Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK IV

 

APRIL 1954 - JUNI 1958: DE STANDAARD MEE IN DE OPPOSITIE

 

F. DE STANDAARD TEGENOVER EEN AANTAL SOCIAAL-ECONOMISCHE EN MAATSCHAPPELIJKE GROEPEN

 

1. De middenstand

 

Ook in de periode 1954-58 bleef De Standaard interesse betonen voor middenstandaangelegenheden. De ‘koerier voor de middenstand’ verscheen regelmatig, evenals de ‘Tribune van de middenstand’ die gedurende de ganse periode wekelijks naamloos verscheen. Vanaf 1958 kwam in dit laatste verandering: vanaf dan werd ze slechts tweewekelijks gepubliceerd, en was ze telkens ondertekend door iemand die niet tot de krant behoorde: (CVP-)politici, NCMV-leden, etc. – telkens mensen behorend tot de katholieke zuil. Schreven o.m. een ‘Tribune’: Fernand Hermans , Frans Tanghe, Albert Declerck, Renaat Van Elslande, Albert De Gryse, Antoon Fimmens, Adhémar d’Alcantara en Pol Eeckman (CVP-Kamerleden), Fernand Pairon, M. Santens (tevens NCMV-voorzitter) en André Dua  (CVP-Senatoren), D. Baeskens en Marcel Heylen (adviseurs studiedienst NCMV), en G. Leerschool (dienst coöperatie NIHA).

Daarnaast verschenen heel wat gewone redactionele bijdragen handelend over de middenstand. In deze artikels werd meestal de nadruk gelegd op het volgens haar slechte middenstandsbeleid dat de ‘linkse’ regering voerde. Het feit dat er voor het eerst een apart ministerie voor de Middenstand bestond, opgericht onder de regering-Van Acker, werd door De Standaard doodgezwegen. Wel had ze het voortdurend over minister Oscar Bossaert die zwaar in gebreke bleef bij de behartiging van de middenstandsbelangen. Leo Mundeleer, die hem na zijn dood als minister opvolgde, kon evenmin op steun rekenen: volgens de krant was hij niet eens een specialist terzake. De krant kantte zich sterk tegen de fiscale ongelijkheid waarvan de middenstand het slachtoffer was en tegen een verhoging van de sociale bijdragen, en pleitte voor een erkenning van de middenstand en zijn rechten.

De krant legde het er voortdurend op aan de middenstanders in te laten zien dat ze geen heil te verwachten hadden van noch de socialisten (die etatistisch waren), noch de liberalen (zuivere kapitalisten). De CVP was de enige partij die iets kon doen en effectief ook deed voor de middenstand, zo luidde het. De Standaard besteedde aandacht aan de voorstellen van CVP-Kamerlid Vanden Boeynants m.b.t. het middenstandsbeleid; ze maande, in samenspraak met CVP-Kamerlid Jos De Saeger, de zelfstandigen aan tot oplettendheid m.b.t. het ontwerp op de pensioenen voor zelfstandigen. Op die manier trachtte ze aan te tonen dat de CVP, ook al zetelde ze in de oppositie, nog steeds bekommerd was om de middenstand. Heel expliciet ondernam ze een poging tot een dergelijke bewustmaking op een kleine twee maanden van de parlementsverkiezingen van 1958, toen alle verwezenlijkingen van de CVP in de periode 1947-58 werden opgesomd, evenals de toekomstige plannen van de partij m.b.t. de middenstand. De middenstanders werden aldus opgeroepen om op de CVP te stemmen: in de liberalen moesten ze vooral niet geloven.

Anderzijds riep de krant de CVP op om plaats in te ruimen voor de middenstand in haar schoot: de middenstand moest een stem hebben in de partij. Daarnaast verdedigde de krant de belangen van deze beroepsgroep ook t.o.v. het ACW en het LCM.

