Smokkel in het Land van Waas tijdens de Eerste Wereldoorlog. (Steven van Waesberghe)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK VIII : DE SMOKKELAAR

 

1. Is de smokkelaar antisociaal en immoreel?

 

Zoals we eerder al zeiden is de zwarte handel antisociaal en immoreel, omdat de producten aan de bevolking worden ontrokken. Nu rijst natuurlijk ook de vraag of we smokkel als immoreel en antisociaal kunnen bestempelen.

De smokkelaars ontrokken geen producten aan de bevolking, maar brachten net meer producten het land binnen. Er werd door de smokkel zelfs een spontaan en onverwacht solidair systeem geboren, waarbij de meer gegoede burger zijn minder gegoede volksgenoot onderhield. Het deel van de bevolking dat, naar zijn sociale stand, over voldoende inkomen beschikte om de hoge ‘zwarte’ prijzen te betalen, werd, langs illegale weg, bevoorraad door het deel wiens normaal inkomen te laag was. De rijke nam in ontvangst wat de arbeider en de middenstander hem aanbrachten, en dit bood de werkman en de kleine winkelier een marge die hen de gelegenheid gaf mee deel te nemen aan de zwarte markt. [261]

De enorme tekorten aan goederen en de hoge prijzen, troffen ook de zelfstandige, die hoopte op een godsgeschenk om de oorlog zonder al te veel problemen door te komen. Dit godsgeschenk kwam er in de vorm van de smokkelaar. Smokkelaars die niet genoeg financiële middelen hadden om de smokkelwaar in Nederland aan te kopen, werden ingehuurd door de winkeliers. De zelfstandigen konden door het optreden van de smokkelaars zo bijna alle mogelijke goederen aan hun klanten aanbieden, zonder zelf de gevaren van het smokkelen te moeten trotseren. De smokkelaar was dus zeker een graag geziene gast bij de zelfstandigen.[262]

Uiteraard gaat de bovenstaande redenering enkel op voor België. In Nederland ontrok de smokkelaar producten van de markt voor eigen profijt, en men kan dus stellen dat de smokkel daar immoreel en antisociaal was.

 

 

2. Is de smokkelaar een patriot?

 

‘Ja, Mijnheer, er is op allerlei wijze gesmokkeld. De Duitschers eischten alles op, het leven was duur en men moest toch bestaan. Elk wint gaarne zijn brood en hij die dierf, heeft gesmokkeld. En eens er aan begonnen werd men met de dag stouter. Zoo is het. Ik spreek de waarheid, maar steeds was ik bezorgd om dienst te bewijzen aan mijne landgenoten.’[263]

 

Of patriottisme daar veel mee te maken heeft, mag betwijfeld worden. Wel is er beweerd dat de goederen uit het zwart verkeer aan de ‘roofzucht’ van de Duitsers ontrokken werden; dat diegenen die ze in het geheim aan de Belgen verschaften, de bevolking een schitterende dienst bewezen. Daartegenover staat de constatatie dat de bevrijding aan deze gang van zaken weinig of niets veranderde. In werkelijkheid, en op misschien enkele uitzonderingen na, bleek de omzeiling van de leveringsplicht door de boeren meer op mercantilistische en lucratieve beweegredenen gesteund dan op bekommeringen die het nationaal belang betroffen, of met de burgerplicht in verband stonden.[264]

We moeten natuurlijk wel een onderscheid maken tussen de smokkel van goederen en de smokkel van brieven, mensen en informatie. Je zou kunnen zeggen dat de smokkel van brieven, mensen en informatie wel duidelijk een teken is van patriottisme, maar we mogen niet uit het oog verliezen dat de meeste smokkelaars voor deze praktijken ook goed werden betaald, en dat dit meestal een nevenactiviteit was naast het smokkelen van goederen.

Toch konden de smokkelaars hun praktijken als patriottisme rechtvaardigen en dit op basis van een herderlijk schrijven van Kardinaal Mercier.

