Smokkel in het Land van Waas tijdens de Eerste Wereldoorlog. (Steven van Waesberghe)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

HOOFDSTUK VII : SMOKKEL

 

1. Definitie

 

Wat verstaan we precies onder smokkel? Van Daele geeft ons volgende verklaring: “1. Verboden goederen, of goederen waarvoor rechten betaald moeten worden, heimelijk vervoeren, m.n. over de grens brengen, in- of uitvoeren; smokkelhandel drijven: tabak smokkelen; 2. Behendig wegmoffelen; 3. Een voorschrift of verbod heimelijk, ter wille van enig voordeel, ontduiken”.[133] Het oorspronkelijk begrip bestaat dus uit twee componenten, nl. een materieel element en een intentioneel element. Het materieel element slaat op het heimelijk over een (staatskundige) grens brengen van goederen. Met het intentioneel element bedoelt men het oogmerk om wetten of reglementen te ontduiken die van kracht zijn, ofzij in het land van invoer, ofzij in het land van uitvoer, ofzij in beide, met de bedoeling er financieel voordeel uit te halen.

Meestal denkt men dan in de eerste plaats aan fiscale wetten en wordt smokkel dadelijk in verband gebracht met belastingontduiking. Nochtans heeft smokkel ook vaak andere dan fiscale motieven: het omzeilen van economische maatregelen (vb. aan vergunning onderworpen goederen), maatregelen van interne veiligheid (vb. wapens) of volksgezondheid (vb. drugs).

De meeste van bovenstaande motieven voor smokkel kwamen ook in de Eerste Wereldoorlog voor, maar volgens mij waren er ook enkele andere motieven, die specifiek waren voor de situatie van de bewoners in het bezette gebied.

Voor velen, vooral dan de Nederlandse smokkelaars, was de smokkel een manier om op een snelle wijze een aardige cent bij te verdienen. Smokkel had dus zeker en vast een fiscaal motief voor hen.

De bezetter had de bevolking onderworpen aan economische maatregelen, waardoor men over heel wat documenten en vergunningen moest beschikken om goederen uit of in te voeren. Deze maatregelen waren dermate streng, dat slechts een marginaal percentage van de bevolking daaraan kon voldoen.

Het lijdt geen twijfel dat smokkel in de Eerste Wereldoorlog een flinke deuk aan de interne veiligheid kon geven, alhoewel die eerder de bezetter trof dan de bevolking. In dit geval gaat het dan meestal over militaire informatie die spionnen overbrachten of jonge mannen die zich wilden aansluiten bij de geallieerde troepen.

Maar ook politiek of sociaal gezien was het voor sommigen een reden om de grens over te steken. Sociaal gezien was de bevolking afgesloten van zijn noorderburen en familie. Op politiek vlak heerste er censuur, waardoor elke vorm van gepubliceerde meningsuiting van over de grens moest komen.

In enkele gevallen was smokkel gewoon een manier van overleven, voor zij die werden getroffen door de tekorten en armoede die de oorlog met zich meebracht.

 

 

2. Etymologie

 

Waar komt nu juist de term ‘smokkel’ vandaan? Etymologisch heeft het woord dezelfde oorsprong als het Engelse ‘to smuggle’, waarin we de stam ‘smog’ of ‘smoke’ herkennen. In bepaalde delen van West-Vlaanderen sprak men vroeger ook over ‘smook’ om mist aan te duiden terwijl in het Waasland en het Meetjesland mist vaak ‘smoor’ wordt genoemd. Een mogelijke verklaring is dan ook dat smokkelaars lieden zijn die hun bedrijf bij voorkeur uitvoeren bij mistig of dampig weer.

De term is dus waarschijnlijk overgewaaid uit Engeland en mogelijk hier ingeburgerd tijdens de continentale blokkade van Napoleon, toen de Engelsen hun waren hier sluiks poogden in te voeren via het Zwin en Cadzand. In het Frans vinden we ook het woord ‘smoggleur’ terug. Het is maar een kleine stap om van die term naar onze term ‘smokkelaar’ te komen.[134]

 

 

3. Smokkel binnen de landsgrenzen

 

Vooraleer ik het heb over de smokkel tussen Nederland en België, zou ik kort de smokkel binnen de landsgrenzen even willen bespreken.

De herverdeling van België door de bezetter zorgde ervoor dat het Waasland in twee werd verdeeld met aan de ene kant het Etappengebied aan de andere het Generale Gouvernement. De in- en uitvoer was tussen die twee gebieden door de wetgeving van de bezetter gereglementeerd, wat aanleiding gaf tot smokkelpraktijken. De controle op de in- en uitvoer en dus ook de jacht op de smokkelaars, viel onder de bevoegdheid van de Duitsers.

Het waren niet enkel de Duitsers die in- en uitvoerreglementen invoerden, maar ook de gemeentes. Door de tekorten die optraden tijdens de oorlog, namen de gemeenten een protectionistische houding aan.

 

Gemeente Temsche

Overwegende dat den verkoop van: tarwe, rogge, geerst, haver en aardappelen, in één woord alles wat op de velden groeit of zich op bijzondere plaatse in de gemeente bevindt, moet beperkt en de voorraad in de gemeente dient te houden te worden.

Aangezien het reeds bewezen is dat vreemde aankoopers zich in de gemeente aangeboden hebben om dergelijke waren te koopen.

Aangezien dat het dringend noodig is den uitvoer van die koopwaren te verbieden, en dat de minste vertraging schade aan de inwoners kan berokkenen.

Aangezien, voor diezelfde reden de andere gemeenten ook maatregelen hebben moeten nemen.

Gezien de wet van 16-24 Oogst 1790 titel XI, art.7, 94 en 102 der gemeentewet van 30 maart 1836

De Burgemeester

Besluit:

Art.1 Het is streng verboden tarwe, rogge, geerst, haver en aardappelen te verkopen aan personen vreemd aan de gemeente of uit te voeren buiten de grenzen der gemeente.

Art.2 Het is aan de inwoners van Temsche insgelijks verboden dergelijke aankoopen alhier te doen met het doel ze dan aan personen in andere gemeenten vrijblijvende over te maken.

Art.3 De gesmokkelde granen zullen door de politie verbeurd verklaard worden, zonder vergoeding.

Art.4 Alle overtreding aan bovengemelde schikking voor de welke de wet geene straf bepaald, zal gestraft worden met eene gevangzitting van 3 tot 7 dagen, en met een boete van 15 tot 25 franken, of met eene dier straffen.

Afschriften zullen gezonden worden aan de bevoegde overheden.

Temsche 26 Juni 1915

De Burgemeester

J. WALTERS[135]

 

Zoals de bekendmaking hierboven al vermeldt, viel de bevoegdheid van de smokkel tussen gemeentegrenzen niet toe aan de bezetter, maar de plaatselijke vertegenwoordigers van de wet, politie en veldwachter.

Er was verschil in strafmaat tussen de gemeenten op verboden uitvoer, maar geen frappant. Een Temsenaar kon zich dus verwachten aan hechtenis van 3 tot 7 dagen en of een boete van 15 BEF die kon op lopen tot 25 BEF. Dit terwijl twee Hammenaars een boete kregen van elk 15 BEF of 1 dag cel voor het smokkelen van 500 kg roggebloem en 3 kg roggezemelen.[136]

Deze maatregelen werden door de arm van de wet zeer nauwkeurig gevolgd, wat niet altijd gemakkelijk was, omdat de gemeentegrenzen niet altijd even duidelijk waren. Dit was het geval bij Charel Van Eschbroeck, die op de grens van Temse en Nieuwkerken (de Krekel) woonde. Het kwam de politie van Temse ter ore dat Van Eschbroeck een duizendtal kilo’s rogge in zijn schuur had gestockeerd. De rogge werd gebracht door Jozeph De Beleyr uit Temse. De Beleyr had de rogge van Victor De Benne uit Haasdonk, die ze had laten dorsen door Eduard Van Cleemput. Van Cleemput woonde op een boogscheut van De Benne, maar al op het grondgebied van Temse. De Beleyr zou ze terug komen ophalen en uitvoeren naar St.-Niklaas (via de Ster). De zaak werd echter nog ingewikkelder, omdat De Benne de rogge gezaaid had tussen de bossen achter de woonst van Van Eschbroeck, die op het grondgebied van Nieuwkerken stonden. De bedoeling van De Benne was dat zijn gemeente het bestaan van die rogge niet zou weten en dus niet opgeëist zou kunnen worden.

De politie stond hier dus niet voor een gemakkelijke zaak. Er werd een landmeter bij gehaald die uitsluitsel moest geven op welk grondgebied de schuur van Van Eschbroeck stond, het bleek Temse te zijn. Na het proces, dat enkel gericht was tegen De Beleyr, werd de aangeslagen rogge terug gegeven en ging De Beleyr vrijuit. De rechter besliste dat de rogge niet uitgevoerd was, maar wel ingevoerd, en dat een poging om een overtreding te doen niet strafbaar was.[137]

Deze zaak is niet alleen een mooi voorbeeld van hoe ingewikkeld het wel kan zijn om bepaalde reglementen toe te passen, het bijhorende proces-verbaal onthult ook een meer dan merkwaardig stukje van het verleden. De voornaamste reden waarom De Benne om de rogge aan De Beleyr verkocht en ze niet zelf gebruikte, was dat hij de rogge dan niet over de draad moest brengen. Het gaat hier niet om de al besproken dodendraad geplaatst door de Duitsers, maar over een draad die de gemeenten Haasdonk en Temse van elkaar scheidde. In het proces-verbaal wordt er tot drie maal toe vermelding gemaakt van deze draad. Dit wil zeggen dat de gemeenten ook alles in het werk stelde om de smokkel tegen te gaan, en dat men het voorbeeld van de bezetter hierin volgde.

 

 

4. Smokkel voor de komst van de dodendraad

 

4.1 Het startsein voor de strijd tegen de smokkel

 

Zoals eerder gezegd, had de oorlog een directe impact op de voedselprijzen. Zo kostten eieren in België 0,10 frank per stuk en slechts 0,03 frank in Nederland. Het is dan ook niet meer dan normaal dat inwoners van een gemeente die op een boogscheut van Nederland ligt, hun voedsel haalden bij de noorderburen.

Zo ging de eierenkoopman Peet Van Overloop uit Stekene zijn aankopen doen in Terneuzen. Maar op 13 augustus 1914 werd hij aan de grens tegen gehouden door de Nederlandse douane en werd hem de koopwaar en zijn paard en kar afgenomen. De volgende dag bevonden zich al Nederlandse troepen aan de grens ter hoogte van Stekene, zo’n zestig man die op drie centrale grensovergangen waren gestationeerd. Ze patrouilleerden met 2 à 3 man langs de grens.

Het voedselprobleem nam in het begin van de oorlog zulke grote vormen, aan dat de Belgische regering op 30 augustus 1914 zei dat alle vee zonder onderscheid, onderzoek of quarantainekeuring van Nederland België binnen mocht. Het antwoord van Nederland hierop was kort en krachtig: ”Niets, zelfs geen patat wordt naar België uitgevoerd!”

Op 16 september 1914 werden in Stekene de grensovergangen door de Nederlanders afgebakend met prikkeldraad en bomen. Dit diende tegen vijandelijke troepen, maar het was ook een bijkomend opstakel, samen met de patrouillerende soldaten, voor al wie nog waren uit Nederland wilde halen. Het startsein voor de strijd tegen de smokkel was gegeven.

In deze aanvangsperiode van de oorlog werd er gesmokkeld, maar niet massaal, het waren de beroepssmokkelaars die toen te werk gingen.[138]

 

4.2 Straffen op smokkel

 

Als men gevat werd door de Duitsers, kreeg men een boete van 5 frank. Wie deze boete niet betaalde werd men gevangen gehouden.[139] De Stekenaars zaten liever dan dat ze de Duitsers betaalden.

