Leopold Slosse, en de grote rijkdom aan biografische gegevens in zijn nalatenschap. (Ann Augustyn) |
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
Petrus Leopoldus Slosse werd op Allerzielen 1842 in het landelijke Marke, nabij Kortrijk geboren. Hij was het enige kind van een welgesteld boerenechtpaar. Opmerkelijk, zelfs voor 19de eeuwse normen, was dat zijn vader, Johannes Slosse (1798-1868) pas op 43-jarige leeftijd in het huwelijksbootje stapte. Dit op 17 november 1841. De 18 jaar jongere bruid, Ursula Vandaele (1816-1844), was afkomstig uit Rollegem.
Leopold Slosse was bijzonder trots op zijn voorouders waaronder zich generaties lang baljuws, burgemeester en verscheidene bisschoppen bevonden. De hoeve die Johannes Slosse bebouwde was eigendom van baron en grootgrondbezitter de Bethune [2].
De kleine Leopold heeft zijn moeder nooit gekend. Amper 17 maanden na de geboorte overleed Ursula Slosse-Vandaele. De jongen werd door de inwonende meid, Julie Vanneste (1819-1908) opgevoed. Zelf schreef de latere priester Slosse over haar: “Julie Vanneste bracht mij op, en haar volk aanzag ik als mijn volk” [3]. Zijn leven lang had Leopold Slosse een eerder wankelbare gezondheid. Maaglijder zijnde, werd hij gedwongen er een sobere levensstijl op na te houden.
Na de lagere school doorliep hij zijn Grieks-Latijnse humaniora van 1856-1862 aan het Kortrijkse Sint-Aloysiusinstituut, in de 'volksmond' het Institut Saint-Louis genoemd. Een uitblinker kunnen we hem niet bepaald noemen. Met uitzondering van het vak geschiedenis was hij een eerder middelmatige scholier. Van jongsaf zat het verzamelen hem echter in het bloed. Onder de vakanties bestond zijn meest geliefde vrijetijdsbesteding erin om in Zuid-West-Vlaanderen lange wandeltochten te ondernemen. Pleisterplaatsen waren steevast kerken en kerkhoven. IJverig noteerde hij de teksten die op de graven vermeld stonden. Deze interesse voor het verleden werd door zijn vader sterk aangemoedigd. Deze vertelde zijn zoon na de werkuren honderduit over het verleden van de streek.
Na een jaar filosofie aan het Klein Seminarie van Roeselare, trok hij in 1863 naar het Brugse Groot Seminarie aan de Potterierei. Over zijn priesterstudie zijn we eerder karig geïnformeerd. Wel sloot hij er vriendschap met kanunnik G. F. Tanghe. Na diens overlijden erfde Slosse zijn bibliotheek met talrijke heemkundige studies.
Op 15 juni 1867 ontving hij in de Sint-Salvatorskathedraal van Brugge uit de handen van monseigneur P.P. Lefevere de priesterwijding [4]. Twee dagen later deed Leopold Slosse zijn eerste mis in de kapel van het Groot Seminarie, en op 3 september volgde zijn eremis in Marke. Kanunnik Tanghe sprak er het gelegenheidssermoen [5].
De eerste opdrachten van priester Slosse waren van pedagogische aard. Van 30 maart tot 18juni 1867 was hij leraar en hulpbewaker in het Sint-Aloysiusinstituut van Kortrijk, waarna hij als leraar overgeplaatst werd naar het Sint-Aloysiusgesticht van Diksmuide. Hij vertoefde in het polderstadje tot 9 oktober 1868. Na 18 maanden onderwijsfuncties bekleed te hebben, achtte zijn geestelijke overheid de tijd rijp om priester-leraar Slosse een parochiale taak toe te vertrouwen.
