Een Standaard in Vlaanderen? Vlaams-Katholieke krant op zoek naar kwaliteit en politieke invloed 1947-1976. (Karel Van Nieuwenhuyse) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK III
MEI 1947 - APRIL 1954: DE MOEIZAME HEROPBOUW VAN HET KRANTENBEDRIJF
E. HET PLURALISME VAN DE berichtgeving:
DE RELATIE TOT DE POLITIEKE PARTIJEN
Toen de krant in mei 1947 herverscheen, was in België een ‘rooms-rood’ kabinet aan de macht. Het werd geleid door de socialist Paul-Henri Spaak, ondanks het feit dat de CVP als grootste partij uit de parlementsverkiezingen van 17 februari 1946 was gekomen. In de Kamer had ze 92 zetels behaald, tegenover 69 voor de socialisten. De communisten behaalden in 1946 23 zetels, de liberalen slechts zeventien. Bij de parlementsverkiezingen van 1949 en 1950 slaagde de CVP er telkens in de grootste partij te blijven, vóór de socialisten. De communisten boetten gestaag aan politieke macht in, terwijl de liberalen in zetelaantal een kleine fractie bleven. Na de verkiezingen van 1949 vormde de CVP samen met de liberalen een regering, na die van 1950 bracht ze een homogeen-katholiek kabinet op de been.
1. De relatie met en de houding tegenover de CVP
In de beginjaren had De Standaard, wat politieke partijen betreft, in hoofdzaak aandacht voor de CVP. Vooral over die partij verschenen artikels in de krant. Als er bvb. een congres plaatsvond van de CVP werd daar dagenlang berichtgeving over gebracht. Congressen van andere partijen werden in één artikel afgedaan. De verslaggeving over het CVP-congres in december 1951 nam viermaal zoveel plaats in als het verslag over het BSP-congres van november 1951. Bovendien werd gedurende twee dagen over het CVP-congres bericht, over dat van de BSP slechts één. Er werd m.a.w. achtmaal meer berichtgeving gebracht over het CVP- dan over het BSP-congres! Een vergelijking van het CVP- en BSP-congres in november 1953 leverde hetzelfde resultaat op[86]. Hetzelfde gold voor redevoeringen van politici: vooral aan die van CVP-politici werd aandacht besteed. M.b.t. het voeren van politieke actie richtte De Standaard zich haast uitsluitend tot de CVP en haar politici: oproepen naar andere partijen kwamen nauwelijks voor.
De princiepverklaring van de vzw De Schakel liet aan duidelijkheid m.b.t. de opstelling van De Standaard tegenover de CVP niet te wensen over. Er viel te lezen dat De Standaard zich onafhankelijk zou opstellen tegenover de CVP, en geenszins de ambitie had een partijblad te worden. Toch was de krant bereid de partij voorwaardelijk te steunen, voor zover de CVP de door De Standaard gehuldigde principes in de praktijk ten uitvoer bracht.
Bij deze zelfverklaarde ‘onafhankelijke opstelling’ van de krant tegenover de CVP willen we even stilstaan. De term ‘onafhankelijk’ moet juist worden begrepen: de krant bedoelde hiermee vooral dat ze geen richtlijnen of orders wenste te krijgen van de CVP m.b.t. de inhoud harer berichtgeving[87]. De term duidde erop dat er geen CVP’ers deel uitmaakten van de redactie van de krant, in tegenstelling tot andere katholieke kranten zoals Het Volk en De Nieuwe Gids waar dit wel het geval was. Anderzijds hield deze opstelling van de krant niet in dat ze geen deel uitmaakte van de brede (Vlaams-)katholieke beweging (of stroming)[88]. Integendeel behoorde ze daar wel toe. Dit komt o.m. tot uiting in de aandacht die de krant vooral besteedde aan de CVP op het vlak van politieke partijen, aan ACW en ACV op het vlak van arbeidersbeweging en vakbond, meer in het algemeen aan de drie standenorganisaties die nauw aanleunden bij de CVP (ACW, NCMV en Boerenbond) etc. (Vlaams-)katholieke organisaties genoten een bevoorrechte plaats in de berichtgeving. Wel was het dus zo dat De Standaard binnen de (Vlaams-)katholieke beweging of stroming een eigen onafhankelijke positie innam, en van daaruit invloed trachtte uit te oefenen (in eerste instantie op de CVP).
Aan de stelregel van voorwaardelijke steun tegenover de CVP hield de krant zich. Ze steunde de CVP, en wees elke Vlaams-katholieke dissidentie van de hand, als een verzwakking voor Vlaanderen. Maar tegelijk aarzelde ze niet de CVP te bekritiseren indien nodig. De krant nam heel bewust een zweepfunctie aan t.o.v. de CVP. “Kritiek die werkt als een prikkel,” aldus De Standaard “groeit uit onomwonden voorlichting, klaagt vrijmoedig vergissingen aan, wijst op schuldige tekortkomingen, duidt op onverantwoordelijke traagheid. Zulke kritiek werkt als een zweepslag én bij leden én bij mandatarissen. Want het werk van de ene is door de prestaties van de andere geconditioneerd, en omgekeerd. Zulke kritiek klinkt als een strijdkreet. (De krant citeerde hier woorden van een Limburgs CVP-Kamerlid Louis Roppe – KVN) Voor deze kritiek zal De Standaard steeds zorgen en telkenmale danken en ere geven wie ere toekomt, als er iets ten goede verandert.”[89]
De Standaard stelde vast dat er twee soorten katholieke pers bestonden. De ene gaf blijk van gedweeheid, de andere van grote onafhankelijkheid. “In de praktijk stellen wij vast, dat de bladen van de tweede soort gewoonlijk de weg wijzen, die deze van de eerste soort na enkele aarzeling en met vertraging op hun beurt inslaan. De volksvertegenwoordigers van de CVP halen gewoonlijk hun argumenten voor hun tussenkomsten op de vergaderingen van de parlementaire groep of voor hun interpellaties uit de artikels van de meest zelfstandige katholieke dagbladen. Het zou misschien beter zijn, indien de pers werd voortgetrokken door de politiekers, doch feitelijk komen deze slechts in beweging, nadat zij door de pers werden aangepord. De kranten, die verzet hebben aangetekend tegen de reizen van de Prins-Regent, tegen de compensatiebons, tegen de belasting op de uitvoer, tegen de willekeurige procédé’s van de controleurs, tegen de inbreuken op de schoolvrede, werden door de politieke mandatarissen schoorvoetend gevolgd. Gewis, de katholieke pers heeft als taak de openbare mening voor te lichten aangaande het programma van de CVP en haar verwezenlijkingen, maar de rol, die zij moeten spelen als tussenschakel tussen hare lezers en de partij, als orgaan van het volksgeweten, is even belangrijk en kan slechts door zelfstandige dagbladen worden vervuld.”[90]
Deze houding zinde veel CVP’ers evenwel helemaal niet. De aanpak van De Nieuwe Standaard, die haast een partijblad was, hadden zij veel beter weten te appreciëren. De Standaard was zich van het wantrouwen in de CVP heel bewust, en aarzelde niet dit ook ten berde te brengen. “We weten dat we door een aantal leidende CVP’ers gewantrouwd worden, dat ze niet geloven aan onze goede trouw tegenover de CVP; ze menen dat we integendeel konkelen en kuipen in het donker tegen de CVP en niets beters verlangen dan weerom een eigen Vlaamse partij te stichten en te steunen.” De krant verklaarde zich hieraan niet te storen. “Dat wantrouwen grieft ons niet, laat ons zelfs zeer onverschillig: er zijn voor ons inderdaad waarden die heiliger zijn dan de eenheid van de CVP en wij verklaren onomwonden dat wij niet trouw zullen blijven aan de CVP, als de partij haar plicht niet doet tegenover Vlaanderen. Het heil van Vlaanderen is ons nog duurbaarder dan het heil van de CVP. Onze trouw aan de CVP is voorwaardelijk.”[91] Duidelijke taal dus van De Standaard!
De houding van De Standaard tegenover een aparte Vlaams-nationalistische formatie
De krant was niet gewonnen voor een aparte Vlaams-nationalistische partij. Ze beschouwde de oprichting ervan als een nutteloze verspilling der krachten en een verzwakking van de Vlaams-katholieke belangenbehartiging[92]. “Het zou werkelijk dwaasheid zijn, uit wrok en wrevel Vlaanderen en ons zelf te schaden met opnieuw in deze tijd, een kleine machteloze partij op te bouwen.”[93] Het was een plicht als Vlaming, christen en democraat om in de CVP te blijven. De CVP moest, naar de gevleugelde uitspraak van Bert D’haese, “het schild en zwaard van Vlaanderen”[94] zijn. Hij waarschuwde voor een Samsonpolitiek, die een verzwakking van de Vlaamse krachten inhield, en pleitte voor geduld. Niettemin werd de CVP voortdurend aangespoord om haar Vlaamse kiezers niet teleur te stellen[95].
Om dit proces te versnellen pleitte de krant voor de oprichting van een niet-partijgebonden groepering die Vlaamse druk kon uitoefenen op de CVP. Aanvankelijk had De Standaard daarvoor de Katholieke Vlaamse Landsbond in gedachten[96]. Karel Hemmerechts was de redacteur die de werkzaamheden van de KVL volgde. Hij had er geen hoge pet van op: “Ik vond het maar een makke, tamme bedoening. Hun discours was in mijn ogen ouderwets en achterhaald. Het was een beetje eng en bekrompen. De KVL was een exponent van het verleden.”[97] Naderhand herzag de krant dan ook haar mening: de KVL loste de verwachtingen niet in. Terwijl ze op 8 februari 1950 nog schreef dat de KVL dé Vlaamse strijdorganisatie moest worden, deed de krant op 23 augustus van hetzelfde jaar een oproep naar het Vlaamse volk om aan te sluiten bij de Vlaamse Volksbond, die een machtige Vlaams-katholieke strijdorganisatie wilde zijn. Op 12 september 1950 berichtte De Standaard verheugd over de oprichting van die Vlaamse Volksbond.
Voorstanders van een aparte Vlaams-nationalistische partij - o.m. zij die behoorden tot de Vlaamse Concentratie - kwamen in De Standaard in de eerste jaren nauwelijks of niet aan het woord. Hoogstwaarschijnlijk gebeurde dit bewust: de krant wilde hen immers de wind uit de zeilen halen. Twee uitzonderingen: einde 1948 verscheen een artikelenreeks in de krant van de hand van Frans Van Der Elst (advocaat, verdediger van Hendrik Elias op diens proces en erg actief in Vlaams-nationalistische kringen), onder de titel ‘Een terugblik op de Vlaamse Beweging van 1935 tot 1940’. “Ik wilde hiermee reageren tegen het neo-unitarisme, doch ik kon nog niet openlijk opkomen voor federalisme.”[98] Een pleidooi voor een aparte partij bevatte het in elk geval niet. In een verslag op 11 mei 1949 besteedde de krant voor het eerst aandacht aan de Vlaams-nationalistische activiteiten. Ze becommentarieerde een ‘congres van Volksunie’, een bijeenkomst van een aantal Vlaams-nationalisten. De Standaard noemde het congres een vergissing, maar betoonde zich mild voor de organisatoren. Opnieuw trachtte ze hen te doen inzien dat de oprichting van een aparte partij een blunder van formaat zou zijn. Verder ging de krant niet: voor de rest van de jaren 1949-54 vlogen de voorstanders van een Vlaams-nationalistische partij terug in de vergeetput.
Niet alleen in de krant werd gepoogd een aparte Vlaams-nationalistische partij tegen te houden, ook in de coulissen was dit het geval. Albert De Smaele bvb. had, ten tijde van de verruiming van de CVP, naar eigen zeggen contacten met Frans Van Der Elst (die hij kende van in zijn studententijd in Leuven), Lode Claes (na de oorlog als collaborateur veroordeeld en in 1950 redacteur van het jezuïetenweekblad De Vlaamse Linie), Willy Van Hille en Hendrik Borginon (in de jaren ’30 voorman van het VNV)[99]. In die gesprekken met hen raadde hij de oprichting van een aparte partij af. Hendrik Borginon stond trouwens op hetzelfde standpunt als De Standaard. Ook Bert D’haese had contacten met Frans Van Der Elst. Ieder bleef evenwel op zijn standpunt. Van Der Elst getuigt: “De Standaard heeft dan de verruimingspolitiek dik in de verf gezet en tijdens de verkiezingsstrijd een felle campagne gevoerd tegen de scheurlijsten. Ook Bert D’haese heeft daar in De Standaard het zijne toe bijgedragen.”[100]
De krant onderhield alleszins contacten met Vlaams-nationalisten. Manu Ruys kende bvb. een aantal mensen uit die kringen door zijn medewerking in 1947 aan de tijdschriften Golfslag en Wit en Zwart, o.m. Walter Bouchery (na de oorlog als collaborateur veroordeeld en medeoprichter van de Vlaamse Concentratie) en Frans Van Der Elst. Wim Jorissen (op het einde van de jaren ’40 actief in diverse Vlaamse verenigingen) kende hij door zijn medewerking aan de ‘Standaard der Jeugd’. Lode Claes leerde hij kennen kort na zijn vrijlating uit de gevangenis in 1949. Claes vroeg Ruys’ medewerking aan een geïllustreerd nieuwsmagazine, Vandaag. Later werkte Claes een tijdlang op De Standaard. Max Lamberty en Maurits Van Haegendoren ontmoette Ruys bij de oprichting van de Stichting-Lodewijk de Raet in 1952. De Smaele van zijn kant kende Van Der Elst van in zijn studentenjaren. Ook met Lode Claes, Maurits Van Haegendoren en Maurits Coppieters (verbondscommissaris van de VVKS vanaf 1948) had hij zekere contacten[101].