De gemeenteschool deed dienst als gevangenis en vreemd genoeg was het er best gezellig. Men kon er zich verwarmen aan de kachel en men werd door de andere Stekenaars bevoorraad via de ruiten, die men uitgetikt had. Doordat vrouwen en mannen door elkaar zaten, begon het er meer op een dans- of concertzaal te lijken: er werd gedanst, gerookt en gezongen. Dit leidde tot een maatregel, uitgevaardigd op 3 maart 1915 werd, waardoor gevangenisstraffen werden afgeschaft en men direct de boete moest betalen. Kon men die niet betalen dan werd desnoods zijn inboedel aangeslagen. In februari 1915 kwamen dagelijks lijsten toe met gemiddeld 50 bestraften van de gemeente voor grensoverschrijding.

 

4.3 De tactiek van de smokkelaar

 

Voor de komst van de dodendraad werd er in Stekene al een gewone draad geplaatst. Enkel de echte angsthazen begonnen toen al met omkopen van de Duitsers. Dit omkopen werd vooral gedaan met drank, meer bepaald met schnaps. [140]

Het moet gezegd worden dat het smokkelen voor de komst van de draad een heel stuk gemakkelijker ging, als men maar voorzichtig was en de nodige creativiteit toonde. In Stekene was er in het begin van de bezetting minstens vier maal per dag een karavaan van smokkelaars die de grens overschreed. Door de formatie van een karavaan, en de numerieke meerderheid konden nooit alle smokkelaars gevat worden. Er konden steeds nog veel smokkelaars vluchten en desnoods het bewijsmateriaal vernietigen. [141]

De smokkelaars kwamen samen om de situatie te bespreken – waar staan de posten, waar kunnen we over – voor ze aan de slag gingen. In Stekene werd dit gedaan in de paardenkribbe bij Van Poele in de Hellestraat vlakbij de grens. Zo was een van hun tactieken de paarden van de Uhlanen, die stonden te grazen stonden, de velden in te jagen. Terwijl de Duitsers hun paarden zochten, konden de smokkelaars ongestoord aan het werk.

De smokkel was in Stekene zo groot, dat de gemeente dacht een graantje te kunnen mee pikken. Ze voerden taksen in op de doorvoer van petroleum en bloem (2 BEF per stuk of vat), maar men zou geen smokkelaar zijn als men ook dit niet wist te omzeilen. De buurgemeenten noemden Stekene dan ook een goudmijn. De armoede deed er zich door de smokkel dan ook veel minder snel voor dan dieper in het land.[142] De Duitse bezetter kon het niet meer de baas, zodat ze de gemeente een boete oplegden van 10 000 BEF als het smokkelen niet zou stoppen.[143]

 

 

5. Smokkel met de draad als hindernis

 

Met de komst van de dodendraad zou men denken dat de smokkel zou afnemen, of toch op zijn minst bepaalde smokkelwaar zou verhinderen de grens over te raken. Niets is minder waar. Zo werden op 13 januari 1917 zowaar vier koeien in beslag genomen die enkele smokkelaars via Heikant over de grens naar België trachtten te brengen.[144] Maar dit was geen éénmalig voorval, en dat zullen drie Paalse vissers ook geweten hebben. Zij vonden op een ochtend in januari 1917 een levende koe in de schorren van V. Alstempolder. De smokkelaars hadden het dier moeten achterlaten toen het vast raakte in het slik.

In St. Jansteen deed zich een gelijkaardig voorval voor, maar hier had de koe minder geluk. Bijna het hele achterste deel van het beest was afgesneden. Het dier was waarschijnlijk bij een ongeluk omgekomen, en de smokkelaars hadden dan maar wat ze konden dragen nog meegenomen.[145]

Men kon 80 tot 100 % winst maken met het overbrengen van een levende koe en 200 % voor een paard. Met die winsten in het achterhoofd, zou de smokkelaar elk gevaar trotseren.[146] Het zou een man uit Calcken zowaar 10 à 12 maal gelukt zijn de versperring te passeren. Hij zou voor elke overtocht 1000 frank, en 5 gulden per dag hij in Nederland was, ontvangen hebben.[147]

 

5.1 Soorten smokkel

 

De draad hield de smokkelaars dus blijkbaar niet tegen om alle soorten smokkelwaar toch over de grens te proberen krijgen. De meest voorkomende smokkelwaar zal in het volgend deel worden toegelicht.

 

5.1.1 Vlassmokkel

Bij de smokkel werden alle producten van Nederland naar België gebracht. Vals is de enige uitzondering op die regel. Voor vlas kreeg men 12 frank de steen in Nederland, wat heel wat meer was dan in België. In de beginperiode kon men nog ongehinderd met paard en kar het vlas uitvoeren, maar meer en meer moest men de Duitsers omkopen. Om een uurtje vrij te mogen werken, gaven de vlassmokkelaars 200 à 300 BEF. Als alles goed afgesproken was, kwam er zo’n 30 à 40 man bijeen, ieder met een pak van 30 kg op de schouder. Het gebeurde soms ook dat de zakken gevuld waren met stenen of aarde en als vlas verkocht werden. De mensen van de Leiestreek brachten hun vlas naar het Waasland, om het zo naar Nederland te laten oversmokkelen. Dr. Leon Van Haelst vermelde dat er in Stekene voor duizenden franken vlas werd achtergehouden en ontfutseld. Tegen vlassers die de smokkelaars hun vlas hadden toevertrouwd, zegden ze dat de Duitsers de buit onderschept hadden. Vele vlassers uit Stekene hebben aan deze praktijken het begin van hun fortuin te danken.[148]

 

5.1.2 Petroleumsmokkel

Een van de meest gesmokkelde en gegeerde goederen was toch wel petroleum.

 

“Die olie diende voor de verlichting. Die deden we in een pot met een wiek en dat was ons verlichting. Om te lezen was dat niet straf genoeg. Er lag hier dan nog geen elektriciteit. Die is hier maar gekomen in 1920. Die olie was hier niet te vinden omdat de Duitsers alles opeisten. In Nederland was niets te kort, maar wel een beetje gerantsoeneerd.”[149]

 

Er moest in Nederland inderdaad gerantsoeneerd worden op petroleum, maar na een tijd was er zelfs een tekort, waardoor er in maart 1915 het bericht kwam dat er op petroleumsmokkelaars geschoten mocht worden. Petroleum kostte in augustus van het jaar 1916 in België al 0,50 frank/ liter, waar ze in Nederland bijna de helft goedkoper was, 0,28 frank/ liter.[150]

Petroleum werd niet alleen gesmokkeld, het was ook een gegeerd goedje geworden bij dieven.[151] Het is dan ook niet verwonderlijk dat er ook heel wat werd gesjoemeld met de petroleum, en dat er hoge prijzen voor werden gevraagd.

 

‘St. Jan Steen, 28 januari [1915]. Gisteravond vernamen wij dat zekere A.d.K. alhier, geen winkelier, aan Belgische menschen petroleum had verkrocht, die met water vermengd was aan 25 cent den liter. Een landweerpatrouille kwam daar achter en nam 2 vaten in beslag waarvan proces verbaal is opgemaakt’[152]

 

Men had dus alle redenen om de petroleum goed verborgen te houden van de Nederlandse militairen.

 

‘St. Jan Steen. Deze week zijn door de Grenswachters te Heikant alweer eenige vaten petroleum in beslag genomen. Twee ervan zaten onder de grond andere zagen er als rolblokken uit. Het schijnt aldaar een onuitputtelijke “bron” te zijn, daar er reeds meer vaten zijn gevonden.’[153]

 

5.1.3 Mensensmokkel

Ik heb geen concreet bewijs gevonden dat de mensensmokkel op grote schaal georganiseerd werd in het Waasland, zoals sommige literatuur beweert. Maar er mag geen twijfel over bestaan dat het gebeurde. Iedereen had zo wel zijn redenen om de grens over te steken, en soms werd dit gerealiseerd door hulp van anderen, maar toch veelal op eigen houtje.

In de meeste gevallen waren het mannen die zich op die manier bij het leger van de geallieerden wilden aansluiten. Het is dan ook niet te verwonderen dat de geallieerden - in de eerste plaats de Britten, maar ook de Fransen - hielpen waar ze konden. Het zwaartepunt van dit soort smokkel lag in Wachtebeke en Koewacht.[154] Naar schatting zouden gedurende de hele oorlog 30 000 oorlogsvrijwilligers over de grens geraakt zijn[155]

Als er toch iemand kwam aankloppen met de vraag hem over de grens te helpen, dan werd die meestal in contact gebracht met een smokkelaar die hem op een van zijn smokkeltochten zou meenemen. Ook wisten de meeste grensbewoners wel wie in hun streek een mensensmokkelaar of een zogenaamde passeur was. Het tarief dat gevraagd werd door de passeurs, bedroeg 15 frank tot 200 frank, maar natuurlijk waren er altijd die onbezoldigd werkten.[156]

Dat de grensbewoners behulpzaam waren tegenover vreemden, valt niet te ontkennen. In een brief (gedateerd op 9 april 1918) van de gemeente Kieldrecht gericht aan de Etappen-Kommandant in Lokeren, volgt er een smeekbede om bewoners niet uit het grensgebied te zetten. Die bewoners, Clementia Hellemont, Theofiel Van Remoortel en Leonie Van den Berghe-Thielman, werden ervan beschuldigd een Brusselaar de grens te hebben overgeholpen op 28 maart 1918. Eén voor één beweerden ze dat hun behulpzaamheid niet verder strekte dan dat ze de man enkel een boterham hadden gegeven vóór ze zijn vluchtplannen kenden, en dat ze hem verder niet hadden geholpen.[157] Laat me toe een persoonlijke bedenking maken dat de beschuldigden in kwestie alle drie hetzelfde verhaal als verdediging hebben aangewend en dat ze allen door de Brusselaar zelf zijn beschuldigd.