Hoofdstuk II: Kapelaan in Sint-Kruis
Op 9 oktober 1868 ontving de 26-jarige priester Slosse zijn benoeming tot kapelaan van de Sint-Kruis parochie in Brugge. Van meetaf aan wijdde hij zich ten volle aan zijn taak van parochieherder. Eenieder kon bij hem terecht met zijn zorgen en dagdagelijkse problemen. Zijn priesterfunctie kwam bij hem steeds op de eerste plaats. En dit niettegenstaande zijn uitgebreid heemkundig en historisch werk waaraan hij dagelijks een aantal uren besteedde. Met de 'grote' politiek hield hij zich in tegenstelling met bijvoorbeeld Gezelle niet bezig.
In Brugge bouwde hij zijn vriendschap met kanunnik Tanghe verder uit. Ook sloot hij er een levenslange vriendschap met priester-dichter Guido Gezelle, toen kapelaan op Sint-Walburga. Als kapelaan beschikte hij over een inwonende dienstmeid. Sidonie van Thuyne, afkomstig uit Diksmuide, woonde vanaf 2 november 1868 bij hem in. Zij zou bij hem blijven tot het einde [6].
Hoofdstuk III: Kapelaan in Izegem
Na vier jaar in Brugge vertoefd te hebben, volgde op 9 maart 1872 zijn benoeming tot kapelaan van de Sint-Tilloparochie in Izegem. Het Mandelstadje met heel wat borstel- en schoenfabrieken telde op het einde van de 19 de eeuw een goede 10.000 inwoners [7].
Leopold Slosse was er ook bestuurder van de Congregatie der Jongelingen en van de zondagsschool voor jongens. Vooral de congregatie kende onder zijn leiding een grote bloei en uitbreiding. Ze was meer dan alleen maar een godsdienstig genootschap. Veeleer was het een toonaangevende maatschappij in het sociaal-culturele leven van Izegem. De fanfare van de congregatie kende onder zijn bestuur een tweede leven [8].
Kapelaan Slosse richtte in 1876 een spaarkas op, en stichtte in 1882 een schoenmakersgilde. Hij bezorgde het stadje een relikwie van zijn patroonheilige Sint-Tillo [9]. Tevens vernieuwde hij de plaatselijke processie.
Een gemakkelijk man was Leopold Slosse echter niet. Hij was zeer behoudsgezind en autoritair ingesteld, en kantte zich tegen iedere technische innovatie. Tegenspraak duldde hij helemaal niet. Zo was hij er een fervent tegenstander van dat meisjes en vrouwen zich op een fiets verplaatsten. Hij weet het toenemend aantal doodgeborenen aan het gebruik van dit vervoermiddel. Eens ging hij vanop de preekstoel zo heftig te keer tegen Petrus Vuylsteke omdat hij voor zijn dochters een fiets gekocht had, dat dit als gevolg had dat Vuylsteke aan de basis lag van het socialisme in Izegem [10].
Treffend schreef het katholieke weekblad Ons Iseghem hierover: “Hij [L. Slosse] kon bijzonderlijk wel omgaan met de jongelingen, maar had nooit geen gemeens met de jonge dochters waar hij bijzonderlijk schuw van was. Hij kon met de jongelingen goed omgaan zoolang deze zijn gedacht uitvoerden, zich schikten naar zijnen wil en deden wat hij vroeg. (...) Iseghem heeft veel lastige personen gekend, veel dwingelanden hebben hier verbleven, maar nooit iemand gelijk Sloske. Het was een man zooals er in den tijd veel oude pastoors waren. Wat hij wilde was wet, aan zijnen wil, aan zijne begoesten mocht niemand wederstaan, niemand tegenwerken, of hij deed tegen deze persoon alles wat hij kon, alles wat in zijne macht was. Ieder persoon moest zich aan zijnen wil volkomen onderwerpen, al komen doen wat hem aanstond, wat hij begeerde, zooniet was die man volkomen gebroken. Wie zich niet blindelings aan zijne eischen onderwierp was een verloren man" [11]. Psychologisch kunnen we zijn anti-vrouwelijke ingesteldheid enigszins verklaren door het ontbreken van de moederfiguur in zijn leven.
Niettegenstaande zijn autoritair optreden, werd hij nog geruime tijd na zijn vertrek om zijn kundige leiding gelauwerd [12].
