geïnterpreteerd als een fatale blunder en een belediging van het Vlaamse volk. Onmiddellijk werd de regering opgeroepen de benoeming niet te valideren. De krant hernieuwde haar eis tot een grondige hervorming van het bestuur en de algemene vergadering van de organisatie. Ze ijverde voor een decentralisatie, een tweetalige directeur-generaal, een wijziging van de statuten en de beheersorganen en een evenwichtige taalrol. Een nieuw en voorlopig op te richten beheerscomité moest deze veranderingen voltrekken. Pas als deze wijzigingen waren voltooid, mocht worden overgegaan tot de benoeming van een nieuwe voorzitter. Inmiddels had de prins De Ligne het voorzitterschap geweigerd.

De campagne van De Standaard kreeg een brede navolging. De Vlaamse Volksbeweging, het Davidsfonds, de VTB-VAB, de Vlaamse Geneesheren, het Vlaams Kruis en vrijwel alle andere Vlaamse cultuurverenigingen stuurden een resem moties de wereld in. In de berichtgeving van de krant kregen heel wat van die moties een plaats toebedeeld. Volgens Clem De Ridder van het Davidsfonds “was de zaak van het Rode Kruis een geschenk uit de hemel. De wantoestanden waren zo schrijnend dat ze aantoonden dat alle openbare instellingen dringend moesten worden gesplitst.”[136] Albert De Smaele verklaarde dat het expliciet de bedoeling was dat de zaak van het Rode Kruis in het lang en breed in de krant kwam: ze had immers een symbolische waarde[137].

Op 3 oktober 1958 publiceerde de krant een verklaring van de algemene raad van het Rode Kruis, waarin ze schuld erkende. Op 30 oktober berichtte ze dat prins Albert tot voorzitter was aangesteld van de organisatie. De Standaard stelde dat dit geen voorwendsel mocht zijn om de taalproblematiek weg te moffelen. Het Vlaams-Waalse evenwicht kon niet uitgesteld worden, evenmin als de decentralisatie en de hervorming van de bestuursorganen. Prins Albert zelf moest zich omringen door Vlamingen en Walen. Op 17 december toonde de krant zich uitermate verheugd om het ontslag van directeur-generaal Dronsart: hij was het die de verantwoordelijkheid droeg voor de wantoestanden in het Rode Kruis. Ze sprak de hoop uit dat het directiecomité snel het voorbeeld van Dronsart zou volgen.

Half februari 1959 werd Godfrind tot directeur-generaal aangesteld: hij was wel tweetalig. Hiermee was de kous voor De Standaard nog niet af: ze stelde immers vast dat er op een jaar tijd fundamenteel nog steeds niets was veranderd in het Rode Kruis. Ze waarschuwde: “Zo nodig zijn wij bereid het dossier opnieuw te openen en beroep te doen op de publieke opinie.”[138] Ze riep de Vlaamse cultuurverenigingen op om het bestuur van het Rode Kruis opnieuw met moties te bestoken.

Zelf hernam ze de campagne in de maand december 1959. Ditmaal was de Waals-socialistische ondervoorzitter Lemaire kop van jut: hij hield volgens de krant elke hervorming tegen. Hieraan diende onmiddellijk een einde gesteld. Daarnaast klaagde ze de onregelmatigheden aan die zich voordeden m.b.t. het aanduiden van afgevaardigden die twee nieuwe ondervoorzitters zouden kiezen. Er waren nl. vier Brusselse afgevaardigden aangewezen, terwijl de Brusselse afdeling in feite maar recht had op de helft. Lemaire wist hiervan, aldus de krant - hij was immers zelf één van de afgevaardigden -, maar deed er niets tegen. Bovendien aasde hij op een beslissende stem in het directiecomité, terwijl de statuten duidelijk bepaalden dat hij enkel een raadgevende stem had als ondervoorzitter. De algemene raad die straks diende te stemmen, mocht dit in geen geval toelaten. Evenmin mocht ze de ondervoorzitters bij handgeklap verkiezen: ook dit was niet conform de statuten.