Al stond ze naar eigen zeggen onafhankelijk van de CVP, toch trachtte De Standaard haar stempel te drukken op interne partijkwesties. Kwam dat in 1947 slechts sporadisch voor, vanaf einde 1948 gebeurde het veel frequenter. Zo riep de krant de partij op om een verjongingskuur te ondergaan[102]. Tevens vond ze dat er zich in de leiding van de partij teveel mediocriteiten bevonden. In feite betrof het hier ten dele een verdoken aanval op die CVP-politici die onder de oorlog deel uitmaakten van de Londense equipe of de entourage ervan. De krant vroeg ook een herwerking van die hoofdstukken uit het CVP-kerstprogramma van 1945 die betrekking hadden op de Vlaamse kwestie[103]. N.a.v. het CVP-congres van eind november 1949 sprak de krant een aantal wensen en verwachtingen uit i.v.m. het komende CVP-congres[104]: 1. Verkiezing van een kranige voorzitter die de partij met vaste hand zou leiden. 2. Verdediging van Vlaamse taalrechten en liquidatie van repressie en epuratie. 3. In herinnering brengen oude punten en de uitvoering ervan eisen: beteugeling inbreuken taalwetgeving, aanpassing taalgrens Brussel, administratieve decentralisatie. 4. Amnestie voor louter politieke misdrijven. De krant toonde in dit verband haar tevredenheid over hetgeen de CVP-Senatoren aan de minister van Justitie vroegen[105]. Na afloop van het congres was de krant evenwel ontgoocheld[106]: De Standaard noemde het jammer dat in de congresbesluiten de punten van de CVP-Senatoren niet vermeld stonden, en dat er geen concrete eisen werden gesteld m.b.t. onderwijs (behalve de principes die werden vooropgezet). De Standaard sprak ook haar ontgoocheling uit over de besluiten m.b.t. repressie en epuratie, en over het feit dat er geen aanstalten gemaakt was met de oprichting van Vlaamse parlementaire CVP-groepen. Einde 1950 zou de krant daarover een specifieke campagne beginnen. Eerst bekijken we echter van naderbij de houding van de krant tegenover de verruimingsoperatie van de CVP.
- De verruiming van de CVP
Een zaak waarin de krant haar invloed ten volle trachtte te laten gelden, betrof de verruimingsactie die zich in de CVP in 1948-49 voltrok met het oog op de parlementsverkiezingen van juni 1949[107]. Vanaf einde april 1949 begon de krant hier rond een campagne, “zodat de CVP werkelijk representatief voor de christelijke en Vlaamse gemeenschap zou worden”[108]. De verruiming moest het levende beeld vormen dat de CVP de buitensporigheden van de Londense regering en de uitspattingen van de repressie afkeurde. Tevens zou ze de oprichting van een aparte Vlaams-nationalistische partij tegenhouden: de Vlamingen zouden zich op die manier in de CVP thuis voelen. Deze bekommernis, nl. het beletten van de oprichting van een aparte Vlaams-nationalistische partij via een verruiming van de partij, leefde in de schoot van de CVP ook[109]. De operatie moet in het licht gezien worden van het streven van de CVP naar een absolute meerderheid om de koningskwestie te kunnen oplossen in de door haar gewenste zin: het verhinderen van de oprichting van een aparte Vlaams-nationalistische partij die de CVP electoraal zou verzwakken, was hierbij cruciaal.
In feite was De Standaard al lang vóór de echte campagne begon, in de berichtgeving bezig geweest met de voorbereiding van deze verruiming. Al in 1947 zag ze de noodzaak ervan in: via contacten in Vlaams-nationalistische kringen ving ze de ontevredenheid op die er heerste, en meende ze dat een verruimingsactie binnen de CVP hierop een antwoord kon bieden. Er werd dan ook zeer vlug “een sfeer voorbereid voor deze operatie, en de standpunten werden erop toegespitst”[110]. Zo nam de krant van bij het begin de verdediging op zich van de secretarissen-generaal Emiel De Winter, Victor Leemans en Verwilghen die na de oorlog in hechtenis waren genomen. Ze riep tevens op tot Vlaams-katholieke eendracht rond de CVP, maar liet niet na erbij te vermelden dat die eenheid maar kon gehandhaafd worden als de CVP Vlaanderen recht deed. Via echte Vlaamse actie moest de CVP het vertrouwen van de kiezers weten te behouden en te winnen.
Niet alleen ìn de krant werd de verruiming voorbereid, ook in de coulissen gebeurde één en ander. “PW Segers, op dat ogenblik voorzitter van de Vlaamse vleugel van de CVP en ACW-voorzitter, was één der initiatiefnemers van de verruiming,” zo herinnert zich De Smaele, “en in dat verband stond hij in nauw contact met Victor Leemans. Zelf kende ik Leemans via De Schakel, en via Leemans kwam ik in contact met PW Segers. Gedrieën gingen we meer dan eens eten in een Italiaans restaurant in de Broekstraat in Brussel. Onder en na de maaltijd praatten we over de op til zijnde verruimingsactie, over de voor- en nadelen ervan. We wisselden onze meningen uit en ik beloofde PW Segers de steun van De Standaard.”[111] Op de redactie kwam Hendrik Borginon de verruimingspolitiek verdedigen. Ruys verklaart: “Ik maakte toen kennis met een uitzonderlijk verstandig man, die nog vele malen zijn scherpzinnige mening zou komen uiteenzetten en mijn visie op Vlaanderen, de Belgische staat en de mogelijke ontwikkelingen in federale richting zou aanvullen en verhelderen.”[112]
Als verruimingskandidaten duidde de CVP aan: Victor Leemans (die onder de oorlog secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken was geweest), Emiel Pierre De Winter (onder de oorlog secretaris-generaal van het departement Landbouw) en Jozef Custers (commissaris-generaal voor Wederopbouw). Alledrie waren ze na de oorlog gevangengezet en pas na een lange tijd buiten vervolging gesteld.
Er werd in de CVP langdurig gepraat en geaarzeld over de verruiming[113]. Was het daarom dat De Standaard reeds eind april haar campagne ervoor inzette? Was het haar bedoeling om de voorstanders ervan in de CVP, die evenwel nog twijfelden, over de streep te halen? Dit zou kunnen. Op 15 mei bvb. nog richtte de voorzitter van het IJzerbedevaartcomité Fransen een memorandum aan de CVP waarin hij aandrong op de verruiming. PW Segers zelf hield pas op 9 juni een persconferentie om achtergrond en doel van de verruiming uit te leggen[114]. Op het moment dat de krant haar campagne inzette, bestond er in elk geval nog grote twijfel in de CVP-rangen.
Toen de CVP de drie kandidaturen bekendmaakte, rees er een storm van protest in katholieke kringen (en zelfs daarbuiten). Zowel in de schoot van de partij als in de pers heerste beroering[115]. De Standaard voer hier hard tegen uit[116]: ze verheugde zich over de kandidaturen van De Winter en Leemans (Custers werd niet vermeld), en tevens die van Delwaide, en keerde zich tegen Vooruit, Volksgazet, La Libre Belgique en La Nation Belge die stookten tegen de verruimingsoperatie. Tevens duldde ze geen tegenstand tegen de verruiming in CVP-rangen: het partijbelang ging voor het eigenbelang (en de eigen verkiesbare plaats). Het Nationaal Bestuur werd opgeroepen tegen elk ‘gekonkel’ (in Leuven, Limburg, Antwerpen en Brussel) op te treden.
Na de verkiezingen werd de verruiming als een succes bestempeld en werd nogmaals gewezen op de nefaste gevolgen van scheurlijsten[117]. Tevens kwam de krant op 11 juli en op 6 augustus 1949 terug op haar protest tegen een eventuele oprichting van een aparte Vlaams-nationalistische partij: “Het zou werkelijk dwaasheid zijn uit traditie, uit wrok en wrevel Vlaanderen en ons zelf te schaden met opnieuw in dezen tijd, een kleine machteloze partij op te bouwen.”
Deze episode van de verruiming is ten zeerste interessant in het licht van ons onderzoek. Eerst en vooral dient bvb. de vaststelling gemaakt dat De Standaard haar rol van observator van gebeurtenissen, van waarnemer van de werkelijkheid ver te buiten ging. Ze beperkte zich niet tot het berichten van wat gaande was, maar mat zichzelf werkelijk een rol aan van medespeler op het politieke terrein. De houding van de krant tegenover de verruimingsoperatie laat ons tevens toe een aantal markante mechanismen bloot te leggen. Zo mikte De Standaard voor het pogen van het uitoefenen van invloed niet zozeer op korte piekmomenten in de vorm van een campagne, maar deed ze eerder aan beïnvloeding op lange termijn: ze trachtte een bepaalde sfeer, een klimaat te scheppen, waarin bepaalde zaken vervolgens konden worden verwezenlijkt. Dit was hetgeen Standaard-journalisten en Albert De Smaele bedoelden, toen ze verklaarden dat de berichtgeving dag-aan-dag in feite belangrijker was dan een in de tijd geïsoleerde specifieke campagne. Zo’n campagne had evenwel ook haar nut: ze kon invloed pogen te sorteren op korte en onmiddellijke termijn. Dat was hier het geval. Op het moment dat de verruimingsactie in een beslissende stroomversnelling geraakte, ontbond De Standaard bij wijze van spreken al haar duivels, om te trachten te vermijden dat op dit beslissende ogenblik de actie nog zou worden afgeblazen. Heel interessant is het om vast te stellen dat de acties in de krant (berichtgeving) gepaard gingen met parallelle acties achter de schermen. Directeur-generaal De Smaele van de Standaard-groep ging lunchen met Victor Leemans en PW Segers, dé initiatiefnemer van de verruiming, en Hendrik Borginon kwam op de redactie de verruiming verdedigen. Zo’n lunch diende om informatie uit te wisselen, om elkanders mening te leren kennen, en om eventueel de steun van De Standaard te beloven. Manu Ruys, die in latere jaren vaak bij dergelijke ‘politieke lunches’ zou aanwezig zijn, verklaarde hierover: “België heeft een echte lunchcultuur: zowel in de politiek als in het bedrijfs- en universitaire leven. Tijdens en na de lunch praat men met elkaar, men hoort wat de ander denkt en omgekeerd. Men wisselt informatie en standpunten uit. Er is eigenlijk sprake van een permanente dialoog in België.”[118]
Rest nog de vraag naar de mate waarin De Standaard in staat was invloed uit te oefenen op het ganse proces van de verruiming. Heerste er in de rangen van de CVP immers niet een zeker ressentiment jegens De Standaard? Volgens Karel Hemmerechts was de CVP een Zammelpartei, een gelaagde partij. De CVP was geen homogeen blok. Ze moest dan ook trachten de kerk in het midden te houden, en op die manier trok nu eens de ene, dan weer de andere aan het langste eind. In dit geval wonnen de voorstanders van de verruiming het pleit[119]. En die voorstanders waren Vlaamsgezind: vanaf einde 1948 begonnen ze hun mening te herzien m.b.t. De Standaard, aldus De Smaele. Er waren uiteraard nog heel wat CVP’ers sterk tegen de krant (o.a. Jef De Schuyffeleer) gekant, maar een aantal begon dus in te zien dat De Standaard een stevige positie had weten te verwerven in het Vlaamse land, en dat ze dan ook beter op goede voet met de krant konden staan. PW Segers behoorde volgens Albert De Smaele tot die laatste categorie[120].