In sommige literatuur wordt er geïnsinueerd of vermelding gemaakt van de passeur, die meestal ook aan spionage deed. Dit wordt bevestigd Jozef Van Megroot, die tussen Overslag en Zuiddorpe woonde, in een interview: ”… Meestal waren dat Charel en Wies Michiels. Dat waren de mannen om de mensen ‘over te doen’. Dat waren een soort spionnen, hé…”[158]

Edward van Bambost (°1905) die in te Wachtebeke-Overslag woonde:

“…Jan De Vos zelf heeft veel mensen over gedaan. Hij heeft nog gaten in de Overslagdijk gemaakt om zo onder de draad te kunnen. De Duitse wachtposten werden uitgekocht met geld of levensmiddelen. Die stuurden dat dan op naar Duitsland. De Vos bracht de mensen niet verder in Holland…”[159]

Men kan dus inderdaad spreken over het bestaan van de passeurs. Die passeurs hun avontuur eindigde meestal in de cel of in een vlucht naar Nederland om zichzelf in veiligheid te stellen. Zo ook voor Paulus Geerts en zijn zoon Ghisleen uit Stekene, die werd verraden door Van Boven, een stationsbediende uit Lokeren. Paulus werd gearresteerd en opgesloten te Koewacht in afwachting van zijn verder vervoer naar de gevangenis. Maar Paulus had niet veel zin om op zijn veroordeling te wachten, en hij koos het hazenpad. Hij liet zich door het raam vallen, klom over en hek en een muur en maakte een waanzinnige vlucht van ca. 600 meter langs de wachten heen om zo de grens te bereiken. De Duitsers zochten hem tevergeefs in zijn huis. Wat ze tot hun grote verbazing wel vonden, was een Belgisch soldatenuniform en een geweer van Ghisleen Geerts, die achtergebleven was na de val van Antwerpen. Ghisleen werd naar de gevangenis van Lokeren gebracht. De jonge kerel volgde het voorbeeld van zijn vader en ook hij ontsnapte uit de gevangenis en kon Nederland heelhuids bereiken.[160]

Natuurlijk waren het niet enkel oorlogsvrijwilligers die de riskante overtocht naar Nederland ondernamen, maar ook zij die werden gezocht door de Duitsers. Zo moest Emanuel Vanden Broeck, een actionaris en beheerder uit Sint-Niklaas, op de vlucht omdat hij een Duitser had geslagen. Hij koos voor een gemakkelijkere manier om de grens over te steken en verschool zich in een ketel die buiten dienst was van een trein. Omdat hij via het spoor de grens over was geraakt, schorsten de Duitsers alle spoorwegbeambten van de lijn Mechelen-Terneuzen.[161]

Het waren niet enkel Belgen die Nederland als toevluchtsoord kozen, maar ook Engelse, Franse, Russische…. krijgsgevangenen wisten te ontsnappen.[162] Deze krijgsgevangen hadden soms al een hele gevarentocht achter de rug voor ze de grens bereikten. Dit gold ook vier Franse krijgsgevangenen, wiens tocht al begonnen was in de streek van Kortrijk, en die uiteindelijk in burgerkledij via Heikant over de grens kwamen.[163]

 

5.1.4 Brievensmokkel

Er werd al gesproken over de strenge regels i.v.m. correspondentie en de censuur op de pers. Indien men vanuit Nederland een brief wilde versturen naar België, moest die eerst Utrecht passeren en vervolgens Aken en omgekeerd.[164] Het spreekt voor zich dat heel wat brieven, vooral brieven van en naar het front, beter niet die censuurroute volgden, wilden ze op hun bestemming raken. Daardoor kwamen er in het grensgebied clandestiene postroutes op gang, die zorgden voor de circulatie van brieven en verboden kranten. De verboden kranten waren ondermeer de anti-Germaanse bladen zoals La Libre Belgique, De Vrije Stem, Droogstoppel, L’ Echo Belge, Le Mot du Soldat, De Telegraaf, De Nieuwe Tilburgse Courant,…[165]

Het bezit van brieven of die verboden kranten werd in de grensstreek gestraft met een boete van 20 Mark[166] en het kon zelfs oplopen tot 1 jaar hechtenis. Dit hield de mensen niet tegen om toch brieven en kranten over de grens te brengen. Het smokkelen van brieven en kranten ging veelal gepaard met de gewone smokkelpraktijken. Tot 1915 waren het vooral de handelaars die toelating hadden de grens over te steken om in Nederland voedingswaren te kopen voor het hulpcomité, die de brieven tussen de goederen verstopten. Een manier die minder risico om betrapt te worden inhield, was het overschrijden van de grens en daar de brief gewoon te (her)schrijven.

Als het ging over meerdere brieven, was deze laatste techniek niet vol te houden, en het duurde niet lang voor er smokkelaars waren die uitsluitend brieven smokkelden. Het spreekt voor zich dat de brievensmokkelaars betaald werden voor hun diensten, maar toch niet altijd.[167]

 

‘Er was een bakker op Terdonk, een zekere Staf Van de Velde. Die reed alle dagen om een wagentje brood naar Holland. Die had daarvoor toelating van de Duitsers. Dat brood was voor de burgers. In de eerst wereldoorlog was er nog geen comiteit gelijk in de tweede. De mensen moesten zelf mar zien waar ze aan eten geraakten. Ik weet nog dat hij een brief meebracht voor Frans Van de Voorde. Frans zat aan de IJzer. Ik was daar juist op ’t hof toen die brief gebracht werd. Die brief was dus eerst in Holland geraakt en zo terug naar hier gekomen. Ik denk niet dat hij daarvoor betaald werd.’[168]

Theofiel Van De Vaert (°1898)

 

Indien men er wel voor betaald werd, dan waren de tarieven rond 30 cent per brief, 15 frank/kg en later 26 frank/kg. De brieven werden overhandigd aan de plaatselijke verdelers die dit gratis deden of een vergoeding vroegen van 1Mark of tussen 1 en 1,5 BEF per brief. [169]

 

‘…Hij (Theofiel De Schrijver, Moerbeke) had op zijn hof een kuil gegraven waar hij dokumenten en papieren in stak die hij in zijn huis niet durfde bewaren. Dat waren brieven van soldaten die aan de IJzer zaten, en omgekeerd. Die brieven werden hem gebracht door familieleden. Hij was eigenlijk geen spion, maar een overbrenger. Die spionnen waren mannen uit Stekene die hem de documenten brachten. Hij deed dat ook uit nood: in de zomer ging hij gaan maaien en pikken, de bieten gaan kappen, bieten uitdoen, de campagne meedoen,… Daarom deed hij dat daarbij maar de vergoeding zal bitter weinig geweest zijn. Hijzelf heeft er nooit van gesproken. …’[170]

 

Niet enkel de Belgen moesten de brieven angstvallig verstoppen, maar ook de Nederlanders moesten steeds op hun hoede zijn. Bij een huiszoeking in Zuiddorpe namen de Nederlandse militairen een groot pak soldatenbrieven in beslag. De smokkelaar kon maar ternauwernood vluchten.[171]

Natuurlijk kan ik het aandeel van Baarle-Hertog niet onbesproken laten in deze brievensmokkel. Baarle-Hertog was en is nog altijd Belgisch grondgebied, dat als een eilandje in Nederland ligt. Nadat er protest van de Duitsers kwam op een zendinstallatie, die gezet was in Baarle-Hertog, werd het wel door de Nederlandse autoriteiten afgezet met kippengaas, om haar neutraliteit te bewaren.[172] De gesmokkelde brieven die in Nederland terecht kwamen, werden doorgestuurd naar Baarle-Hertog, dat vervolgens de brieven richting front stuurde en omgekeerd. Heel wat spionnen die de westerlinie observeerden, stonden ook in contact met Baarle-Hertog. Het is maar al te logisch dat er ook hierop protest kwam van de Duitsers, en dus moest het postkantoor in Baarle-Hertog noodgedwongen gesloten worden. De Nederlanders waren wel zo vriendelijk om de soldatenbrieven geen portgeld aan te rekenen. Het duurde ook niet lang of de taak van het postkantoor in Baarle-Hertog werd overgenomen door Vlissingen.[173]

Sommige brievensmokkelaars maakten gebruik van de Duitse grenswacht. Zo werd Marie De Waegenare geholpen in het smokkelen van brieven door een Duits onderofficier. Die hield echter alle winsten voor zich tot groot ongenoegen van zijn strijdmakkers. Gevolg van dit ongenoegen was dat ze verraden werden, waardoor De Waegenare naar Duitsland verbannen, en de onderofficier naar het front gestuurd werd.[174]

Boven het hoofd van de brievensmokkelaars hing een boete van 20 000 Mark als ze betrapt werden.[175] Zij die minder geluk hadden en ‘….gezien werden door de Duitsers, werden ter plekke doodgeschoten of nadien gefusilleerd als spionnen’.[176]

Het verhaal van René Hanselaer uit Kalken geeft ons een beeld van het leven van een brievensmokkelaar. De vergoeding per brief die hij kreeg was 30 centiemen. Hij maakte deel uit van een algemene postdienst die in België ingericht was met uitbreiding in Noord-Fankrijk. De dienst was opgebouwd in groepen tot de groep van Hanselaer behoorden zijn vrouw vrouw Leontine Lebon, zijn schoonbroer Emiel Lebon, Alois Hubbrecht, Jozef De Rauw, Richard De Greef, Cesar Mortier, Achiel Schepens, Florent Claus, Achiel Hanselaer en een persoon uit Roubaix.

Eind februari 1915 werd hij en zijn Emiel Lebon gearresteerd met 400 brieven in hun bezit. De twee hebben één maand moeten zitten in Gent, maar ze hervatten na hun straf te hebben uitgezeten direct hun activiteiten. Eind oktober 1915, toen hij met Richard De Greef op tocht was, werden ze achtervolgd door de Duitsers. René kon ontkomen, maar werd door een bajonet in de bil gestoken. De Greef had minder succes, hij werd afgevoerd naar Duitsland, waar hij tot het einde van de oorlog zou blijven.

Samen met Maurice Van Teemsche, die ook verdacht werd van brievensmokkel, vluchtte René naar Nederland door in een bos in Klein-Sinaai een ladder te maken van sparren waarmee ze over de draad kropen. Van Teemsche vertrok naar het front en René besloot naar Kalken terug te keren, waar hij 9 maanden ondergedoken leefde. In december 1916 besloot René de biezen te pakken richting Holland, samen met Edmond Heirman uit Eksaarde, Achiel Hanselaer uit Zele en Edmond Hanselaer. Na twee mislukte pogingen in Wachtebeke werden ze op nieuwjaarochtend omstreeks 5 uur geholpen door Jan De Vos uit Wachtebeke. In Overslag groef De Vos een kuil onder de draad en met de benen werden de vier er onderdoor getrokken. René bleef het hele jaar 1917 in Amersfoort, Nederland. Daar besloot René een brief te schrijven naar de Belgische Inlichtingsdienst te Vlissingen om als spion te kunnen worden ingezet. Hij keerde in januari 1918 terug naar België als spion.[177]

 

5.1.5 Spionnen

Er is geen oorlog denkbaar zonder spionnen, en ook in de eerste wereldoorlog was dat niet anders. De spionnen leefden voortdurend in gevaar, ze hadden de taak allerlei informatie in te winnen over de vijand en die te rapporteren. De rapporten van de spionnen moesten ook over de grens gebracht worden. Men verstopte ze overal in zoals fietsbanden, sigaren, zeep, uitgeboorde sleutels, schoenveters, hakken van schoenen, capsules in lichaamsholten…. Vele mensen zijn toen over de grens gegaan zonder te weten dat ze zulke gevaarlijke documenten mee hadden.

Werden de documenten toch onderschept, dan moesten ze ervoor zorgen dat de Duitsers niets aan hadden. Daarom werden de rapporten geschreven in code, maar ook in onzichtbare inkt zoals citroensap en melk. In een laboratorium in Rotterdam werd steeds naar nieuwe middelen gezocht om de documenten uit Duitse handen te houden.

De Britse spionagedienst (British Military Intelligence Commission) had eigen ervaren personeel in dienst voor dit soort taken. Die werden gerekruteerd in de neutrale landen en betaald per opdracht of maand. Het waren wel enkel wel de grote spionnen die vergoed werden, en dit door de staat waarvoor ze werkten.

Naar schatting zouden in totaal aan beide kanten 45 000 spionnen zijn geweest waarvan er slechts 2% omkwam. Begin 1917 werden in België 507 personen veroordeeld voor spionage en werden er 179 doodstraffen uitgesproken, waarvan de meeste werden omgezet in levenslang. In Gent werden er 52 spionnen gefusilleerd, onder wie 3 vrouwen.

Natuurlijk zaten de Duitsers op dit gebied ook niet stil. Wat is een betere manier om de activiteiten van de spionnen te volgen dan contraspionage. Contraspionnen waren al nuttig om verkeerde informatie door te geven.