De Standaard leunde, wat middenstandsorganisaties betreft, het dichtst aan bij het NCMV. Haast uitsluitend het NCMV, nauw aanleunend bij de CVP, werd in de berichtgeving vermeld, vaak stuurden NCMV’ers een ‘Tribune van de middenstand’ in, alsook riep de krant de middenstanders op zich aan te sluiten bij deze organisatie: ze noemde dit de enige oplossing voor krachtige actie. Over bijeenkomsten en acties van het NCMV liet de krant zich veelal lovend uit, zo bvb. na de studiedagen van het NCMV in Kortrijk: “Het NCMV toonde weer het goede voorbeeld.”[80] De reden waarom De Standaard voornamelijk het NCMV steunde, lag meer dan waarschijnlijk in het feit dat die organisatie de grootste was en nationaal georganiseerd, en de redactie ook wel inzag dat de middenstand beter kon vertegenwoordigd worden door één grote organisatie dan door tien of meer kleintjes (slechts in een beperkt aantal regio’s actief). Daarnaast was het zo dat het NCMV deel uitmaakte van de katholieke beweging, en zelfs van de katholieke zuil.

De goede betrekkingen met het NCMV bleven behouden. Manu Ruys, Luc Delafortrie, Fons Vanstappen en Jan Moustie bleven contacten onderhouden met Gaby Vandeputte en voorzitter Maurice Santens van het NCMV. Daarnaast beschikten Standaard-redacteurs over uitstekende relaties met enkele CVP-Kamerleden die van nabij de middenstandsproblematiek opvolgden en initiatieven terzake namen, zoals bvb. Paul Vanden Boeynants en Jos De Saeger.

 

2. De boeren [81]     

 

De landbouwers dienden het met minder belangstelling te stellen dan de middenstanders, maar toch kwamen ook zij geregeld aan bod in de krant. Wekelijks was er de rubriek ‘Fruitteelt te Haspengouw’, en vanaf 20 maart 1958 verscheen tweewekelijks een ‘Tribune van de landbouw’, geschreven door iemand van buiten de krant: op één uitzondering na steeds iemand van de Belgische Boerenbond. Naast deze rubrieken werden ook gewone redactionele artikels gepubliceerd handelend over de landbouwproblematiek.

Landbouwminister René Lefebvre kon op geen sympathie rekenen vanwege De Standaard. Ze waarschuwde ervoor dat de boeren zijn verplichte ruilverkaveling niet zouden pikken, alsook merkte ze schamper op dat, als België naar de gemeenschappelijke Europese markt wilde gaan met de landbouw, er eerst een modernisering van de landbouw nodig was: zoniet waren de Belgische boeren een vogel voor de kat[82]. De krant stelde zich de vraag of ook de boeren geen recht hadden op een rechtvaardig loon?! De regering werd verweten geen landbouwpolitiek te hebben. De boeren werden gewaarschuwd zich te hoeden voor het charmeoffensief van de socialisten naar hunnentwege: de BSP was compleet onbetrouwbaar, en Jos Van Eynde, een vooraanstaand socialist, was trouwens tegen de boeren. De CVP was de enige die iets deed t.v.v. de boeren, aldus De Standaard.

Jaarlijks wijdde de krant een artikel aan het congres van het Boerenfront dat traditiegetrouw in februari plaatsvond, maar daarbuiten ging de aandacht vrijwel uitsluitend uit naar de Belgische Boerenbond, de voornaamste en grootste boerenorganisatie van het Vlaamse land, en behorend tot de katholieke zuil. De Boerenbond was haast de enige boerenorganisatie die werd vermeld. Contacten met de Boerenbond waren er evenwel nog niet veel. Enkel Jan Moustie (die ook een voet had in het Boerenfront) had een beperkt contact[83]. In deze beperkte mate van relaties tussen de Boerenbond en De Standaard zou verandering komen eenmaal CVP-Senator Maurice Van Hemelrijck ondervoorzitter werd van de landbouwersorganisatie.

 

3. De arbeiders: ACW, ACV en ABVV

 

Algemeen

Aan de arbeiders en arbeidersvraagstukken werd gemiddeld wekelijks aandacht besteed. Een aparte ‘Tribune’ hadden de arbeidersbewegingen evenwel niet. Als reden hiervoor gold volgens De Smaele dat “de arbeiders met Het Volk (en De Nieuwe Gids) al hun kranten hadden”[84]. Uiteraard speelde ook mee dat de krant eerder patronaal gezind was.