- De oprichting van Vlaamse parlementsgroepen
Einde oktober 1950, in de nasleep van de koningskwestie, laaide de Vlaamse reflex van De Standaard hoog op. Ze startte o.m. een campagne die de oprichting van Vlaamse parlementsgroepen tot doel had. De achterliggende bedoeling was dat de Vlamingen in de CVP op die wijze meer slagkracht zouden krijgen: onder een parlementsgroep verstond de krant immers geen studiegroep maar een echte actiegroep. Vrij vlug, nog voor de maand oktober voorbij was, ging de CVP over tot de oprichting van een commissie die zich over dat vraagstuk zou buigen. De krant beloofde “zich in te spannen opdat deze commissie geen begrafenisonderneming wordt”[121]. Op 4 december 1950 maakte De Standaard de resultaten van de commissie bekend omtrent de oprichting van een Vlaamse groep. Er werd voorzien in de oprichting van een aantal commissies waarin zowel Vlaamse parlementsleden als niet-parlementsleden zouden zetelen. De voorzitters, ondervoorzitters en secretarissen van de onderscheiden commissies zouden een centrale commissie vormen om te beraadslagen over de verslagen van de aparte commissies. Na goedkeuring in de centrale commissie moesten de verslagen naar de Vlaamse parlementsleden gaan, die opmerkingen konden geven en ze goedkeuren. Vervolgens moesten de verslagen naar de Vlaamse vleugel van het nationaal comité van de CVP gaan, waarna de goedkeuring van het verslag kon worden gevraagd aan het voltallige nationaal comité van de CVP. Zoals uit deze procedure blijkt, betrof het hier de facto geenszins de oprichting van een Vlaamse parlementaire actiegroep. De krant toonde zich dan ook ten zeerste ontgoocheld: in zo’n structuur was elke directe of spoedeisende actie immers uitgesloten. Bovendien was de goedkeuring van elk verslag onderworpen aan het nationaal comité van de CVP dat evenveel Walen als Vlamingen telde: de Walen konden m.a.w. elk Vlaams initiatief blokkeren. Toch gaf de krant de Vlaamse parlementsgroep een kans: ze zou wel zien in hoeverre het initiatief slaagde.
Ze porde de groep in elk geval aan tot actie. Vaak deed ze een beroep op haar, bvb. m.b.t. Vlaamse benoemingen etc. Tevreden was ze echter niet over de werking van de groep: op 4 maart 1951 vroeg De Standaard zich af of de Vlaamse parlementsgroep in de Kamer dood was, en op 9 november van dat jaar concludeerde ze dat de Vlaamse Kamergroep een kat in de zak was, en in feite niet meer bestond. Ze riep de Vlaamse Kamerleden op om los van het nationaal comité van de CVP een echte Vlaamse Kamergroep op te starten[122]. Er moesten toch zes parlementsleden zijn die het lef daartoe hadden, zo sloot de krant haar pleidooi af[123].
De oprichting van aparte Vlaamse parlementsgroepen vormde voor de krant slechts de eerste stap in een evolutie die volgens haar moest leiden tot de splitsing van de CVP. In 1952 vielen hier rond de eerste echo’s waar te nemen. Tussen 29 januari en 6 februari, en tussen 4 en 26 mei 1954 bracht de krant er een ware campagne rond op gang, na de definitieve begrafenis van de herziening van artikel 123 sexies van de repressiewetgeving. De Standaard was hierover zozeer ontstemd dat ze de splitsing eiste van de CVP in twee aparte vleugels, zoals dat in de tweede helft van de jaren ‘30 het geval was (met de KVV en de PSC). Op die manier zouden de Waalse CVP’ers weten waar ze stonden, en konden de Vlaamse CVP’ers desgevallend een andere Waalse partner zoeken inzake regeringsvorming. Deze eis tot splitsing beschouwde de krant niet als dissidentie[124].
Van bij de aanvang trachtte de krant zich te profileren als politieke co-actor en oefende ze een soort zweepfunctie uit op de CVP. Tot andere partijen richtte De Standaard zich nauwelijks: in het toen heersende ideologische klimaat was dat waarschijnlijk trouwens erg moeilijk. De krant besefte heel goed dat ze nog een lange weg af te leggen had vooraleer haar acties eventueel vruchten konden afwerpen. Nog geen maand nadat haar eerste nummer van de persen rolde, erkende De Standaard dat ze nog niet echt gehoord werd[125]. Het zou nog maanden duren voor ze sterk genoeg stond om bvb. van een Vlaamse kwestie een echte politieke kwestie te maken. Het zou m.a.w. nog een tijd duren vooraleer ze kon gaan wegen op het beleid, zowel van de partij als van de regering.
Dit hing samen met de slechte status die de krant had, en ook met het gebrek aan contacten van Standaard-mensen met CVP-politici. Hoger vermeldden we reeds dat Albert De Smaele bewust zo weinig mogelijk contacten onderhield met CVP-politici in de eerste jaren, kwestie van hun pogingen tot beïnvloeding te vermijden. Toch knoopte hij naderhand (vanaf 1948-49) relaties aan met o.m. Victor Leemans en via hem met PW Segers, met Gaston Eyskens, Michiel Vandekerckhove, Leo Delwaide en met Ludovic Moyersoen[126]. Daarnaast kende De Smaele de verruimingskandidaten en een aantal personen van voor of onder de oorlog uit zijn studentenperiode of zijn KSA-engagement, zoals Jan Verroken, Jef Deschuyffeleer etc. August De Schryver, Maurice Schot en Alfons Verbist kende hij van het bemiddelingscomité in de strijd tussen de NV De Standaard en de NV De Gids. De redacteurs zelf hadden eveneens weinig contacten in CVP-middens: dit was het geval voor Elie Serruys en Bert D’haese. Parlementair redacteur Grauwels bleef slechts anderhalf jaar op de krant, wat een te korte periode om duurzame contacten te kunnen hebben opgebouwd met CVP-politici[127]. Karel Hemmerechts en Manu Ruys, die pas in resp. 1948 en 1949 de rangen van de krant vervoegden, moesten nog beginnen aan de opbouw van hun sociaal netwerk. Toch was het volgens Hemmerechts zo dat in de CVP Delwaide en de Senatoren August De Boodt, Jozef Jespers en Alfons Verbist aanspreekbaar waren[128]. Manu Ruys had naderhand alleszins contacten met Gaston Eyskens[129]. Jef Uytterhoeven, de redactiechef, kwam weinig buiten de redactielokalen, en had derhalve ook weinig contacten in politieke middens. Louis De Lentdecker had naar eigen zeggen goede contacten met Michiel Vandekerckhove[130].
In de loop van de beginjaren ’50 werd De Standaard meer aanvaard in CVP-middens (vooral de Vlaamse dan), en had ze meer contacten. Karel Hemmerechts stelt: “Het pariastatuut van de krant verminderde stilaan begin de jaren ’50, wat niet betekent dat we plots werden opgevrijd. Wij waren nog niet salonfähig. Andere katholieke journalisten, o.m. Frans Van Erps en Antoon Breyne van De Nieuwe Gids, beschikten over de code d’amour jegens de CVP, wij nog niet.” Albert De Smaele (evenals Manu Ruys trouwens) bevestigt deze stelling: “In de eerste jaren waren er niet danig veel contacten. Geleidelijk aan evenwel trachtten wij meer relaties aan te knopen, toegang te krijgen tot de CVP e.a. organisaties, zonder daarbij de partij naar de mond te praten. Dankzij de activiteiten die de redacteurs tentoon spreidden lukte dit beetje bij beetje. Manu Ruys bvb. bouwde een sociaal netwerk op in het parlement, in het begin vooral met Vlaamse CVP’ers. Contacten waren er tot 1954 niettemin nog steeds in onvoldoende mate.”[131] Inderdaad kon in het algemeen nog geen gewag worden gemaakt van een goede relatie tussen de krant en de partij, zij het wel dat een goede band werd opgebouwd met enkele CVP-politici, zoals (naast diegenen die reeds hoger werden genoemd) Jos De Saeger (“Jarenlang bleef hij ‘een vriend van het huis’.”[132]), Jan Piers, Renaat Van Elslande, Gerard Van Den Daele, Andries Dequae, Alfred De Taeye, Albert De Gryse, etc. Ook met kersvers CVP-voorzitter Theo Lefèvre (1950) waren er contacten, zij het dat de Gids-man nog steeds een behoorlijke portie wantrouwen jegens De Standaard koesterde[133].
Vanaf de jaren ’50 begon De Smaele persoonlijk meer contacten te leggen. Eenmaal het krantenbedrijf was geconsolideerd en de lijn reeds enkele jaren uitgezet, achtte hij de tijd hiervoor rijp. Met verscheidene van de hierboven genoemde personen had ook Albert De Smaele contact. De redacteurs waren hiervan niet altijd op de hoogte: “Het is zo dat, als ik contacten had, ik die als zodanig niet meedeelde aan de redactie. Ik wilde die personen in geen enkel opzicht in het gedrang brengen. Meestal kwamen mijn contacten er trouwens op vraag van de ander: zelf nam ik slechts sporadisch het initiatief tot contacten. Overigens waren de gesprekken die ik had niet zozeer bedoeld als informatiegaring - dat was het werk van de redacteurs.”[134]
Het gebrek aan voldoende contacten met CVP’ers weerhield de krant er niet van haar zweepfunctie uit te oefenen op de partij en enige invloed pogen te doen gelden. In de jaren 1950-54 betekende de zweepslag op de CVP overigens tevens een zweepslag op de regeringsactie, gezien het feit dat de CVP een homogene regering kon vormen. De Standaard eiste van de CVP dat ze Vlaanderen recht zou doen[135]. Ze eiste actie op het vlak van de problematiek der repressie en epuratie, de gelijkberechtiging van het vrij onderwijs, de naleving van de taalwetten, het vrouwenstemrecht, het begrotingsevenwicht, het voorkomen van etatisering en nationalisatie van de economie, de gezinspolitiek, Vlaams-katholieke benoemingen, de afschaffing van de talentelling, de koningskwestie, het onderzoek naar de aanslag op de IJzertoren, de zetelaanpassing na de volkstelling, de vastlegging van de taalgrens en de niet-publicatie van de (volgens de krant vervalste) resultaten van de talentelling van 1947, gelijke taalrollen in ministeries en overheidsdiensten, industrialisatie van Vlaanderen en oplossing van de structurele werkloosheid etc.
Ze eiste dat de CVP, in de jaren 1947-49 althans, onmiddellijk zou ophouden ‘slaafs’ de BSP te volgen in de regering, en eveneens zou stoppen de BSP en haar politici ‘te bewieroken’. De CVP moest ophouden Spaak te bewieroken, ze moest haar “kinderachtige bewondering voor Spaak herzien”[136]. Toen de CVP een homogene regering vormde, spoorde de krant haar aan om haar programma te verwezenlijken. De CVP mocht zich door de ‘linksen’ of de BSP niet laten opjagen, maar moest integendeel rustig doch beslist haar beleidslijnen in de praktijk brengen. Aan de agitatie en chantage van de linksen m.b.t. het economisch beleid en de hervorming van de maatschappelijke zekerheid moest ze niet toegeven.
De Standaard verwachtte van de CVP dat de partij de middenstands-, arbeiders- en boerenbelangen zou steunen tegen de socialistische en communistische aspiraties. Wat de repressie betreft riep de krant de Vlamingen op zich te weren, maar in de CVP te blijven en op haar te rekenen. De CVP zelf moest echter ook over de brug komen en een duit in het zakje doen: ze moest “met daden bewijzen dat de stelling door De Standaard verdedigd, de juiste is. (...) Anders wordt het een ramp voor de CVP en voor Vlaanderen.” De Standaard legde een eed af dat ze de CVP op haar plichten zou blijven wijzen tot ze tot actie zou overgaan.
In de eerste jaren hoorde het overigens tot de basisrecepten van de krant om de CVP tot daden aan te sporen onder een tweevoudig gezicht: enerzijds moedigde De Standaard de CVP aan door te schrijven dat de partij electoraal zou worden beloond, maar anderzijds dreigde ze haar ook wat af: als ze Vlaanderen geen recht deed, zou er een aparte Vlaams-nationalistische partij worden opgericht die de CVP ernstig zou verzwakken of zelfs zou wegvegen. De krant pleitte voor de oprichting van een partijloze Vlaamse drukkingsgroep, die de CVP het vuur aan de schenen zou leggen.
De krant verhield zich niet tot alle CVP-politici op dezelfde wijze. In haar berichtgeving nam De Standaard van sommige CVP-politici de verdediging op, anderen daarentegen konden niet op de sympathie van de krant rekenen. Het criterium betrof niet zozeer de persoonlijke sympathieën van de redacteurs jegens de politici, dan wel de mate waarin de politici dezelfde ideeën aanhingen en voorstonden als de krant. Indien ze dezelfde principes aanhingen als de krant konden ze op steun rekenen, zo luidde het devies[137]. Via het verlenen van steun hoopte De Standaard deze politici een duwtje in de rug te kunnen geven in hun partij, opdat hun stem luider zou weerklinken en meer impact zou hebben, en aldus de Standaard-doeleinden vlugger zouden worden bereikt.
