Smokkel in het Land van Waas tijdens de Eerste Wereldoorlog. (Steven van Waesberghe) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
HOOFDSTUK VI : DE DODENDRAAD
1. De aanleg van de draad
1.1 De grens als rechte lijn
De Duitsers hadden een verplicht ‘Meldeamt’[100] ingevoerd, en zo stelden ze vast dat steeds meer mensen verdwenen. De strenge grenscontroles, grensdrama’s en zware straffen waren blijkbaar onvoldoende om de mensen tegen te houden, en daarom werd er in de zomer van 1915 een draadversperring onder elektrische stroom aangelegd. De bedoeling van bezetter was met deze versperring eerste en vooral te beletten dat allerlei militaire inlichtingen via Nederland de geallieerde legers konden bereiken, ten tweede het voorkomen dat jonge Belgen zich bij het vechtend leger zouden voegen en pas in derde plaats de smokkel tegen te gaan.[101] Deze versperring van zo’n 180 km lang liep vanaf de Noordzee en de Schelde naar de Maas. De Duitsers begonnen met de bouw van de draad in Prosperpolder op 15 juni, ze zou voltooid worden op 13 juli.[102] In Stekene werd de draad aangelegd door hun buurtbewoners, nl. inwoners van Moerbeke en De Klinge.[103] Deze arbeiders werden 3 BEF per dag betaald, maar kregen de strikte order om niet met de noorderburen te spreken.
Nederland wist niet waar de draad juist zou lopen, en het verzocht de Duitsers de draad niet op hun grondgebied te plaatsen. De grillige vorm van de Nederlands-Belgische grens werd niet gevolgd, maar men trok een zo recht mogelijke lijn, waardoor enkele delen van het Belgische grond gebied achter de draad kwamen te liggen bij Holland. Het werd niemandsland. In het Belgische gedeelte van Overslag moesten de Duitsers zo een hele rij huizen prijs geven. Voor die Belgen was de oorlog plots geëindigd. Koewacht had minder geluk, de Duitsers vonden er blijkbaar niets beter op de grens nauwkeurig te volgen en gingen dwars door een schuur, braken een muur af en zaagden in verschillende tuinen fruitbomen af. Kortom, alles moest wijken.[104] Toch hadden de Belgische inwoners van het vrije Overslag ook hun problemen. Zij kwamen in een soort niemandsland terecht achter de draad. Dit had gevolg dat de Duitsers hen niet voorzag in de behoefte van levensmiddelen, terwijl de Nederlanders geen levensmiddelen mochten uitvoeren naar het Belgisch grondgebied.[105]
1.2 De verboden zone
In februari van 1916 werd in Stekene een voetweg langsheen de draad aangelegd en al gauw kwam het bericht op 27 februari dat alle hagen, hekkens, oude en bouwvallige huizen in een breedte van 80 m van de grens moesten verdwijnen.[106] De Duitsers hadden dan ook op 80 m van de draad landinwaarts nog een draad gespannen. Wie zich in die verboden zone ophield, werd zonder genade doodgeschoten.[107] Ook moesten de mensen die in die verboden zone (in 1918 200 m) woonden, verhuizen naar barakken of plaggenhutten. In totaal werden in Stekene 39 woningen langs de grens beschadigd of afgebroken, niet enkel omdat ze op het traject van de draad stonden, maar ook tegen spionage. De draad liep in Doel zelfs een heel deel door de Schelde, maar niet tot aan de overkant.
2. Hoe zag de draad eruit?
2.1 Drie draden
De versperring bestond eigenlijk uit drie draden op 200 m van elkaar gelegen en enkele de middelste draad stond onder stroom, de twee buitenste bestonden uit 5 à 6 prikkeldraden. Ze was 1,5 tot 2 m hoog met 5 tot soms 10 draden die op 20 à 30 cm van elkaar lagen. Het waren zinken of koperen draden die bevestigd waren aan porseleinen isolatoren met een doorsnede van 4,5 cm. De houten palen, die op geregelde afstand (3 tot 5m) van elkaar stonden, zaten ongeveer 3 à 4 m in de grond. Bovenop iedere paal staan drie punten, zodat niemand over zou kunnen. Om de 50 m stond een hogere paal die de aanvoerlading voor de stroom droeg.
