De spoorlijn Gent-Brussel via Aalst in de Belgische spoorwegpolitiek.(Danny Mattheeuws)
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
INLEIDING
Op 1 mei 1856 werd de spoorlijn Gent-Brussel via Aalst geopend. De lijn was
aangelegd door een privé
maatschappij en vormde een rechtstreekse concurrent voor de reeds bestaande
spoorlijn Gent-Mechelen-Brussel, aangelegd door de staat. In de verhandeling
wordt onderzocht hoe de nieuwe spoorverbinding inpaste in de Belgische
spoorwegpolitiek, vanaf de eerste plannen voor de lijn totdat de staat de lijn
in 1877 overnam van de maatschappij. Volgens de bestaande literatuur volgde de
overheid geen rechtlijnige spoorwegpolitiek, wat leidde tot een grote
versnippering van het spoorwegnetwerk en uiteindelijk ook tot de terugkoop van
de meeste lijnen door de staat. De verhandeling tracht te onderzoeken of dit ook
blijkt uit de aanleg van de spoorlijn Gent-Brussel via Aalst.
Het eigenlijke onderzoek omvat twee delen. In het eerste deel wordt de
periode voor de aanleg van de spoorlijn behandeld. Ondanks de reeds bestaande
spoorlijn Gent-Brussel, bovendien eigendom van de staat, keurde het parlement in
1851, na een jarenlange discussie, toch de aanleg van de nieuwe verbinding goed.
De motieven voor de uiteindelijke goedkeuring van de spoorlijn staan centraal in
het onderzoek naar de fase van de planning.
Het tweede deel gaat dieper in op de verhouding tussen de S.A. des chemins de
fer de Dendre-et-Waes et de Bruxelles
à
Gand par Alost=,
die de lijn had aangelegd, en de overheid. Hierbij wordt de nadruk gelegd op de
maatregelen die de overheid had getroffen om het probleem van de concurrentie op
te vangen. Waren deze maatregelen voldoende, en bleven ze dat ook in de verdere
ontwikkeling van de Belgische spoorwegen? Het onderzoek eindigt met de
terugkoop van de lijn door de overheid en de motieven daarvoor.
De studie naar de plaats van de verschillende lijnen in de Belgische
spoorwegpolitiek kwam tot nu toe niet voor. In 1994 verscheen wel het artikel
van Bart Van der Herten en Michelangelo
Van Meerten De spoorlijn Antwerpen-Gent, 1841-1897. De
wisselwerking tussen privé
initiatief en overheidsinterventie in de Belgische spoorwegen
(in: BTFG, 1994, 4). Deze studie gaat echter voornamelijk in op de
economische ontwikkeling van de maatschappij, en niet zozeer op haar verhouding
met de overheid. Uitgebreid onderzoek naar
één
van de andere spoorwegmaatschappijen gebeurde nog niet. De geschiedschrijving
van de Belgische spoorwegen behandelt in hoofdzaak de globale ontwikkeling van
het spoorwegnet, met nadruk op de ontwikkeling van de staatsspoorwegen.
Deze geschiedschrijving bleef in hoofdzaak trouwens beperkt tot de
institutionele ontwikkeling van de Belgische spoorwegen. Over het economisch
aspect van de spoorwegen bestaat weinig literatuur. De gevolgen van de aanleg
van spoorwegen werden onderzocht door Michel
Laffut
[1]; over de aanleg van de spoorwegen zelf bestaan, met
uitzondering van het hoger vernoemde artikel, geen studies.
Ook deze verhandeling behandelt voornamelijk de institutionele aspecten van de
spoorlijn Gent-Brussel via Aalst. De lijn bleek te sterk verweven met de
staatsspoorwegen om tot de nodige gegevens te komen voor een uitgebreide
economische studie. Gedurende de gehele periode werd de spoorlijn namelijk geëxploiteerd
door de overheid. De cijfergegevens zijn in het beste geval opgesplitst
voor de vier grote onderdelen van het spoorwegnet of, in het slechtste
geval, worden enkel globale cijfers voor het volledige spoorwegnetwerk gegeven.