In de eerste plaats werden natuurlijk gegevens over de frontsituatie, organisatie troepen, operaties en tactiek door de spionnen verzameld. Dit was een werkje voor infiltranten, in het bezette België werd door de spionnen eerder de maritieme activiteiten, transport, verbindingswegen, verplaatsingen…opgetekend. [178]

Het waren gewone mensen uit de plaatselijke bevolking die voor die informatie zorgden, zoals de familie Geerinck in Lokeren. De 56 jarige Frans Geerinck was in 1917 zaalwachter van het station in Lokeren en tegelijk verslaggever voor de Engelse inlichtingsdienst (ss.s. comp. Ltd. Uranium, service du captain Finsleg Boompjes Rotterdam). Hij had een perfect zicht op de spoorlijn Gent-Antwerpen vanuit zijn woning en zijn job in het station was ook een goede dekmantel om de binnenkomende wagons en hun lading in het oog te houden. Zijn zoon Raymond, toen 17 jaar, hield zich bezig met coderen van de informatie. Doordat Raymond de nachtdienst deed aan het spoor kon hij de verslagen vervolledigen. Deze verslagen, gezegeld en gemerkt met het nummer 77, werden vervolgens opgerold in de vorm van een sigaret en meegegeven aan de gebroeders Edmond en Karel Verschraegen uit Moerbeke, die ze over de grens brachten.

Op 6 december 1917 werd Frans Geerinck aangehouden en overgebracht naar de Nieuwe Wandeling in Gent, waar hij gedurende acht dagen twee maal per dag gemarteld werd. Vijf dagen na zijn arrestatie werd ook Raymond gearresteerd en gemarteld. Hoewel de twee nooit bekend hebben, werd Frans op 21 maart 1918 veroordeeld tot 10 jaar dwangarbeid. Zijn zoon werd vrijgesproken bij gebrek aan bewijzen. Notaris Herman, die de dienstoverste was van Frans in de inlichtingsdienst, kreeg 20 jaar dwangarbeid en de gebroeders Verschraegen werden ter dood veroordeeld. De broers uit Moerbeke werden in Gent gefusilleerd op 18 mei 1918.

De gebroeders Verschraegen werkten voor de Belgische en Engelse inlichtingsdienst in het Komiteit van Lokeren, Hamme…als koeriers en aanwervers. Door hen kwamen verscheidene personen in spionnenleven terecht zoals: hun zus Maria; Frans De Mol, Eksaarde; Achiel Hanselaer, Zele; Cl. Heirman, Lokeren; Arthur Van den Bossche, Sinaai; René Van Garse, Moerbeke; Edm. De Blieck en Dr. Martens, Wachtebeke; Eerw. Heer Baert, Hamme; A. De Bock, Sidonie Dhont, Louis Haeck en Lux, Lokeren.[179]

 

 

6. Smokkeltechnieken

 

6.1 Via de grensposten

 

‘Hoevelen zijn er niet tot hier gekomen zoo dik als 100 kilomannen? Zij hadden rondom hun lijf grote hoeveelheden sayette, garens, zijde, tabak en andere artikelen. En eens van de grens terug, waren zij grootelijks vermagerd!’[180]

 

Wie de grensoverstak via de grensposten van de toegelaten grensovergangen, was verzekerd van controle en fouillering. Er werden geen uitzonderingen gemaakt tussen stand of rang, man, vrouw of kinderen. Wel werden de vrouwen gefouilleerd door een vrouw, die in de volksmond een ‘foefelasse’ werd genoemd.[181] Men moest dus zeer vindingrijk zijn om die grensposten verschalken. Volgende voorbeelden tonen aan hoe vindingrijk die smokkelaars wel waren.

Het systeem van dubbele bodems bij houtenbalken en uitgeholde bomen werd regelmatig toegepast. Maar ook voertuigen werden massaal gebruikt om de smokkelwaar in te verbergen. In alle mogelijke rijtuigen had men smokkelwaar in dubbele bodems, zijwanden, onder zitplaatsen, onder mest… In het frame van een fiets kon men ook vanalles verstoppen. Met een auto waarin niets verborgen was, bracht men wel benzine en nieuwe banden over de grens. Om zelf niet betrapt te worden, smeet de smokkelaar zijn waren in de kar van een koopman die over de vereiste papieren beschikte, en zodra die koopman achter de draad was, kwam de smokkelaar zijn waren opeisen. Als men een koe over de grens bracht, bleek het naderhand een paard te zijn. Ook in de kledij werd van alles verstopt. Zo waren er die verdacht grote schoenen hadden, of een gummivest droegen die vol vloeibare smokkelwaar zat. De vest had het voordeel dat het zich aanpaste aan de vorm van de smokkelaar zijn lichaam. Wie zelf geen risico wilde lopen, maakte gebruik van smokkelhonden.[182] Die beesten kregen zakken rond hun lijf waarin de smokkelwaar zat. Natuurlijk werden de dieren zo gedresseerd dat ze enkel naar de smokkelaars in kwestie luisterden. Het gebeurde ook wel dat z’on smokkelhond regelmatig, maar ver van de woonplaats, werd geslagen door een man die zich verkleedde in het uniform van grenswachter. Op die manier kweekte men enerzijds een verlangen bij de hond om zo snel mogelijk naar zijn woonplaats terug te keren, en anderzijds een afkeer tegen al wat een grenswachteruniform droeg.[183]

 

6.2 Over of onder de draad

 

Natuurlijk mocht niet iedereen zomaar over de grens, en de nodige papieren daarvoor waren moeilijk te verkrijgen zodus moesten velen de draadversperring trotseren. Ook hier werden allerlei methoden en technieken voor gebruikt. Uiteindelijk waren er maar twee mogelijkheden: erover of eronder.

De gemakkelijkste manier was waarschijnlijk gewoon de smokkelwaar over de draad te smijten of met behulp van pijl en boog over te schieten. Men maakte ook dankbaar gebruik van vliegers waaraan brieven werden gebonden, eens de vlieger over de draad was moest men enkel het touw doorknippen. Ook de onschuld van kinderen was een handig smokkelmiddel. Zo liet men de kinderen in de buurt van de grens spelen met een kaatsbal die gevuld was met vloeibare zeep en in een onoplettend moment van de grenswachten werd de kaatsbal ‘per ongeluk’ over de grens gegooid.[184] Wie zelf over de draad wilde raken, kon gebruik maken van een trapladder die men plaatste tegen een paal van de buitenste draad. Vervolgens werd een plank te rusten gelegd op de palen van de twee buitenste rijen draadversperring, zonder de middelste versperring te raken.[185] Een heel stuk gemakkelijker was het gebruiken van een dubbele ladder, die uiteraard hoog genoeg was om over de elektrisch geladen draad te plaatsen. Er waren dan ook weer anderen die sportief aangelegd waren en gebruik maakten van een poolstok.[186] Waarom moeilijk doen als het gemakkelijk kan, moeten er enkele gedacht hebben, en kropen op daken van aanpalende huizen of schuren en waagden een kattensprong over de draad.[187]

Anderen verkozen echter onder de draad te kruipen, en ook hiervoor waren er verschillende technieken. Er zijn er die gewoon door een beekje kropen die onder de draad doorliep, of zelf een geul groeven. Drie Stekenaars hadden een gelijkaardig plan opgevat en kropen door een afvoerbuis (ca. 0,5 m doorsnee) die onder de versperring doorliep. Maar de afvoerbuis was op het einde afgezet met prikkeldraad, en de drie werden gevat toen ze die prikkeldraad aan het doorknippen waren.[188]

Andere mogelijkheden waren onder meer het plaatsten onder de draad van een houten wiel zonder spaken, een droge ton of rieten mand zonder bodem.

Hoewel dat men niet vertrouwd was met elektriciteit, was al snel uitgevist wat wel en wat niet geleidbaar was. Rubber en porselein stonden al snel bekend bij de smokkelaar, en die werden dan ook op honderd en één verschillende manieren aangewend.

De meeste van deze technische snufjes werden geleverd door de Britten. Er waren smokkelaars die uitgerust waren met een compleet gummipak, maar men kon het ook al stellen met gummilaarzen of –matten.[189] Er waren er ook die de draad doorknipten met behulp van een paar rubberen handschoenen.[190] Het is logisch dat rubber een gegeerd goedje werd, men telde er al snel het drievoudige voor neer.[191]

Zoals gezegd was naast rubber, ook porselein heel bruikbaar om niet geëlektrocuteerd te worden. Een smokkelaar met porseleinen borden aan handen, voeten en knieën was misschien wel een vreemd zicht, maar hij wist goed waar mee hij bezig was. Als men een klein tafeltje had met porseleinen poten, dan kon wie daarop stond zonder problemen de draad aanraken.[192]

Ook werd er gebruik gemaakt van wollen dekens, maar die mochten dan niet nat zijn. Men kon ook gebruik maken van een koperdraad die men over de versperring legde en waarvan van de beide uiteinden in een emmer water zaten. Nadeel was dat deze techniek de srtoom enkel verminderde.[193] Dit was dus geen waterdicht systeem, maar ook het systeem van het gummipak bleek soms te falen. Zo vertelt ons de getuigenis van René Hanselaer wat voor dramatische gevolgen dit kan hebben.

 

‘Op 10 October vertrokken wij naar de grens. Wij waren met negen man. Het was een donkere regennacht en waren voorzien caoutchouckleeren. Nabij den overslag kwamen wij aan den draad. Drie van onzen groep gelukten er over te komen, vier moesten terugkeeren, doch helaas! twee bleven dood aan het gevaarlijke tuig. Het waren Celina Matthijs en Gustaaf Verhoeven. De oorzaak ervan was de regen: de vochtigheid had de weerstandskracht van den caoutchouc gebroken.’[194]

 

Eén van de meest ingenieuze uitvindingen om de draad te trotseren, was niet van Britse makelij, maar wel een uitvinding van de Belg Jan Vleugels. Het systeem, dat hijzelf de ‘bak’ noemde, was een houten vouwraam van ca. 76 cm breed en 29 cm hoog waarvan de buitenkant ingesmeerd was met teer of afgedekt met fietsbanden. De ‘bak’ werd onder de draad geplaatst en open gevouwen, waarna de smokkelaar er door kroop. In de loop van de oorlog verbeterde Vleugels zijn systeem, waardoor er drie typen van bestaan.[195]

Afbeelding 6[196]

 

Na een eerste niet plooibaar type – wat uiteraard niet handig was om te verplaatsen – werd een plooibaar met zes scharnieren vervaardigd. Het uiteindelijke derde type verschilde met het tweede type door de schuine en naar buiten uitlopende zijkanten. Door deze naar buiten openklikkende zijkanten, gaf het ‘den bak’ meer stabiliteit en niet meer de kans dat het zou toe klappen. In de inkepingen boven en onderaan het vouwraam werd het isolerend materiaal aangebracht.

 

6.3 De voorloper

 

De grensovergangen en de draad waren niet enkel de gevarenzones voor de smokkelaars, en had ook de strook aan de grens waar niemand mocht komen, en waar de grenswachters steeds op de loer lagen. In die verboden zone wilde iedereen ten alle prijze vermijden geklist te worden met smokkelwaar op zijn rug. Daarom werd er gebruik gemaakt van een voorloper. Een voorloper was een verkenner die enkele meters vooruit liep op de smokkelaar, zonder zelf smokkelwaar bij te hebben. Werden ze aangehouden, dan konden ze hun vrienden verwittigen dat de kust niet veilig was. Dit verwittigen waren allerlei soorten van seinen. Die seinen konden uitroepen zijn, zoals ‘nondemiliju curju curju’, of een visueel teken, zoals een pijp opsteken.