 

“Ons vaderland bloed … ik houd het voor mijn plicht te bepalen wat u in gewetendoen staat tegenover de macht die ons land overviel en het tijdelijk grotendeels bezet. Deze macht is geen wettig gezag; bijgevolg zijt gij haar in het innige van uw gemoed noch achting, noch verkleefdheid, noch gehoorzaamheid verschuldigd. Het eenige wettige gezag in België is dat wat aan onzen Koning, zijn Regering en aan de Volksvertegenwoordigers der natie toe behoort. Zij alleen zijn voor ons het gezag. Zij alleen hebben recht op de toegenegenheid onzer harten, op onze onderwerping. Uit zichzelf zouden de daden van openbare administratie van het bezettingsleger zonder kracht zijn; welke gerechtvaardigd worden door het algemeen belang; en van deze ratificatie alleen ontvangen ze al hun juridische waarde. Bezette provincies zijn geen veroverde provincies; evenmin als Galicië een Russische provincie [is], is België een Duitse provincie. … Van het begin der militaire operaties af hebben de burgerlijke autoriteiten van het land met kracht bij de burgers op aangedrongen, dat deze zich van elke vijandelijke daad jegens het vijandelijke leger zouden onthouden. Deze aanbevelingen blijven van kracht.”[265]

 

Mercier roept hier op tot verzet tegenover de bezetter door hun gezag te negeren. De smokkelaar gaf maar al te graag gehoor aan deze oproep, die zijn daden rechtvaardigt en hem tot een ware patriot verheerlijkt. Aan de andere kant bleven vele smokkelaars doof voor de oproep van Mercier om geen geweld toe te gebruiken tegenover de vijand.

 

 

3. Bevolking kiest partij voor de smokkelaar

 

3.1 Redenen

 

3.1.1 Economische redenen

Waarom koos de bevolking partij voor de smokkelaar? Op deze vraag moet met een andere geantwoord worden: Wie kon er met het officieel rantsoen leven? Van de van overheidswege toegekende hoeveelheid voedingsproducten, zou er zeker niemand de oorlog overleefd hebben. Wat op de zwarte markt gezocht – en gevonden – werd, vertegenwoordigde doorgaans een grotere hoeveelheid dan de karige porties waarvan het Staatsblad gewag maakte, telkens het de lijst van de gerantsoeneerde waren publiceerde. Voor tal van goed of betrekkelijk goed geplaatsten en zij die van smokkel stilaan een tweede beroep hadden gemaakt, werd de illegale handel spoedig de belangrijkste van de twee ravitailleringsbronnen die zij hadden, en kwam de officiële distributie op de tweede plaats. Alles wat een officiële stempel droeg, kwam a priori als verdacht, minderwaardig of ondergeschikt over.[266]

 

‘Het dient echter gezegd dat vele menschen gelukkig waren dat er smokkelaars bestonden. Inderdaad, anders ware er niemendal voor handen geweest en de Duitschers hadden het al opgeeischt. Het zijn de smokkelaars dien ons duur doen betalen hebben, maar zij hebben ook alles aangedurven om het met gevaar van boet en gevang in handen te krijgen.’[267]

 

3.1.2 Sociale en psychologische redenen

Niet enkel de economische redenen speelden mee bij de bevolking, maar ook door sociale en psychologische aspecten speelden een rol.

De mens heeft veelal de neiging partij te kiezen voor de ‘underdog’, en tijdens de oorlog was dat de smokkelaar. Hij was niet alleen de ‘underdog’, maar ook de rebel. Hij had geen oor naar wet of reglement en ging zijn eigen weg. Hij was een rondlopende schietschijf, een outlaw, gezocht door zowel de Duitse als de Nederlandse grenswachten.

 

3.1.2.1 De onpopulaire douanier

De tegenstander van de smokkelaar in zijn kat en muisspel is al eeuwen lang de douanier. Historisch gezien is de tollenaar, douanier…, die nu hun gestalte hadden in vorm van de Nederlandse en Duitse grenswachters, altijd een van de meest onpopulaire personen geweest bij de bevolking. Het beeld van de weinig geliefde tollenaar duikt al op in de bijbel, waar de tollenaar Zacheüs uit Jericho door de bevolking werd uitgespuwd.[268] Maar ook nog in de Middeleeuwen moet de tollenaar tal van verwijten horen. Zo leert ons een oud middeleeuws gezegde: “De wisselaar, de woekeraar, de molenaar, de tollenaar zijn de vier evangelisten van Lucifer.” Ook enkele grote namen uit de geschiedenis zijn die mening toebedeeld over de tollenaar. Zo zei de 18e eeuwse Franse filosoof Voltaire tot een groep Franse en Zwitserse douaniers: “Aimez vous les uns et les autres, parce que personne ne vous aime.” In 1855, ten slotte, schreef Henry Bruneel in L’Illustration: “Van alle menselijke instellingen is de meest onpopulaire, zonder tegenspraak, de douane.”[269]

 

3.1.2.2 De bezetter

Dat de rol van die onsympathieke douanier vervuld werd door de bezetter, de boeman voor de bevolking, zorgde ervoor dat de smokkelaar van de bevolking meer krediet kreeg. Het was trouwens niet zo maar een bezetter, het was een ware agressor, want was het Duitsland niet…