Over de afzonderlijke lijnen zijn geen cijfers te vinden. Enkel de werken aan de
stations en de vervanging van rails werd voor sommige jaren per lijn vermeld in
de Documents Parlementaires.
2. Werkwijze en opbouw van de verhandeling
Een eerste hoofdstuk van de verhandeling geeft kort de belangrijkste politieke
en economische ontwikkelingen van België
voor de periode 1830-1880 weer. Het eerste deel gaat verder met het ontstaan en
de ontwikkeling van de Belgische staatsspoorwegen, de eerste spoorwegen in
België
die gebruik maakten van stoomlocomotieven. Bij de eerste spoorwegen, die reeds
in de zeventiende eeuw werden aangelegd, werden nog paarden ingezet als
trekdieren
[2]. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, wordt in de
verhandeling enkel ingegaan op spoorwegen die stoomlocomotieven gebruikten. Het
hoofdstuk over de Belgische staatsspoorwegen begint met het ontstaan van de
plannen voor de aanleg van spoorwegen in ons land, kort na de onafhankelijkheid.
In 1836 komt voorlopig een einde aan de uitbreiding van de staatsspoorwegen en
gebeurt de uitbreiding van het spoorwegnet in handen van privé
maatschappijen.
De eerste
spoorwegmaatschappijen ontstonden in 1845-1846, de
Engelse periode, zo genoemd omdat de meeste investeerders van Engelse afkomst
waren. Deze spoorwegmaatschappijen vormen het onderwerp van hoofdstuk drie, dat
uit twee delen bestaat. Eerst wordt een korte beschrijving gegeven van de tien
verschillende maatschappijen. Dit overzicht werd noodzakelijk geacht omdat de
ontwikkeling van deze maatschappijen nauw verbonden is met de latere spoorlijn
Gent-Brussel via Aalst. Vervolgens wordt de verhouding tussen de maatschappijen
en de overheid bekeken: hoe kwamen de projecten tot stand, en welke rechten en
plichten hadden beiden partijen?
Deel I werd voornamelijk geschreven op basis van de bestaande literatuur.
Enkel het gedeelte aangaande de verhouding tussen de maatschappijen en de
overheid berust op bronnenonderzoek. Er werd gebruik gemaakt van de goedgekeurde
concessies en de oprichtingsakten van de verschillende Naamloze Vennootschappen,
die beiden verschenen in de Moniteur.
In het
tweede deel van de verhandeling worden de plannen voor de aanleg van de
spoorlijn Gent-Brussel via Aalst behandeld. Het eerste hoofdstuk van Deel II
vangt aan in 1844. In dat jaar richtte het stadsbestuur van Aalst het verzoek
tot de overheid voor de aanleg van de spoorlijn. Hoewel ook het nationaal belang
van de nieuwe lijn naar voren kwam, waren het overwegend regionale motieven die
deze eerste fase beheersten. Daarin kwam verandering toen in 1846 een rapport
werd ingediend in de kamer. Het rapport zag de spoorlijn Gent-Aalst-Brussel als
een onderdeel van een nieuw spoorwegnet in België.
Belangrijkste onderwerp van discussie werd nu of de bevindingen in het rapport
moesten worden gevolgd. De regionale belangen, die wel steeds aanwezig bleven in
de discussies, verschoven daarbij naar de achtergrond. Het rapport over de
spoorlijn, net als de kritiek daarop vormen het tweede hoofdstuk van Deel II.
In het
derde hoofdstuk staat de
S.A. du chemin de fer et du canal de la vallée
de la Dendre=
centraal. De concessie voor de lijn was verleend in 1845, en volgens de plannen
zou de lijn ook langs Aalst lopen. Net zoals de meeste andere
spoorwegmaatschappijen kampte ook de S.A. du chemin de fer et du canal de la
vallée
de la Dendre=
met financiële
problemen, die zo ernstig bleken dat de maatschappij de werken niet kon
aanvatten. De onderzoeken naar de spoorlijn Gent-Brussel via Aalst en de lijn
langs de Dender van Aat tot Dendermonde, waren samen gestart. Toen de S.A. du
chemin de fer et du canal de la vallée
de la Dendre=
de aanleg van deze laatste lijn op zich nam, werden beide projecten gescheiden.