In de beginjaren werden o.m. gesteund de Kamerleden en Senatoren Albert De Vleeschauwer (vanwege zijn standpunten inzake repressie en epuratie), Gerard Van Den Daele (zijn acties voor de toepassing en de naleving van de taalwetten konden op sympathie rekenen), Alfons Verbist (hij had tijdens de overnamestrijd al goede contacten met de NV De Standaard), Andries Dequae en Alfred De Taeye (twee jonge beloftevolle Vlaamse politici), Godfried Develter, Marguerite De Riemaecker, Paul Vanden Boeynants, Gaston Eyskens, Jan Piers (de schoonbroer van Albert De Smaele), Renaat Van Elslande, Maurice Van Hemelrijck, Jos De Saeger, en Ludovic Moyersoen. Paul Van Steenberghe, Albert Bouweraerts, Louis Kiebooms, Albert De Gryse, Albert Vanden Berghe, Josse Mertens de Wilmars, Jozef Jespers, en Henri Lambotte en Valschaerts (twee Franstalige CVP’ers) werden gelukgewenst voor hun tussenkomsten in het parlement over de Vlaamse kwestie en de repressieproblematiek. Kamerlid Verboven, die reageerde tegen de minachting van de Franstalig CVP-minister Oscar Behogne voor het Nederlands, werd toegejuicht. PW Segers werd in de krant een ‘moedig man’ genoemd[138]. De Standaard wenste hem veel succes toe en beloofde zijn strijd tegen de socialisten te volgen ‘met veel sympathie’. Dat deed ze ook: De krant wenste hem proficiat dat hij het had aangedurfd een aantal zinnen te schrappen uit een socialistische speech voor het NIR. Ze dankte hem ook voor de vervlaamsing van Melsbroek. August De Boodt en Vanden Berghe van hun kant werd aangemoedigd in hun strijd tegen de gevolgen van repressie en epuratie. CVP-voorzitter (1949-50) Xavier Van der Straeten-Waillet werd geloofd omwille van het feit dat hij de taalwetten aanvaardde en toepaste. Leo Delwaide, Emiel De Winter, Jan Verroken en Victor Leemans konden ook volop op de steun van De Standaard rekenen. Waar de krant tot slot erg sterk sommige CVP-politici promootte, was in de afwikkeling van de koningskwestie, toen o.m. La Libre Belgique de liquidatie van de ‘lauwen’ eiste.
CVP-justitieministers Paul Struye en Henri Moreau de Melen daarentegen waren vaak kop van jut in de krant: die verweet hen dat ze te weinig deden om de repressie en epuratie een halt toe te roepen. Meermaals eiste de krant hun ontslag, alsook waarschuwde ze de CVP dat dergelijke figuren de ganse partij in diskrediet brachten. Jef De Schuyffeleer, de Gids-man die de krant ervan beschuldigde de positie van de CVP te ondergraven, kon evenmin op sympathie rekenen, net zomin als het Franssprekende CVP-Kamerlid voor Roeselare-Tielt Gilles de Pélichy: volgens De Standaard hoorde die niet thuis in de Vlaamse volksvertegenwoordiging. CVP-Senator Hubert De Groote werd gebrandmerkt voor zijn houding in het onderzoek naar de aanslag op de IJzertoren.
Franstalige CVP’ers konden nauwelijks op de steun van de krant rekenen. CVP-Kamerlid Désiré Lamalle werd gedesavoueerd omdat hij samen met de socialisten tegen de begroting van de spoorwegen had gestemd: wanneer zouden de Waalse CVP’ers eindelijk eens respect opbrengen voor de Vlaamse CVP’ers? Twee andere Waalse CVP’ers, Joseph Hanquet en Marcel Philippart, werden verweten de verfransing van Overmaas te steunen, terwijl Maurice Brasseur, Léon Servais, Désiré Lamalle en André Saint-Rémy voor superpatriotten werden versleten. Maurice Herman was kop van jut omdat hij als Franstalige op een lijst stond in het Vlaams arrondissement Oudenaarde-Ronse. Charles d’Ydewalle, Oscar Behogne, Leonard Meurice en Paul Van Zeeland konden evenmin op de sympathie van De Standaard rekenen. Tegenover Joseph Pholien, Jean Duvieusart en Pierre Harmel werd geen eenduidige houding aangenomen: nu eens werden ze aangemoedigd, dan weer afgebroken.
In CVP-middens werd het herverschijnen van de krant in mei 1947 niet op applaus onthaald. Leidende kringen in de CVP waren allerminst opgezet met de terugkeer van de oude Standaard: ze bleven haar boycotten. Gedurende heel 1947 weigerde de partij consequent om redacteurs van de krant mededelingen en communiqués toe te sturen of uit te nodigen op persconferenties. Pas in de loop van 1948 zou hierin verandering optreden.
Niettemin werd de krant wel gelezen. Dit blijkt uit bvb. reacties van CVP-leden op artikels die in de krant verschenen. Zo reageerde CVP-Kamerlid Gerard Van Den Daele op 9 september 1947 in De Standaard op een artikel van vier dagen eerder. Gilles de Pélichy, CVP-Kamerlid voor Roeselare-Tielt en in de ogen van de krant een Franstalige, schreef een brief naar De Standaard waarin hij zich verdedigde tegen een aanval van de krant in een artikel verschenen op 22 januari 1949.
De Standaard was persona non grata bij de CVP. Een lid van het nationaal comité van de CVP schreef in 1948 o.m. in een nota aan dat comité: “De verderfelijke invloed van De Standaard is nu voldoende gebleken op het Jeugdcongres te Antwerpen. Er mag nu geen dubbelzinnigheid meer geduld worden. Bvb. de aanwezigheid van sommige personen, waarvan wij weten, dat zij spionnen zijn op onze vergaderingen, mag niet blijven voortduren. Ik oordeel, dat wij in deze zaak best de stier bij de horens vatten en desnoods onmiddellijk de strijd aanbinden.”[139] Hij verweet de krant nog haar ondermijningswerk, nefast voor de Vlaams-katholieke eenheid. Deze kritiek werd overgenomen door de voltallige Vlaamse vleugel van de CVP, die het nationaal comité opriep “aandacht te wijden aan de nefaste invloed, welke De Standaard in nationaal opzicht uitoefent”[140].
De gangmaker hiervan kon wel eens Jef De Schuyffeleer (tussen 1948-50 secretaris van het ACW en in 1950 voorzitter van de Vlaamse vleugel van de CVP) geweest zijn, een Gids-aanhanger. Hij beschuldigde er in november 1948 een aantal Vlaamse en Waalse katholieke kranten van de positie van de CVP te ondergraven[141]. De Standaard voelde zich door hem geviseerd, en liet dan ook niet na sterk terug te slaan. De krant hekelde de dubbelzinnige houding van de CVP m.b.t. repressie en haar onderdanigheid tegenover de BSP. De krant hield zich het recht op kritiek voor. “We zijn geen piotten die moeten geduld worden. En als we in geweten overtuigd zijn dat de leiding van de partij, waartoe we ons bekennen, ons naar de vernedering en de nederlaag leidt, dan is er geen enkele, wij herhalen en onderlijnen, geen enkele instantie, die ons kan of mag beletten vrij uit onze mening te zeggen. De leiding van de CVP heeft zich vergist, zeer ernstig vergist. We staan nu misschien voor een onmiddellijke verkiezingsstrijd en we geloven niet dat het ogenblik gunstig is om t.o.v. die leiding de conclusie te trekken uit die zware vergissing. Maar het ogenblik komt waarop we zonder aanzien des persoons die conclusie zullen trekken.”[142]
Anderzijds is het wel zo dat het bureau van het nationaal comité van de CVP in de jaren 1947-50 veelvuldig aandacht besteedde aan de pers, en het belang beklemtoonde van goede contacten met de pers[143]. Telkens werd benadrukt dat de (Vlaams-katholieke) pers meer moest bewerkt worden, dat er meer contacten nodig waren, dat er meer informatie moest worden doorgespeeld. De partij dacht er zelfs aan om een functie van persverantwoordelijke te creëren.
Manu Ruys beklemtoont in zijn memoires het positieve element aan de negatieve gevoelens van de CVP jegens De Standaard. “Het wantrouwen, om niet te zeggen de ingehouden afkeer, die in gezaghebbende CVP-kringen heerste ten aanzien van De Standaard, heeft ons geholpen onze zelfstandigheid tegenover die partij, en tegenover de partijpolitiek in het algemeen te bevestigen.”[144]
Vanaf 1950 ging de CVP zich bij het bestaan van De Standaard neerleggen. Ze hield er rekening mee, in die zin dat de partij haar niet langer negeerde, en haar erkende als een spreekbuis van de Vlaams-katholieke (intellectuele) opinie. Vooral Vlaamse CVP’ers - hoewel niet alle – knoopten (sommige ook al aan het einde van de jaren ’40) contacten aan met Standaard-redacteurs, al betekende dit niet dat er dadelijk sprake was van een vertrouwensrelatie: daarvoor was het nog wat vroeg (enkele uitzonderingen niet te na gesproken). Vele Franstaligen meden evenwel contacten, zo o.m. CVP-Kamerlid Pierre Harmel[145]. In elk geval lazen ze wel de krant, getuige sommige reacties op artikels in De Standaard verschenen. Secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken baron de Gruben schreef bvb. een brief naar de redactie waarin hij reageerde op de kritiek van de krant op zijn benoemingsbeleid. Over een aantal benoemingen in het ambtenarenkader van de Kamer schreef de krant: “Ons artikel van 2 december heeft heel wat stof doen opwaaien, niet het minst onder de Vlaamse Kamerleden.”[146]
2. De Standaard tegenover het socialisme, socialistische politici en de BSP
In de eerste jaren benadrukte de krant meermaals dat socialisme en christendom tegenpolen waren. Eventueel konden BSP en CVP samenwerken op een pragmatische basis - dit was ook het geval in de regering-Spaak - maar het socialisme bleef de vijand van de christelijke levensbeschouwing[147].
De Standaard was gekant tegen het socialisme omdat dit volgens haar stond voor nationalisatie en etatisatie. Tot de basisprincipes van de krant behoorde juist het beginsel van de sociaal-gecorrigeerde vrije markteconomie. Het socialisme was in de ogen van de Vlaams-katholieke krant antichristelijk. Meer dan eens werden de socialisten ervan beschuldigd “de wegen voor te bereiden van het heidense totalitarisme of tenminste die trachten voor te bereiden en te werken met een duivelse ijver aan de ontkerstening van dit goede land”[148]. Volgens de krant moest het socialisme onvermijdelijk leiden tot de dictatuur: het socialisme werd ‘de moeder van het totalitarisme’ genoemd. Het socialisme stond - in de ogen van de krant althans, die de houding van de socialisten karikaturaal voorstelde - dus eigenlijk lijnrecht tegenover de basisideologie van De Standaard. Het mag dan ook niet verwonderlijk klinken dat de krant (zeker vanaf 1949) een virulent anti-socialisme tentoon spreidde.
In de jaren 1950-54 - toen de CVP alleen aan de macht was - scheerde De Standaard vaak socialisten en liberalen over dezelfde kam: beiden werden als de vijand gezien. De term ‘de linksen’ werd veelvuldig gebruikt, evenals ‘de linkse oppositie’. Daarmee werden socialisten én liberalen bedoeld. Beiden werden onder één noemer geplaatst vanwege hun antiklerikalisme, hun gezamenlijke oppositionele obstructiepolitiek, etc.
Besteedde de krant veel aandacht aan de CVP, voor wat de BSP betreft was dit veel minder het geval. Er kwamen wel verslagen van een congres, algemene vergadering of partijbureau van de BSP, maar niet op een systematische wijze. Bovendien waren de verslagen bijzonder beknopt, zeker in vergelijking met de verslagen over soortgelijke CVP-activiteiten. Volgens Albert De Smaele lagen hieraan geen ideologische redenen ten grondslag: “Er dient rekening gehouden te worden met de toestand waarin zich de gebeurtenissen afspelen. De BSP stuurde ons haast geen berichten, we kregen geen informatie van die kant. Het was dan ook moeilijk om over het socialistische milieu berichtgeving te brengen. Ook al omdat er niet voldoende redacteurs waren om het volledige politieke milieu te volgen en contacten te leggen met de BSP, die daar trouwens niet altijd toe bereid was.”[149] In het verslag van een BSP-bureau valt over het a.s. congres van einde 1953 inderdaad te lezen: “La presse adverse ne sera pas admise au Congrès.”[150] Na afloop van het partijcongres zou aan de niet-socialistische pers enkel een korte persconferentie worden voorgeschoteld. Andere redacteurs relativeren dit evenwel ietwat: ideologische redenen speelden wel een rol[151]. Dat dit laatste inderdaad het geval was, zal blijken in een volgend hoofdstuk bij de behandeling van een aantal richtlijnen aan de redactie.
In 1947 kwam het nog voor dat De Standaard zich richtte tot de BSP in de hoop er iets van gedaan te krijgen. Zo wendde de krant zich op 21 mei 1947 in een redactionele bijdrage tot zowel CVP als BSP met de vraag om de repressie op te lossen. Op 1 juni 1947 sprak ze de hoop uit dat de BSP de CVP zou helpen in de uitbouw van een ware gezinspolitiek. Hieraan kwam echter vlug een einde. Vanaf 1948 richtte de krant zich m.b.t. haar wensen en eisen enkel nog tot de CVP, en niet langer meer tot de BSP. Dit heeft deels te maken met het verdwijnen van Melis als hoofdredacteur. Eén van de redenen waarom hij tot ontslag gedwongen werd, was precies zijn te linkse oriëntatie: hij was zgz. niet katholiek genoeg. De vzw De Schakel wenste een meer antisocialistische koers te zien. Deels heeft het ook te maken met het scherper wordende ideologische klimaat, zeker in het licht van o.m. de koningskwestie, waarin klerikalen en niet-klerikalen radicaal tegenover elkaar stonden.