De Duitse en Nederlandse grenswachten werden vaak bij de neus genomen door de smokkelaars. Als er ’s nachts een vat petroleum of een baal vlas afpakt werden, betekende dat nog niet dat de smokkelaar bij de pakken bleef zitten. Terwijl hun kompanen de Duitsers op café schnaps voerden, hadden de anderen alle tijd om toe te slaan. De volgende ochtend vonden de Duitsers dan een leeg vat, een vat met water of een baal klodden of lemen in plaats van de buit die ze de vorige nacht hadden aangeslagen.[270] Klaveren Vrouwke deed zich op een van zijn smokkeltochten voor als militair. Hij kon het echter niet laten de grenswachten te paard te inspecteren. De soldaten sprongen in het gelid, salueerden, om er pas later achter te komen met wie ze in werkelijkheid te doen hadden.[271] De bevolking verkneukelde zich dan ook als ze die stoutmoedige verhalen hoorden over de smokkelaar die de bezetter voor schut zette.

 

3.2 Misprijzen en afgunst

 

Maar de smokkelaar werd ook misprijzend bekeken door de mensen.

 

‘Om smokkelaar te wezen moet ge vooreerst geldzuchtig zijn van aard, ge moet durven, alle knepen kennen en daarbij ongevoelig zijn aan alles. Alleen het doel van veel geld te winnen moet u leiden en ’t overige moet ge aanzien voor eene bijzaak. …. En waarlijk, terwijl de meeste menschen met den kop in den grond liepen, terwijl ons werkvolk creveerde en opgejaagd wierd als honden, gingen zij over de Markt en in gansch de stad met een onbezorgdheid, eene losheid die den verstandigen mensch moest nadenken: wat een aardig slach van volkje, wat een collectie van egoïsme!’[272]

 

Zoals uit de volgende passage blijkt, werd de smokkelaar ook door velen met afgunst en jaloezie bekeken, omdat hij zich tijdens de oorlog meer kon veroorloven dan de gewone bevolking en daardoor na de oorlog zijn welstand wist te verbeterd zag. De smokkelaars waren een ander soort volkje, ze hadden een andere levensstijl. Door de smokkel verlaagden de zeden, waarden en normen en het vele gemakkelijk gewonen geld leidde tot een decadente levensstijl.

 

‘Er zijn smokkelaars die milloenen gewonnen hebben. … De smokkelaars dronken champagne, speelden met de kaart voor honderd Mark, rookten fijne sigaren en hoevelen zijn er niet die thans zich eigendommen hebben aangekocht. De oorlog is voor die typen een buitenkansje geweest, zij die in den beginne van 1914 het meest beteuterd waren met den toestand. Zij wisten zich met geld ook passen aan te schaffen, zij wisten ook met Duitsche soldaten een vennootschap aan te gaan, en deze stolen in de statie, in de lazaretten, in de kantienen, in de magazijnen, overal als ze maar geld konden maken. Alles werd geofferd aan het geld!

Nu zijn de meeste smokkelaars van den oorlog handelaars geworden. Zij staan op eigen voet. Ik ken er die niet veel zeggen, maar niettemin veel denken en er warmpjes inzitten, wat van hen niet kon gezegd worden voor den oorlog. ’t Is nu te weten of zij het goede stuur zullen houden dan als de handel eens normaal zal worden en er wezenlijk verstand zal noodig zijn om handel te drijven.’[273]

 

3.3 De brave smokkelaar

 

‘Uit de Gazet van Hoogstraten van 17 juni 1933 komt de volgende “psychologie van den smokkelaar”:

“Gewelddaden moet men van de smokkelaars niet verwachten; hier is het smokkelfront een onverpoosde verschalking. De smokkelaar is van de streek zelf. Wordt hij gesnapt, dan geeft hij zich over lijk een schoothondje, omdat de inbeslag genomen waren toch niet zijn eigendom zijn. Hij strijkt slechts zijn winst op indien het tochtje gelukt. Het ergste verlies kan voor hem zijn, dit van tijd… in de gevangenis. Daarom vindt men zelden wapens in hun bezit. Smokkelen is gedeeltelijk een passie, iets lijk wildstroopen, maar minder gevaarlijk, daar de dader geen wapen in de hand heeft. Het is een passie die in elke grensstreek tot een bijna kollektieve psychologie rijpt. Vergeet niet, grensstreekbewoners zijn is geen lolletje, eerder een ellende. De menschen worden voortdurend bewaakt in hun doen en laten, hun hebben en zijn. Dit gevoel leidt tot het spel van kat en muis. Een onafgebroken mekaar beloeren van tolbeambte en smokkelaar, met een verholen genot voor wie telkens het kortste eind trekt. Een vreemdeling zit dadelijk in het net. Men moet de wegen kennen lijk de trappen in zijn huis. En er is de opleiding van kindsbeen af. Schoolknapen volgende tolbeambten. De velddienst op tocht is dadelijk gesignaleerd. Als een vuurtje loopt het nieuws van mond tot mond. Aan het bestaan van een degelijk ingerichte bespiedingsdienst valt niet te twijfelen, van de korte broek af er in betrokken, wat wilt gij anders verwachten wanneer de pijp gerookt wordt. Vooral omdat er gemakkelijk geld te verdienen valt. Bij een koe die overgebracht wordt is er een winst van 600 tot 800 fr.; bij een big 250 tot 325 fr.”

Na W.O. II zal het imago van de “brave” smokkelaar wel enigszins veranderen. De smokkel wordt grootschaliger en lucratiever en de smokkelaarsbenden beginnen zich met moderne middelen uit te rusten. Tijdens de botersmokkel die aan het einde van de jaren vijftig aan onze noordergrens losbarst, wordt het gebruik van brutaal geweld niet meer geschuwd.’[274]

 

Het bovenstaande stukje haalde ik uit een brochure van het ‘Archief & Museum Douane en Accijnzen Antwerpen’, maar ik had het ook uit Heemkundig tijdschrift of een ander werk over het onderwerp smokkel kunnen gehaald hebben. Wat ze bijna allemaal gemeen hebben, is dat ze in het beeld geloven, of dat ze het ten minste toch zo afschilderen, van de brave smokkelaar voor het eind van de Tweede Wereldoorlog. De vraag is of dit niet een te eenzijdig folkloristisch en naïeve beeldvorming is van de smokkelaar.

 

3.3.1 Geweldpleging tegenover grenswachten

Dat er geweldplegingen gebeurde door de smokkelaars tegenover de grenswachten, valt niet te ontkennen. Bepaalde smokkelaars stonden bekend bij de grenswachten als gevaarlijk, zoals een zekere Victor G. de Letter (°1890) uit Belgisch Koewacht, die door de Nederlandse autoriteiten gezien werd als een gevaarlijk smokkelaar. Hij was zelfs in die mate geducht dat hij vogelvrij verklaard was. Dit betekende dat de Nederlandse grenswachten op hem mochten schieten zonder eerst halt te roepen. Men kon hem op 5 augustus 1916 pas arresteren na een zware vechtpartij.[275]

Op woensdagavond 18 januari 1917 bewees een bende van 15 veesmokkelaars, die ter hoogte van Kapellebrug betrapt waren door de Nederlandse grenswacht, nog maar eens dat sommige smokkelaars niet vies waren van geweld. De smokkelaars waren niet van plan zich zomaar op te geven, en verweerden fel. Bij de schermutseling werd een Nederlands grenswachter uit Axel verschillende messteken toegebracht.[276]

 

3.3.2 Wapens

De smokkelaars liepen zeker niet ongewapend op hun nachtelijke tochten, een knuppel was een van hun geliefkoosde wapens. Het gebeurde zelfs dat vluchtelingen op geweld voorzien rondliepen met een boksbeugel op zak.[277]

Dit waren niet de enige wapens die voorkwamen, de spion Jan De Vos uit Wachtebeke ging nooit zonder zijn twee revolvers op pad, hoewel er strenge straffen stonden op wapenbezit.[278] Als spionnen werden opgepakt, konden ze er quasi zeker van zijn dat hen de doodstraf te wachten stond. Het is dan ook meer dan normaal dat zij zich niet zomaar zouden laten arresteren en het nodige geweld aan de dag zouden leggen om hun hachje te proberen redden. Toen René Hanselaer in Gent op het punt stond gearresteerd te worden door een Duits detective, kon hij ook niet anders dan de detective én diens hond neerschieten.[279] Ook de spion Raymond Geldhof schoot een Duitser, een zekere Schruder, neer.[280]

 

3.3.3 Smokkelaars onderling

De smokkelaars en spionnen waren dus zeker geen doetjes die zich zomaar overgaven als ze geklist dreigden te worden. Het is niet voor niets dat een grenswachter overgeplaatst werd als hij een smokkelaar had neergeschoten. Men vreesde dan immers voor represailles van de andere smokkelaars. Men kon er zeker van zijn dat een smokkelaar zijn smokkelbroeder ter hulp zou komen wanneer deze in gevaar verkeerde. Toen op 4 maart 1917 een smokkelaar werd aangehouden, kwamen zes smokkelaars uit een café hun makker bijstaan in zijn verzet tegen de grenswachter.[281]

Maar het was niet altijd koek en ei tussen de smokkelaars onderling. Ze werden gedreven door eigen profijt en geld, en schuwden het niet om dit na te streven ten nadele van collega’s.