Hoofdstuk IV: Pastoor in Kooigem
Na net geen twintig jaar kapelaanschap in Izegem, werd Leopold Slosse op woensdag, 22 april 1891 op feestelijke wijze als pastoor in Kooigem, gelegen ten zuiden van Kortrijk, binnen gehaald. Zijn getuigen waren de EEHH Van Severen en Verstraete [13].
Het dorp Kooigem telde rond de eeuwwisseling zo'n 800 inwoners [14]. Veel parochiaal werk had hij er niet om handen. Hij zorgde er wel voor dat zijn kerk voorzien werd van een nieuwe klok, die op 23 juli 1895 ingewijd werd door de deken van Avelgem. Na zijn vertrek schonk pastoor Slosse nog enkele neogotische brandvensters aan de kerk. De neo-gotiek genoot zijn warme belangstelling. Tevens was hij verzamelaar van antieke meubels. Hij schrok er zelfs niet voor terug om bij zijn parochianen meubels voor zijn pastorij te gaan opeisen.
Des te meer tijd kon Slosse in het rustige Kooigem aan zijn verzamelwoede besteden. Daar begon hij op grote schaal met zijn verzameling bidprentjes. Aan de basis hiervan ligt een verzameling albums (55 in totaal) met bidprentjes uit de periode 1805 tot 1871, die hij van Maria Debbaudt in 1893 ten geschenke kreeg [15].
Hoofdstuk V: Pastoor in Rumbeke
Na amper vijf jaar pastoor in Kooigem geweest te zijn, kreeg Leopold Slosse een benoeming als pastoor in Rumbeke bij Roeselare. Hier zou hij 24 jaar, tot aan zijn overlijden, blijven. In 1910 telde de uitgestrekte gemeente zo'n 6.000 inwoners. Rond de eeuwwisseling was een belangrijk deel van de actieve bevolking in de landbouwsector bedrijvig. Een andere, niet onaanzienlijke groep, pendelde dagelijks naar Roeselare [16].
Ook in Rumbeke hield Slosse zich ten volle met het kerkbeleid bezig. Zo ijverde hij voor het herstel van de Sint-Petrus en Pauluskerk, die bij zijn aankomst slechts half afgewerkt en grondig verwaarloosd was. Hij liet een neogotische torennaald plaatsen, die op 5 november 1900 bekroond werd met de plaatsing van een torenhaan [17]. Verder liet hij de oude romaanse boogvensters restaureren, en zorgde hij ervoor dat het kerkinterieur opgeknapt en vernieuwd werd. In de sacristie legde hij een heus parochiearchief aan. Ook kwam er een bibliotheek waarvoor hij o.a. een 17de eeuws missaal kocht. Het was voor pastoor Slosse dan ook een zware slag toen de kerk in 1918, aan de vooravond van de bevrijding, door de Duitsers opgeblazen werd. Rumbeke zelf werd door de vijandelijkheden zwaar geteisterd. Een groot deel van de bevolking (waaronder Slosse) was geëvacueerd geworden [18]. Onmiddellijk na de wapenstilstand en zijn terugkeer ontwierp pastoor Slosse plannen voor de bouw van een nieuwe kerk. De verwezenlijking ervan zou hij echter niet meer mogen aanschouwen.
Leopold Slosse overleed op 31 maart 1920 in Rumbeke. Hij was 78 jaar geworden. Onder massale belangstelling vond op maandag, 5 april in de veel te kleine noodkerk de uitvaartmis plaats.
In zijn In memoriam schreef de Rumbeekse heemkundige Jozef Delbaere: “Hij was een eigenaardig man: wonder begaafd naar geest en herte: zijn hoofd was een waar woordenboek geworden waar duizenden en duizenden familienamen bekend en aangetekend stonden met al hunne wetensweerdigheden en eigene aangelegenheden (...) elkendeen kwam hem raadplegen, zijn rijke welgevulde boekenkas was hem eene bronne van veelzijdige ontwikkeling: en dit was met hem zoo ééns geworden, zoo vergroeid, dat alles wat hij mededeelde eigenaardig was en persoonlijk; 't was iets van Sloske's” [19].