Afbeelding 3[108]
2.2 De bewaking van de draad
Langs de Belgische kant werd een patrouillepad aangelegd van een tiental meter breed. Ook werden er telefoonpalen langs de draad gezet als communicatiemiddel, om alarm te slaan. In Kalmthout hing zelfs een kabelballon van waaruit men de draad en omgeving observeerde. Om de 100 m hadden de Duitsers schildwachthuisjes geplaatst.[109] Maar ook signaallampen, schijnwerpers en contact- of tripmijnen werden langs de draad geplaatst. Die signaallampen waren lampjes die brandden wanneer er een kortsluiting was, wanneer de draad doorgeknipt werd… Aan de hoogste palen werden diagonale draden gespannen als bescherming tegen mensen die met hun ladder de draad over wilden kruipen. De onderste draad werd aan een kleine draad bevestigd, zodat het moeilijker werd de draad op te heffen. [110] In februari 1917 werd in Kieldrecht in de Schelde zelfs een vooruitstekende dam aangelegd van zo’n 300 m lang, waar op het einde een zoeklicht en een paar machinegeweren werden geplaatst.[111]
De bewakers van de grens waren oudere soldaten of gewonde soldaten, die veelal niet geschikt waren voor het front. Ze hadden met tegenzin hun gezin verlaten om het vaderland te dienen, en waren oorlogsmoe. ‘…ook wel jonge mannen van 20 en oudere van 40 jaar. De jonge mannen zijn meest in de krieg geweest en staan daar op post met één oog of missen een paar vingers of [zijn] meerdere malen gewond geweest.’[112] Het is niet te verwonderen dat zulke soldaten veel toleranter waren dan het jonge geweld dat het land had veroverd. Het persoonlijk belang was voor hen belangrijker dan dat van de Heimat en de Keizer, en als ze konden, verdienden ze graag een centje bij. Aan de grens betekende dit zich laten omkopen. Om te vermijden dat de soldaten te vertrouwd werden met de bevolking, en om corruptie tegen te gaan, werden ze regelmatig afgelost. Maar dit had tot gevolg dat onervaren soldaten in de plaats kwamen die niet bekend waren met de lokale toestand.[113] Zo heeft Stekene tijdens de oorlog 22 verschillende bezettingstroepen de revue zien passeren.[114]
De grens werd dag en nacht bewaakt met herdershonden of fietsen, en de grensbewakers waren ook aan strenge reglementen onderworpen. Men mocht de wachtpost, die in het begin slechts strooien huisjes waren, niet verlaten zonder toestemming van de hoofdwachter. Om corruptie tegen te gaan, werd er geloot wie in de wachtpost moest blijven en wie buiten patrouilleerde. Het resultaat kwam in het wachtverslag, net als elke afwezigheid. Elke ongeregeldheid aan de draad moest gemeld worden aan de zoneleider van het eskadron en de wachtposten aan de grensdoorgangen. Bij elke melding moest het uur en de plaats van het voorval staan. Enkel bij onbelangrijke voorvallen, zoals dode hazen, fazanten ed., moest het eskadron niet verwittigd worden.