De krant richtte zich met haar eisen tot CVP-minister van Volksgezondheid en Gezin Paul Meyers. Ze vroeg hem op te treden in deze materie. Directeur-generaal Godfrind werd verweten al deze wantoestanden toe te dekken. De Standaard stipte aan dat omwille van deze verziekte situatie vele Vlamingen weigerden om nog langer bloed te geven. De zieken waren hiervan het slachtoffer. Om de druk op de ketel nog wat te verhogen en haar eisen nog meer kracht bij te zetten, pleitte de krant voor de oprichting van een ander organisme dan het Rode Kruis dat de bloedtransfusie zou waarnemen. Het Rode Kruis had teveel het vertrouwen van het Vlaamse volk beschaamd. De Standaard wist heel goed dat ze met deze eis diep in het vel van het Rode Kruis stak, en hoopte op die wijze haar slag thuis te halen.

In 1960 luwde de storm ietsje: een echte campagne in de strikte zin van het woord kwam er niet. Wel riep de krant geregeld nog het Rode Kruis op om de taalwet toe te passen. Ze waarschuwde ervoor dat de Vlaamse afdelingen in opstand zouden komen als dit niet gebeurde[139].

 

Baron Guillaume en de Boemerangkwestie

Baron Guillaume, de vroegere ambassadeur van België in Parijs, ontving op 30 maart 1960 in een rechtstreekse uitzending van het programma Boemerang op de Vlaamse televisie als voorzitter van het Belgisch Komitee voor het Wereldvluchtelingenjaar meer dan drie miljoen BEF, in Vlaanderen ingezameld. Toen hem de cheque werd overhandigd, mompelde hij enkele dankwoordjes in het Nederlands, en werkte toen de rest van zijn toespraak af in het Frans. Hiertegen ontstond grote deining in de zaal, en de volgende dag bleef ook De Standaard niet achter. De krant eiste onmiddellijk het aftreden van de baron: hij had het prestige van het Komitee danig geschaad door zijn onkunde van het Nederlands op dergelijke wijze tentoon te spreiden. De krant stipte aan enorm veel verontwaardigde reacties uit het Vlaamse land te hebben ontvangen.

Hierbij stelt zich uiteraard de vraag in hoeverre de krant eventueel de publieke opinie volgde of omgekeerd. Albert De Smaele getuigt: “Wij durfden het aantal reacties wat overdrijven, met de bedoeling een algehele Vlaamse reactie los te weken.”[140] Het was niet meer dan logisch dat de krant reageerde: vanuit de basisideologie die ze aanhing vormde het een voor de hand liggende beslissing.

Overigens was het zo dat Gaston Durnez eigenmachtig de beslissing nam om dadelijk het ontslag te eisen van baron Guillaume. Op de vraag of dergelijke zwaarwichtige eis wel kon worden gesteld zonder voorafgaandelijk overleg op de redactie of met Albert De Smaele, antwoordde hij: “Op dat ogenblik nam ik deel aan de tweewekelijkse redactielunches, waardoor ik erg goed wist waar de krant voor stond. Ik schreef dus in de lijn van de mentaliteit die toen op de redactie heerste. De Smaele gaf mij gelijk m.b.t. mijn reactie: hij ging volmondig akkoord. Al lachende zei hij zelfs dat Guillaume’s kop moest rollen: ‘De zijne of de uwe,’ stelde hij. Mits wij ons hielden aan de lijn en de ideologie van de krant, genoten wij dus een grote vrijheid van schrijven.”[141]