In de jaren 1954-58 spoorde De Standaard het katholieke ACV voortdurend aan de zwakke positie van het socialistische ABVV uit te buiten[85]. Nu de BSP immers in de regering zetelde, voelde het ABVV zich erg onzeker, en lag ze wat lam[86]. Bovendien deed het ABVV volgens haar niets voor de Vlaamse arbeiders, evenmin als de regering iets deed voor Vlaanderen in het algemeen. Door de Vlaamse kaart te trekken konden ACV en ACW dit uitbuiten[87]. De krant speelde het hier erg handig: ze trachtte twee vliegen in één klap te slaan, door het ACV aan te sporen het ABVV te bekampen, (o.m.) via het Vlaamse element.

De krant kantte zich sterk tegen het ABVV, wiens syndicalisme in haar ogen veel te politiek geïnspireerd was. De eisen die het stelde waren oogverblindend doch irrealistisch[88]. De ‘chantage’ van het ABVV inzake het openhouden van de deficitaire Waalse mijnen werd sterk gehekeld, evenals haar houding in de discussies rond de hervorming van de maatschappelijke zekerheid (o.m. het standpunt van de financiële (on)verantwoordelijkheid van de mutualiteiten).

Het ACV werd positiever bejegend. De Standaard noemde de eisen die het ACV stelde veel gematigder en beter. N.a.v. de syndicale verkiezingen in de openbare diensten riep de krant zelfs op tot stemmen op het CCOD: het liberale en socialistische equivalent was immers antiklerikaal. Toch aarzelde ze niet het ACV voor z’n verantwoordelijkheid te plaatsen, zo bvb. m.b.t. de vijfdagenweek. De krant riep het ACV op open te staan voor de eisen van de patroons, die redelijk waren. De patroons moesten nu immers al zware sociale lasten dragen. De invoering van de verkorte werkweek diende dan ook geleidelijk aan te gebeuren, en evenredig aan de verhoging van de productiviteit.

In het algemeen kon De Standaard bezwaarlijk een vriend van de vakbonden worden genoemd. Dat was ook Jef Deschuyffeleer, lid van het dagelijks bestuur van het ACW, al opgevallen: hij had het over de “scherpe anti-syndicale en anti-coöperatieve toon” die De Standaard wel eens aansloeg[89]. De krant had het helemaal niet voor de methodes van de vakbonden, die ze wel eens als syndicale chantage omschreef. Zo veroordeelde ze sterk de dreiging van de vakbonden om de gebouwen voor de wereldtentoonstelling van 1958 niet af te werken als er geen stijging van de lonen kwam in de bouwsector[90]. Stakingen e.d. werden helemaal veroordeeld: “Wij schrijven over die dingen zonder passie. Wij voelen niet veel voor al die chantage, die ‘drukking’ als het in de syndicale terminologie heet. Maar wij leven nu eenmaal in zulk een tijd.”[91] In plaats van stakingen uit te lokken konden de vakbonden beter extra zorg besteden aan de arbeider, wat toch hun eerste doel moest zijn. De krant haalde erg scherp uit naar Cool (ACV) en Major (ABVV) m.b.t. de mijnramp te Marcinelle: hoelang nog zouden de vakbonden de gevaarlijke werkomstandigheden in de mijnen dulden?![92]

De krant was helemaal niet gewonnen voor een verplicht syndicalisme. In haar ogen moest elke werknemer vrij zijn om te kiezen om zich al dan niet te syndicaliseren. Anderzijds pleitte de krant wel voor een statuut voor de vakbonden. “De redelijkste oplossing voor dit vraagstuk van de verhouding tussen politiek en syndicalisme is derhalve die welke de patroons voorstellen: een publiekrechterlijk statuut voor de vakverenigingen. Het gaat niet op, dat de syndicale leiders alle rechten hebben maar geen plichten, dat zij niet verantwoordelijk kunnen zijn voor het kwaad, dat zij aan de nationale economie berokkenen.”[93]