In 1947 was de berichtgeving over de socialisten niet uitsluitend negatief. Werden ze inzake de koningskwestie wel hard aangepakt in De Standaard, in andere kwesties werden ze positief bejegend. In 1948 begon hierin al een kentering te komen, en vanaf 1949 was het hek helemaal van de dam. Waar in de twee vorige jaren gemiddeld slechts om de vijf à zes dagen kritiek werd uitgeoefend op het socialisme, de BSP of een BSP-politicus, verstrakte dit tempo in 1949 tot een gemiddelde van alle drie dagen. We mogen dan ook gerust spreken van een virulent anti-socialisme dat heerste op De Standaard vanaf 1949.
In welke materies manifesteerde het anti-socialisme zich zoal? De socialisten werden vooral, en vanaf 1948 systematisch, aangevallen voor hun houding in de koningskwestie, de repressie en epuratie, het vrouwenstemrecht, voor hun dirigisme, voor hun pogingen tot etatisatie en nationalisatie van de economie, het verzekeringswezen, de ZIV, het onderwijs, de kinderbijslagen, de ondernemingsraden, de NBB en NMKN, etc. Hun benoemingspolitiek en financiële ‘verspilzucht’ werden hen evenmin in dank afgenomen. Op te merken valt dat de kritiek van de krant op de socialistische houding vaak een karikatuur van de werkelijkheid was!
Onder de homogene CVP-regeringen bleef de krant de BSP in hoofdzakelijk negatieve termen ter sprake brengen. De BSP werd ‘onze vijand’ genoemd, en een ‘totalitair-geführte partij’[152]. Aan de partij werd haar (soms vermeend) verzet tegen de verlenging van de dienstplicht tot 24 maanden en de gunstregeling voor kroostrijke gezinnen verweten, evenals haar antiklerikalisme. Tevens keerde de krant zich tegen de in haar ogen voortdurende dreiging van de socialisten (de BSP zowel als het ABVV) met straatgeweld en politieke stakingen: “We weten nu dat de socialisten definitief het pad van de democratische wettelijkheid hebben verlaten en het masker van het reformisme hebben afgelegd,” zo becommentarieerde De Standaard. Later op het jaar had ze het zelfs over “de dictatuur van het arbeiderssyndicaat”[153]. De regering werd opgeroepen maatregelen te treffen ter beveiliging van de binnenlandse veiligheid. In werkelijkheid echter stelde niet enkel het ABVV eisen en voerde ze actie, “doch ook het ACV liet zich niet onbetuigd. Beide syndicaten eisten voor de arbeiders een ruimer aandeel in de economische welvaart.”[154] De socialisten werden ook aangevallen om hun houding inzake onderwijs: De Standaard nam hen hun eisen ter bevoordeling van het officieel onderwijs niet in dank af. Dat CVP-minister van Onderwijs Harmel maatregelen t.v.v. het katholieke vrij onderwijs trof, vond de krant niet erg[155]. De chantage en het geweld dat de socialisten volgens de krant uitlokten rond de hervorming van de maatschappelijke zekerheid was een ander teer punt[156]: volgens haar leken de socialisten te denken dat de staatskas een bodemloos vat was. De Standaard daarentegen drong aan op een sanering van die uitgaven en op het herstel van de financiële verantwoordelijkheid der mutualiteiten, iets waartegen de socialisten zich fel verzetten.
Vreemd genoeg werden de socialisten in 1948 op het vlak van hun gebrek aan Vlaamsgezindheid heel wat minder aangevallen. Daar viseerde De Standaard vooral de CVP. Pas vanaf 1949 werd het element van de Vlaamsvijandige houding van de BSP ingebracht door de krant in haar strijd tegen de socialisten. Redenen hiervoor kunnen zijn dat in de periode 1947-48 de Vlaamse Beweging terug uit de grond moest gestampt worden. Rond de Vlaamsgezindheid hing nog steeds een verdachte nevel. In het katholieke Vlaanderen kon men in de strijd tegen het socialisme meer succes boeken via het bespelen van de snaar van het heidense socialisme. Ook de strijd tegen het etatiserende en nationaliserende socialisme sloeg goed aan in het rurale en middenstand-minded Vlaanderen. Daarenboven had de krant al werk en moeite genoeg om de CVP tot meer Vlaamsgezindheid te bewegen. In 1949 had dit na de verruiming van de CVP al ietwat resultaat opgeleverd. Bovendien trad de koningskwestie toen in een beslissende fase, waarbij werkelijk alle remmen losgelaten werden in de strijd tegen de socialisten (en liberalen).
Op Vlaams vlak werden de socialisten in de periode 1950-54 sterk op de korrel genomen. Hun anti-Vlaamsgezindheid werd hen zwaar aangerekend[157]. De socialisten leverden na 1945 nog geen enkele bijdrage aan de Vlaamse Beweging, aldus de krant. “Kunnen wij enige reden laten gelden om vertrouwen te hebben in de h. Vos, Vermeylen, Craeybeckx en Spinoy bvb.? En dat zijn dan de beste; de andere heten Van Eynde en Anseele en De Sweemer!” Onder de Vlaamse socialisten vond je “bekrompen fanatici als Van Eynde en De Sweemer, die in de hoogste graad aan repressiekoorts lijden. Nu huilen zij met de hongerigste Waalse wolven. In de kwestie van de taalgrens konden zij niet eens wakker geschud worden. Dhr. Vermeylen aarzelde niet om met de Walen samen te spannen en de Vlamingen in de rug te schieten.”[158] Uit deze citaten mag duidelijk blijken wat de krant het meest tegen de borst stootte inzake de zgn. on-Vlaamse houding van de socialisten: hun verzet tegen en obstructie van de liquidatie van repressie en epuratie, en hun verzet tegen de stopzetting van de verfransing van Vlaanderen. De Vlaamse socialisten werden verweten knecht te zijn van de Waalse socialisten: ze stelden zich te onderdanig op. De krant deed haast geen oproepen tot de Vlaamse socialisten: met haar eisenpakket richtte ze zich vrijwel uitsluitend tot de CVP. Dit is ook logisch: niet alleen was ze ideologisch meer verwant met de CVP, maar ook zetelde die partij alleen in de regering.
In haar berichtgeving kantte de krant zich in hoofdzaak, en op systematische wijze, tegen de socialistische politici. In het algemeen werden ze als “rode sukkelaars”, “principiële opportunisten”, “platte demagogen die goed zijn om stokken in de wielen te steken doch tot elke constructieve arbeid onbekwaam zijn” en “onbetrouwbare en gewetenloze tegenstanders” bestempeld[159]. Vooral de Waalse socialisten, en meer bepaald de ‘clan’ rond voorzitter Max Buset, moest het ontgelden. Tot die zgn. clan behoorden o.m. Henri Rolin, Léon-Eli Troclet, Joseph Bracops, etc. Zij waren volgens de krant voor nationalisatie, nationale tweedracht en repressie, en tegen een terugkeer van Leopold III. Ook Paul-Henri Spaak (‘het zielig partijmannetje’[160]) en Achiel Van Acker (‘het type van de niets ontziende, gewetenloze volksmenner’[161]) werden veelvuldig aangevallen voor hun rol in de koningskwestie. Camille Huysmans, Léon-Eli Troclet[162] en Achiel Van Acker werden hun benoemingspolitiek verweten. Isabelle Blume, Louis Piérard (twee verkapte communisten, aldus de krant), Edward Anseele, Fernand Brunfaut, Henri Rolin, Joseph Bracops, Camille Huysmans en Victor Larock werden als doctrinairen en extremisten bestempeld. De Vlaamse socialist Antoon Spinoy werd verweten zich volledig te laten dirigeren door voorzitter Max Buset. Jos Van Eynde (‘de brulaap uit Volksgazet’ en ‘de onbeschofterik’[163]), Arthur De Sweemer (samen met voorgaande ‘lieden zonder beschaving en cultuur’[164]), Edmond Yernaux, Arthur Gailly, Louis Major, Achille Delattre, Leo Collard, Georges Bohy, etc. ontsnapten evenmin aan kritiek van de krant.
Uitzonderlijk had de krant een goed woord over voor een BSP’er. Hendrik Fayat werd omschreven als “de sympathieke Vlaams-socialistische volksvertegenwoordiger van Brussel”[165]. De Standaard prees hem omdat hij het had aangedurfd een parlementaire vraag te stellen aan onderwijsminister Camille Huysmans m.b.t. de huidige stand van het Vlaams onderwijs te Brussel. Waren alle Vlaamse socialisten maar een beetje Vlaamsvoelend, zo verzuchtte de krant. Jammer genoeg echter verloren alle flaminganten die de rangen van de BSP vervoegden, hun Vlaamsgezindheid[166]. Als voorbeelden haalde ze o.m. de parlementsleden Herman Vos, Edgard Missiaen, August De Block, Jos Van Eynde, Lode Craeybeckx, Richard Declerck (de gouverneur van Antwerpen) en Mortier aan. Eugène Soudan werd gelukgewenst met zijn kritiek op de uitzonderingsrechtbanken, zoals die na de Bevrijding waren ingesteld. De krant noemde zijn rede positief maar tegelijk onvoldoende: hij moest ook effectief iets doen voor de liquidatie der repressie. De krant benijdde de BSP haar expertise inzake pensioenen die ze in huis had met Senator Doutrepont. De Standaard loofde zijn kennis ter zake, en wenste dat de CVP ook maar dergelijke specialist in huis had[167].
Af en toe publiceerde de krant een brief van een (onbekende) BSP’er, die niet akkoord ging met de partijlijn in een bepaalde kwestie. Dissidente socialistische stemmen vonden hun weg naar de krant. Op 29 juni 1947 bvb. viel een brief te lezen waarin een BSP’er en oud-verzetsman akkoord ging met de stelling dat de repressie overdreven was en tot verbittering leidde. Hij vroeg de BSP haar stellingen wat te milderen. Publicatie van dergelijke brieven vormde een schuchtere poging van De Standaard om binnen de BSP misschien één en ander in beweging te krijgen. Op 6 juli 1951 liet ze Frans Liebaers, hoofd van het Brabants kledingssyndicaat (aangesloten bij het ABVV), aan het woord: hij verweet het ABVV te dicht te staan bij de BSP, en verwierp de politieke stakingen van de BSP en het ABVV. Daarnaast leverde hij kritiek op het feit dat de BSP geen afstand nam van het communisme.
In de periode 1947-54 hadden Standaard-redacteurs erg weinig contacten met socialistische politici. Willem Melis vormde een uitzondering. Met zijn heengaan verdwenen tevens vrijwel alle contacten tussen De Standaard en de BSP. Enkel in het parlement waren er in de eerste jaren sporadisch enkele contacten. Hemmerechts verklaart: “Ook dat was haast te verwaarlozen. De contacten in het parlement kwamen enkel voor als ze noodzakelijk waren voor de nieuwsgaring. Bij een kabinetscrisis bvb. moesten we wel gaan praten met de formateur, ook al was die socialist. Voor de rest was er geen sprake van contacten.”[168]
Pas in de loop van de jaren ‘50 zouden, aldus Ruys, relaties worden aangeknoopt met BSP’ers, o.m. via Max Lamberty van de Stichting-Lodewijk de Raet, die hem in contact bracht met andere socialisten[169]. Beginnende contacten waren er o.m. met de (haast alle Vlaamse) socialisten Achiel Van Acker, Lode Craeybeckx, Hendrik Fayat, Antoon Spinoy, Eugène Soudan en Piet Vermeylen. Dat er zekere contacten waren, valt ook af te leiden uit de berichtgeving. Op 31 maart 1951 luidde het in de krant (die dit vermeldenswaardig vond: in onze ogen een teken aan de wand voor de zeldzame contacten die er slechts waren): “Het is nog niet zo heel lang geleden dat een vooraanstaand socialist uit Vlaanderen ons toevertrouwde: ‘In onze kringen wordt de strijd van De Standaard met zeer veel belangstelling gevolgd en als Uw krant het onderspit niet delft, maar integendeel leidend in de christelijke Vlaamse kringen wordt, zal de BSP in Vlaanderen daar conclusies dienen uit te trekken.’” Uit dit citaat blijkt enerzijds dat er gesprekken waren, en anderzijds dat de socialisten De Standaard lazen en haar evolutie van nabij volgden. Dat ze de krant lazen, bewijst tevens het feit dat socialisten in het parlementair halfrond meer dan eens citeerden uit artikels in De Standaard verschenen[170].