Hoofdstuk VI: Verzamelaar en betekenis
De publicaties van priester Leopold Slosse vallen eerder mager uit. Veeleer verstrekte hij gegevens aan collega's en andere gegadigden dan dat hij zelf de pen ter hand nam [20]. De enkele publicaties die onder zijn naam (zie bibliografie) het licht zagen, verschenen dan nog op een heel beperkte oplage. Zijn belangrijkste werk namelijk, Rond Kortryk of Schetsen over de prochien van het oud bisdom van Doornyk liggende in de voormalige dekenijen van Helkyn, Kortryk en Wervick kreeg een oplage van amper veertien exemplaren [21]: een geschiedenis van 61 alfabetisch gerangschikte gemeenten [22]. Weliswaar verschenen van de verscheidene deelgemeenten afzonderlijke overdrukken, maar ook deze haalden een oplage van minder dan tien exemplaren. Zijn aandacht ging vooral uit naar biografische en kerkelijke gegevens [23].
Recensent Etienne Sabbe schreef over het geschiedkundig werk van Slosse: “Het groote werk van pastor Slosse schittert niet door een hooge wetenschappelijke synthesis maar door zijn overvloed van plaatselijke wetenswaardigheden; het mag doorgaan als een der grootste verzamelingen op het stuk van Vlaanderens lokale geschiedenis” [24].
De grote verdienste van pastoor Slosse voor de heemkunde ligt vervat in zijn verzamelingen. Als een bezetene verzamelde hij decennia lang alle mogelijke gegevens in verband met West-Vlaanderen. Niets was voor hem te gek om er een collectie over aan te leggen. Hieronder zullen we nog uitgebreid ingaan op de diverse verzamelingen. We sommen hier slechts de deelgebieden op die Slosses interesse wegdroegen. Eerst en vooral is er zijn uitgebreide verzameling bidprentjes. Er waren er meer dan één miljoen. Het grootste deel ervan bevindt zich in thans nog in de Kortrijkse stadsbibliotheek. Een verzameling bidprentjes van Westvlaamse priesters werd aan het bisschoppelijk archief van Brugge geschonken. Bij testament maakte hij een collectie bidprentjes van niet-Westvlaamse priesters over aan de universiteitsbibliotheek van Leuven. Door de brand en de vernieling van het gebouw in mei 1940 ging deze verzameling echter verloren. Ondanks het feit dat Slosse honderden kleine notities over bidprentjes schreef, heeft hij er nooit een beschouwend werk over geschreven.
Verder vermelden we zijn reeksen over West-Vlaanderen, Izegem, de Biographies Flandre Occidentale, de Biographies Diverses, In memoriam, Rond Kortryk en het Memoriale Rumbecanum met heel wat persoonlijke opmerkingen van pastoor Slosse. Al deze reeksen bestaan uit tientallen plak- en knipselboeken. Voor de hedendaagse heemkundige bevatten ze een goudmijn aan gegevens. Niet voor niets luidde de lijfspreuk van Leopold Slosse Ne pereant of “Opdat zij niet verloren zouden gaan.”
Terecht schreef zijn confrater Allossery dat Slosse “een onzer sterkste verzamelaars op het stuk van Vlaanderens geschiedenis, een geschiedkundige zonder weerga, een onzer beste liefhebbers van Vlaanderens verleden, zo op geschiedkundig als kunstterrein” was [25].
Hoofdstuk I: Het fonds Slosse in de stadsbibliotheek van Kortrijk
Veel documenten over de geschiedenis van het fonds Slosse bewaard in de Stadsbibliotheek van Kortrijk, zijn er niet meer. Het is een spijtige zaak dat stadsbibliothecaris Pierre Debbaudt na aankoop van het fonds in 1920 niet meer gegevens op papier gezet heeft.
