Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK V

 

JUNI 1958 - MAART 1961:

EEN HERSTEL VAN VERTROUWEN

 

C. DE BERICHTGEVING IN DE STANDAARD 1958 – 1961

 

1. Uiterlijke kenmerken van De Standaard

 

Een belangrijke wijziging in het krantenlandschap haalden we hoger reeds aan: vanaf 23 november 1958 verscheen, vanwege het K.B. op de zondagsrust, geen zondagsnummer meer van De Standaard. Uiteraard had dit repercussies op de prijs van een los nummer: de berichtgeving bleef immers dezelfde, maar verscheen in slechts zes nummers per week i.p.v. zeven. De prijs per los nummer werd dan ook opgetrokken van twee naar 2,25 BEF, vanaf 24 november.

Het aantal bladzijden dat een nummer gemiddeld telde, schommelde tussen de twaalf en de zestien pagina’s, in het weekend tussen de achttien en twintig. De voorpagina was gereserveerd voor binnen- en buitenlands en economisch nieuws, de tweede bladzijde voor binnenlands politiek nieuws, en de derde pagina voor buitenlands nieuws. De overige pagina’s vormden een amalgaam van binnen- en buitenlands nieuws, economische en culturele berichtgeving, een aantal vaste rubrieken[26], etc.

Vanaf 16 maart 1959 verscheen de rubriek ‘Uit de taaltuin’: “Onder de glimlachende leiding van de taalhovenier bij uitstek, dr. Jan Grauls, die in de loop van zijn lang en vruchtbaar leven zowat in alle Vlaamse gouwen heeft verwijld, krijgen de lezers (en de redacteurs) van deze krant van heden af de kans om dagelijks taal en stijl te wieden, te veredelen, te verrijken. Allen indachtig Gezelles zonnig vers: ‘De Vlaemsche tale is wonderzoet/ Voor die heur geen geweld en doet’.” Gaston Durnez stelt in dit verband, ingefluisterd door Maarten van Nierop: “Een dagelijkse taalrubriek, zoals De Standaard begonnen was, werd nooit eerder vertoond, in Zuid noch in Noord.”[27]

Opnieuw gaf de krant hiermee uiting aan haar bezorgdheid om een correct en mooi taalgebruik, dat ze als een element zag van de Vlaamse ontvoogding. Het was trouwens vanuit dit motief dat ze pleitte voor een keuze tussen de moderne en voorkeurspelling. Er moest een einde gesteld worden aan de verwarring: De Standaard stelde voor enkel nog de moderne spelling te erkennen als officiële spellingswijze. Beide spellingswijzen bleven echter in voege, en de krant hield koppig vast aan de moderne spelling, in tegenstelling tot het onderwijs waar de voorkeurspelling werd aangeleerd. De Standaard bleef haar voortrekkersrol vervullen: ze was ervan overtuigd dat vroeg of laat de moderne spelling het toch zou halen.

Jan Grauls verzorgde niet lang de ‘Taaltuin’: op 5 februari 1960 overleed hij. Postuum werd zijn laatste stukje vijf dagen later gepubliceerd. Herman Oosterwijk, die als Joris K. signeerde, fungeerde als opvolger van Jan Grauls, maar ook hij overleed erg vlug: in augustus 1960, nauwelijks een half jaar nadat hij de leiding over de rubriek kreeg. “De man die de rubriek definitief haar gezicht gegeven heeft en die er een echt instituut van gemaakt heeft, was de derde titularis, Maarten van Nierop die als MvN signeerde. Op 14 februari 1961 verscheen zijn eerste kroniek en hij bleef trouw zijn bijdragen leveren tot het einde van zijn leven, achttien jaar later.”[28] Hij wilde niet enkel een taalzuiveraar zijn, maar tevens de lezers taalverrijking bijbrengen. Hij hamerde op het gebruik van ABN.

Enquêtes en reportages bleven verschijnen in de krant. Vooral de enquête was een ideaal middel langs hetwelk De Standaard kon pogen invloed uit te oefenen. Met dergelijke enquêtes trachtte ze immers te wegen op het beleid, niet alleen door het onderwerp op de agenda te plaatsen, maar ook doordat ze in de enquêtes heel wat vooraanstaanden interviewde. Op die manier legde ze contacten, en kon ze eventueel haar mening trachten door te drukken. Voorbeelden van enquêtes waren o.m. een reeks over streekplanning, en één over wat er in huis kwam van een sleutelplan.