De grenswachten hadden na verloop van tijd het systeem van de voorloper wel door. Daarom waren er voorlopers die met een zak op de rug liepen, om de grenswachten toch de indruk te geven dat ze met een smokkelaar te doen hadden. Als de man werd aangehouden, bleek de zak dan vol te zitten met schavelingen of iets anders, maar zeker geen smokkelwaar.[197]

De smokkelaars hadden touwen of zeeldoeken pantoffels waardoor ze zich geruisloos konden voortbewegen. ‘…het is of de smokkelaars geesten zijn die onzichtbaar de grens overgaan of onzichtbaar patrouilles controleren.’ Natuurlijk werd er ook rekening gehouden met het weer wanneer men ging smokkelen. Men had wel zijn geruisloze pantoffels, maar in de sneeuw hielpen die niet veel, doordat de smokkelaars een spoor in de sneeuw achter lieten. Op sneeuwdagen werd er dan ook beduidend minder gesmokkeld.[198]

Het was ook de taak van de smokkelaar zo min mogelijk verdacht over te komen bij de grenswachten als hij de grenszone doorkruiste. Daarom vermomde hij zich. Hij deed zich voor als reizend koopman met een kistje op de rug, of als een wegenwerker met een kruiwagen.[199]

Een brievensmokkelaar die zich ophield in de buurt van Wachtebeke was steevast gekleed als boer met een strontkorf[200] op de steel van een riek. Met dit gevaarte over zijn schouder trok hij rond als landarbeider door de velden, om zo de indruk te wekken dat hij moest gaan werken. Natuurlijk zat de strontkorf vol met de spullen die hij de grens moest overbrengen.[201] De bekendste vermomde smokkelaar is ongetwijfeld ‘Klaverenvrouwke’ (alias Geert Schrauwen), die op 5 mei 1916 neergeschoten aan de grens in Essen – Horendonk. Vermomd als oud vrouwtje, pastoor of non wist hij voorbij de grensposten te raken.[202]

 

 

7. Het Duits optreden tegen de smokkel

 

De smokkelaar was misschien wel sluw en listig, maar hun tegenstander was ook niet te onderschatten. Het was de taak van het zogenaamde ‘Jachtkommando’ om vreemdelingen en smokkelaars op te pakken en zoals de naam het zegt, hielden ze ook jacht op dit zooitje ongeregeld. Alle middelen daarvoor waren goed.[203]

 

7.1 Duitse infiltranten

 

‘…In ’t begin van de oorlog kwamen hier Duitse officieren, verkleed in burgers. Die deden mensen over naar Holland en ze kwamen hier aan sommigen vragen om te helpen. Dat was natuurlijk om ze in de val te doen lopen. Die Duitsers waren niet dom hoor!’[204]

 

Dit ‘undercoverwerk’ was een van de door de Duitsers gebruikte tactieken om de passeurs te strikken. Op 7 februari 1915 kwam een zekere Louis Moreau uit Brussel en nog enkele Franssprekende kerels bij de koopman Aloïs De Block uit Stekene aankloppen. De drie wilden zich bij het Belgisch leger aansluiten. De Block bracht de drie in contact met Eugeen Merckx uit de Heikant, hij en een bende vlassmokkelaars zouden ze over de grens helpen. Toen de bende klaar was om te vertrekken, trokken Moreau en de twee andere francofone vluchtelingen hun revolvers en vuurden. Weldra was de bende omsingeld door Duitsers. Moreau bleek een deserteur van het Belgisch leger te zijn en de twee anderen waren Franssprekende Duitsers.[205]

 

7.2 Straffen op smokkel

 

7.2.1 Vóór de wet van 8 augustus 1915

Ik heb al enkele maatregelen vermeld die de Duitsers uitvaardigden tegen de smokkelaar, maar interessant is welke er werden toegepast in de praktijk.

De volgende mensen uit de buurt van Stekene werden in 1915 veroordeeld. Ze zijn wel veroordeeld voordat Albrecht Von Wurttemberg, Oberst van de 4e Armee, op 8 augustus 1915 bekend maakte dat zij die de grens overstaken zich konden verwachten aan levenslange dwangarbeid. Uitvoer van vee, rijtuigen, paarden, levensmiddelen en brandstof werd volgens dezelfde verordening bestraft met 3 jaar hechtenis of 5000 Mark.[206]

 

7.2.1.1 Smokkel

De veehandelaar en vlassmokkelaar Aloïs De Block kreeg 2 maand voor overtreding tegen de bepaling van het grensverkeer.

 

7.2.1.2 Omkoping

Alfons Merckx en Alfons Raes moesten hun omkooppoging bekopen met 3 maand. Marie De Block kreeg zowaar 3 jaar en 6 maanden voor dezelfde feiten. Frans D’Offomont kwam er het slechtst vanaf, hij kreeg 2 jaar en 6 maanden, maar zou uiteindelijk 4 jaar doorbrengen in de cel.

 

7.2.1.3 Geweldpleging

Alfons Hesters moest 3 maanden zitten, omdat hij aan de grens een Duitser een pak rammel had gegeven.

 

7.2.1.4 Krijgsverraad

René Triest werd in 1915 veroordeeld voor krijgsverraad, omdat hij de bovenvermelde Moreau over de grens wilde helpen. Hij werd veroordeeld tot 2 jaar en 6 maanden, uit te zitten in Duitsland, en zou uiteindelijk gevangen blijven tot aan de wapenstilstand. De vlashandelaar Eugeen Merckx, die veroordeeld werd voor dezelfde feiten, kreeg 1 jaar. De broer van Eugeen, Dorsan Merckx, kwam er beter vanaf: hij werd veroordeeld tot 2 maand hechtenis. Jan Saman moest 1 jaar uitzitten.

 

7.2.2 Na de wet van 8 augustus 1915

Na de verordening van 8 augustus 1915 werden Alfons Naessens, Paul De Block en Cyriel De Block in maart 1916 veroordeeld voor vlassmokkel en overtreding van het grensverkeer en kregen respectievelijk 2 jaar, 21 maand en 2 maand gevangenisstraf.

Een andere straf, die onder meer Jan den Haen, Alfons Ivens, Albert Ivens en Louis Segers opgelegd kregen, was minder drastisch. De smokkelaars werden uit het grensgebied gebannen. [207] De verordening van 8 augustus 1915 werd dus niet altijd opgevolgd.

 

7.3 Afschrikken door aanplakbiljetten

 

In april 1917 werden de strafmaten tegen smokkelaars nog maar eens opgevoerd. Wie goederen via de draad doorvoerde, of ze in ontvangst nam, kon een gevangenisstraf verwachten van 2 maand tot 5 jaar en/of een boete die kon oplopen tot 10.000 Mark.[208]

Ondanks de strenge straffen die de bezetter uitvaardigde tegenover de smokkel, had dit blijkbaar niet veel effect. De bezetter probeerden dan maar de smokkelaars af te schrikken door aanplakbiljetten te verspreiden, waarop de dood van een smokkelaar werd meegedeeld en goedgekeurd.

 

NR.1/22 Lokeren, den 26.3.17

Etappenkommandantur Lokeren

Vertaling

Kommandantur – Bevel

In de nacht van 23. tot 24. Februari 1917 werden door den Landstormman HINZA 2/I. Altona verscheidene smokkelaars aangetroffen. Als zij na driemalig <<HALT>> roepen niet bleven staan, heeft Hinza driemaal geschoten, waarbij de Belg Gustaaf BORDUI, Beveren gedood werd.

De heer Etappen-Inspekteur, heeft, naar aanleiding van dit voorval, aan den Landstormman Hinza, voor zijn doelmatig gebruik zijner wapenen, zijne waardeering uitgedrukt.

PRASSE,

Oberstleutnant und Kommandant[209]

 

7.4 Collectieve straffen

 

De eerder genoemde Paul De Block, die 21 maand had gekregen voor vlassmokkel en overtreding van het grensverkeer, ontsnapte uit de gevangenis van Lokeren en ontkwam naar Nederland door omkoping van een Duitse grenspost. Het bericht werd verspreid dat wanneer De Block niet zou terugkeren, zijn vermogen zou in beslag genomen worden. Maar Paul De Block kwam niet meer terug, en de gefrustreerde bezetter gaf zijn broer Cyriel, die normaal 2 maand moest uitzitten, levenslang. Cyriel die afgevoerd werd naar Holzminden, ontsnapte in 1917 en vervoegde zijn broer in Nederland. Paul kreeg ook nog het gezelschap van de Duitser die hem had overgelaten. Die werd opgewacht over de grens door Paul met burgerkledij. De compagnie Altona, waartoe de Duitser behoorde, werd geschorst.[210]

Zag men niet de mogelijkheid de overtreder persoonlijk te raken, zoals bij De Block, dan ging de bezetter over tot collectieve straffen, waaronder heel het dorp had te lijden.

In Doel waren een groot aantal jongelingen ontsnapt, die zodra ze over de grens waren, de Duitsers uitmaakten. De Duitse reactie was keihard, want Kieldrecht moest een boete betalen van 7000 Mark, De Klinge 3000 Mark en Doel 5000 Mark. Daar bovenop werden alle weerbare mannen uit Kieldrecht, Doel en Verrebroek opgesloten in de school van St.-Gilles.[211]

Een ander voorbeeld van de collectieve straffen die de Duitsers toepasten, gebeurde in 1916, nadat spion De Vos was gevlucht. De Duitsers afficheerden in alle gemeenten dat De Vos op 27 juli 1916 bij Stekene (Hellestraat) gevlucht was en nog in de buurt moest zijn. De inwoners werden opgeroepen hem te helpen pakken. Al wie de spion onderdak verleende, rechtstreeks of onrechtstreeks hielp, of zweeg, kon zich aan de doodstraf verwachten. Bovendien kreeg de gemeente waar hij zou aangehouden worden, een boete van 100 000 Mark opgelegd, en de inwoners zouden vier weken afgesloten worden van de buitenwereld en verboden worden buiten te komen tussen 17 uur en 8 uur.[212]

 

 

8. Nederlandse strafmaat

 

Het Nederlandse beleid tegenover illegale grensoverschrijding verschilde toch in zekere mate met dat van de Duitsers. De Duitsers waren vooral bezorgd over de oorlogsvrijwilligers en de spionnen en het was hun prioriteit om die koste wat kost de grens niet te laten overschrijden. Nederland, dat geen oorlogvoerend land was, lag van dat soort grensoverschrijders niet wakker. Het Nederlands optreden daar tegenover was sporadisch om zo haar neutraliteitspositie niet in gevaar te brengen.

De grootste Nederlandse zorg ging uit naar de smokkelaars die de Nederlandse markt leeg zogen. Toch was de strafmaat op smokkel niet zo streng als die die door de Duitsers werd opgelegd. In Nederland maakte men ook onderscheid in de hoeveelheid en het soort gesmokkelde waren. De aangeslagen goederen werden natuurlijk verbeurd verklaart en verkocht ten voordele van het rijk.

De zwaarste straffen werden uitgesproken voor veesmokkel. Voor het overbrengen van een levend paard kon men een straf verwachten van 14 dagen tot 1 maand hechtenis. De smokkelaars die twee koeien trachtten over te brengen, moesten voor een gefaalde poging drie maand achter de tralies vertoeven. De voorlopers van de rundsmokkelaars kregen dezelfde straf wat opmerkelijk is, want zij hadden geen smokkelwaar en waren enkel schuldig aan overtreding van het grensverkeer.

Petroleum was, zoals eerder gezegd, een gerantsoeneerd product geworden in Nederland, waardoor het optreden tegenover petroleumsmokkelaars werd verstrengd. De straffen voor petroleumsmokkel waren, in verhouding met andere goederen, dan ook veel strenger. Zo kon men een celstraf van drie dagen oplopen, wanneer men 1 liter petroleum probeerde over te smokkelen. Voor 7 l petroleum liep dit op tot 1 week en tot 14 dagen voor 10 liter. Voor het smokkelen van 10 kg tarwemeel, daarentegen, kon men er van afkomen een boete van 5 of moest men 5 dagen brommen als men het geld niet kon ophoesten. Ging het om 50 kg tarwemeel, dan kon de straf oplopen tot 14 dagen en 6 weken voor 150 kg.[213]

Toch bleken deze strafmaten niet altijd voldoende te zijn om de smokkelaars op andere gedachten te zetten. De hardnekkige overtreders, die na tal van veroordelingen nog steeds voor het slechte pad kozen, werden dan door de territoriaal bevelhebber het verblijf in het grensgebied ontzegd.