Afbeelding 4[115]
2.3 De elektrische draad
De stroom werd afgetapt van kleine bestaande elektriciteitscentrales. Zelf zetten de Duitsers schakelhuisje aan de draad met meestal door dieselmotoren aangedreven generatoren voor het optransformeren van de van ver aangevoerde stroom of om zelf stroom te genereren in geval van panne of sabotage. Voor het verkrijgen van de stroom werden de Duitsers veelal zo hard mogelijk tegengewerkt. Zo heeft de Centrales Electriques des Flandres altijd geweigerd stroom te leveren.[116] Die tegenwerking werd niet geapprecieerd, en de bezetter zou altijd zijn zin krijgen. Dit ondervond ook de heer M. Lippens, burgemeester van Moerbeke. Lippens weigerde elektriciteit van zijn fabriek te leveren voor de versperring, en werd als gevangene op 12 juni 1915 naar Duitsland afgevoerd, waar hij voor de rest van de oorlog zou blijven.[117]
De stroom die op de draad stond, moet ongeveer 2 000 volt geweest zijn. Er zijn enkele bronnen die spreken van 5 000 tot 50 000 volt en zelfs meer, maar dat lijkt me niet echt geloofwaardig te meer omdat de meerderheid van de bronnen heeft over 2 000 volt. Zo vermeldt de tekenaar van afbeelding 4 dat er 4 000 tot 8 000 volt op de draad stond. Ook spreken enkelen van minder dan 2 000 volt, dit zou te verklaren zijn door het stroomverlies op de draden naarmate ze verder verwijderd zijn van de schakelhuisjes. De indrukwekkende cijfers zouden eerder een afschrikmiddel geweest zijn. Deze indruk kreeg ik onder meer bij het lezen van het dagboek van Marinus Wandel: “Zo men ons meedeelde zou de stroom 50.000 Volt zijn, m.a.w. men is gewaarschuwd”.[118]
Het volgende artikel kan een bevestiging zijn voor de theorie van het stroomverlies.
‘Sint Jansteen Een persoon van Sint-Nicolaas die woensdag brood kwam afhalen, dat te Kapellebrug (Paal) aan de draadversperring was gebracht, raakt met de hand even den electrische draad aan, doordat hij de lijn van zijn paard, die in den draad was verward geraakt, wilde los werken. De hand was er verbrand. Gelukkig was de stroom ditmaal niet zo sterk, dat het leven er bij verloren werd.’[119]
De draad stond trouwens niet altijd onder spanning. Dit was het geval op 5 juni 1916 te Koewacht. Daar had zich een rund door de buitenste draad weten te werken om zich te goed te doen aan het malse onbetreden gras. Dit werd opgemerkt door een Duits officier, die zag hoe de koe in aanraking kwam met de elektrische draad, maar daardoor niet dood was. Een elektricien werd gewaarschuwd om het mankement te verhelpen. Toen de koe wel en voldaan met zijn staart heen en weer sloeg en per ongeluk in weer aanraking kwam met de draad, viel ze wel ter plekke dood.[120] Maar soms werd de stroom ook bewust uitgeschakeld, zoals in november 1918 in Zelzate, na ernstige overstromingen.
De mensen werden gewaarschuwd door de bordjes die er hingen in het Nederlands en Duits: ‘Hoogspanning, doodsgevaar’; ‘Bij overschrijding van de grens zal er zonder verwittiging geschoten worden’; ‘Der Zaun an die Grenze ist Tag und Nacht mit elektrischer Hochspannung geladen. Jede Annäherung ist Lebensgefährlich’. Deze verwittiging was zeker niet overbodig temeer doordat elektriciteit slecht gekend was. In 1918 had slechts 10 % van de Nederlandse huisgezinnen elektriciteit, het overgrote gedeelte van de bevolking kende elektriciteit en de gevaren ervan niet. Voor velen was het eerste contact met elektriciteit dan ook dodelijk contact. Zo zou een Nederlands milicien, een zekere Gijsel, geëlektrocuteerd zijn toen hij ter hoogte van de Hellestraat (Stekene) een dood konijn van de draad wilde prikken met zijn bajonet.[121] Een andere versie van deze ongelukkige geschiedenis verhaalt over milicien Gijsel van de lichting 1914, die gestationeerd was in de wijk Valke nabij Sas van Gent, op maandagmorgen 26 juli 1915 om kwart over vijf stierf nadat hij een stukje koperdraad dat op de draad lag, probeerde af te nemen. Het bleek om een contactdraad te gaan.[122]
Afbeelding 5[123]
Lijk van een Belg die ‘doodgebliksemd’ werd aan de draad.