 

2. Volledigheid van de berichtgeving en nieuwsbronnen

 

Na de verkiezingen van 1958 kreeg de CVP vertrouwen in De Standaard. Dit straalde dadelijk af op de berichtgeving: de krant bleek veel meer dan voorheen op de hoogte van wat zich in de coulissen van de politieke scène afspeelde. Ze beschikte over inside information van vergaderingen van het nationaal comité van de partij, van bijeenkomsten van de parlementsfracties etc. Wat in regeringskringen en aanverwante commissies werd besproken, kwam de krant eveneens vaak ter ore. Zo wist ze wat leefde m.b.t. de herschikking van de regering einde 1958, m.b.t. de schoolpactcommissie, etc. Ze had zelfs al weet van sommige bepalingen uit de eenheidswet, nog voor die officieel was voorgesteld. Uiteraard dient het wel gezegd dat de krant nog niet altijd van alles op de hoogte was: over de inhoud van het confidentieel pact tussen de CVP en de liberalen als basis voor de regeringspolitiek kwam ze niets aan de weet. De berichtgeving werd niettemin niet alleen vollediger door de verbeterende status van de krant maar ook door de uitbreiding van de sociale netwerken die Standaard-medewerkers erop nahielden.

Anders dan vroeger was ze dikwijls beter op de hoogte dan andere kranten. Zo repliceerde ze op twijfels van Gazet van Antwerpen rond de juistheid van bepaalde inlichtingen rond Léon Petillon, dat men uiteraard geen bevestiging moest vragen aan ambtenaren, die Petillon steunden. De inlichtingen door De Standaard waren juist: “Bevoegde en vooraanstaande politieke personaliteiten, die echter niet gehecht zijn aan het kabinet van minister Petillon, kunnen dit bevestigen.”[29]

In de berichtgeving lag het zwaartepunt vooral bij de binnen- en buitenlandse politiek en bij cultuur. De economische berichtgeving werd, volgens economieredacteur Jos Dupré althans, ietwat verwaarloosd. Hij stelt in dit verband: “De afdeling economie werd door het redactiesecretariaat stiefmoederlijk behandeld. Wij moesten telkens weer opnieuw sterk pleiten vooraleer belangrijk economisch nieuws op de voorpagina kon verschijnen. Luc Vandeweghe was niet echt gewonnen voor veel economische berichtgeving. Zijn stelling in dat verband was dat de mensen niet graag over economisch nieuws lazen: dat was saai en droog in zijn ogen.”[30] Het was inderdaad een feit dat er begin de jaren ’60 niet zoveel economisch nieuws verscheen. Er waren wel de beursoverzichten en de bladzijde ‘Spiegel der economie’, maar voor de rest bleef het aantal echte economische artikels beperkt. Tevens was het zo dat de economische redactieafdeling niet echt groot was: Marcel D’haese en Jos Dupré waren, na het verdwijnen van Verbeeck, de enige twee economische redacteurs. Luc Delafortrie bewoog zich ook wel op het sociaal-economische veld, maar hoorde tot de binnenlandafdeling. Bovendien waren zijn artikels meer politiek georiënteerd. Marcel D’haese deed vrijwel uitsluitend de beurs, waardoor Jos Dupré de ganse sector economie voorgeschoteld kreeg[31].

De abonnementen op internationale persagentschappen en de contracten met buitenlandse kranten bleven doorlopen. Daarnaast beschikte de krant nog steeds over heel wat buitenlandse correspondenten. In volgende landen had ze, zij het dat dit niet altijd gedurende de ganse periode 1958-61 was, een correspondent: Duitsland, Zuid-Amerika, de Verenigde Staten en Mexico (Noord-Amerika), Italië, Nederland, Frankrijk, Engeland, Kongo, Zweden (Scandinavië), Israël en Spanje.