Ondanks de diepgaande meningsverschillen waren er desalniettemin toch contacten tussen De Standaard en het ACV en ACW, en hun politieke vertegenwoordigers. Relaties, zij het wel dat ze niet altijd even hartelijk waren, bestonden met Gust Cool, PW Segers, Raf Hulpiau, Jef Deschuyffeleer, Victor Leemans, etc. Zowel Manu Ruys, Fons Vanstappen, Luc Delafortrie als Albert De Smaele hadden hun contacten. Luc Delafortrie, door De Smaele gevraagd een sociaal netwerk op te bouwen binnen de organisaties gelieerd met de CVP, had in de jaren 1954-58 naar eigen zeggen vooral contacten binnen de LBC (de Landelijke Bediendencentrale van het ACV). Daarnaast had hij contacten binnen het ABVV en ACLVB, voornamelijk rond de hervorming van de maatschappelijke zekerheid. De ziekenfondsen waren nog volledig braakliggend terrein: ook daar (vooral in de LCM) slaagde Delafortrie erin een netwerk van relaties op te bouwen[94].

 

Conflict tussen De Standaard en het ACW

In de jaren 1957-58 deed zich een hevig conflict voor tussen De Standaard, en meer bepaald Luc Delafortrie (de auteur van de artikels), en het ACW, omtrent de te nauwe binding tussen het ACW en de LCM (Landsbond der Christelijke Mutualiteiten)[95]. Wat was er precies aan de hand? De kern van de zaak betrof het feit dat de LCM jaarlijks een geldelijk bedrag stortte aan het ACW, de koepelvereniging waaronder ze ressorteerde. De krant stelde zich in december 1957 de vraag of het wel verantwoord was dat een mutualiteit een werking ondersteunde die haast uitsluitend op het arbeiderssyndicaat was gericht. De middenstanders, landbouwers en bedrijfsleiders betaalden immers hun bijdrage aan de LCM, en steunden zo dus ongewild een organisatie (het ACW) waar zij niets mee vandoen hadden. Ook de ziekte- en invaliditeitsverzekering, waarvoor de bijdragen aan de LCM waren bedoeld, had geen uitstaans met het ACW: mocht de mutualiteit wel andere doelen nastreven dan de ziekte- en invaliditeitsverzekering? Moesten de leden van de LCM hier niet voorafgaandelijk hun toestemming voor geven? Volgens Louis Van Helshoecht van de LCM was dit gebeurd. Luc Delafortrie repliceerde hier echter op dat de algemene vergadering van de LCM, waar dit werd beslist, in hoofdzaak uit syndicalisten bestond: “Wanneer men de lijn doortrekt in vakbonden, mutualiteiten enz. komt men steeds tot hetzelfde kleine groepje personen, die over alle belangrijke zaken beslissen, en waarvan alle anderen afhangen.”[96] De stelling van de LCM als wilden de vrijverzekerden uit eigen wil bij de LCM aansluiten, werd door de krant van tafel geveegd met het argument dat die dat inderdaad wilden, evenwel omdat de LCM christelijk was, niet omdat ze aanleunde bij het ACW. De Standaard poneerde de stelling dat de LCM zich vanaf heden enkel nog met de ziekte- en invaliditeitsverzekering diende bezig te houden. Deed ze dit niet, dan moesten middenstanders, landbouwers, arbeiders en patroons allen aparte kassen krijgen.

Begin 1958 zette de krant haar campagne door, en ging nog een stap verder. Door toedoen van de LCM lagen de cijfers van het ACW voor de politieke vertegenwoordiging binnen de CVP-arrondissementen kunstmatig te hoog. Op die manier verwierf het ACW een te groot overwicht binnen de CVP-besturen. De Standaard, die eerder bij de andere standen binnen de CVP aanleunde, was hier uiteraard niet mee opgezet, en klaagde dit dan ook aan, in de hoop dat de ACW-invloed wat kon worden ingeperkt.