 

‘Onder de gemeente Clinge heeft zich nabij de grens een vermakelijk voorval afgespeeld, dat echter jammer genoeg eindigde met bloedvergieten. Een drietal Belgen hadden het plan opgevat meel te smokkelen of zooals het tegenwoordig heet het ”over den draad te wippen”. Des avonds elf uur trokken zij er bepakt en bezakt op uit, onder weg namen zij wat rust, toen plotseling een viertal mannen werden waargenomen, waaronder een soldaat, die recht op de Belgen aankwam. De soldaat loste een paar schoten, die echter weinig op geweerschoten leken, zij waren zelfs te zwak voor revolverschoten. De soldaat en zijn kameraden namen de zakken meel op en gingen er mede weg, gevolgd door de Belgen, die nu in den soldaat een verkleeden bekenden smokkelaar herkenden, deze wilden op die wijze gemakkelijk aan smokkelwaar komen. De schoten had hij gelost uit een hondenpistool. Een vechtpartij ontstond tussen de Belgen en de dieven, waarbij zelfs het mes te pas kwamen zekere V. vrij ernstig aan hand en zitvlak werd verwond. De politie stelt een verder onderzoek in.’[282]

 

3.4 De smokkelaar als Reinaert

 

We krijgen dus niet het beeld van de smokkelaar als een Robin Hood, zoals velen hem maar al te graag afschilderen. Ik verkies mijn eigen vergelijking naar voor te brengen, om de smokkelaar te typeren.

Mijn vergelijking heb ik opgebouwd rond een ander personage dat het Waasland typeert, Reinaert de Vos.

Het Reinaert epos is een 13e eeuws parabel dat zich in het Waasland afspeelt en over de vos Reinaert gaat, die kwaad berokkend aan de dieren in het rijk. Hij wordt voor die daden veroordeeld, maar kan door een list de dodendans ternauwernood ontspringen. Bovendien geeft Reinaert zijn vijanden (Bruun de beer, Tibeert de kater, Isengrim de wolf), die hem wilden zien hangen, een koekje van eigen deeg. Zo berokkend hij de wolf en de beer een hoop pijn en ellende en de koning leeuw de schande door hem voor al zijn onderdanen in zijn hemd te zetten.

In een omschrijving van het voorkomen van de smokkelaar wordt hij gekenmerkt door zijn loerende blik en zijn pet die hij steevast scheef droeg. De loerende blik kenmerkte zijn sluwheid en de scheve pet hield zijn durf en onverschilligheid in.[283]

Hij is dus sluw en listig als Reinaert, die Nobel, Bruun, Tibeert, Isengrim… maar al te graag beet nam. Ook gaf Reinaert zich uit voor kluizenaar en misleidde zo zijn slachtoffers, zoals de smokkelaar die zich vermomde in een vrouw of veldarbeider (cfr. supra).

Reinaerts opponenten: Bruun is een domme veelvraat, Isengrim een huichelasar, Tibeert een wat meer genuanceerde laffe gluiperd en koning Nobel is zelfzuchtig, verblind hebberig en ijdel.

Nobel als de zelfzuchtige leeuw is natuurlijk de verpersoonlijking van de Duitse Keizer, die zijn rijk wil uitbreiden.

De domme Bruun, die in het verhaal de bode van de koning speelt en zwaar gewond terug wordt gebracht, is de Duitse soldaat die blindelings de bevelen van zijn overste opvolgt en als oorlogsinvalide naar huis terugkeert. De veelvraat Bruun is tevens de verpersoonlijking van de bezetter die alle levensmiddelen opvordert voor eigen gebruik.

Isengrim de huichelaar beschuldigt Reinaert, zijn rivaal, van alle soorten misdadige praktijken tegenover zijn overste, de koning Nobel, maar gaat zelf niet vrijuit. Isengrim is de corrupte grenswachter die zelf smokkelpraktijken op zijn naam heeft en liever de wilde smokkel en de oncontroleerbare smokkelaars - zijn rivaal, die winsten van hem ontrekt - uit de weg ruimt.