 

3. Objectiviteit van de berichtgeving

 

De trend die zich eind 1955 had aangekondigd om minder commentaarstukken te schrijven, en die ook te beperken in lengte, zette zich in de periode 1958-61 door. Vanaf augustus 1959 werden de leaders, de redactionele commentaren, merkelijk korter. Ze verschenen niet meer links boven op de voorpagina over twee kolommen die ¾ van de lengte besloegen. Soms verschenen ze nog linksboven, maar dan slechts half zo groot, ofwel verschenen ze onderaan in het midden, ook half (of nog minder) zo groot. Meestal waren de leaders ondertekend: ze kwamen uit de pen van M.G.R. (= Manu Ruys) of Luc Delafortrie.

In de zomer van 1960 verdween een inmiddels klassiek geworden commentaarstuk: de ‘Feiten en beschouwingen’. Dit had te maken met het definitieve afscheid van Bert D’haese van de krant. Midden de jaren ’50 was hij al op pensioen gesteld, maar nadien was hij bijdragen blijven schrijven voor zijn favoriete rubriek. Door zijn vertrek verminderde vanzelf het aantal opiniërende artikels.

Vanaf 1960 deed zich een belangrijke wijziging voor op het vlak van de combinatie berichtgeving en commentaar. Daar waar in 1959 de commentaren soms werden aangeduid met een speciale lay-out (cursief, letters groter en verder uit elkaar), maar er nog steeds teveel vermenging van beiden was in gewone artikels, werden vanaf 1960-61 commentaar en informatie steeds meer van elkaar gescheiden. De aanstelling van Luc Vandeweghe tot directeur van de redactie, en het definitieve verdwijnen van Bert D’haese en Elie Serruys waren hier niet vreemd aan. De twee laatstgenoemden waren a.h.w. journalisten ‘van de oude stempel’, voor wie het vanzelfsprekend was dat informatie met commentaar werd vermengd. Dit druiste nu evenwel in tegen de visie van de nieuwe generatie redacteurs met Manu Ruys en vooral Luc Vandeweghe.

Luc Vandeweghe was een fervent aanhanger van het Angelsaksische model van kranten. Toen hij in 1960 directeur van de redactie werd benoemd, ijverde hij dan ook voor de invoering ervan. Hij getuigt: “Het Angelsaksische model hield in: een titel die de kern van het bericht samenvatte, een inleiding die deze kern situeerde, en dan naar de staart toe in afnemende belangrijkheid de bijkomende informatie. Het was een model dat ik uit de handboeken voor journalistiek en vooral uit Engelstalige kranten had afgelezen. (...) De behoefte aan zakelijkheid zat mee achter de verandering. Tegelijk wilden we daarmee de krant ook leesbaarder en toegankelijker maken. De Standaard vertoonde toen nog een oud patroon. De eerste pagina was bvb. geen nieuwspagina. Er stonden twee grote commentariërende artikels op. We hebben ze in die tijd haar huidige inhoud gegeven. De foto’s werden ook groter gebracht.”[32] Aan het Angelsaksische model ontleende hij ook de scheiding van berichtgeving en commentaar: in een moderne krant was het niet langer aangeraden die twee te vermengen. Vandeweghe ijverde voor een strikte scheiding van de twee.

Uiteraard kon dit zomaar van de ene dag op de andere worden bewerkstelligd. De titels herbergden bvb. nog vaak opiniërende tinten: zo bvb. ‘In de Kamer: socialistische schijnheiligheid.’ In sommige artikels kwamen beide elementen nog door elkaar voor. Opvallend was dat de vermenging vooral bleef voorkomen in reportages, of artikels van reporters. Daar waar Manu Ruys, Fons Vanstappen en Luc Delafortrie trachtten een scheiding te bewerkstelligen, was dit in de beginjaren ’60 niet het geval in de artikels van Louis De Lentdecker en Tilly Stuckens. Laatstgenoemde schreef bvb. een smalend stuk over een socialistische betoging in Limburg tegen de eenheidswet. De titel alleen al sprak boekdelen: “Heel socialistisch Limburg (500 man) betoogde te Hasselt.”[33] In een verslag van Louis De Lentdecker rond een manifestatie tegen de eenheidswet viel o.m. het volgende te lezen: “De vrouw gaf de kerel een mep tegen zijn dikke kop, die rood uitsloeg...”[34] Wat LDL betreft dient het gezegd dat hij zich aan dergelijke escapades zou blijven bezondigen. Meer dan eens werd hij bij Albert De Smaele op het matje geroepen omdat hij weeral eens een te subjectief verslag had neergepend. Hij had nu eenmaal een heel eigen stijl en een uiterst scherpe pen, en het was niet gemakkelijk hem hiervan af te helpen.