De krant stond niet alleen met haar eis: de CVP’ers Emile De Winter en Jan Verroken interpelleerden resp. in Senaat en Kamer. Volgens Jan Verroken was dit een gevolg van overleg van de Groep van acht met de Vlaamse pers[142]. Hierbij dient evenwel opgemerkt dat de Groep van acht op dat ogenblik nog niet bestond, wat het plaatsgrijpen van zekere contacten in die periode echter niet hoeft uit te sluiten. Ook diverse Vlaamse cultuurverenigingen vroegen om ontslag. O.m. het KVHV, de VVB en het ANZ deden dit. Volgens Gaston Durnez “moet daar bij verteld worden dat onze redactie die verenigingen wel een beetje aanporde. Toen was dat af en toe nodig. In die tijd beschikten de organisaties nog niet over een grote staf van ‘socio-culturele werkers’, en de agitatie van de voorbije maanden had de vermoeide leden en hun vrijwillige helpers maar weinig ontspanning gegund. Ik belde dus sommige voorzitters en secretariaten op, vroeg of zij geen commentaar hadden en stelde zelfs enkele keren zelf een motie op die ik hen ter hartelijke goedkeuring voorlegde. Zo ging dat wel eens in een tijd toen nieuwsbladen ook (en niet het minst) strijdbladen moesten zijn.” Hij voegde hieraan nog toe: “Toch was de verontwaardiging over het schandaal-Guillaume in het Vlaamse land echt en zeer groot.”[143]

De krant eiste van bevoegd minister Pierre Wigny dat die de baron zou ontslaan en het Komitee vervlaamsen: het was momenteel immers voor ¾ Franstalig. Ze keerde zich tegen het NIR dat de verdediging van baron Guillaume opnam: ze noemde het schandalig dat het NIR zich zo desolidariseerde van Vlaanderen.

Baron Guillaume bood erg vlug zijn ontslag aan, wat aanvaard werd. Pierre Wigny gaf het Komitee vervolgens twee voorzitters: een Vlaming  (Paul Heymans) en een Franstalige. Het ontslag van baron Guillaume mocht een les wezen, aldus De Standaard. In alle nationale instellingen die zich in rechtstreeks contact met het publiek bevonden, diende ofwel een tweetaligheid ingevoerd, ofwel een splitsing doorgevoerd (het Rode Kruis weze gewaarschuwd, voegde ze hieraan toe). Ook de diplomatie moest tweetalig zijn. Op die wijze gaf de krant aan het incident met baron Guillaume een symbolische draagwijdte. Tot slot stelde ze: “Het hoeft verder geen betoog dat het ontslag van Guillaume te danken is aan het gemeenschappelijke optreden van de Vlaamse publieke opinie, zoals zij tot uiting kwam in de Vlaamsgezinde pers en in de moties van de cultuurverenigingen, en van de Vlaamse parlementaire vertegenwoordiging. De scherpe protesten van de dagbladen moesten uiteindelijk een weerklank vinden in het Parlement.” De krant besloot:  “De tijd van de Vlaamse machteloosheid is voorbij.”[144]

Met zijn ontslag was de lijdensweg voor baron Guillaume nog niet ten einde. Op 4 en 5-6 november nam De Standaard nogmaals de handschoen op: ditmaal kantte ze zich tegen de benoeming van baron Guillaume tot coördinator tussen het koninklijk paleis en het ministerie van Binnenlandse Zaken m.b.t. het huwelijk van koning Boudewijn met de Spaanse Fabiola. Deze aanstelling kon niet door de beugel: de coördinator diende tweetalig te zijn. Na drie dagen campagne werd de benoeming ongedaan gemaakt, wat volgens de krant was “te wijten aan de stille maar zeer efficiënte druk van de Vlaamse opinie”[145]. Albert De Smaele stelt hierover: “Ik vermoed dat de benoeming ongedaan gemaakt werd onder druk van De Standaard, al is dat natuurlijk niet zeker. In elk geval heb ik met premier Eyskens over deze zaak gepraat. Ik had regelmatig contact met hem (zij het evenwel niet wekelijks), en tijdens zo’n gesprek (of ik er in dit geval expliciet om verzocht heb, weet ik niet meer) heb ik duidelijk gesteld dat wij de aanstelling van baron Guillaume niet konden accepteren, en een campagne zouden starten. Gaston Eyskens was als goede Vlaming overigens waarschijnlijk zelf evenmin blij met die aanstelling.”[146]

 

TOT BESLUIT:
 
DE STATUS VAN DE KRANT

 