3. De Standaard tegenover liberalisme, liberale politici en de liberale partij
Aan de liberalen werd in de periode 1947-54 in de krant bitter weinig aandacht besteed[171]. In 1952 bvb. werd gemiddeld slechts tweewekelijks een artikel aan hen gewijd. Verslagen van liberale vergaderingen, meetings en congressen kwamen uiterst weinig voor. Net zoals dit voor de BSP het geval was, lagen ook hier weer praktische zowel als ideologische redenen aan de basis. Tegelijk dient opgemerkt dat de liberale partij op het einde van de jaren ’40 geen grote partij was: in de eerste naoorlogse parlementsverkiezingen van 17 februari 1946 had ze slechts zeventien zetels behaald, wat een verlies van zestien zetels betekende in vergelijking met de situatie na de parlementsverkiezingen van 2 april 1939. Bij de verkiezingen van 26 juni 1949 behaalde ze 29 zetels, en bij die van 4 juni 1950 terug slechts twintig zetels. De liberalen spreidden weinig politieke actie tentoon. Hierover schreef de krant ietwat smalend, n.a.v. een actie der liberalen: “De liberalen hebben waarschijnlijk de noodzakelijkheid aangevoeld om over zich te laten spreken. De rol, die zij in het politiek leven van het land spelen, is zo gering, dat men zich nauwelijks van hun bestaan nog bewust is. Wij zijn verplicht onze scherpste pijlen tegen de socialistische oppositie af te schieten. De liberalen achten zich gekleineerd omdat men zo weinig aandacht aan hen schenkt.” Wat later dat jaar klonk het: “De liberalen laten van tijd tot tijd van zich horen. Zij moeten toch tonen dat zij nog bestaan.”[172]
De krant richtte zich met haar wensen en eisen haast nooit tot de liberalen. De Standaard verweet aan de liberale partij dat haar enige grondslag het antiklerikalisme was: ze noemde dergelijke houding voorbijgestreefd. De krant waarschuwde de liberale partij dat ze zou ophouden te bestaan als ze geen koerswijziging doorvoerde: de extreme liberalen zouden immers naar de BSP of de communistische partij trekken, en de overblijvers zouden te zwak staan om iets uit te richten. De liberalen moesten de extremisten in hun midden die uit opportunisme vasthielden aan het links blok met de BSP afstoppen[173]. Ongetwijfeld hoopte De Standaard op barsten in het ‘linkse’ blok, en trachtte ze daar op haar manier, via de berichtgeving, een steentje toe bij te dragen. Veel effect sorteerde het evenwel niet, want op 4 juni 1949 schreef ze: “De liberale partij is een schakel van het Volksfront en het Volksfront is de bloedvijand van Vlaanderen, zowel in christelijk als in nationaal opzicht. Het Volksfront is de Waalse overheersing in Vlaanderen.”
De weinige berichtgeving over de liberalen en de liberale partij was in hoofdzaak negatief gekleurd. De krant verweet de liberalen (zoals in bovenstaand citaat duidelijk vast te stellen) anti-Vlaamsgezindheid (ook pas nadrukkelijk vanaf einde 1948), hun opstelling in de koningskwestie en de repressieproblematiek, onbetrouwbaarheid, antiklerikalisme, electoraal opportunisme, materialisme, hun houding inzake onderwijs etc.
Bij hun (kortstondige) intrede in de regering in augustus 1949 hadden de liberalen nog meer dan voorheen de boter gegeten. Onderwijsminister Leo Mundeleer en zijn kabinetschef Kauch, ministers Adolphe Van Glabbeke, Jean Rey, Henri Liebaert en Albert Devèze werden hard aangepakt: ze waren niet te vertrouwen en voerden een even slecht beleid als hun socialistische voorgangers. Alleen justitieminister Albert Lilar genoot in eerste instantie krediet: hij was bereid geweest de CVP-Senaatsfractie te aanhoren over repressie en epuratie[174]. Algauw echter was ook hij kop van jut, toen bleek dat zijn beleid geen oplossing van de repressie bracht.
In de jaren 1950-54 werd de liberale partij haar opstelling verweten in de oppositie: ze voerde teveel een obstructiepolitiek[175]. Tevens veroordeelde de krant het protest van de liberalen inzake de verlenging van de dienstplicht, haar acties ter bevoordeling van het staatsonderwijs, haar pogingen om de regering ten val te brengen, en hun ‘uitholling’ van het parlementaire regime.
De liberalen werden in de berichtgeving “even bloeddorstig en fanatiek als de marxisten” genoemd, en “onbetrouwbare en gewetenloze tegenstanders”[176]. De krant brandmerkte de liberale extremisten Auguste Buisseret, Adolphe Van Glabbeke en Leo Mundeleer. Zij werden “potsierlijke en gevaarlijke figuren”[177] genoemd. Albert Devèze werd verweten de socialistische onderwijsminister Camille Huysmans te steunen in zijn onderwijspolitiek, en de socialisten in het algemeen in de koningskwestie. Voor Leo Mundeleer, Adolphe Van Glabbeke, August Buisseret (‘de man van de seniele Waalse bourgeoisie’[178]), Albert Devèze (‘even frivool als seniel’[179]), Henri Liebaert etc. had ze geen goed woord over.
De enige liberaal die een goede pers kreeg was de Vlaming Victor Sabbe, omdat hij was durven ingaan tegen zijn Waalse partijgenoten[180]. De krant vroeg zich af of dit een voorbode was van de terugkeer van liberale flaminganten. Ze riep het LVV op zich in de praktijk te bewijzen. Lang duurde de hoop niet: Een goede vijf maanden later bestempelde De Standaard de Vlaamse liberalen als drijfzand en moeras: ze waren compleet onbetrouwbaar, om niet te zeggen de alleronbetrouwbaarsten[181]. Dit verwijt ging o.m. uit naar Adolphe Van Glabbeke, Albert Lilar, Het Laatste Nieuws en Victor Sabbe, die het blijkbaar verkorven had bij De Standaard. Die betoonde zich verheugd toen bij de parlementsverkiezingen van 1950 bleek dat Sabbe niet herkozen werd[182].
Contacten met de liberale politici waren er in de eerste jaren, net zomin als dat het geval was voor de socialisten, vrijwel niet: pas naar het einde van de jaren ’50 zouden die tot stand komen. Toch hebben we weet van een ontmoeting tussen Manu Ruys en de liberale politicus Albert Devèze. Of dit contact bestendigd werd, is twijfelachtig (Albert Devèze stierf in 1959), maar volgende beschrijving illustreert toch mooi hoe sommige contacten soms toevallig tot stand kwamen, en het gevolg waren van persoonlijke initiatieven van redacteurs. Manu Ruys licht toe: “Op een avond probeerde ik nog snel bevestiging te krijgen van een vaag gerucht over een zoveelste anti-Leopoldistisch manoeuvre. Ik had vernomen dat Devèze aan de basis van het manoeuvre kon liggen, reed naar zijn Brusselse herenwoning en belde aan. Devèze zelf kwam opendoen. Ik stelde mij voor, niet zonder enige schroom, en riskeerde meteen mijn vraagje. De bejaarde man nodigde mij vriendelijk uit in zijn hoge, donkere werkkamer, schonk een glas porto en nam de tijd voor een gemoedelijk gesprek ‘avec un jeune rédacteur d’un grand quotidien flamand’. De bevestiging kreeg ik natuurlijk niet, maar ik leerde er hoe politieke krokodillen te benaderen.”[183] De karige contacten tussen liberalen en Standaard-mensen beletten niet dat de liberalen de krant lazen. Een bewijs daarvoor vinden we opnieuw in de parlementaire handelingen: de Oostendse liberaal Adolphe Van Glabbeke bvb. citeerde in het parlementaire halfrond uit De Standaard[184].
4. De Standaard tegenover communisme, communistische politici en de KP
De Standaard stak in haar berichtgeving hoegenaamd niet weg hoezeer ze het communisme verachtte en verafschuwde. Ze bestempelde communisme en bolsjewisme als “satanocratie”[185]. Volgens De Smaele lag dit in de lijn van de ideologie van de krant: het anticommunisme van de krant was principieel[186]. Ze veroordeelde de communistische ‘wolven’ (o.m. Glineur, Julien Lahaut en Aloïs Gerlo) die om meer bloed schreeuwden in de repressie en de terugkeer van Leopold III betwistten. Ze keerde zich tegen wat ze noemde de communistische stakingshetze (in de sectoren gas en elektriciteit, post en postcheckambt), die volgens haar het land destabiliseerde. Wat de krant aan de communisten niet kwalijk nam, was hun gebrek aan Vlaamsgezindheid. Integendeel was ze blij dat de communisten in de Vlaamse Beweging geen kans kregen.
Op geen enkel moment kon de communistische partij op een goed woord rekenen van De Standaard. Integendeel, er was sprake van een soort samenwerking tussen de afdelingen binnenland en buitenland op de redactie: ook de afdeling buitenland veroordeelde het communisme en wees op de gevaren van het communisme voor België. Zo werd de terechtstelling van de Bulgaarse oppositieleider Pathov in september 1947 een les genoemd voor het Westen. Er was in 1949 grote aandacht voor het proces door het Hongaarse communistische regime gevoerd tegen kardinaal Mindszenty. Geregeld werd dit als voorbeeld aangehaald in de waarschuwingen van De Standaard tegen het communisme.
Op het einde van de jaren ’40 en het begin van de jaren ’50, toen de Koude Oorlog een hoogtepunt bereikte met de Koreaanse oorlog, heerste in sommige kringen vrees voor een communistische invasie van West-Europa[187]. De felle uitvallen van de krant tegen de communisten moeten mede in dit licht worden geïnterpreteerd.
De krant hamerde er meermaals op dat de BSP zich moest ontdoen van de crypto-communistische elementen in haar midden. Die ondermijnden de socialistische beweging, en vormden een groot gevaar: ze zouden op de duur de socialistische beweging gaan overheersen, met alle gevolgen van dien.
Contacten met communistische politici waren er niet. De Standaard hanteerde het woord ‘communist’ als scheldwoord. Zo werden bvb. de controleurs van minister van Ravitaillering en Invoer Georges Moens de Fernig die te streng optraden tegen (vooral West-Vlaamse) middenstanders als ‘communist’ bestempeld: dit was uiterst pejoratief bedoeld[188].
In de jaren 1950-54 kwam het anticommunisme van de krant hoe langer hoe minder aan bod, in die mate zelfs dat het bijna volledig uitdoofde. Dit hing samen met de steeds verzwakkende positie van de communisten en hun pers en partij. Net zoals zij als politieke factor verwaarloosbaar werden, werd ook de (immer negatief gekleurde) berichtgeving in De Standaard dat. Het was dus helemaal niet zo dat de krant in de loop van de jaren ’50 minder anticommunistisch werd.
Al van twee maanden voordat de parlementverkiezingen zouden plaatsvinden, zette De Standaard haar campagne in. Op 28 april 1949 stelde de krant dat de CVP ervoor moest ijveren haar programma alleen te kunnen uitvoeren, om m.a.w. een absolute meerderheid te behalen en vervolgens een homogene regering te vormen. Enkel in het geval die meerderheid niet werd behaald, kon een coalitie met socialisten of liberalen worden overwogen. De krant waarschuwde ervoor de samenwerking met de BSP tot een principe te verheffen. Ze beschouwde die samenwerking als een soort van gif dat de goede werking van de regering verhinderde. Vandaar het pleidooi van De Standaard om voor een absolute meerderheid te gaan.
Een dag later werd in de krant het startschot gegeven voor de campagne rond de operatie verruiming binnen de CVP. De verruimingskandidaten kregen systematisch een goede pers in de krant, en werden door dik en dun verdedigd tegen aanvallen van zowel socialisten als (Waalse) katholieken, kandidaten die hun plaats aan de verruimers niet wilden afstaan en Vlaams-nationalisten die een aparte partij wilden. Steun aan de verruiming was bedoeld om de oprichting van een aparte Vlaams-nationalistische te verhinderen. Doorheen het discours van de verruiming klonk voortdurend ook de afwijzing van aparte Vlaams-nationalistische scheurlijsten door. Op de CVP moest worden gestemd!
Die CVP kreeg in de aanloop naar de verkiezingen meer dan ooit tevoren aandacht. Moties, spreekbeurten, meetings, arrondissementele vergadering, etc.: alle kwamen ze in de krant uitgebreid aan bod. De krant lanceerde zelfs een oproep tot stortingen in het CVP-verkiezingsfonds. Het was duidelijk dat De Standaard zich achter de CVP schaarde[189]. Dit lokte van verschillende zijden zure reacties uit: De Standaard werd verweten een officieus partijblad te zijn. Het Vlaams-nationalistische weekblad Rommelpot bvb., promotor van de Vlaamse Concentratie, verweet De Standaard dat ze was ontaard “tot de spectaculaire inzet van het consortium der schoonzonen Sap, jonge heren, die allemaal nog carrière te maken hebben. (...) De oude Standaard is dood.”[190] De schoonzonen Sap zouden volgens het verhaal van het blad alle heil van de CVP verwachten, en kozen dan ook resoluut partij voor de CVP en tegen de Vlaams-nationalistische scheurlijsten. De Smaele zou zijn redacteurs hebben geïnstrueerd in die zin ook te schrijven. Albert De Smaele van zijn kant ontkent beslist de aantijgingen van Rommelpot als instrueerde hij de redactie: “De stellingname werd besproken op de redactie, in de dagelijkse bespreking van mezelf met de belangrijkste redacteurs.”[191]
Kreeg de CVP in de aanloop naar de verkiezingen een welwillende en ruime aandacht, voor BSP en liberale partij was precies het tegenovergestelde weggelegd. De Standaard ging zich harder opstellen tegen hen. Paul-Henri Spaak werd een ‘bendeleider’ genoemd, de socialisten ‘aartsvijanden’, de liberalen ‘huichelaars’ en ‘inciviekenvreters’[192]. Liberalen en socialisten werd demagogie verweten, en hun pogingen een front te vormen rond bepaalde onderwerpen werden beschimpt.