Reeds in 1942 toen bibliothecaris Jan Soete zijn studie over het fonds Slosse schreef, had hij moeite om de geschiedenis te reconstrueren. Hij had nog het geluk dat hij met zijn vragen bij Henri Vercruysse terecht kon. Deze laatste speelde bij de aankoop van de collectie een bemiddelende rol tussen Sidonie van Thuyne en de stad Kortrijk. In antwoord op de vragen van Jan Soete schreef hij een brief Note concernant les circonstances dans lesquelles la Ville de Courtrai est devenue acqéreur du fonds Slosse. It. des conditions dans lesquelles le recueil In memoriam a rejoint la collection. Het is deze brief die nu onze belangrijkste informatiebron vormt over de verwerving van het fonds Slosse [26].
Om de geschiedenis van het Kortrijkse fonds ten volle te situeren, moeten we eerst terug naar de laatste levensjaren van Leopold Slosse. Uit Slosses notities in het Memoriale Rumbecanum leren we, dat hij zich tijdens de oorlogsjaren zorgen maakte over de toekomst van zijn boeken en andere kostbaarheden. Rumbeke lag slechts op een boogscheut van het front, en naast materiële schade, vielen er ook regelmatig slachtoffers te betreuren. Bovendien was zijn gezondheid niet al te best. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij in die jaren piekerde over wat er na zijn overlijden met zijn kostbaarheden zou gebeuren.
Op 3 september 1917 noteerde hij in het Memoriale Rumbecanum: “En ik, ik kruipe door de ooge van eene naalde en mag in mijne pastorij blijven, mits mijne keuken af te staan, een eetkamer, drie slaapkamers en twee Schreibstuben of schrijfkamers. Vele van mijn boeken en schriften zijn naar Thielt gevlucht bij pastor Bouve; zij zijn bestemd om later aan het Seminarie van Brugge te komen of aan de stadsbibliotheek van Kortrijk.”
Op 12 november van hetzelfde jaar reisde hij naar Kortrijk om onderdak te zoeken voor het geval hij gedwongen zou worden Rumbeke te verlaten. Tegelijkertijd nam hij contact op met advokaat Mussely die zou instaan voor de verhuis van zijn boeken.
Op 25 november waren de boeken blijkbaar reeds verhuisd, want dan schreef hij: “25 Nov., betaald bij huurhouwer Adolf Devos tot Iseghem 780 marken, dat is 975 Fr. over het vervoeren van mijne boeken en meubelen naar Kortrijk. Er waren omtrent vier verhuiswagens boeken, die bij later tijd zullen verdeeld worden aan het Seminarie van Brugge, de Capucijnen van Iseghem en de Stadsbibliotheek van Kortrijk.”
Op 1 oktober 1917 was het dan zover en werd hij gedwongen Rumbeke te verlaten. Hij kreeg onderdak in het Sint-Carolus-Borromeusgesticht te Kortrijk. Tijdens zijn afwezigheid op 14 oktober juist vóór hun terugtocht, dynamiteerden de Duitsers de kerktoren van Rumbeke. Slosse was er kapot van. De volgende weken bekommerde hij zich dan ook meer om zijn parochiekerk en gevluchte, vaak dakloze, parochianen dan om zijn bibliotheek.
Pas op 11 september 1919 vinden we opnieuw een notitie over de boeken: “Toch eindelijk, na veel loopens en schrijvens, komt ons gevluchte kerkegoed weder van Brussel, via Kortrijk; item, mijne raarste boeken en verzamelingen, in ‘t geheele 30 zeer zware kisten”. We weten niet of er reeds vroeger zaken terug verhuisd werden. Of alles op 11 september 1919 terug in Rumbeke was, blijft eveneens een open vraag.
Bibliothecaris Soete maakte geen melding van deze boekverhuizingen, maar schreef wel over een notitie van Leopold Slosse handelend over zijn testament [27]. Hij citeert uit een kaartje gevonden tussen een boek [28] “Mon testament prévoit une priorité en faveur de Courtrai, pour les livres et ms., qui concernent le Courtraisis”. Opnieuw sprak hij dus zijn voorkeur uit voor de stadsboekerij van Kortrijk.