De tabel op de volgende bladzijde geeft een overzicht van de mensen die het verblijf werden ontzegd en woonden in het grensgebied dat aan het Waasland paalt. Wie de tabel even snel bekijkt, valt het direct op dat het bijna allemaal om smokkel gaat, en dat de meeste van die hardnekkige smokkelaars Belgen waren die hun toevlucht hadden gezocht tot Nederland.

 

Tabel 2[214]

Datum

Naam

Voor-naam

Leeftijd

Beroep

Woon-plaats

Verblijf-plaats

Reden

Nat.

13/02/1915

IJ.

E.

 

Herbergier-ster

Koewacht

 

 

 

31/07/1915

Jauret

 

 

 

Clinge (B)

 

Smokkel

Belg

31/07/1915

Van Lare

 

 

 

St.-Gillis-Waas

 

Smokkel

Belg

31/07/1915

Stuur

Erie

 

 

Vrasene

 

Clandestien

Brievenvervoer

Belg

21/08/1915

Van der Huyt

Camiel

19

 

Clinge (Nl)

 

Smokkel

NL.

21/08/1915

Thuy

Joseph

21

 

St.-Gillis-

Waas

Clinge (Nl)

Verzet tegen militaire bepalingen

Belg

21/08/1915

Thuy

François

23

 

St.-Gillis-Waas

Clinge (Nl)

Verzet tegen militaire bepalingen

Belg

8/04/1916

De Nijs

Josephus

37

 

Stekene

Koewacht

Smokkel

Belg

21/04/1917

Mattens

Carrolus

Ludovicus

17

Arbeider

St. Jansteen

 

Smokkel

NL.

21/04/1917

De Beck

August

Gerardus

21

Arbeider

Kemseke

St. Jansteen

Smokkel

Belg

3/11/1917

Pivacet

Henri

Bernard

24

Vee-handelaar

Moerbeke

 

Smokkel

NL.

3/11/1917

Pivacet

Hector

Bernard

19

Vee-handelaar

Sinaai

 

Smokkel

NL.

 

 

9. Nederlandse neutraliteit

 

9.1 Reumatieke ouwe poes

 

Nederland was tijdens de grote oorlog neutraal, en het wilde dit koste wat kost zo houden. Of het daar in geslaagd is, is een andere zaak. De uitdrukking ‘koste wat kost’ mag zeer ver doorgedreven worden en dat hebben heel wat Belgen gemerkt. Volgens de meeste Belgen waren de Hollanders dan ook alles van behalve neutraal.

Naar aanleiding van het incident met de Tubantia, liet het door de Duitsers verboden blad ‘Vrije Stem’ zijn ongenoegen merken over de Nederlandse neutraliteit. De Tubantia was een Nederlands koopvaardijschip dat in april 1916 door een Duitse onderzeeër werd gekelderd.

 

Vrije Stem nr. 16

‘Menschelijkheid en Neutraliteit’

Wachter! Wat is er van de nacht

Heeft Duitschland weer het recht verkracht?

Een Zeppelin heeft in Engeland

Weer veertig kinderen omgebracht

In naam der menschelijkheid

Wachter, wat hebt gij nog gehoord?

Bleef het bij kindermoord?

Een duikboot heeft een Hollandsch schip

Uit wraakzucht in den grond geboord

Zoo voert Germania den Strijd

In de naam der menschelijkheid

Wachter, wat is er gebereud

Heeft Holland die daad niet afgekeurd?

Och! Kom als Holland miljoenen wint

Wat geeft het dat een schip verbeurt

Berekening, laksheid en lijdzaamheid

Dat hoort bij neutraliteit[215]

 

De Nederlandse neutraliteit wordt hierop de korrel genomen. Men verwijst naar de Duitse manier van oorlogsvoering, die ook de burgerbevolking treft. Wanneer Nederland getroffen wordt door die Duitse oorlogsvoering, dan sluit het haar ogen om haar neutraliteit toch maar veilig te stellen.

 

Uit het zelfde blad komt de volgende kritiek op de Nederlanders:

Nr 16 Vrije Stem

‘Neutraal Kapitaal’

O Rheumatieke ouwe poes

O Nederlandsche leeuw

Wat houdt ge u toch lekker koes

Te midden van ’t krijgsgeschreeuw

 

Uw tand is stomp, uw oog is dof

Uw haren vallen uit

Gij kruipt gedienstig voor den mof

En danst zoals hij fluit

 

Waart g’ eertijds overal gevreesd

Te water als te land

Nu zijt gij, makke tamme beest

Uw eigen roem ten schand

 

U tergen, ’t waar verloren moeit

Gij houdt U braaf neutraal

Gij ligt aan gouden band geboeid

Uw baas heet kapitaal

 

En als ge dan eens toont

Uw nagelloozen klauw

Dan brult g’ook even uit gewoont

Maar ’t is een schor miauw

 

En trapt de Mof U op den staart

’t Is eerlang nog gezien

Dan laat g’aan England heel vervaard

Uw stompe tanden zien[216]

We krijgen hier een beeld van het neutrale Nederland dat naar de pijpen danst van de Duitsers, en daardoor haar nationale trots over boord gooit. Nederland wordt ook verweten enkel neutraal te zijn om financiële redenen.

 

9.2 Verrekte Belgen en smerige kaaskoppen

 

Niet enkel de ‘Vrije Stem’ hekelde de Nederlanders, ook de grensbewoners deden dat. Het waren niet alleen de Belgen die hun buren geen warm hart meer toedroegen, ook de Nederlanders hadden hun beeld over de Belgen in negatieve zin herzien.

Toen op een 31 mei 1916 een Nederlands smokkelaar door een Nederlandse militair na een geweerschot werd verwond, was zijn reactie: “…waarom doe je dat nu als ik nu nog een vuile Belg was [dan] zou ik niets zeggen…”[217] Dr. Van Haelst omschrijft in zijn memoires als volgt:”…vriendschap aan de grens tussen de ‘verrekte Belgen en de smerige kaaskoppen’ [is] zeer klein geworden…”[218]

 

9.2.1 Redenen

Hoe is het zo ver kunnen komen, dat de relaties tussen de grensbewoners, die nog niet zo lang geleden zo hartelijk waren, plots zo vijandig waren geworden?

 

9.2.1.1 Smokkel

De smokkel heeft er zeker iets mee te maken. Zo schreef een Nederlands militair, die dienst deed aan de grens: ”Bij de smokkelaars zijn wij gehaat, maar de overige menschen zijn ons goed gezind en vinden dat de smokkelaars alles wegslepen waar zij gebrek aan hebben en niet kunnen krijgen…”[219] Inderdaad, zoals eerder gezegd, na verloop van tijd had Nederland zelf een tekort aan onder meer petroleum, waardoor er in maart 1915 het bericht kwam dat er op petroleumsmokkelaars geschoten mocht worden.[220]

Er werd massaal gesmokkeld, per jaar werden meer dan 44.000 veroordelingen voor smokkel uitgesproken in Nederland. Volgens douanier J. Lutje uit Nispen werd er alleen al per maand voor zijn gebied gemiddeld 10.000 kg smokkelwaar onderschept.[221] Dit aantal zou niet overdreven zijn als je weet dat Jozef Van Megroot (°1900) zich herinnerde dat elke smokkelaar ca. 50 kg droeg.[222] De Nederlandse grenswachten waren zeker niet mals voor de smokkelaar zo weet ook Georges Matthijs te vertellen: “In België duwden ze je in de cel, in Holland smeten en schopten ze je in de cel’.[223] De Nederlandse regering nam het idee zelfs in overweging om ook een elektrische grensversperring te plaatsen. De elektrische versperring was bedoeld tegen de smokkelaars en niet de vluchtelingen, maar met de neutraliteit in het achterhoofd kwam hier te veel bezwaar op, en in februari 1917 werd het plan voorgoed opgeborgen.[224]

 

9.2.1.2 Schietgrage grenswachters

Of die elektrische versperring van de Nederlanders enkel en alleen tegen de smokkelaars bedoeld was, is zeer de vraag. Veel van de door mij gelezen literatuur beweert dat de Nederlanders de oorlogsvrijwilligers oogluikend toelieten, maar dit moet je met een korrel zout nemen. Er zijn genoeg voorbeelden die deze stelling weerleggen. Jan Triest en Louis Boets uit Stekene zullen zo hun eigen idee hebben gehad daarover. Dit tweetal was naar Holland gevlucht. Op Hollands grondgebied werd Jan Triest door de een Nederlander tien maal in de borst geschoten. Twee andere Belgen die zich bij het Belgisch leger wilden aansluiten en richting Holland vluchtte, verging het nauwelijks beter. Eén van de twee werd in de bil geschoten door een zekere officier Bijlsma, en beiden werden ze uitgeleverd aan de Duitsers.[225]

Het waren die schietgrage Nederlandse grenswachten die bij de Belgen voor heel wat frustratie zorgden, zo vertelde ook Jozef Van Mergoot (1900°) in een interview.

Zijn er daar mensen geschoten?

Jawel. Op ’t Hollands zijn er doodgeschoten. Want de hollanders waren geen gandige[226] hoor! De Hollanders schoten naar de smokkelaar hé. En schieten om ze te hebben! [227]

In mijn onderzoek heb ik alle grensdoden in het Waasland opgetekend (cfr. bijlage) die ik tegenkwam bij mijn opzoekingen. Van de 33 opgetekende doden waren er maar liefst 13 die doodgeschoten werden, waarvan vier door de Duitse grenswachten en vijf door de Nederlandse. Van de doden die op de naam van de Nederlandse grenswachten stonden, waren er drie Belgen en twee wiens nationaliteit niet bekend was. De Nederlandse grenswachten doodden twee vluchtelingen, één smokkelaar en een boer die zijn land op Nederlands grondgebied wilde bewerken.

De Nederlandse publieke opinie keurde dit strenge optreden goed, wat blijkt uit een krantenartikel. ‘Clinge. Zaterdagavond trachtten een tweetal Belgische smokkelaars met ongeveer 80l petroleum over de Hollandsche grens over te trekken. Toen zij op herhaald verzoek van de Hollandsche wachten niet bleven staan, werd een hunner door een kogel getroffen in de dij. Voorzeker eene goede waarschuwing voor de anderen’[228]

De Nederlanders werden ook als overijverig bestempeld, en dit heeft zeker te maken met het feit dat ze zich niet alleen beperkten tot het pakken van smokkelaars aan de grens, maar ook overgingen tot huiszoekingen.[229]

 

9.2.1.3 Ambtsbroederlijkheid

Ook ontging het de Belgen niet dat de Nederlandse grenswachten goede contacten hielden met hun Duitse collega’s. De Nederlandse grenswachters brachten via de Hellestraat in Stekene cacao, thee en gebakjes naar hun Duitse collega’s.

Een Nederlandse grenswachter ter hoogte van Kieldrecht vermomde zich in burger en smokkelde bloem naar België. Zijn Duitse collega’s stuurden hem met zachtheid en ambtsbroederlijkheid terug. [230]

 

9.2.1.4 Belgen in Nederland

De vluchtelingen en geïnterneerden waren voor de buurlanden ook een bron van ergernis. De Belgische vluchtelingen werden in de beginperiode in Nederland hartelijk ontvangen. Men had medelijden met die vluchtelingen, die hun hele hebben en houden op hun rug droegen en hun gezicht vol verschrikking hadden. Maar na verloop van tijd bleken die vluchtelingen actief mee te werken aan de smokkel, en veelal schuldig te zijn aan diefstal.