De krant bleef de veel te nauwe verbondenheid en de financiële link aanklagen tussen ACW en LCM. In het algemeen stelde ze volgende zaken aan de kaak: de LCM steunde financieel het ACW, de bode van de LCM was vaak een syndicalist, de ziekenkas was gehuisvest in ACW-gebouwen, de gebouwen van het ACW werden dikwijls aangekocht met leningen van de LCM, de voorzitters van beide verenigingen zetelden in elkaars bestuursraad, en het ledenaantal van het ACW (vermeerderd met de LCM) werd gebruikt voor de politieke vertegenwoordiging in de CVP. De Standaard raadde de vrijverzekerden aan zich te verenigen: “Niemand is opgewassen tegen de macht en enorme kapitalen van de combinatie vakbond – mutualiteit – coöperatieve. Indien de vrije beroepen zich op hun beurt niet verenigen, dan zijn ze verloren.”[97] Ze haalde in dit verband het voorbeeld aan van de LCM die apotheken trachtte aan te kopen. Weigerde de apotheker in kwestie te verkopen, dan bouwde de LCM er één naast en verplichtte haar leden naar de nieuwe apotheek te gaan.

De Standaard kreeg, terwijl haar campagne liep, steun vanuit verschillende hoeken. Eind december 1957 bvb. trad La Libre Belgique de stellingen van haar Vlaamse confrater bij. Op 19 januari 1958 berichtte De Standaard dat CVP-Kamerlid Renaat Van Elslande een wetsvoorstel had ingediend dat er mede toe bedoeld was om een einde te stellen aan de scheve situatie binnen de LCM[98].

Anderzijds kreeg ze ook sterke tegenwind te verduren. Luc Delafortrie, auteur en bezieler van de campagne, licht toe: “De LCM, en vooral Louis Van Helshoecht, was zeer kwaad op mij, zo kwaad zelfs dat Victor Leemans werd gevraagd om naar Albert De Smaele toe te stappen en om mijn ontslag te verzoeken. Albert De Smaele steunde mij echter. In die periode kwam Victor Leemans eens op mij af in de wandelgangen van de Senaat en brieste: ‘Hoe is het mogelijk dat ge dergelijke campagne durft voeren, en dat dan nog vlak vóór de verkiezingen.’ Ook Jef Keuleers van het ACV was erg vergramd - hij weigerde zelfs mij nog de hand de schudden -, evenals Jos De Saeger. De campagne leidde zelfs tot wrijvingen met mijn broer Jef Delafortrie, die werkte voor De Nieuwe Gids en de LCM verdedigde.”[99]

Albert De Smaele van zijn kant herinnert zich dat de relaties met het ACW in die periode erg gespannen waren: “Ik kan mij evenwel niet herinneren dat Victor Leemans mij om het ontslag van Luc Delafortrie is komen verzoeken. Misschien was dat gewoon een soort dreigement dat ACW’ers tegenover Delafortrie uitten. In elk geval, als men erom gevraagd had, had ik hen zeker de deur gewezen: ik steunde immers de campagne van Luc Delafortrie. Die campagne was trouwens, zoals altijd, op voorhand besproken in de schoot van de redactie, in mijn bijzijn. Op het verzoek van de LCM om hun stellingen te verdedigen, ging De Standaard niet in: wij waren er van overtuigd dat er iets structureel diende te veranderen in de relatie van de LCM met het ACW.” Dreigde de krant echter niet afgesloten te worden van informatie van de kant van het ACW in geval van zo’n conflict? “Neen,” stelt Albert De Smaele, “ze zouden op die wijze in hun eigen huid prikken. Ze zouden zichzelf afsnijden van een deel van de publieke opinie, nl. ons lezerspubliek, en dat konden en wilden ze zich uiteraard niet permitteren.”[100]

Dat het ACW allerminst opgetogen was met de campagne van De Standaard blijkt overduidelijk uit de verslagen van het nationaal bureau en het dagelijks bureau van de organisatie. Volgens Louis Van Helshoecht was de campagne “vooral een uiting van ontevredenheid tegenover de actie t.v.v. onze dagbladen Het Volk en La Cité.” Toch erkende Van Helshoecht de kritieken die De Standaard aanbracht. Hij drong er immers op aan “te onderzoeken in welke gewesten sommige leden (de vrijverzekerden) nog steeds een stuk bijdrage betaalden aan het ACW”. Op de perscampagne zelf stelde hij voor niet te antwoorden: “Wij zijn niet aan de bladen doch enkel aan onze leden en afdelingsbesturen, verantwoording verschuldigd.”[101] Op het vergadering van het dagelijks bestuur van het ACW van drie dagen eerder hadden de aanwezigen (onder wie André Oleffe, Marcel Vandewiele en Jef Deschuyffeleer) nochtans besloten “het aartsbisdom in te lichten over onze bezorgdheid over deze aanvallen die in de huidige omstandigheden hoogst inopportuun zijn”[102]. Hierover ondervraagd kon Albert De Smaele zich evenwel geen enkele interventie van het aartsbisdom in deze materie herinneren. Ook Luc Delafortrie of Manu Ruys maakten hiervan geen melding.