3. Een derde draad
De versperring zag er niet overal het zelfde uit. In Stekene was er niet overal een beschermende versperring in de onmiddellijk nabijheid van de elektrische draad. Ook ten noorden van Lokeren had men slechts één draad tot 1916, dan kwam er een tweede en het duurde tot 1917 voor er een derde geplaatst werd. In Prosperpolder was de versperring slechts een soort van gaas of kippendraad.[124]
In het midden van juli 1916 kregen enkele bewoners van de Kerkstraat in Belgisch Koewacht te horen dat ze hun huis moesten verlaten voor het plaatsen van een tweede elektrische draad, die op 150 m van de eerste zou aangelegd worden.[125] Toen werd bekend gemaakt dat op 28 februari 1916, door de plaatsing van de tweede draad, in Koewacht een deel van de dorpelingen hun woning moesten ontruimen, zijn in de nacht van 25 op 26 februari een twintigtal personen naar Nederland gevlucht met behulp van een dubbele ladder die ze over de draad hadden geplaatst.[126] In september 1916 kregen ook de bewoners van Belgisch Overslag, die tussen de beide draden zouden komen te wonen, het bevel hun woning te verlaten voor 18 september.
Nadat drie inwoners van Stekene in de nacht van woensdag 8 op donderdag 9 november 1916 een kuil hadden gegraven onder de dodendraad en Sint-Janssteen hadden bereikt, werd in de dorpskom van Koewacht de sperring met enkele draden uitgebreid en werd er een elektrische draad onder de grond gestoken.[127] Alsof de mensen nog niet genoeg afgesloten waren van hun noorderburen zetten de Duitsers op sommige plaatsen nog rietschermen, zodat ook het zicht werd ontnomen.[128] Zo werden te Koewacht op alle wegen die naar de grens leidden en voor alle huizen in de nabijheid van de grens stonden 2 m hoge schuttingen gevlochten uit roggestro geplaatst.[129]
4. Gevolgen van de draad
Op het einde van augustus in 1915 kwam het bericht van de Duitse militaire overheid in het noorden van Vlaanderen dat de versperring voltooid was. Dit had tot gevolg dat het grensverkeer langs alle openbare wegen was toegelaten en dat de inwoners van het Waasland niet meer enkel via de wegen Zelzate – Sas van Gent of Kemzeke – Hulst moesten.
De draad bracht voor de boeren bijkomende problemen want velen van hen hadden akkers achter de draad. De Nederlanders die grond in België hadden, moesten in 1915 het hele jaar hun oogst afstaan. In het voorjaar kregen ze geen toestemming van de Duitsers om hun land te bewerken, ze moesten maar Belgen aanwerven. Maar hoe konden ze dat doen al ze de grens niet over mochten? De Nederlandse regering sprong ter hulp en verkreeg dat de Nederlandse landbouwers met behulp van verlofpassen voor zichzelf en een bepaald aantal arbeiders hun land op Belgisch grondgebied konden bewerken. Ze mochten wel geen woord of groet wisselen met hun Zuiderburen, anders zouden alle passen voor vier dagen ingetrokken worden, en de zou wie zich ervan schuldig maakte voorgoed zijn verlofpas verliezen. Toch gingen enkele boeren op deze kans niet in, omdat ze vreesden dat de Duitsers toch alles zouden aanslaan en hun werk voor niets zou geweest zijn. En mochten inderdaad niets meenemen, ook niet voor eigen gebruik: alles moest aan de Belgische kant van de grens blijven. Ze werden er over het algemeen wel goed voor betaald, behalve voor hooi. Voor hooi kregen ze 60 fr./ 1000 kg, waar ze in Nederland 80 fr. (40 gulden) voor kregen. Bracht voor de oorlog een gemet[130] tarwe van 160 tot 200 fr. (80 tot 100 gulden) op, in 1915 ontvingen ze er 360 fr. (180 gulden) voor, de maximumprijs voor tarwe in Nederland op dat moment.
De Belgische landbouwers in Koewacht kregen in de week van 7 tot 14 augustus een gelijkaardige toelating om hun gronden in Nederland te bewerken. In tegenstelling tot de Nederlanders mochten zij wel hun graan overbrengen naar België. Dit gebeurde onder strenge controle, de wagens mochten niet verder komen dan aan de grens, waar de schoven aan de Belgische eigenaar overgegeven werd. De soldaten-grenswachters en de rijksontvanger aan de Nederlandse kant en de Duitse soldaten aan de Belgische zijde keken nauwlettend toe of er niets in het stro verborgen zat.[131] De landbouwers van Kemzeke en Moerbeke kregen tijdens de periode januari – februari van 1915 ook een dergelijke toelating. Stekene , dat de Duitsers bestempelen als ‘die Schwierige Gemeinde’, werd deze geweigerd. Deze reputatie had Stekene te danken aan het grote aantal dwangmatige smokkelaars onder zijn bewoners.[132]
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[100] Meldeamt: alle toekomende en wegtrekkende mensen in de gemeente moeten aangegeven worden.