De Standaard besteedde niet alleen aandacht aan de CVP, maar ook aan haar kiezerspubliek. Boeren, middenstanders en arbeiders en ACW’ers werden t.v.v. de CVP bewerkt. De middenstanders werden gewaarschuwd niet te vallen voor het charmeoffensief dat de BSP jegens hen had ingezet[193]: nog nooit deed de BSP iets voor de middenstand, waarom zou je er dan nu je stem aan geven, zo klonk het. Twee dagen later gaf de krant een uittreksel uit De Middenstand, het ledenblad van het NCMV, waarin gesteld werd dat de middenstand het beste gediend werd door de CVP[194]. Die partij werd door De Standaard opgeroepen te schermen voor arbeiders, boeren en middenstanders, en ook iets te doen voor de grote gezinnen. Tegenover het vrouwelijke lezerspubliek beklemtoonde de krant dat het de CVP was die de vrouw stemrecht had gegeven[195]. Het lijkt er alleszins op dat het een bewuste strategie was van de krant om al deze bevolkingsgroepen een reden te geven waarom ze CVP moesten stemmen.
Op 22, 25 en 26 juni deed de krant nog eens expliciet een oproep tot het stemmen op de CVP. “Geef een voorkeurstem aan een goed Vlaams candidaat op de CVP-lijst.” Er moest niet gestemd worden bovenaan de lijst, maar wel naast de naam van een CVP’ers die in Vlaams opzicht alle waarborgen bood. Was er ergens op een CVP-lijst geen enkele goede kandidaat voorhanden, dan werd de lezer aangespoord uit protest te stemmen op de laatste kandidaat op de lijst.
Nog geen jaar later werd haast een identiek discours gehanteerd. In de campagne, die startte op 30 april: de dag van de bekendmaking in de krant dat de Kamer was ontbonden en nieuwe verkiezingen werden georganiseerd, werd gehamerd op het feit dat de CVP de absolute meerderheid moest halen. Scheurlijsten waren uit den boze. De lezers werden opgeroepen op de CVP te stemmen. De krant had erg veel aandacht voor allerlei CVP-meetings en -vergaderingen. Boeren, middenstanders, arbeiders en burgers werden aangespoord zich te scharen rond de CVP: door samen te werken konden ze allen tot een hogere welvaart komen. Een dag later zette De Standaard een mededeling van het ACW in de verf dat alleen CVP-kandidaten het vertrouwen genoten van het ACW. De dag daarop volgde een interview met ACV-voorzitter Gust Cool. De middenstanders werden speciaal opgeroepen niet op de liberalen te stemmen, ondanks hun belofte de belastingen te verminderen. Volgens de krant zouden de liberalen deze belofte niet inlossen: integendeel zouden ze de belastingen nog verhogen. De Standaard deed dit omdat in 1949 was gebleken dat veel middenstanders op de liberalen hadden gestemd. Ook op de socialisten moest de middenstand niet stemmen, ondanks de aanvaarding van de middenstandseisen door de BSP, deed die partij toch nog nooit iets voor de middenstand[196].De boodschap was duidelijk: stem CVP!
Evenals in 1949 moesten socialisten en liberalen het ook nu weer zwaar ontgelden in de berichtgeving: ze werden als herrieschoppers gebrandmerkt, ze vertoonden geen enkel respect voor de grondwet, etc. De lezer kreeg redenen genoeg voorgeschoteld om zeker niet op hen te stemmen.
Op twee dagen voor de verkiezingen trok De Standaard nog eens alle registers open. Er kwam een verslag van de CVP-meeting die als finale bedoeld was, en een foto van het CVP-logo met het lijstnummer. De kiezer werd opgeroepen om op een Vlaamsgezinde CVP’er te stemmen. Verkiezingspropaganda van andere partijen werd niet opgenomen. De krant kreeg overigens geen propagandamateriaal van andere partijen toegestuurd. De Smaele verklaarde: “Als er publiciteit werd opgenomen, of als er veel aandacht aan een partij werd besteed, dan gebeurde dat niet op vraag van die partij. Wij beslisten zelf wat in de krant kwam: we wilden de opinie in een bepaalde zin voorlichten, zodanig dat ze duidelijker wist in welke zin te stemmen.”[197] In die optiek maakten advertenties van socialisten of liberalen uiteraard geen kans om opgenomen te worden! Niet alleen praktisch-concrete maar ook ideologische motieven speelden dus mee.
Heel opvallend is het hoe de krant haast geen campagne voerde rond deze verkiezingen. Slechts een luttele week voor de kiezers hun stem moesten uitbrengen, begon de krant erover te schrijven. Ze pleitte voor eendracht rond de CVP, en verwierp Vlaams-nationalistische concentratielijsten als dwaas en onverantwoord. De lezer werd, evenals de middenstand, opgeroepen om op een Vlaamsgezinde CVP-kandidaat te stemmen. Het resultaat van de verkiezingen was niet erg verheugend: de CVP ging immers achteruit, terwijl BSP en liberalen vooruitgang boekten. Een positief punt voor de krant was de verplettering van de communisten.
Als reden voor de geringe belangstelling voor de gemeenteraadsverkiezingen, haalt Albert De Smaele volgende overweging aan: “De gemeenteraadsverkiezingen waren voor ons, als nationaal georiënteerde krant, niet zo belangrijk. Uiteraard hadden die verkiezingen wel hun belang op gemeentelijk en regionaal vlak, maar wij wensten op dat niveau met de krant niet speciaal invloed uit te oefenen. Wij besteedden er, opnieuw omwille van het feit dat onze berichtgeving nationaal bedoeld was, dan ook niet zoveel aandacht aan.”[198]
Zowel in tijd als in omvang voerde de krant een vrij beperkte campagne in de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 11 april, zeker in vergelijking met de campagnes die in 1949 en 1950 op het getouw werden gezet. Terwijl de CVP zelf haar kiesstrijd al op 7 maart inzette, startte De Standaard pas een campagne einde maart, op nauwelijks twee weken van de verkiezingen dus. Voordien was er geen sprake van een systematisch opgezette verkiezingscampagne in de berichtgeving: slechts sporadisch vielen pro-CVP en anti-linkse geluiden op te vangen.
Op 30 maart 1954 gaf de krant het startschot voor haar campagne: ze stelde dat de CVP de enige partij was die pogingen had ondernomen om repressie en epuratie te liquideren, en een schoolvrede te bewerkstelligen. Ze erkende dat het CVP-beleid verre van feilloos was geweest, maar lanceerde de leuze: ‘opnieuw en beter’. De lezer werd opgeroepen om voor de CVP te stemmen, zeker als hij een einde wilde gesteld zien aan repressie en epuratie. Een homogene CVP-regering zou bovendien voor meer stabiliteit zorgen dan een linkse meerderheid. In de lijn van deze stellingname verschenen artikels waarin socialisten en liberalen werden aangevallen, en waarin werd aangetoond dat de CVP-regeringen het nog zo slecht niet hadden gedaan. Op 8 april 1954 verscheen in De Standaard een inlassing van het nationaal comité van de CVP, waarin opnieuw werd opgeroepen een stem op de CVP uit te brengen.
De reden voor de beperkte campagne die de krant t.v.v. de CVP voerde - anders dan vorige jaren werden bvb. middenstanders, boeren, arbeiders e.a. niet bewerkt in de richting van goodwill voor de CVP - moet hoogstwaarschijnlijk gezocht worden in haar ontgoocheling over het gevoerde beleid van de homogene CVP-regeringen. Al trachtte de krant die ontgoocheling wat weg te moffelen in de aanloop naar 11 april via enkele positieve noten over het CVP-beleid van de afgelopen jaren, toch bleef dit gevoel wel hangen. Ze had nl. veel meer verwacht van 4 jaar homogeen beleid, o.m. op het vlak van repressie en epuratie, en Vlaamse ontvoogding, opgang en rechtsherstel. Veel geestdrift ging van de oproepen tot stemmen op de CVP niet uit: de krant deed dit enkel vanuit haar visie dat de CVP ondanks alles de enige partij bleef die de Vlaams-katholieke belangen enigszins behartigde.
Karel Hemmerechts verklaart hierover: “De Standaard schermde inderdaad voor de CVP in verkiezingstijden. Wij durfden scherpe kritiek uiten, maar op het beslissende moment, als puntje bij paaltje kwam, t.t.v. verkiezingen dus, schaarden we ons toch achter de CVP. De reden hiervoor is dat op zo’n ogenblik bepaalde belangen op het spel stonden waarvoor de rest moest wijken. De beslissing om zich achter de CVP te scharen kwam vanuit de krant zelf die besefte dat eendracht nodig was om de Vlaams-katholieke belangen te kunnen behartigen.” Manu Ruys beaamt dit en voegt eraan toe: “Het waren vooral Serruys en D’haese die gewonnen waren voor de CVP, en opriepen erop te stemmen.”
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[85] Zie bvb. De Standaard (11 september 1947).
[86] De Standaard (19 november, en 9 en 10 december 1951, en 9 en 30 november 1953).
[87] In de socialistische pers was dat in de jaren na de Tweede Wereldoorlog bvb. wel het geval. Het partijbureau van de BSP had o.a. als taak om “politiek toezicht uit te oefenen over de officiële dagbladen van de partij”; de”politieke directeurs van de officiële dagbladen van de partij” maakten met raadgevende stem deel uit van het partijbureau van de BSP. Statuten BSP zoals aangenomen op het congres te Brussel in augustus 1945. Brussel, 1946.
[88] De term ‘katholieke zuil’ vermijden we in dit verband liever, aangezien ‘zuil’ en ‘verzuiling’ te makkelijk verwijzen naar de betekenis van ideologisch-gelijkgezinde organisaties die alle ressorteren onder een koepel gevormd door een politieke partij, i.c. hier de CVP. Of om het met de woorden van Staf Hellemans te zeggen: “Een zuil is een ideologisch en subcultureel geïntegreerd netwerk van meerdere, domeinspecifieke, met een representatiemonopolie uitgeruste organisaties, waaronder een politieke netwerkpartij.” (S. Hellemans, Pleidooi voor een internationale en tegen een provincialistische benadering van verzuiling, Leuven, 1990, 26.) Dergelijke organisaties hebben vaak een politiek comité, waarin leden van de politieke netwerkpartij zetelen. Denken we bvb. aan het NCMV, waar CVP-politici in het politiek comité zetelden. Van een dergelijke officieuze afhankelijkheid van de CVP was in het geval van De Standaard precies geen sprake. Om niet verkeerdelijk toch die indruk te wekken, vermijden we liever de term ‘zuil’.
[89] De Standaard (5 oktober 1947).
[90] De Standaard (18 oktober 1947). De opsomming van zaken waartegen gereageerd werd, sloeg op De Standaard zelf. Op al deze zaken had de krant inderdaad commentaar geleverd. Ze reageerde tegen de schoolpolitiek van Huysmans die overal rijksmiddelbare scholen oprichtte: een verspilling van geld was dat! Ook reageerde de krant tegen de bevoordeling door Huysmans van houders van een diploma uit het officieel onderwijs t.n.v. de houders van een katholiek diploma. Ze protesteerde ook tegen een uitvoertaks van 3 %, en tegen de drie andere vermelde kwesties.
[91] De Standaard (13 februari 1948).
[92] Zie over de oprichting van een aparte Vlaams-nationalistische partij De Wever, “Het Vlaams-nationalisme”, 277-278. Bosman, “De Vlaamse Beweging”, 247-249. Luyckx, Het zal je kind maar wezen.
[93] De Standaard (6 augustus 1949).
[94] De Standaard (18 februari en 5 september 1948).
[95] De Standaard (6 augustus 1949). De CVP moest Vlaamse actie tentoon spreiden, zich verruimen en in haar schoot Vlaamse parlementaire groepen oprichten
[96] De Standaard (7 juni en 14 september 1947).
[97] Interview Karel Hemmerechts 22/2/99.
[98] Van Der Elst, De bewogen jaren, 145.
[99] Interview Albert De Smaele 30/3/99. Hoogstens een impliciete bevestiging van de contacten krijgen we in de memoires van Frans Van der Elst. Een andere bron ter bevestiging vonden we niet: de betrokken Vlaams-nationalisten zijn alle reeds overleden.
[100] Van Der Elst, De bewogen jaren, 166. Voor het relaas van Frans Van Der Elst over zijn onderhandelingen, o.m. met Leemans, Custers en PW Segers: zie p. 163-166.
[101] Ruys, Een levensverhaal, 45, 238 en 246. Alsook: interview Albert De Smaele 10 en 30/3/99. Coppieters bevestigde deze contacten.
[102] De Standaard (28 december 1948).