Tibeert de laffe gluiperd, wilde met list en sluwheid, het wapen van Reinaert, Reinaert overmeesteren, maar faalde in zijn poging. Tibeert kun je zien als de Duitse spion of infiltrant, die de smokkelaar tracht te vatten door zich in zijn middens te begeven.

Reinaert, als de verpersoonlijking van de smokkelaar, komt in het verhaal éénmaal in de nesten wanneer hij zijn proces moet aanhoren. Het is geen lolletje meer, het is het morele dieptepunt voor de held.[284]

De link tussen de karaktertrekken van deze figuren uit het Reinaertverhaal en die van de bezetter is dus heel rap te leggen.

De bevolking kreeg net hetzelfde gevoel over de smokkelaar als de lezer over Reinaert. Hij is niet ‘goed’ omdat hij zo slim is (integendeel, het is een kwaadaardige loeder) maar houdt, ondanks al zijn misselijke streken, de sympathie van de lezer of bevolking, al was het maar omdat zijn opponenten nog misselijker zijn dan hij. Hij handelt puur voor eigen profijt en uit eigenbelang, en zal dan ook alle middelen aanwenden om zijn hachje te redden.

 

3.5 De moord op Stanislaus Nyczack

 

Hoewel niet alle smokkelaars even geliefd waren bij de bevolking konden ze toch op de steun van de bevolking rekenen, zoals zal blijken uit een smokkeldrama dat zich afspeelde in Elversele.

Elversele was onder de Duitse bezetting afhankelijk van het Lokerse etappengebied. Tielrode en Temse daarentegen waren afhankelijk van het Generale Gouvernement. Dit hield in dat uitvoer tussen deze gebieden gereglementeerd was en uitnodigde voor smokkel binnen de landsgrenzen. Een van de gebruikte smokkelwegen die Elversele met Tielrode verbond was de Durme.

Deze smokkelweg werd op 20 oktober 1916 gevolgd door drie smokkelaars. Medard Adriaenssens (°31 juli 1885) uit Tielrode, die in de poeliersbranche werkte, was een verwoed smokkelaar, en was in de buurt beter gekend onder de naam ‘Medard van den Dhaene’. Het was een zware jongen, die naar verluidt steeds een knuppel met nagels doorheen geslagen bij zich had. De tweede smokkelaar, was scheepsarbeider en de oom van Medard, Edmond Adriaenssens (°14 januari 1874). Ook hij was afkomstig van Tielrode, en werd ‘den boeman’ genoemd. De derde, Jozef De Kerf of ‘Jef van den Daf’ (°18 december 1892), was een wever uit Temse die voordien nog nooit gesmokkeld had.

Toen de drie op de terugweg van Camiel D’Haen waren met een kruiwagen geladen met rogge, liepen ze een Duits soldaat tegen het lijf. Wanneer de Duitse soldaat, ene Nyczack, naar hun papieren vroeg, beweerden de drie dat die in hun bootje lagen waarmee ze de Durme hadden overgestoken. Op weg naar het bootje werd Nyczack overmeesterd en afgemaakt.

Toen het verhaal in het dorp de ronde deed dat er een lijk gevonden was, snelde Sophie Laget (°1901) als kind erop af om het met haar eigen ogen te zien. Volgens Laget was zijn borst volledig doorkerfd, zijn hoofd doorstoken zodat zijn hersenen eruit puilden en zijn polsen overgesneden. Zijn bajonet lag in drie stukken en zijn geweer was doormidden gebroken.[285]

 

 

Lokeren 22.10.1916

Bekendmaking

In den nacht van 20 tot 21.10.1916 werd op het grondgebied der gemeente Elversele een duitsche soldaat door Belgische burgers vermoord.

Ik heb drie inwoners van deze gemeente als gijzelaars doen aanhouden en ik zal ze volgens krijgsrecht behandelen, indien de geringste kwaadwilligheid bemerkt wordt.

In Elversele worden alle herbergen gesloten, de politie-uur wordt op 8 uren ’s avonds vastgelegd, pas- en postopschorsing wordt over de gemeente uitgesproken.

Degene, die den dader zoo kan aanwijzen, dat hem de daad kan bewezen worden zal eene belooning van fr.500 ontvangen.