Wat er met dat testament gebeurd is, weten we niet. Feit is dat de bibliotheek bij testament nooit iets ontvangen heeft. Waarschijnlijk heeft Slosse op het einde van zijn leven zijn meid Sidonie als begunstigde in zijn testament opgenomen. Henri Vercruysse schreef immers: “Sidonie — qui était très certainement légataire” [29]. Mogelijk gebeurde dat na de mislukte verkoop georganiseerd ten gunste van Sidonie van Thuyne. Met de bedoeling zijn meid na zijn overlijden niet onbemiddeld achter te laten, besloot Leopold Slosse enkele zaken te verkopen. Henri Vercruysse schrijft: “les plus précieux” 29 maar wat exact bedoeld wordt, wordt nergens omschreven. Om de verkoop te organiseren, contacteerde pastoor Slosse een zekere G.C. Stadsbibliothecaris Paul Vancolen vermoedt dat het hier om Gustaaf Caullet handelt, die op dat gebied niet aan zijn proefstuk toe was. Hoe dan ook, de boeken werden verkocht, maar het geld kwam niet terecht bij de persoon voor wie het bestemd was. Misschien is het op dat moment dat Slosse zijn testament gewijzigd heeft ten voordele van Sidonie.
Sowieso bleef Sidonie na het overlijden van haar pastoor met zijn bibliotheek en bidprentjes zitten. Deze schat aan informatie had voor haar weinig of geen waarde, en was eerder een blok aan haar been. Zich de vroegere intenties van Slosse herinnerend, moet ze dan aan de Stad Kortrijk gedacht hebben. Ze contacteerde Henri Vercruysse — een goede vriend van Leopold Slosse en familie van burgemeester Georges Vercruysse — en deze bemiddelde in de verkoop aan de Stad Kortrijk. De In Memoriam schonk ze nadien aan Henri Vercruysse uit dankbaarheid voor zijn tussenkomst. Na enige tijd heeft deze laatste de twee boekdelen doorgegeven aan de toenmalige stadsbibliothecaris Pierre Debbaudt 29.
Aanvankelijk wisten ze op het stadhuis niet goed wat met deze uitgebreide collectie aan te vangen. De ruimte waarin het stadsfonds en het Goethals-Vercruyssefonds ondergebracht waren, zat vol en dus werd Slosses bibliotheek in de kelders van het stadhuis opgeborgen. Dit bleef zo tot in 1936, toen de nieuwe stadsbibliothecaris Jan Soete opdracht kreeg de volledige bibliotheek naar de gebouwen van de vroegere ‘Berg van Barmhartigheid’ te verhuizen.
Dit werk was nog niet volledig tot een goed einde gebracht, toen in 1940 de oorlog uitbrak. Reeds tijdens de mobilisatie werd opdracht gegeven om alles in te pakken en in veiligheid te brengen. Zo ver kwam het echter niet want nog vóór alles ingepakt was, waren de Duitsers al in Kortrijk. De bezettende overheid gaf bevel alles terug uit te pakken. Nog viermaal werd opdracht gegeven alles in te pakken en net zoveel keer werd dit bevel kort nadien terug ongedaan gemaakt. Tot het op 27 maart 1944 menens was. In 24 uur tijd moest alles ontruimd worden om onderdak aan de werkweigeraars te verschaffen. Alle handschriften en de kostbaarste werken werden in veiligheid gebracht — zo hoopten ze althans — in de kelders van de stadsschouwburg. Een deel van de boeken verhuisde naar de kelders van de tuighuizen en van de school op Walle. Een groot deel van de boeken bleef ter plaatse opgestapeld en afgedekt met de planken van de boekenkasten. De hoop dat de boeken veilig opgeborgen zouden zijn, bleek echter een illusie. Bij het bombardement van 21 juli 1944 werden onder andere de stadsschouwburg en de Berg van Barmhartigheid getroffen. In de stadsschouwburg werden de beer- en waterputten vernield en een deel van de kostbaarste werken kwamen in de drek terecht. De boeken die in de Berg van Barmhartigheid achter gebleven waren, konden nagenoeg ongedeerd uit de puinen gehaald worden. Heel wat zaken werden opgeborgen in de zuidelijke Broeltoren en in het ‘directeurshuis’ van de Berg. Meer dan ooit zat het Kortrijkse boekenbezit verspreid.