Niet alleen via de scheiding tussen informatie en commentaar trachtte De Standaard in het begin van de jaren ’60 tot een grotere objectiviteit te komen. Luc Vandeweghe verklaart: “Een open krant maken: dàt is de formule die mij altijd veel heeft gezegd. Verschillende standpunten aan bod laten komen. De lezer stof geven om zichzelf een oordeel te vormen en het aan uw oordeel te toetsen.” In volledige objectiviteit geloofde hij niet: “Is objectiviteit wel mogelijk? Je kunt nu eenmaal niet uit je huid springen. Ieder brengt zijn eigen subjectiviteit mee. En de omstandigheden verplichten je te kiezen. In een krant moet je bvb. rekening houden met de plaatsruimte.”[35] Luc Vandeweghe lanceerde daarom het concept, naar het woord van de hoofdredacteur van Le Monde Hubert Beuve-Méry, van de ‘zo eerlijk mogelijke krant’.

Een formule die aan het concept van de ‘open krant’ tegemoet kwam, was in eerste instantie de Vrije tribune. Daarnaast konden ook enquêtes hieraan bijdragen. In de enquête van Delafortrie over streekplanning in de Vlaamse provincies liet de auteur bvb. uit elke provincie een topambtenaar aan het woord. Door het aan het woord laten van diverse partijen werd een hogere graad van objectiviteit bereikt.

Ook het concept van de ‘open krant’, of een ‘zo eerlijk mogelijke krant’ hield een lange termijnproject in. Het was onmogelijk om dit zomaar in te voeren. Daarvoor dienden zowel de geesten van de Standaard-redacteurs in de goede vorm te worden gekneed, alsook diende het algemene pers- en politieke klimaat grondig te wijzigen. In de gepolariseerde sfeer van de jaren ’50 bvb. was objectiviteit een onmogelijk te verwezenlijken ideaal.

Dat het ook in de schoot van de krant moeilijk te realiseren zou zijn, of toch zeker een hele tijd in beslag zou nemen, valt af te leiden uit enkele beschouwingen, neergeschreven in het boekje Pers dringend. Handleiding voor berichtgevers van de Standaard-groep. Het betrof een soort handleiding voor plaatselijke correspondenten en losse medewerkers van de krant, dat dateerde van de periode 1958-59. Daarin viel o.m. te lezen: “Vanzelfsprekend moet u niet over linkse bijeenkomsten schrijven. Dat kunt U alleen maar doen als daar werkelijk iets ‘nieuws’ wordt gezegd. In verkiezingstijd bijvoorbeeld verwachten wij geen verslag over een socialistische meeting. Wordt er op die meeting echter een erg incident uitgelokt, wordt er gevochten of een politiek belangrijk feit onthuld, dan moet er wél een verslag van komen.”[36] Het ging hier om richtlijnen voor plaatselijke correspondenten en niet voor vaste redacteurs. Toch was het citaat tekenend voor de heersende mentaliteit. De Standaard zou zichzelf een pluralistischer kleedje moeten aanmeten, in de zin van een vollediger berichtgeving over alle politieke families, vooraleer ze zichzelf objectief of ‘zo eerlijk mogelijk’ kon noemen.

 

4. Een eigen stijl voor de Standaard-kranten

 

Naar het einde van de jaren ’50 toe gingen in het Standaard-huis stemmen op voor het vastleggen van een aantal ‘journalistieke normen’, en het kweken van een eigen huisstijl, die inhoud en uitzocht van de kranten ten goede moest komen. “Voor het eerst in de geschiedenis van de krant werd een stap gezet in de richting van een journalistieke bijscholing en het zoeken van een eigen vormgeving.”[37] De allereerste promotor van dit alles was, hoe kon het ook anders, Luc Vandeweghe. In zijn eigen afdeling buitenland had hij tot regel gesteld dat elk bericht afkomstig van eender welk persbureau herschreven diende te worden: het mocht niet langer letterlijk worden overgenomen. Hij maakte ook een einde aan de stijl à la Leo Picard, zijn voorganger chef buitenland: “Hij lijmde de berichten onder elkaar, zoals ze ons bereikten. Dat gaf werkstukken met middenin ‘Zo-even liep nog de mededeling binnen dat...’ en wat verder ‘Later werd nog verklaard dat...’ terwijl we nog helemaal niet aan het sluitingsuur toe waren.”[38]