De campagne door De Standaard opgestart, wierp uiteindelijk ten dele vruchten af. “In 1958 besliste de LCM ook aan de Boerenbond en NCMV een sociale bijdrage te betalen. (...) Deze aanpassing belette de LCM evenwel niet een bevoorrechte relatie met het ACW aan te houden, mede dank zij de goede persoonlijke banden tussen de leiders van beide organisaties.”[103]

 

4. De werkgevers

 

In de jaren 1954-55 betoonde de krant nog steeds erg weinig aandacht voor de werkgeversorganisaties, ondanks haar patronale gezindheid. Pas vanaf 1956, parallel aan een toenemende activiteit van de werkgeversorganisaties, vermeerderde de aandacht voor de patroonsorganisaties en hun standpunten. Zowel het VBN als het VEV, Fabrimetal, het ACVW en de Federatie van katholieke Werkgevers werden in de krant vermeld, alsook werden hun standpunten opgenomen.

De Standaard ging over het algemeen genomen akkoord met de standpunten van de werkgeversorganisaties. Zo beaamde ze de stelling van de patroons dat de vijfdagenweek slechts geleidelijk aan mocht worden ingevoerd, evenredig aan de verhoging van de productiviteit. Ze bracht begrip op voor de patroons die hoge sociale lasten moesten betalen, en pleitte voor een verlaging ervan. Ze steunde de eis van Fabrimetal voor een publiekrechterlijk statuut voor de vakbonden. Anderzijds stelde ze wel dat boeren en middenstanders niet het slachtoffer mochten worden van de onderhandelingen van de patroons met de vakbonden in de nationale arbeidsconferentie.

Met de komst van Luc Delafortrie veranderde één en ander in de mate van contacten tussen De Standaard en de patroons. Voor 1954 waren die bijna nihil. Delafortrie stelt: “Toen De Smaele mij vroeg om meer en betere contacten aan te knopen met organisaties gelieerd aan de CVP, sloeg dit ook op de werkgeversorganisaties. Het probleem was dat Léon Bekaert, voor wie De Standaard mosterd was (ze kriebelde hem in de neus) en met dewelke hij derhalve geen contacten wenste te onderhouden, voorzitter was van de Federatie van Katholieke Werkgevers en het VBN. Om zijn gemoedstoestand te schetsen t.o.v. de krant: op een persreceptie van het VBN vroeg Sokal, de persverantwoordelijke van die organisatie, in mijn bijzijn aan Bekaert of hij aan mij een interview wilde toestaan. Léon Bekaert weigerde kortaf en keerde mij de rug toe. Anderzijds verhinderde hij niet dat ik contacten opbouwde met andere mensen uit het VBN en de Federatie van Katholieke Werkgevers, die toenadering wensten. Zo kwam het dat ik ongehinderd een goede relatie kon opbouwen met Raf Renard, directeur-generaal van de Federatie van Katholieke Werkgevers, en diens opvolger Jacques De Staercke, en met A. Verschueren en Sokal van het VBN. Al deze contacten hadden in eerste betrekking op de uitwisseling van informatie, al kon er ook wel eens van mening worden gewisseld over bepaalde onderwerpen.”[104]