VON DEM KNESEBECK

Oberstleutnant und etappenkommandant[286]

 

De Duitsers wilden kost wat kost de moordenaars vatten en ze loofden 500 fr. uit voor informatie, namen drie gijzelaars en vaardigden maatregelen uit om de daders te vatten. Dit alles zorgde niet voor resultaat, hoewel dat Jozef Vermeire uit Elversele de smokkelaars die bewuste nacht was tegengekomen. Ook hadden enkelen het lijk al gevonden, maar hadden niets gemeld.[287]

 

                

Afbeelding 8&9[288]

Jozef De Kerf                                       Stanislaus Nyczack

Bekendmaking

Als daders van den, in den nacht van 20 tot 21 Oktober gepleegden moord op een Landsturmman, worden verschillende smokkelaars verdacht, die in Elversele of Sombeke in de nabuurschap dzer gemeenten, den 20 Oktober 1916 of kort daarvoor, Rogge opgekocht hebben. Alle personen die in deze dagen in de aangegevene gemeenten Rogge verkocht hebben of van zulkdanige verkoopen kennis hebben, moeten dat zonder uitstel bij hun Gemeenteoverheid aangeven.

In zoovere zij zich zelven, door den verkoop van Rogge, aan het deelnemen van smokkelen schuldig gemaakt hebben, verzeker ik hun straffeloosheid, en doe daarbij nog uitdrukkelijk opmerken, dat degene die den dader zóó aangeeft dat hij rechterlijk vervolgd kan worden, eene belooning van 500 fr. bekomt.

Lokeren den 23 Oktober 1916

De Gerichtsheer

Von dem Knesebeck,

Obersleutnant und Kommandant[289]

 

Twee weken later werden alle mannen uit Elversele tussen 17 en 45 jaar, ongeveer 130 man, gevangen genomen. Men kon pas vrijkomen door informatie te geven. Zo kwamen heel wat smokkelpraktijken aan het licht, wat leidde tot nieuwe arrestaties en folteringen. Zo kwamen ze uiteindelijk terecht bij Camiel D’Haen en zijn dochter (°1897).

Dit leidde, op 17 november 1916, tot de arrestatie van de drie daders, die geen enkele poging hadden ondernomen om te vluchten. ‘Den boeman’ werd als eerste gearresteerd, maar hij stak alles op zijn twee medekompanen. Zo ontsnapte hij aan de dood, hij kwam er drie jaar tuchthuis vanaf. De twee anderen werden geëxecuteerd niet ver van de plaats waar ze Nyczack hadden vermoord. Voor de schoten werden gelost, riep Medard nog: “We zijn hier met een man te weinig”. Het executiepeloton was geronseld onder de Duitsers die in Elversele gekazerneerd waren. Verscheidene Elverselenaars gaven de Duitse soldaten de raad zich niet te melden aangezien ze zich zo onsympathiek zouden maken bij de plaatselijke bevolking.

In de canadabomen waar de twee gestorven waren, werden kort na de executie door onbekenden kruisen gekerfd. De arduinen zerksteen die door de Duitsers op de plaats van de moord voor Nyczack werd geplaatst, werd door onbekenden in stukken geslagen.

Ene Martha Rotthier, die later tijdens de oorlog in de cel te Lokeren kwam te zitten waar De Kerf opgesloten was, schreef een tekst over van de muur, die De Kref erop had geschreven. Deze tekst schets ons De Kerf zijn verhaal van de feiten.

 

“Jozef de kerf van Temsche bijgenaamd den daft. Ik ben onplichtig tot der dood veroordeeld den 2 December 1916.

Getrouwt met Emma Van Remoortere beiden 24 jaren en hebben 4 kinders 1van 4 jaar en 1 van 1jaar en een pas geboren tweeling terwijl ik in de gevangenis zat. Dit is toch wel wreed zoo jong te moeten sterven onplichtig en mijne vrouw Emma de sukelas en ik word betichd voor die moord van dien soldaat te Elversele ik heb er bij geweest maar Medard Adrianses heeft hem dood gestoken met zijn mes en daar bij hem nog den kop opengeslagen met zijn geweer en daarvoor moet ik ook sterven omdat ik mijne klak voor zijnen mond gehouden en zijn licht afgetrokken heb.

Maar God zal hem wel vinden. En den Boeman den nonkel van Medar die heeft maar 3 jaren gehad omdat die eerst gesproken heeft, en hij heeft het op mij gestoken dat ik hem dood geslagen, en dat hij niets gedaan heeft dat is goed afgewerkt voor hem maar hij doet mij onplichtig sterven maar de boeman zat op zijne beenen en heeft hem eene steek gegeven met de boijenet in zijnen rug.