Gaston Durnez stelt: “Dat voorbeeld sloeg goed aan en inspireerde de afdeling gewestelijke edities van Het Nieuwsblad, waarvan uw kroniekschrijver (= Durnez – KVN) toen de leiding kreeg. In de late jaren ’50 schreven we een eerste, eenvoudige handleiding voor de binnenlandse correspondenten, Pers Dringend. Die waren toen zowat 500 in aantal, verspreid over heel Vlaanderen en enkele in Wallonië.”[39] De handleiding, die erg praktisch gericht was, hield vooral een poging in de correspondenten enkele basisbegrippen m.b.t. krantenstijl bij te brengen. Zo werd geleerd hoe een titel best werd gemaakt, hoe een verslag aangenaam om lezen kon worden geschreven, hoe een artikel moest worden opgebouwd (bvb. over een ongeval: “Begonnen wordt met de mededeling van de kern van de zaak. Daarna wordt duidelijk gezegd over wie het gaat en situeert men de plaats waar het gebeurde. Tenslotte komt wat meer uitleg.”[40]), etc.

Luc Vandeweghe was het menens met het uitbouwen van een eigen huisstijl. Zo detacheerde hij Guido Van Hoof naar de afdeling eindredactie, en stuurde hem in 1961 op studieweek naar de Nederlandse krant De Telegraaf. Zijn bevindingen stelde Guido Van Hoof op papier: zijn rapport zou de basis vormen voor het redactionele beleid ter zake in de komende jaren.

 

5. Wijze van commentaar en polemiek met andere kranten

 

In de periode 1958-61 ging De Standaard er een meer beheerste toon op nahouden. Haar opinieartikels klonken minder agressief. Scheldproza werd veel minder gehanteerd, zij het dat hierop nog steeds uitzonderingen vielen te noteren, bvb. in bepaalde verslagen van LDL[41]. Politici die er andere opinies dan de krant op nahielden, werden nog steeds onder vuur genomen, maar persoonlijke aanvallen behoorden tot het verleden.

Dat de toon gematigder werd, betekent evenwel niet dat de krant minder strijdend werd. Ze bleef integendeel haar strijdend karakter behouden, maar voerde de strijd nu op een andere, meer beheerste wijze. Ze liet zelfs tegenstanders aan het woord: zo werd vlak na de hevige strijd rond de eenheidswet de Luikse vakbondsleider André Renard geïnterviewd (al had dit weliswaar een bewuste bijbedoeling).

In de jaren 1958, 1959 en 1960 verminderde de frequentie van het voeren van polemieken met andere kranten sterk. Gemiddeld tweewekelijks slechts ging De Standaard de confrontatie aan met andere kranten. Vanaf 1961 trad hier terug verandering in: met het volledig losbarsten van de Vlaamse strijd kwamen polemieken met andere kranten terug wekelijks voor, vooral in de Echo’s. Anders dan in de periode 1954-58 werden de degens nu niet zozeer meer gekruist met de linkse kranten dan wel in hoofdzaak met La Libre Belgique.

 

6. Invloed van de televisie [42]

 

In België begonnen de televisie-uitzendingen op 31 oktober 1953. Een tweetal maanden later al ging de krant van start met een radio- en televisierubriek, aanvankelijk o.l.v. J.G.R. Van Dijck. In maart 1960 trad Huib Dejonghe in dienst van De Standaard: hij was de eerste Vlaamse fulltime omroepjournalist. Dagelijks kreeg hij vier kolommen toegewezen.