Raf Renard bevestigt dit relaas: “Wij waren ervan overtuigd dat De Standaard stilaan een groot gezag begon op te bouwen - we werden in deze overtuiging overigens bevestigd door Gaston Eyskens -, en we wensten dan ook met haar in contact te komen. Ikzelf had contacten met De Smaele, Delafortrie en in heel wat mindere mate met Ruys en Vandeweghe. De contacten draaiden rond informatie-uitwisseling, maar tevens trachtten wij De Standaard voor onze standpunten winnen. Wij steunden nl. nog steeds de encycliek Quadragesimo Anno, die poogde de klassenstrijd op te lossen, het marxisme bestreed, en ijverde voor een samenwerking tussen arbeiders en patroons. De Standaard van haar kant had er alle voordeel bij relaties te hebben met invloedrijke groepen, wat de werkgeversorganisaties toch waren.”[105] Op te merken valt dat de krant inderdaad de standpunten van de werkgeversorganisaties verdedigde. Dit gebeurde evenwel niet omdat die organisaties daarom vroegen, maar vanuit de zelfstandig bepaalde en historisch gegroeide patronale ingesteldheid van De Standaard, die eveneens voor samenwerking tussen patroons en vakbonden pleitte.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[79] Interview Albert De Smaele 25/3/99.

[80] De Standaard (19 november 1956).

[81] Zie voor het landbouwbeleid Vandeputte, Economische geschiedenis, 50-51.

[82] De Standaard (14 oktober 1954 en 29 december 1956).

[83] Interview Jos Dupré 14/9/99.

[84] Interview Albert De Smaele 30/3/99.

[85] Voor het ACV en ACW in die periode, zie Mampuys, “De christelijke vakbeweging”, 221-238. Pasture, “Herstel en expansie”, 290-295.

[86] Lees over de moeilijke positie van het ABVV Vandeputte, Sociale geschiedenis, 58.

[87] Over de Vlaamse stellingname van het ACW schreef Pasture, “Herstel en expansie”, 277-281.

[88] Over de eisen van het ABVV handelde Hannotte, “Het Algemeen Belgisch Vakverbond”, 80-81.

[89] Verslag van de vergadering van het nationaal bureau van het ACW 9/1/58. Archief ACW, 36.18 ‘nationaal bestuur ACW-MOC: 1949-61 uitnodigingen, verslagen, omzendbrieven, briefwisseling, nota’s en notities’.

[90] De Standaard (29 maart 1956).

[91] De Standaard (9 januari 1955).

[92] De Standaard (17 augustus 1956).

[93] De Standaard (10 juli 1957). Hiermee steunde de krant een eis van de werkgeversvereniging Fabrimetal.

[94] Interview Luc Delafortrie 21/1/99.

[95] De Standaard (18 t.e.m. 29 december 1957 en 8 januari t.e.m. 11 februari 1958). Zie hiervoor ook Gerard, “De christelijke mutualiteiten”, 125-127. Pasture, Kerk, politiek en sociale actie, 334-342.

[96] De Standaard (21 december 1957).

[97] De Standaard (17 januari 1958).

[98] Het betrof het wetsvoorstel ‘betreffende de regeling van zekere betalingen voor de gezondheidszorg’, door de Kamer in overweging genomen op 28 januari 1958. PHK, zittingsjaar 1957-58, 22.

[99] Interview Luc Delafortrie 21/1/99.

[100] Interview Albert De Smaele 4/3/99. De Smaele stelde dat in geval van conflict, en in het geval dat iemand hem daarop aansprak, hij altijd dezelfde houding aannam: het standpunt van de krant nogmaals uiteenzetten en verdedigen, en de redacteur in kwestie ook verdedigen. Journalisten in het ongelijk stellen deed hij nooit, toch zeker niet naar de buitenwereld toe. Overigens kwamen in de loop der jaren niet zo heel veel conflicten voor. Zeker naderhand respecteerden de meeste politici e.a. personaliteiten het recht van de krant om kritiek uit te oefenen.

[101] Verslag van de vergadering van het nationaal bureau van het ACW 9/1/58. Archief ACW, 36.18 ‘nationaal bestuur ACW-MOC: 1949-61 uitnodigingen, verslagen, omzendbrieven, briefwisseling, nota’s en notities’.

[102] Verslag van de vergadering van het dagelijks bestuur 6/1/58. Archief ACW, 35.3 ‘bureau ACW; dagelijks bestuur: 1944-61 uitnodigingen, verslagen, omzendbrieven en nota’s’.

[103] Gerard, “De christelijke mutualiteiten”, 126.

[104] Interview Luc Delafortrie 21/1/99.

[105] Interview Raf Renard 19/5/99.