Nu de maatschappij niet in staat was de aanleg uit te voeren, werden beide
projecten opnieuw samen behandeld. Een oplossing voor beide lijnen kwam er in
1851. De meeste van de goedgekeurde privé
lijnen waren nog niet volledige aangelegd. In 1851 werd een wetsontwerp
ingediend dat moest zorgen voor de verdere aanleg van alle vroeger goedgekeurde
lijnen, maar ook voor de aanleg van de spoorverbinding tussen Gent en Brussel
via Aalst. Het wetsontwerp van 1851, waarin ook de verhouding tussen de staat en
de latere S.A. des chemins de fer de Dendre-et-Waes et de Bruxelles
à
Gand par Alost=
werd vastgelegd, vormt het onderwerp van een vierde en laatste hoofdstuk.
Voor dit tweede deel werden verschillende bronnen geraadpleegd. De belangrijkste
daarvan zijn de Documents Parlementaires en de Annales Parlementaires,
met daarin de parlementaire rapporten en besprekingen over de Belgische
spoorwegen in het algemeen en de spoorlijn Gent-Brussel via Aalst in het
bijzonder. Daarnaast werden de verslagen van de Aalsterse gemeenteraad
geraadpleegd. De oorspronkelijke aanvraag voor de spoorlijn ging immers uit van
het stadsbestuur. Voor de geschiedenis van de S.A. du chemin de fer et du canal
de la vallée
de la Dendre=werd
een beroep gedaan op het fonds N.V.=s
in het Archief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het derde en laatste deel van de verhandeling behandelt de exploitatie en de
terugkoop van de lijnen door de staat en de verhouding tussen staat en
maatschappij. Dit deel beslaat twee hoofdstukken. In het eerste wordt een
algemeen beeld geschetst van de ontwikkeling van de Belgische spoorwegen na de
goedkeuring van de lijn Gent-Brussel via Aalst. Daarbij wordt zowel rekening
gehouden met de ontwikkeling van de staatsspoorwegen als van de
spoorwegmaatschappijen. Van de spoorwegmaatschappijen wordt voor deze periode
echter slechts een algemeen beeld opgesteld. De nieuwe maatschappijen hadden
minder te maken met de ontwikkeling van de spoorlijn Gent-Brussel dan de
maatschappijen uit de eerste fase. Bovendien was het aantal maatschappijen
(meer dan zestig) te groot om een geschiedenis per maatschappij te geven.
Het tweede hoofdstuk behandelt de geschiedenis van de S.A. des chemins de fer de
Dendre-et-Waes et de Bruxelles
à
Gand par Alost=,
die de concessie had verkregen voor zowel de spoorlijn Aat-Dendermonde als voor
de lijn Gent-Brussel. In dit laatste hoofdstuk wordt nagegaan in welke mate de
verhouding tussen de maatschappij en de overheid, geregeld in 1851, voldeed voor
beide partijen tijdens de verdere ontwikkeling van de Belgische spoorwegen. Het
hoofdstuk eindigt in 1877, het jaar waarin de overheid de concessie terugkocht,
een rechtstreeks gevolg van de regeling in 1851.
De bronnen voor dit laatste deel van de verhandeling zijn in hoofdzaak de Documents Parlementaires, zowel voor de ontwikkeling van het spoorwegnetwerk van de staat als voor de geschiedenis van de S.A. des chemins de fer de Dendre-et-Waes et de Bruxelles à Gand par Alost=. Voor dit laatste onderdeel werd ook gebruik gemaakt van het fonds N.V.=s op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De algemene geschiedenis van de spoorwegmaatschappijen werd opgesteld op basis van de bestaande literatuur en van de Moniteur
|
[1] M. Laffut, Belgium= in: P. O=
Brien, Railways and the economic development of Western Europe 1830-1914,
London, Mc. Millan, 1995.
[2]
U. Lamalle, Histoire des chemins de fer belges,
Bruxelles, Office de Publicité,
1953, p. 5.