Vanaf het einde van de jaren ’50 ging de televisie een grote invloed uitoefenen op de geschreven pers. “Selectie van de onderwerpen, wijze van behandeling, technische presentatie, illustratie en vormgeving... het waren allemaal aspecten van de krant die ter sprake moesten komen in het licht van ‘het wereldvenster’.”[43] Alle kranten ruimden plaats in voor de televisieprogrammatie: die nam kostbare en felbegeerde redactionele ruimte in beslag. Daarnaast speelden zij in op wat op televisie te zien was: vrijwel iedereen begon immers televisie te kijken. Items die in het nieuws waren voorgekomen, werden overgenomen door de kranten. Televisieprogramma’s zelf vormden een bron voor krantenberichtgeving. Denken we maar aan de campagne die De Standaard begon tegen baron Guillaume n.a.v. zijn optreden in het programma ‘Boemerang’. Een volksblad als Het Nieuwsblad ging zich vooral toeleggen op een nog grotere hoeveelheid plaatselijk en gewestelijk nieuws, als alternatief voor het nieuws op de televisie.

Het visuele aspect van de krant won enorm aan belang o.i.v. de televisie. “Het visuele, het beeld mocht in de krant niet langer achterwege blijven,” getuigt Albert De Smaele. “In de jaren ’50 hechtte nog geen enkele krant veel belang aan het gebruik van foto’s. In de jaren ’60 veranderde dit. Wij gingen op zoek naar goede foto’s: we namen zelfs een abonnement op de fotodienst van United Press International. Illustratiemateriaal werd van langsom meer onontbeerlijk.”[44]

In het schrijven van een reportage voelde de redacteur ook de invloed van de televisie. Durnez brengt het als volgt onder woorden: “De wetenschap dat ontelbaar velen de gebeurtenis op het ogenblik zelf op de buis hadden gezien, werkte bijna verlammend. Meer dan ooit moest je als schrijvende verslaggever op zoek naar ‘een andere invalshoek’, naar ‘couleur locale’ die de TV niet kon geven, naar ‘pittoreske details’ en ‘background’. Het gewone geschreven ‘feitenrelaas’ was bijna voorbijgestreefd. Het moest nog wel in de krant, ‘ter controle’, ‘ter herinnering’. Maar dan ‘omlijst’, ‘omringd’, ‘aangevuld’ met eigen, zeer persoonlijke gegevens, ‘sfeer’, ‘inzicht’. (...) Zelf heb ik dat voor het eerst pijnlijk scherp ondervonden bij het feestelijk huwelijk van de Britse prinses Margaret.”[45] Dat vond plaats op 6 mei 1960 en werd rechtstreeks uitgezonden door de BBC. Ook in België was de plechtigheid live te volgen op televisie. Durnez was ter plaatse, en zag aldus, doordat hij gebonden was aan een zelf gekozen standplaats, veel minder dan de mensen thuis voor de buis. En aan de hand van hetgeen hij zelf maar gezien had, moest hij er toch in slagen een verslag te brengen dat een meerwaarde bood op de rechtstreekse televisie-uitzending. Geen gemakkelijke opdracht voorwaar.

De Standaard ging steeds minder de laatste actualiteit achterna hollen: concurreren met de snelheid van de televisie waar het aankwam op het brengen van nieuws kon ze toch niet. “Ze moet zich integendeel vooral toeleggen op wat ‘om en bij’ het nieuws komt: context, duiding, achtergrond.”[46] De krant ging rekening houden met het bestaan van snellere nieuwsmedia: de achtergrond van het TV-nieuws moest op de voorgrond komen in de krant. Artikels die achtergrondinformatie boden, die de samenhang achter bepaalde gebeurtenissen lieten zien, werden belangrijker.

De televisie leerde De Standaard ook “meer politieke zelfbeheersing aan de dag te leggen in de hoofdartikels. Gaandeweg heeft de krant haar ideologisch voltage verlaagd en is meer heer geworden in het geestelijk verkeer.”[47] Aangezien de televisie verschillende politieke meningen naast elkaar plaatste en aan bod liet komen, konden kranten niet achter blijven, wilden ze ‘mee’ zijn met hun tijd. De opkomst van de televisie speelde m.a.w. een belangrijke rol in de groeiende mate van pluralisme (in de zin van het aan bod laten komen van verschillende strekkingen in de berichtgeving) en objectiviteit die de krant tentoonspreidde in de loop van de jaren ‘60.