De Belgen van hun kant hadden vernomen dat de Nederlanders ongehoord hoge prijzen vroegen aan de vluchtelingen voor logement en eten. Daarbij kwam nog eens dat ze te horen kregen dat de geïnterneerde Belgische soldaten slecht behandeld werden. Zo is er een van de vele berichten, dat spreekt over 7 doden en 22 gewonden die het resultaat waren van de kogels van de Nederlandse bewakers van het interneringskamp te Zeits, na het verzet Belgische geïnterneerden.[231] Dit alles droeg ertoe bij dat de relaties verzuurden.

 

9.3 De goede grenswacht

 

Hoewel de Nederlandse grenswachten niet echt geliefd waren bij de meerderheid van de grensbevolking, waren er ook die ze heel dankbaar waren. Zo ook een zekere Van Vlierberghe, die op een dag bieten naar de draad moest brengen. Zijn kar met bieten stond rug aan rug met een kar op Nederlandse bodem. Met de opeisingen van de Belgische mannen door de Duitsers in het achterhoofd wipte hij van de ene kar op de andere. De Duitsers, die het voorval onder hun neus zaken gebeuren waren met verstomming en woede verslagen. Toen Van Vlierberghe zich later aan de grens vertoonde op zo’n 6 meter van de draad, zagen vier Duitse grenswacht hun kans voor wraak rijp. Met z’n vieren sprongen ze op de man en probeerden hem terug over de grens te trekken. Het was door de tussenkomst van een Nederlands douanier, die de Duitsers met zijn revolver onder schot hield, dat Van Vlierberghe de rest van de oorlog kon vertoeven in Nederland.[232]

 

 

10. Nederlandse grenswacht

 

10.1Kommiezen en soldaten

 

De Nederlandse grenswacht bestond uit twee groepen, de douane of ‘kommiezen’ en de militairen of ‘soldaatkommiezen’. Die laatste groep was pas actief sinds 1914, omdat er een oorlogssituatie heerste. Zij hadden niet veel ervaring aan de grens. De douane was door jaren ervaring jaren met de smokkel en de grenssituatie vertrouwd. Het is niet te verwonderen dat het niet boterde tussen de ervaren douaniers en het jonge geweld van de militairen, die met het geweer in de hand uit waren op actie. Dit leidde er zelfs toe dat de samenwerking compleet ontbrak.[233]

 

10.2 Het gehate Prosperpolder

 

Eén van de meest gehate grensplaatsen waar men als Nederlands grenswachter kon terechtkomen in Zeeuws-Vlaanderen, was toch wel Prosperpolder bij Nieuw-Namen. De oversten wisten dat de soldaten niet hielden van die plek, en maakten daar handig gebruik van. Zo werd een bataljon op 30 oktober 1914 naar Prosperpolder gestuurd als straf, omdat een van de soldaten het had aangedurfd de Koningin van Nederland een brief te sturen zonder de hiërarchische weg te volgen. De 32 dienstdoende soldaten werden ingekwartierd bij boer Verket en te slapen gelegd op de dorsvloer in het stro, die slechts ruimte bood voor 16 man. Hun taak was in de gure polderwind te patrouilleren langs de grens. Het ergste was dat ze werden vergeten vanuit Hulst, vanwaar geen kruimeltje brood werd gebracht. De soldaten hebben dan hun noodrantsoen aangesproken en hun ‘busje’ vlees, waarop strenge straffen stonden.[234]

 

10.3 Het bewaren van de neutraliteit

 

Ook de Nederlandse grenswachten moesten alles in het werk stellen om de neutraliteit van het land te bewaren. Dit hield in dat ze zo min mogelijk in conflict mochten komen met hun Duitse collega’s. Het gebeurde regelmatig dat ze op de loer lagen om een smokkelaar te vatten en hun schuilplaats verraden werd door de Duitse zoeklichten. Dit werkte op de zenuwen van een soldaat, die aan zijn overste vroeg: “…meneer, mogen we ook op een Duitscher schieten wanneer hij ons bijlicht?” “Liever 80 000 kg over de grens, dan een grensincident. Jongen, jongen pas toch op.”[235]

 

10.4 Bureaucratisch steekspel

 

Niet enkel de ongewenste interventie van de Duitsers zorgde er soms voor dat een smokkelaar op vrije voeten bleef, maar ook een Nederlands bureaucratisch steekspel. Er was een militaire verordening waardoor de smokkelaar uit de brede strook van het grensgebied kon gezet worden en die vreemdelingen de toegang ontzegde om zo hun smokkelwaar te halen. Sommige rechterlijke colleges oordeelden echter dat de bestrijding van smokkel alleen kon gebeuren aan de hand van wettelijke bepalingen van de rijksoverheid, zodat daarvoor geen aparte militaire verordeningen mochten worden uitgevaardigd. Ze ontsloegen de smokkelaars dan ook van rechtsvervolging of spraken ze vrij als ze gearresteerd waren op basis van een militaire verordening. Het grote aantal arrestaties zorgde er ook voor dat de rechtbanken de massa niet meer kon verwerken, en dat de smokkelaars ongestraft bleven.[236]

 

 

11. ‘für mich ist der Krieg fertig!’

 

11.1 Duitse desertie

 

11.1.1 Redenen

Het waren niet enkel smokkelaars, oorlogsvrijwilligers, vluchtelingen en spionnen die de grens over wilden, maar ook Duitsers waagden de gevarentocht richting vrijheid. Zoals eerder gezegd waren het oudere en door het frontleven gehavende soldaten die aan de grens hun dienstplicht vervulden. Deze soldaten waren veelal oorlogsmoe, verlangden naar hun familie en hadden kritiek op hun oversten.

‘Het wordt mij te bang en denk vannacht of voor Maandag over te komen naar Holland en ga dan naar mijn familie in Amsterdam. Het eten is slecht, krijgen nu cartoffelen, slecht brood en water en worden nog minder behandeld dan een hond. De bevelvoerende officier die hier al maanden op deze post is en goed staat aangeschreven bij zijn hogere supperieuren omdat hij veel smokkelhandel drijft met dat nest Belgen op het vrije gedeelte (die ook nog minder waard zijn dan de kogel) behandeld ons slecht. Op den middag tusschen 12 en 1 uur als alle patrouilles van jullie weg zijn worden er van ons posten uit gezet om jullie te spionneren en sindsdien gaat de smokkelwaar naar ons over. De officieren drinken champagne eten er goed van en zitten rijk in hun geld en wij krijgen daar niets van en zoo gaat het leven hier[aan] toe. Toen ik destijds in de loopgraven zat in Frankrijk en de linies van weerszijden naar 30 tot 50 meter van elkaar verwijdert waren werpten we elkander sigaretten toe en liepen op één nacht naar 10 Duitschers over naar de Franschen toe om vriendschap te sluiten, maar toen ze dat merkten werden we afgelost en kwam er een ander Bataljon in de loopgraven. Op een volgende keer, toen we 1000 krijgsgevangenen hadden gemaakt moesten we parade maken in Straatsburg. Onze Keizer en Kroonprins hebben geen karakter zwijnhonden zijn het.’[237]

 

11.1.1.1 De knagende honger

De Duitse grenswachten hadden geen overvloed aan eten, wel integendeel. In Stekene stilden de Duitsers een keer hun honger door een hond op te eten die aan de draad was blijven hangen.[238] “Op ’t einde van de oorlog heb ik de Duitsers nog ratten zin stropen om op te eten”, wist Edward Van Bambost (°1905) zich nog te herinneren. [239]

Dat het aan de andere kant van de draad beter leven was, staat buiten kijf. Eén Duitser die naar Nederland gevlucht was, tergde zijn gewezen strijdmakkers daar maar al te graag mee. Hij had werk gevonden in Nederland als bakkersknecht en kwam brood brengen aan de grens voor de Belgische bevolking. Van die gelegenheid maakte hij gebruik om voor de neus van de Duitse grenswacht de rijksdaalders in zijn zakken te laten rammelen, fijne sigaren te roken, schnaps te drinken en wit brood te eten.[240]

 

11.1.1.2 De liefde

Niet enkel de knagende honger dreef de soldaat tot desertie, maar ook de liefde. Een Landsturmer uit Lokeren vluchtte om die reden met zijn 16-jarige liefde richting Nederland.[241]

 

11.1.1.3 Het front

Maar ook vrees om terug naar het front te moeten was een grote stimulans om het vrije Nederland op te zoeken.

 

11.1.2 Optreden tegenover deserteurs

De Duitse oversten toonden geen medelijden met deserteurs. Twee Duitsers hadden hun schildwachthuisjes tegen elkaar geplaatst en waren zo over de draad gesprongen. Eén van de twee bleef met zijn jas in de draad hangen, met alle gevolgen van dien. De Duitsers officieren besloten toen hem een hele dag laten hangen, om eventuele desertieplannen bij de andere soldaten te ontmoedigen.[242] Ook de Duitse soldaten moesten deserteurs hard aanpakken, ook wanneer het een kameraad was. Een Duits soldaat die onder de draad een gat had gegraven, werd dan ook door zijn strijdmakkers onder vuur genomen, maar kwam er zonder kleerscheuren vanaf.[243]

Wilde men veilig over de grens raken, én de zekerheid hebben dat men niet op weerstand van strijdmakkers zou botsen, dan was het beste met de hele compagnie de grens over te steken. Dit idee had ook een Duitse grenspost bij Overslag, bestaande uit elf man, opgevat. De elf staken op vrijdagochtend 28 juli 1916 gezamenlijk de grens over.[244]

Soms werd het de soldaten al te gemakkelijk gemaakt om de grens over te steken, waardoor de verleiding te groot werd. Een Sakser die op 25 augustus 1916 de haag moest scheren in de Hellestraat (Stekene) aan de overkant van de draad, kon dan ook de kans die hem in de schoot geworpen werd niet laten liggen. Hij haalde een burgerpet van onder zijn jas, groette zijn kameraden met de woorden “für mich ist der Krieg fertig!”, en was weg.

 

11.2 Nederlandse desertie

 

Desertie van de Nederlandse soldaten kwam veel minder voor, en als die er al was zou men goed gek moeten geweest zijn om te vluchten naar het bezette België. Ondanks ben ik tijdens mijn opzoekingen toch op een voorval gestoten van een Nederlands soldaat die naar België deserteerde. Een Nederlandse straalbezopen militair sloeg de boel kort en klein, verwenste zijn oversten en deserteerde naar België, waar hij opgevangen werd door de Duitsers. Zijn Duitstalige collega’s lieten hem zijn roes uitslapen en stuurden hem daarna terug na Nederland.[245]

 

 

12. Corruptie

 

12.1 De Duitsers

 

Afbeelding 7[246]

Een Duits soldaat aan de draad.

De Duitse grenswachters konden de belabberde levensomstandigheden als soldaat ontvluchten door te deserteren, maar een andere manier was profijt uit zijn werk te slaan. Dit betekende m.a.w. dat ze de smokkelaars hielpen door zich te laten omkopen of door zelf een handeltje op te zetten.

Er waren praktijken die naar fraude roken, maar ook konden gezien worden als behulpzaamheid. Het gebeurde wel meer in Stekene dat Belgen in Nederland geld gaven aan Nederlandse grenswachten, bestemd voor hun familie in België. De Nederlandse grenswachten overhandigden op hun beurt het geld aan de Duitse grenswachten, die het dan aan de champetter gaven, die er voor zorgde dat het bij de bestemmeling raakte.[247] De vraag is natuurlijk hoeveel er van dat geld verloren ging in de zakken van tussenpersonen.