Eten h[e]b ik genoeg in mijne laatste dagen zij hebben mij nog eens goed gevet heer dat zij mij slachten gelijk een varken alle dagen 29 sneden brood smorgens kreeg ik 7 snedenbrood en eene kom koffie smiddags eene kom soep en 8 schellen kop vleesch met brood Savonds 8 sneden brood met kop vleesch maar dat heeft maar 14 dagen geduurt en daarmee was het ook gedaan en vloeiën en luisen zooveel ik maar wil.

Jozef De Gerf Van Temsche gebonden aan handen en voeten dag en nacht ; ik loop hier rond gelijk een zwerveling.” [290]

 

Uit deze anekdote blijkt hoe ervaren smokkelaars als Medard en Edmond Adriaenssens tot alles in staat waren om toch maar niet gepakt te worden. Het zijn eerder schurken, die totaal niet overeenstemmen met het beeld van de heroïsche smokkelaar. Ondanks de slechte naam die Medard en Edmond onder de bevolking hadden, werden ze toch niet zomaar verraden. Of dit uit angst voor de smokkelaars zelf of de Duisters was, is niet duidelijk, maar feit is dat de bezetter de bevolking onder zware druk heeft moeten zetten, vooreer hij de nodige informatie kreeg. De gekerfde kruisen in de bomen en de raad van de dorpelingen aan de Duitse soldaten om zich niet op te geven voor het executiepeloton, bewijst toch dat de smokkelaars op enige sympathie konden rekenen.

De kapotgeslagen zerk van Nyczack kan eveneens op sympathie voor de smokkelaars wijzen, als ook op haat tegenover de Duitsers. Volgens enkele getuigen zou Nyczack een goede en sympathieke jongen zijn geweest. Anderen zeggen dan weer dat hij voordurend op de loer lag smokkelaars te betrappen, en zelfs kinderen arresteerde die tijdens het spelen de grens tussen Elversele en Tielrode overschreden. De soldaten die in Elversele verbleven, waren oudere soldaten die niet geschikt voor het front waren. Nyczack, die nog jong was, zou in Elversele gekazerneerd zijn door de invloed van zijn welgestelde familie. Hij zou een al te ijverig soldaat geweest zijn. Volgens Maria de Kerf zouden haar vader en Medard, Nyczack nog geprobeerd hebben hem om te kopen, maar wou Nyczack hier onder geen beding op ingaan.[291]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[261] MIRY R., Zwarte handel in levensmiddelen – Vraagstukken van onzen tijd 2, Brussel, 1946, p. 15.

[262] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[263] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.54.

[264] MIRY R., Zwarte handel in levensmiddelen – Vraagstukken van onzen tijd 2, Brussel, 1946, p. 16.

[265] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2605, zaterdag 9 januari 1915.

[266] MIRY R., Zwarte handel in levensmiddelen – Vraagstukken van onzen tijd 2, Brussel, 1946, p. 17.

[267] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.54.

[268] Nieuwe Testament, Lucas 19, 1-10.

[269] SOHIER R., Van Blauwers tot commiezen, Poperinge, 1999, 309 p.

[270] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 1&2, pp.80.

[271] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, p. 26.

[272] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, pp.53-54.

[273] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.54.

[274] Brochure tentoonstelling Smokkel 8 juli t.e.m. 31 augustus 1988, Archief & Museum Douane en Accijnzen, Antwerpen, 1988, pp. 10-11.

[275] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, pp. 312-313.

[276] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2711, zaterdag 20 januari 1917.

Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, p. 402.

[277] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, pp. 376, 416.

[278] Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p.76.

[279] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.60.

[280] Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p.75.

[281] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, p. 436.

[282] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2623, zaterdag 15 mei 1915.

[283] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p

[284] VAN NIMWEGEN A., Over de vos Reinaert, Zwolle, 1993, 311 p.

[285] Afbeelding overgenomen uit PELEMAN L., De moord op Stanislaus Nyczack – Elversele tijdens de eerste wereldoorlog, Elversele,1986, 62 p.

[286] Archief Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, aanplakbiljetten WO I, 1916/187.

[287] PELEMAN L., De moord op Stanislaus Nyczack – Elversele tijdens de eerste wereldoorlog, Elversele,1986, 62 p.

[288] PELEMAN L., De moord op Stanislaus Nyczack – Elversele tijdens de eerste wereldoorlog, Elversele,1986, titelblad en p. 55.

[289] Archief Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, aanplakbiljetten WO I, 1916/188.

[290] PELEMAN L., De moord op Stanislaus Nyczack – Elversele tijdens de eerste wereldoorlog, Elversele,1986, 62 p.

[291] PELEMAN L., De moord op Stanislaus Nyczack – Elversele tijdens de eerste wereldoorlog, Elversele,1986, 62 p.