Tot slot was het onder invloed van de televisie dat het nieuwe slagwoord ‘meer persoonlijkheid’ op de Standaard-redactie werd gelanceerd. Gaston Durnez getuigt: “Wij dachten dat het nieuws meer dan ooit ‘een gezicht’ moest krijgen, ‘gepersonaliseerd’ moest worden (vandaar o.m. het groeiende aantal interviews met mensen ‘die iets te zeggen hadden’). Tevens moesten de redacteurs in hun schrijfstijl en hun presentatie ‘een eigen accent’ aanslaan, zo sterk en zo persoonlijk mogelijk schrijven.”[48]

Al deze zaken zouden in de loop van de jaren ’60 mee de evolutie van de berichtgeving in De Standaard bepalen. Vooralsnog speelde de televisie voor politieke berichtgeving een bescheidener rol dan vanaf de jaren ‘80 het geval was. Lode Bostoen stelt: “In de jaren ’60 en ’70 was het nog niet gebruikelijk dat de politici zich eerst wendden tot de televisie en vervolgens pas tot de geschreven pers.”[49]

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[25] Zie hiervoor Luykx, Ontwikkeling, 5.

[26] Vaste rubrieken in de krant waren op zaterdag-zondag een hoofdartikel van Victor Leemans, ‘Van Kamerleden en Senatoren’, ‘Blik op de beurs’, ‘Open haard’, ‘Fruitkweek te Haspengouw’, ‘Fiscale rubriek’, ‘Universitair leven’, ‘Auto en verkeer’, en de ‘Standaard der Letteren’. Op maandag verscheen de ‘juridische kroniek’ en de ‘spiegel van de economie’, op dinsdag afwisselend de ‘Tribune van de landbouw’ of ‘de tribune van de middenstand’, het ‘weekoverzicht buitenlandse beurzen’ en de ‘Beurs van Brussel’, op woensdag ‘de speeltuin’, op donderdag ‘Voor de vrouw’ en op vrijdag ‘Het levende doek’. Daarnaast verschenen, zij het niet op regelmatige basis, een aantal andere rubrieken: ‘kerkelijk leven’, de ‘vrije tribune’ en ‘Het overheidspersoneel en zijn taalrechten’. Nieuwe rubrieken waren ‘De speeltuin’, een bladzijde voor kinderen, en ‘Open haard’, een kroniek van het gezin. Vanaf april 1960 werd wekelijks een volle pagina aan ‘Toerisme’ gewijd, en verscheen ‘Het radio- en TV blad’ op vier volle kolommen. In 1961 dook een ‘Werkgeverstribune’ op, evenals een rubriek ‘Het woord Gods’.

[27] Durnez, De Standaard II, 220.

[28] Durnez, De Standaard II, 221.

[29] De Standaard (22 oktober 1958).

[30] Interview Jos Dupré 14/9/99. Of Vandeweghe niet voor economische berichtgeving was, werd ons niet bevestigd. In elk geval is het wel zo dat de economische berichtgeving wat achtergesteld werd.

[31] Interview Jos Dupré 14/9/99. Hij had vooral contacten met studiediensten van banken (o.m. de Kredietbank en de Nationale Bank van België), met het planbureau, met het centrum voor economische studiën en andere onderzoeksinstellingen.

[32] De Standaard (16 februari 1979).

[33] De Standaard (2 januari 1961).

[34] De Standaard (6 januari 1961).

[35] Durnez, “Luc Vandeweghe: een open krant maken”, De kleine krant 12 (1972) 14-15.

[36] Pers dringend, 40. Dit boekje is te vinden in het Archief Lode Bostoen.

[37] Durnez, De Standaard II, 311.

[38] De Standaard (16 februari 1979).

[39] Durnez, De Standaard II, 311.

[40] Pers Dringend, 20.

[41] Zie bvb. de verslagen over een amnestiebetoging en een manifestatie n.a.v. de eenheidswet. De Standaard (resp. 21 september 1959 en 6 januari 1961).

[42] Voor een bibliografisch overzicht rond diverse aspecten van televisie, zie o.m. Witte, Media, 219-220.

[43] Durnez, De Standaard II, 114.

[44] Interview Albert De Smaele 4/3/99. Lectuur van de krant bevestigt de uitspraak.

[45] Durnez, De Standaard II, 233.

[46] De Standaard (8 november 1971).

[47] De Standaard (7-8 februari 1970).

[48] Durnez, De Standaard II, 234.

[49] Interview Lode Bostoen 7/6/99.