Uit het relaas over de periode 1958-61 valt af te leiden dat zich in de schoot van De Standaard  een evolutie voordeed die in de richting van meer kwaliteit wees. Ze behield haar onafhankelijkheid en verstevigde nog haar reeds solide financiële basis. De organisatie van de redactie bleef het voorwerp uitmaken van permanente zorg. De contacten met de buitenwereld namen toe, ook in socialistische en niet-politieke kringen, en werden tevens hartelijker en intenser. De betrekkingen met de Groep van acht waren exemplarisch in dit verband. De berichtgeving werd objectiever, niet het minst vanwege de scheiding tussen informatie en commentaar en de verdere inkrimping van opiniestukken. Toch bleven nog steeds een aantal minpunten overeind: het economische nieuws werd ondergewaardeerd, en nog belangrijker is dat er van echt pluralisme in de berichtgeving nog geen sprake was. Mede uit ideologische motieven bleef de berichtgeving over socialisten, liberalen en Vlaams-nationalisten beperkt, alsook had de krant in liberale en Waals-socialistische milieus erg weinig, welhaast geen contacten. Toch mag besloten worden dat De Standaard het label ‘kwaliteitskrant’ opnieuw een stuk dichter was genaderd.

Na de parlementsverkiezingen van 1958 en o.i.v. de groei van de Standaard-groep deed zich in elk geval een serieuze kentering voor in de status van De Standaard. De CVP ging de krant plots met andere ogen bekijken: een muur van wantrouwen viel weg. Dit resulteerde in een betere informatiegaring voor de krant - veel meer dan vroeger was ze nu op de hoogte van allerlei nieuws van in de politieke coulissen - en meer en hartelijker contacten. De veranderende berichtgeving van de krant, in de richting van meer objectiviteit (o.m. via de scheiding van berichtgeving en commentaar), zal hieraan evenmin vreemd zijn geweest.

De status van de krant weerspiegelde zich in de contacten die Albert De Smaele had met premier Eyskens (mogelijk en zelfs waarschijnlijk o.m. omtrent de eenheidswet, baron Guillaume, de vestiging van Siemens in Oostkamp etc.), in de contacten van Luc Delafortrie met o.m. minister Robert Houben, in de vertrouwelijke betrekkingen van Manu Ruys met diverse hoofdrolspelers (o.m. Maurice Van Hemelrijck en Hendrik Cornelis) in de Kongolese kwestie etc. Met de oprichting van de Groep van acht namen de contacten en het overleg tussen de krant en de CVP sterk toe. De Standaard kon zich tevens (nog) meer als medespeler gaan profileren. Zowel op politiek vlak als m.b.t. de Vlaamse Beweging ondernam ze als co-actor diverse pogingen tot invloedsuitoefening.

De status van de krant verbeterde ook o.i.v. de hoge vlucht die de oplagecijfers van de Standaard-groep hadden genomen, na de overname van De Gentenaar en De Landwacht in 1959. Het oplagecijfer steeg toen boven de 260 000 exemplaren. Heel belangrijk voor het groeiende ontzag dat De Standaard te beurt viel, was evenzeer de uitbreiding van de Standaard-groep. Meer en meer begon de krantengroep uit te groeien tot een belangrijke industriële groep in België. Dit opende heel wat deuren in financiële en industriële kringen, en dwong respect af in brede kring. Zowel in politieke als andere kringen verhoogde de status van de krant dan ook gevoelig in de periode 1958-61.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

 

[121] De Standaard (28 december 1960).

[122] De Standaard (7 januari 1961).

[123] Interview Albert De Smaele 18/2/99. De berichtgeving biedt hiervan een bevestiging.

[124] Durnez, De Standaard II, 267.

[125] Het Davidsfonds, het Willemsfonds, het Vermeylenfonds, het KVHV, de Economische Raad voor Vlaanderen, de Stichting-Lodewijk de Raet, de VVB, de Vlaamse Club te Brussel, het Vlaams Jeugdkomitee, de VTB-VAB, de Vereniging van Vlaams Overheidspersoneel, het VEV, het ANZ, het Vlaams Nationaal Zangfeest, het Komitee voor Gemeenschappelijke Amnestie-Aktie, het IJzerbedevaartcomité, de VVKS, het Vlaams Rechtsgenootschap, de Kultuurraad voor Vlaanderen en zovele andere Vlaamse verenigingen kwamen in de krant geregeld aan bod, hetzij in de gewone berichtgeving, hetzij via publicatie van hun moties en memoranda.