[101] JANSSEN I., Sprokkelingen over Essen en Kalmthout 1914-1918, Essen, 1998, p.23.
[102]VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, pp.246-248
[103] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, p.89.
[104] OGGEL JZ. D. J. en VAN VOOREN G., Koewacht – De geschiedenis van een jong dorp, Koewacht, 1990, pp.75-76.
[105] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2692, zaterdag 9 september 1916.
[106] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 10, XIV, 1995, 4, p.162.
[107] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer – De grens14 oktober 1916 p. 8.
[108] Afbeelding overgenomen uit VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p.248.
[109]SPAPENS P. en VAN OIRSCHOTS A., Smokkel in Brabant: een grensgeschiedenis 1830-1970, De Kempenpers, Hapert, 1988, p. 27.
Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer – De grens14 oktober 1916 pp.6-9.
[110]VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, pp.250-251, 271-275.
[111] Stadsarchief Hulst, het Hulsterbald, N° 2715, zaterdag 17 februari 1917.
[112] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer – De grens14 oktober 1916 p.10.
[113]VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, pp.250-251, 271-275.
[114] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, pp.67-68.
[115] Afbeelding overgenomen uit VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, p.262.
[116]VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, pp.250-251, 271-275.
[117] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, p.89.
[118] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer – De grens14 oktober 1916 p.8.
[119] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2649, zaterdag 13 november 1915.
[120] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2679, zaterdag 10 juni 1916.
[121] BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, p.90.
[122] OGGEL JZ. D. J. en VAN VOOREN G., Koewacht – De geschiedenis van een jong dorp, Koewacht, 1990, p.77.
[123] Afbeelding overgenomen uit DE SCHAEPDRIJVER S., De Groote Oorlog – het koninkrijk België tijdens de Eerste Wereldoorlog, Antwerpen, 1997, p.46.
[124] VANNESTE A., Kroniek van een dorp in oorlog, Neerpelt 1914-1918 – Het dagelijks leven, de spionage en de elektrische draadversperring aan de Belgisch-Nederlandse grens tijdens de Eerste Wereldoorlog, Deel 1: 1914 –1918, Deurne, pp. 246-248, 250, 258, 261, 263, 269, 271, 281.
[125] OGGEL JZ. D. J. en VAN VOOREN G., Koewacht – De geschiedenis van een jong dorp, Koewacht, 1990, pp.80-81.
[126] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2661, zaterdag 5 februari 1916.
[127] OGGEL JZ. D. J. en VAN VOOREN G., Koewacht – De geschiedenis van een jong dorp, Koewacht, 1990, pp.80-81.
[128] Stadsarchief Hulst, Mobilisatiedagboek van Wandel Marinus Milicien soldaat bij het 14e Regiment Infanterie IIe Bat.on 2e Comp ie Den 16e januari 1914 ingelijfd als dienstplichtige van de lichting 1914 uit de gemeente Nieuwerkerk (Z) onder lotingsnummer – De grens14 oktober 1916 pp.12-15
[129] Stadsarchief Hulst, het Hulsterblad, N° 2678, zaterdag 3 juni 1916.
[130] Oude vlaktemaat in verschillende streken in zwang met elk een andere maat, voor Vlaanderen is dit 0,4169 ha.
[131] OGGEL JZ. D. J. en VAN VOOREN G., Koewacht – De geschiedenis van een jong dorp, Koewacht, 1990, pp.78-79.
132 BUYSE J. en DULLEART L., d’Euzie, Oorlogskroniek van Dr. Léon Van Haelst deel 9, XIV, 1995, 2 & 3, p.78.