 

 

 

 

 

12.1.1 Omkoping

In het begin van de oorlog begonnen de Duitsers met kleinschalige fraude. Die kleinschalige fraude was meestal omkoping door smokkelaars. In het prille begin volstond het de grenswachters aan zijn kant te krijgen door ze schnaps aan te bieden, maar daar bleef het niet bij. Waar er sommigen bereid waren geld op de tafel te leggen voor een vrije doorgang, waren er vrouwen en meisjes die er hun eerbaarheid voor over hadden. Toch was men er dan nog niet zeker van dat men ongemoeid zijn gang kon gaan, want er waren altijd ‘Kaiserfreunden’ die het hun plicht zagen dit soort wanpraktijken tegen te gaan.[248] Eén van de bekende figuren uit de Kommandantur van St.-Niklaas was de Duitser Max, wiens specialiteit was, met behulp van zijn hond, smokkelaars opsporen . Maar men wist ook dat wanneer men Max voldoende Marken in de hand stopte, hij wel een oogje zou toeknijpen.[249] Indien men ongehinderd de grens wilde overkomen moest men al gauw 200 Mark kunnen tonen aan de Duitse grenswacht.[250] Tegen betaling werd er ook informatie doorgegeven, zoals het tijdstip wanneer de draad niet onder stroom stond. Er waren daar goede bij die zegden: “we zullen u roepen”. of “we zijn dan daar of daar…” Zo werd Jozef Van Megroot (°1900) ingelicht wanneer de kust veilig was door de Duitsers die bij hem thuis gekazerneerd waren.[251]

‘In mijn huis bleven eens drie dagen twee stukken bloem liggen van 1000 frank waarde. Een Hammenaar kwam ze halen, doch een Duitscher vergezelde hem per velo. Deze maakte den weg vrij. In schijn nam hij de nummers der huizen op, maar feitelijk zag hij toe of er geen onraad opdaagde. De Duitser hielp dus mee.’[252]

Men kon dus ook blijkbaar Duitsers in huren, als een soort van verzekering, die op de uitkijk stonden terwijl de smokkelaar zijn zaakjes deed.

 

12.1.2 Illegale handeltjes

Al snel zagen sommige Duitsers hier een winstgevende zaak in. Ze wilden steeds meer inspraak en aandeel in de smokkel. Ze wilden de smokkel nu zelf controleren en hadden het dus nog enkel gemunt op de zogenaamde ‘wilde’ smokkelaars die ze niet konden controleren.[253] Men kan dus spreken over een gedoogbeleid voor smokkel van de grenswachters, op voorwaarde dat alles door hun handen zou passeren en ze hun percent kregen natuurlijk.

De handeltjes gebeurden niet enkel aan de draad, ook de cafés waren het verzamelpunt voor al wie met zijn handelpartners in contact wilde komen. De cafés zaten vol met Duitsers en smokkelaars die zich samen te goed deden aan de drank die er rijkelijk vloeide.

Dr. Van Haelst omschreef het als volgt in zijn memoires: ”Voor het grootst aantal is het smokkelen afgelopen in Juli…grensposten en officieren beginnen te smokkelen.”[254]

Er ontstonden handeltjes tussen smokkelaars en grenswachters, maar men moest toch steeds op zijn hoede blijven voor de Nederlandse grenswacht. In Clinge werd door de Nederlandse grenswacht enkele smokkelaars ontdekt die een partij manufacturen, sajet (ter waarde van ca. 1000 gulden), Kwatta… in handen van de Duitsers trachtten te spelen.[255]

Het waren meestal de officieren die de handeltjes leidden op grote schaal. De soldaten kregen ook hun kans, werden er bij betrokken of moesten gefrustreerd toekijken. Dr. Van Haelst kreeg het aanbod van Herr Nobbe, die het oppercommando had aan de wachtpost te Paal, om te samen een handeltje op touw te zetten. Dr. Van Haelst moest de goederen aankopen en verkopen, hij kreeg de kans van Nobbe om alles vrij op te laden en ‘s nachts een verzekerde vrije doorgang. [256]

 

12.2 De Nederlanders

 

Maar aan de Nederlandse kant bleef men ook niet stil zitten. Daar waren het voornamelijk de soldaten die zich tot de frauduleuze handeltjes lieten verleiden.

Douanier J. Lutje beweerde dat 90% van de Nederlandse militairen frauduleus was. Onder de smokkelaars waren ook rechercheurs, die de taak hadden corrupte soldaten te arresteren.[257] Op donderdag 17 mei 1917 werd in de vroege ochtend door de douaniers van St. Jansteen nabij Kapellebrug een achttal smokkelaars aangehouden, onder wie vijf Nederlandse militairen.[258]

Maar de verleiding om te smokkelen was te groot bij de douaniers, ondanks het risico. Dat is niet verwonderlijk, als je weet dat een Nederlands douanier met 2 à 3 dienstjaren achter de rug toen 500 tot 600 gulden per jaar verdiende, maar dat die evenveel kon binnenrijven op een succesvol nachtje aan de draad.[259]

Het geld was ook zo gemakkelijk verdiend: het enige wat een Nederlands grenswachter moest doen, was twee schoten lossen, waardoor de Duitsers in zijn richting kwamen aangehold, en de weg vrij was voor een smokkelaar om de draad te passeren.[260]

Smokkelen was dus meer dan alleen een bezigheid van de grensbewoners, ook hun oppassers deden eraan mee. Het is een onweerlegbaar feit dat er zonder de hulp van de grenswachters nooit zoveel kon gesmokkeld zijn in de Eerste Wereldoorlog, en dat vele smokkelaars hun werk niet hadden kunnen uitvoeren.

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[133] GEERTS G. en HEESTERMANS H., van Daele groot woordenboek der Nederlandse taal, derde deel s-z, Antwerpen, 1989, p. 2631.

[134] Brochure tentoonstelling Smokkel 8 juli t.e.m. 31 augustus 1988, Archief & Museum Douane en Accijnzen, Antwerpen, 1988, pp. 1-2.

[135] Rijksarchief Beveren, Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde, Gevonniste zaken.

[136] Rijksarchief Beveren, Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde, Gevonniste zaken, 22 november 1915.

[137] Rijksarchief Beveren, Rechtbank van Eerste Aanleg te Dendermonde, Gevonniste zaken, 12 februari 1916.

[138] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 1-2-3-4, XII, 1993, 1, pp.7-24; 70-105; 167-177; 193-226.

[139] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 6, XIII, 1994, 1, pp.106-121.

[140] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 1&2, pp.60-90

[141] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 6, XIII, 1994, 1, pp.106-121.

[142] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 1&2, pp.60-90

[143] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, p.78.

[144] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2711, zaterdag 20 januari 1917.

[145] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2709, zaterdag 6 januari 1917.

[146] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[147] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.52

[148] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 1&2, pp.60-90.

[149] Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p.59.

[150] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 8, XIV, 1995, 1, p.68.

[151] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2608, zaterdag 30 januari 1915.

[152] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2608, zaterdag 30 januari 1915.

[153] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2615, zaterdag 20 maart 1915.

[154] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 336.

[155] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 315.

[156] VLEUGELS J., De Rakkers van de Grenzen, Ravels, 1930, p.123.

[157] Stadsarchief Beveren, gemeentelijke correspondentie Kieldrecht, 1918.

[158] Twintig jaar Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1987, s.l., 1987, p.125.

[159] Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p.69.

[160] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 4, pp.165-166.

Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2616, zaterdag 27 maart 1915.

[161] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 4, pp.157-158.

[162] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2675, zaterdag 13 mei 1916 – N° 2694, zaterdag 23 september 1916.

VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.52.

[163] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2623, zaterdag 15 mei 1915.

[164] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2783, zaterdag 1 juni 1918.

[165] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[166] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[167] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 239.

[168] Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p.57.

[169] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 239.

[170] Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p.72.

[171] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, p. 228.

[172] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 266.

[173] JANSSEN I., Sprokkelingen over Essen en Kalmthout 1914-1918, Essen, 1998, p.57.

[174] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.52.

[175] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 244.

[176] Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p.72.

[177] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p-p.59.

[178] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, pp. 318-333.

[179] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, pp.56-62.

[180] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.55.

[181] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, p.90.

[182] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[183] Brochure tentoonstelling Smokkel 8 juli t.e.m. 31 augustus 1988, Archief & Museum Douane en Accijnzen, Antwerpen, 1988, p. 7.

[184] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[185]BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 10, XIV, 1995, 4, p.155.

[186] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 2: 1916 –1918, Deurne, p. 545.

[187] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[188] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2731, zaterdag 9 juni 1917.

[189] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 2: 1916 –1918, Deurne, pp. 545-548.

[190]Heemkundig Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p. 59.

[191] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[192] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 2: 1916 –1918, Deurne, p. 546.

[193] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 337.

[194] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.61.

[195] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 2: 1916 –1918, Deurne, p. 546.

SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

196 Afbeelding overgenomen uit JANSSEN I., Sprokkelingen over Essen en Kalmthout 1914-1918, Essen, 1998, p.3.

 

[197] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, pp. 244, 293.

[198] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, pp. 271, 289, 402.

[199] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p

[200] strontkorf: een korf voor peeën en vuiligheid

[201] Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p.61.

[202] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, p.25.

[203] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 134.

[204] Heemkundig Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p. 61.

[205] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, pp. 81-82

[206] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, p.90.

[207] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 - 4, pp. 81-82, 164-165.

[208] Archief Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, aanplakbiljetten WO I, 1917/107.

[209] Archief Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, aanplakbiljetten WO I, 1917/70.

[210] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 - 4, pp. 81-82, 164-165.

[211] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 4, p.173.

[212] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 2: 1916 –1918, Deurne, p. 475.

[213] Zeeuws Archief Middelburg, Arrondissementsrechtbank Middelburg, strafzaken.

[214] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2594-2807, 1914-1918.

[215] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 10, XIV, 1995, 4, p.167.

[216] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 10, XIV, 1995, 4, pp.168-169.

[217] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, p.272.

[218] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 10, XIV, 1995, 4, p.169.

[219] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer – De grens14 oktober 1916 p.15.

[220] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 8, XIV, 1995, 1, p.68.

[221] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[222] Twintig jaar Heemkundig Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1987, s.l., 1987, p. 126.

[223] D’HAVÉ R., Hij was een smokkelaar…, Eeklo, 1998, 158 p.

[224] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, p. 25.

[225] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, p.88.

[226] gandige: gemakkelijke

[227] Twintig jaar Heemkundig Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1987, s.l., 1987, p. 127.

[228] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2600, zaterdag 5 december 1914.

[229] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, p. 228.

[230] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, pp. 87-88.

[231] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2600, tweede blad, zaterdag 5 december 1914.

[232] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, pp.52-53.

[233] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[234] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, pp. 83-84 – De grens 14 october 1916, p.4.

[235] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, pp. 256-257.

[236] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[237] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, pp. 412-414.

[238] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 4, p.172.

[239] Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1988, s.l., 1988, p.70.

[240] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 4, p.170.

[241] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 4, p.159.

[242] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer, pp. 427.

[243] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2729, zaterdag 26 mei 1917.

[244] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2686, zaterdag 29 juli 1916.

[245] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, pp. 87-88.

[246] Afbeelding overgenomen uit VERBEECK P. en ENGELS E., Kieldrecht polders gewonnen op de zee…, Beveren, 1982, p 62.

[247] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p. 278.

[248] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2&3, pp.78-79.

[249] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.74.

[250] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer , p. 370.

[251] Twintig jaar Heemkundige Kring Oud Wachtebeke, Jaarboek 1987, s.l., 1988, p.126.

[252] VLAMINCK C., Het Etappengebied in België tijdens den oorlog 1914-1918, s.l., 1925, p.55.

[253] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[254] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 4, p.169.

[255] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2782, zaterdag 25 mei 1917.

[256] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, pp. 87-88.

[257] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[258] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2728, zaterdag 19 mei 1917.

[259] SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, s.p.

[260] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 4, p. 166.