[126] Over de sociaal-economische oriëntatie van de Vlaamse Beweging, zie o.m. Luyten, “Economie”, 1039-1040. Van Rompuy, “De economie”, 217 e.v. Luykx, Lamberty en Wildiers, Geschiedenis van de economische bewustwording, 192 e.v.

[127] Voor die samenwerking, zie De Groof, “De rol van de drie Fondsen”, 203 e.v.

[128] De Standaard (o.m. 6 januari en 28 mei 1959).

[129] De Standaard (23 april 1959).

[130] Zie hiervoor De Metsenaere en Deweerdt, “Taalgrens”, 2955 e.v. De Groof, “De rol van de drie Fondsen”, 203 e.v. Haagdorens, “De mobilisatie”, 85 e.v.

[131] Het ontwerp van Moyersoen bezorgde de gemeenten een definitief taalregime en legde de taalgrens vast. Het voorzag de volledige gelijkstelling van beide landstalen in de Brusselse agglomeratie.

[132] Zie hiervoor o.m. Seberechts, Niets dan het welzijn van ons volk, 86-90.

[133] Interview Luc Delafortrie 21/1/99.

[134] De Standaard (12 september 1958). Op te merken valt dat de kwestie van Siemens en de Centrale Bank van Kongo pas later vallen: de contacten tussen De Brouwer en de krant bevonden zich nog maar in een beginstadium hier.

[135] Interview Luc Delafortrie 21/1/99. In deze zaak had De Smaele van zijn kant geen politieke contacten, bvb. met Houben. Interview Albert De Smaele 21/4/99. Bevestiging van de verklaring van Delafortrie vonden we niet (gezien het feit dat Houben niet meer leeft). Opnieuw moet deze verklaring dan ook onder enig voorbehoud worden geplaatst.

[136] Interview Clem De Ridder 8/6/99.

[137] Interview Albert De Smaele 25/3 en 21/4/99.

[138] De Standaard (23 september 1959).

[139] Eind 1961 was dit weer het geval, n.a.v. het versturen van tweetalige uitnodigingen voor een receptie van de Rode Kruisafdeling Antwerpen in het Antwerpse stadhuis. Ook de Rode Kruisafdeling Tienen, die eentalig Franse uitnodigingen had rondgestuurd voor een plechtigheid op 4 november, kwam onder vuur te liggen. In dit verband schreef de krant dat bussen vol Vlaamse studenten vanuit Mechelen en Leuven naar Tienen zouden rijden, om er een fluitconcert ten beste te geven. Luc Delafortrie verklaarde hier later over: “Het was onder deze dreiging dat de plechtigheid werd afgelast. In werkelijkheid was het echter een loos dreigement: wij hadden immers niemand. De Leuvense studenten waren op dat ogenblik in vakantie: hoe konden zij dan bussen vullen?! Had de manifestatie daadwerkelijk plaatsgevonden, het zou een flop geweest zijn.” Interview Luc Delafortrie 21/1/99. Manipulatie van de berichtgeving werd m.a.w. als middel gezien tot het bereiken van een doel, en tot het uitoefenen van invloed. Uit deze anekdote mag evenwel niet geconcludeerd worden dat het hier ging om een courante praktijk: dergelijke zaken bleven meer uitzondering dan regel.

[140] Interview Albert De Smaele 4/3/99.

[141] Interview Gaston Durnez 26/4/99. De Smaele bevestigde dit verhaal.

[142] Interview Jan Verroken 1/6/99.

[143] Durnez, De Standaard II, 263-264.

[144] De Standaard (12 april 1960). De campagne tegen baron Guillaume liep van 1 t.e.m. 12 april 1960.

[145] De Standaard (3-4 december 1960).

[146] Interview Albert De Smaele 21/4/99. Opnieuw vonden we hiervan geen bevestiging: enkel kunnen we wijzen op de goede relatie die Eyskens met een aantal perslui onderhield achter de coulissen.