[103] De Standaard (24 april 1949).
[104] De Standaard (10 november 1949).
[105] 1. Geen doodstraf meer 2. Integrale toepassing wet-Lejeune op alle politiek veroordeelden 3. Vrijlating ouderlingen boven de 604. Vrijlating van alle vrouwen om politieke redenen veroordeeld 5. Heraanpassing van de straffen aan de thans geldende maatregelen 6. Genademaatregelen voor allen veroordeeld tot minder dan vijf jaar zeven. Onmiddellijke afschaffing van de krijgsraden: alle hangende zaken moeten naar gewone rechtbanken 8. Opnieuw in dienst nemen van ambtenaren en bedienden van parastatale instellingen die werden geschorst of afgezet en in het bezit zijn van hun burgerlijke en politieke rechten 9. De uitbetaling van pensioenen aan afgestelde ambtenaren, die in normale voorwaarden weerkeren.
[106] De Standaard (26 en 29 november 1949).
[107] Zie hiervoor Gerard, “De katholieken”, 274. Gerard en van den Wijngaert, In het teken, 53. Biondi, De CVP, 106-108.
[108] De Standaard (29 april 1949).
[109] Zie o.m. interview Renaat Van Elslande. KADOC-interviews met prominente CVP-politici.
[110] Durnez, De Standaard II, 30. Zie ook interview Albert De Smaele 30/3/99.
[111] Interview Albert De Smaele 30/3/99 en 6/6/00. Michiel Vandekerckhove verklaarde aan ons dat PW Segers de steun van de pers nodig had. Tevens bevestigde Vandekerckhove ons dat er gesprekken waren tussen De Smaele en PW Segers. In het nationaal comité van de CVP vermeldde Segers die gesprekken evenwel niet: nooit kwamen die er aan bod. Dit kan als verklaring gelden voor de afwezigheid van enige vermelding ervan in de notulen van de vergaderingen van het nationaal comité. Interview Michiel Vandekerckhove 21/6/00.
[112] Ruys, Een levensverhaal, 63-64.
[113] Durnez, De Standaard II, 33.
[114] Verslag ervan in De Standaard (10 juni 1949).
[115] Zie de kranten uit die periode, en ook brief van Verbist aan PW Segers s.d. Archief PW Segers, 7.1.2.5.
[116] Zie de campagne in De Standaard van eind april 1949 tot aan de verkiezingen van 26 juni.
[117] De CVP behaalde bij de verkiezingen een absolute meerderheid in de Senaat, en kwam voor een absolute meerderheid in de Kamer slechts twee zetels tekort. De verruimers haalden mooie persoonlijke scores.
[118] Interview Manu Ruys 17/11/99.
[119] Interview Karel Hemmerechts 22/2/99.
[120] Interview Albert De Smaele 30/3/99.
[121] De Standaard (27 oktober 1950).
[122] Met name Magdalena Van Daele-Huys, Alfons Verbist, Albert De Clerck, Edgard Maes, Joannes Steps, Godfried Develter, Benoit Van Acker, Jos De Saeger, Albert Verlackt, Fernand Hermans, Albert De Gryse, Louis Kiebooms, Leo Scheere en Octavius Verboven.
[123] In de ogen van de krant was een aantal van zes parlementsleden ideaal om een slagvaardige actiegroep te vormen.
[124] Dissidentie vond in haar ogen immers geen genade. Hoger zagen we reeds dat de krant elke Vlaams-nationalistische afscheuring afwees, maar ook aan Waalse zijde werd elke dissidentie bekampt. Toen de Franstalige Brusselse CVP’er Saint-Rémy in december 1953 zijn nieuwe beweging los van de CVP aankondigde, was De Standaard er als de kippen bij om dit af te keuren. Ze verweet hem dit enkel te doen om een goede plaats op de Brusselse CVP-lijst te bekomen. Bovendien boorde ze zijn programma de grond in. Dat bestond uit vrijheid van onderwijs, bekendmaking van de uitslag van de talentelling van 1947, afschaffing van de kopstem en invoering van het referendum, en een grotere vrijheid op economisch vlak. Over de oplossing van repressie en epuratie, en de Vlaamse kwestie werd in het programma met geen woord gerept.
[125] De Standaard (24 mei 1947).
[126] Interview Albert De Smaele 10/3/99. Dit wordt bevestigd in een aantal interviews met CVP-politici (o.a. Michiel Vandekerckhove en Jan Verroken), en blijkt tevens uit een aantal archiefstukken.
[127] Interview Manu Ruys 17/11/99.
[128] Interview Karel Hemmerechts 22/2/99.
[129] Ruys, Een levensverhaal, 67.
[130] Interview Louis De Lentdecker 8/9/99.
[131] Interview Karel Hemmerechts 22/2/99 en Albert De Smaele 4 en 30/3/99.
[132] Durnez, De Standaard II, 131.
[133] Ruys, Een levensverhaal, 285-286.
[134] Interview Albert De Smaele 4 en 10/3/99. Redacteurs dienden in de eerste plaats informatie te verzamelen, daartoe dienden hun contacten, maar als de gelegenheid zich voordeed konden ze uiteraard tegelijk het standpunt van de krant uiteenzetten aan de gesprekspartner. In feite, zoals de betrokkenen beklemtoonden, was dit niet meer dan logisch: in de ontwikkeling en opbouw van een gesprek kwam automatisch beider mening aan bod. Hierbij rijst de vraag of sommige redacteurs deze gelegenheid niet aangrepen om hun eigen mening voorop te zetten i.p.v. die van de krant. Alle geïnterviewde niet-journalisten bevestigden ons evenwel dat dit niet het geval was: als redacteurs dan toch eens hun eigen persoonlijke mening vertolkten, dan duidden ze die ook als zodanig aan, om elke verwarring te vermijden. Meestal liepen de mening van de krant en van de redacteurs overigens gelijk.
[135] O.m. De Standaard (5/7/47, 6/3/49, 23/4/50, etc.).
[136] De Standaard (28 november 1948).
[137] Zie de interviews met Albert De Smaele en de Standaard-journalisten.
[138] De Standaard (28 augustus 1949, 14 februari 1950, 25 maart 1950 en 28 april 1950).
[139] Nota van een lid m.b.t. de dagorde 9/4/48. Archief CVP, 2.1.4. nationaal comité juli 1947-48.
[140] Besluiten van de Vlaamse vleugel getroffen op de vergadering van 20/4/48. Archief CVP, 2.1.4.
[141] De Standaard (11 november 1948).
[142] De Standaard (11 november 1948).
[143] Zie o.m. de verslagen van het bureau van het nationaal comité van de CVP van 4/1/49, 4/4/50, 17/6/50 etc. Archief CVP, 2.3.1. bureau nationaal comité CVP oktober 1948 - maart 1949; juli 1949 - november 1956.
[144] Ruys, Een levensverhaal, 286.
[145] In de krant van 16 november 1951 stond bvb. te lezen: “Als wij bij minister Harmel met witte voetjes stonden i.p.v. met zwarte...”, wat erop wijst dat Harmel De Standaard politiek (nog) niet goed genegen was. Impliciete bevestiging hiervoor kregen we in het interview met Pierre Harmel 12/10/99.
[146] De Standaard (resp. 12 april en 9 december 1952).
[147] De Standaard (9 juli 1947, 22 augustus 1947 etc.).
[148] De Standaard (4 september 1948).
[149] Interview Albert De Smaele 25/2/99.
[150] Verslag vergadering BSP-partijbureau 6/11/53. Archief BSP, 441/10.
[151] Interviews Karel Hemmerechts 22/2/99 en Louis De Lentdecker 8/9/99. Een confrontatie van de verschillende interviews bleek m.a.w. effectief noodzakelijk en tevens vruchtbaar. Nogmaals blijkt hier de noodzaak van historische kritiek.
[152] De Standaard (15 oktober 1952).
[153] De Standaard (4 januari en 21 oktober 1951).
[154] Luykx en Platel, Politieke geschiedenis II, 473.
[155] Tyssens, De schoolkwestie, 39-119.
[156] Over de hervorming van de maatschappelijke zekerheid onder de homogene CVP-regeringen, zie Pasture, Kerk, politiek en sociale actie, 117-126.
[157] Over de socialisten en de taalproblematiek, zie Coninckx, “Brussel en de socialisten”, 333-338.
[158] De Standaard (resp. 5 januari en 7 april 1951).
[159] De Standaard (resp. 8 november en 23 december 1952, 25 juni 1953 en 3 februari 1954).
[160] De Standaard (28 februari 1953).
[161] De Standaard (7 november 1953).
[162] “Voor ons was en is hij de rode wallingant die er de brui aan geeft rekening te houden met gevestigde tradities, parlementaire controle en politiek evenwicht in de administratie.” De Standaard (30 maart 1947).
[163] De Standaard (31 mei 1952 en 7 februari 1953).
[164] De Standaard (7 februari 1953).
[165] De Standaard (23 mei 1947).
[166] De Standaard (11 juni 1947).
[167] De Standaard (6 en 8 januari 1949).
[168] Interview Karel Hemmerechts 22/2/99. De berichtgeving lijkt dit te bevestigen.
[169] Interview Manu Ruys 17/11/99. Volgens Durnez kwamen geregelde contacten met socialisten pas naar het einde van de jaren ’50 toe tot stand. Interview Gaston Durnez 16/6/99.
[170] Zie o.m. Parlementaire Handelingen Kamer, zittingsjaar 1949-50 (p. 2-19; Spinoy en Hoyaux), zittingsjaar 1950-51 (p. 4-6; De Kinder), en zittingsjaar 1951-52 (p. 9-11; Spinoy).
[171] Over de liberale partij in die periode schreef Stengers, “De confrontatie”, 127-129.
[172] De Standaard (resp. 27 januari en 20 mei 1952).
[173] De Standaard (17 december 1947).
[174] De Standaard (10 september 1949).
[175] Overigens valt op te merken dat De Standaard het in die jaren vaak in het algemeen over ‘de linksen’ had: de krant vernoemde ze in één adem samen met de socialisten.
[176] De Standaard (resp. 1 mei 1951 en 3 februari 1954).
[177] De Standaard (14 september 1948).
[178] De Standaard (26 juni 1952).
[179] De Standaard (7 februari 1953).
[180] De Standaard (22 november 1949).
[181] De Standaard (1 april 1950).
[182] De Standaard (6 juni 1950).
[183] Ruys, Een levensverhaal, 64.
[184] Parlementaire Handelingen Kamer, zittingsjaar 1950-51, p. 2-8 en 11-23.
[185] De Standaard (20 mei 1947).
[186] Interview Albert De Smaele 30/3/99. Deze uitspraak vindt bevestiging in de berichtgeving.
[187] De Société Générale ontwikkelde bvb. het principe en de voorwaarden van ‘de onthoofding’ van de groep: “In geval van een invasie zou ze zoveel mogelijk leiders van de Société Générale en haar dochters naar Kongo en de Verenigde Staten evacueren. (...) Er werd een volledige evacuatieprocedure voor de kaderleden van de groep uitgewerkt, onder de codenaam ‘Operatie Z’ of ‘Zéphyrin’.” Brion en Moreau, De Generale maatschappij, 369.
[188] De Standaard (11 september 1947).
[189] Slechts tweemaal viel in de aanloop naar de verkiezingen kritiek te noteren op de CVP. Op 31 mei 1949 noemde de krant het jammer dat in de samenvatting in 12 punten van het CVP-verkiezingsprogramma haast niets voorkwam omtrent Vlaams-Waalse betrekkingen en repressie. De CVP werd aangespoord Vlaanderen recht te doen, en voor een oplossing van de repressie te zorgen. Begin juni (vanaf 3 juni) haalde ze ongemeen scherp uit naar justitieminister Moreau de Melen, na de executie van 4 terdoodveroordeelden, en het bevel tot het executeren van nog 7, alle repressieveroordeelden. De Standaard vroeg zich af hoe dit in godsnaam mogelijk was, en dan nog in volle verkiezingsstrijd. Moreau de Melen deed zo al het werk teniet van de Vlaamse katholieken die voor eendracht roind de CVP ijverden. De krant eiste een afkeuring door de CVP van deze maatregel: die kwam er ook op 11 juni.
[190] Rommelpot (18 juni 1949). De drie bedoelde schoonzonen waren Albert De Smaele, Andries Vlerick en Jan Piers. In totaal had mevrouw Antoinette Gylsen vijf schoonzoons.
[191] Zie interviews Karel Hemmerechts 22/2/99, Manu Ruys 22/2/99 en Albert De Smaele 25/3/99.
[192] De Standaard (resp. 30 april, 15 mei en 17 juni 1949).
[193] Over de opening van de BSP naar de middenstand, zie Timperman, “1945-1954”.
[194] De Standaard (18 en 20 juni 1949).
[195] De Standaard (14 juni 1949).
[196] De Standaard (21, 23, 24, 25 en 27 mei 1950).
[197] Interview Albert De Smaele 25/3/99. De onafhankelijke positie van de krant t.a.v. de CVP vindt bevestiging in archiefstukken en in de berichtgeving.