Pas in 1960 werd begonnen met de heropbouw van de ‘Berg van Barmhartigheid’, en in januari 1964 konden de boeken verhuisd worden. Op 29 februari openden de deuren van de nieuwe bibliotheek. Meteen werden ook een paar belangrijke wijzigingen doorgevoerd. Reeds in 1963 was besloten om bibliotheek en archief te splitsen en voor de bibliotheek een openkastsysteem uit te bouwen. Als gevolg van deze beslissingen moesten de historische fondsen vrij spoedig in de magazijnen opgeborgen worden en kwam de nadruk op de moderne, hedendaagse collectie te liggen.
Recent werd het hele boekenbezit nog eenmaal verhuisd, toen de Stedelijke Openbare Bibliotheek in 1986 haar intrek nam in de vroegere gebouwen van de PRIBA in de Leiestraat. Sedertdien werd tevens de raadpleging van stukken uit de historische fondsen sterker aan banden gelegd. Meer en meer is het immers een noodzaak om deze kostbaarheden af te schermen tegen vandalisme en diefstal. Met het reglement [30] opgesteld op 1 mei 1994 pogen we, zonder de toegankelijkheid volledig af te sluiten, toch het bezit beter te beveiligen.
Hoofdstuk II: Het nalatenschap van Leopold Slosse buiten de Stedelijke Openbare Bibliotheek van Kortrijk
§ 1. Izegem
Na Kortrijk wordt de belangrijkste Slosseverzameling in de dekenij van Izegem bewaard. Ze omvat 25 boekdelen met zo’n 2.000 items.
Slosse schonk deze bundels in 1917 aan E.H. Amaat Dierick [31] met een briefje met de volgende woorden: “E.H. Dierick, moest ik in den oorlog sterven geef deze 25 deelen over Iseghem aan de pastorij van Iseghem. L. Slosse. 9 Aug. 1917” [32]. Dit testament werd in de eerste bundel tegenover de titelbladzijde ingekleefd.
Deze 25 boekdelen bevatten archiefmateriaal verzameld in de 19 jaar die hij doorbracht op de Sint-Tilloparochie. Net zoals in de Kortrijkse verzamelingen vinden we er de grootste verscheidenheid aan materiaal [33] over de meest uiteenlopende thema’s (weliswaar bijna uitsluitend handelend over Izegem in de jaren 1872-1891) lukraak door elkaar ingebonden. De verzameling is dus een zeer rijke informatiebron voor lokale historici, maar werd pas echt interessant na de publicatie van een catalogus door de Izegemse heemkundige kring ‘Ten Mandere’ in 1983 [34].
De bijbehorende ‘Index op persoonsnamen’ laat ons duidelijk zien dat er ook hier heel wat biografisch materiaal ingebonden werd. Alle Izegemnaars die ergens op de voorgrond traden, vinden we erin terug. Vooral priesters, politici, drukkers en andere lokale personaliteiten komen aan bod. Het zijn dezelfde categorieën die ook in de Kortrijkse reeksen Rond Kortrijk en West-Vlaanderen de toon aangeven [35]. Voor de verdere analyse van het biografisch materiaal hebben we ons echter beperkt tot het fonds bewaard in de Kortrijkse bibliotheek.
§ 2. Rumbeke
In Rumbeke bleef zijn Memoriale Rumbecanum bewaard. Het betreft hier de door de kerk verplichte parochiedagboeken, de ‘Liber Memorialis’, die reeds opgestart waren door zijn voorgangers. Veel was er echter nog niet neergepend. Slosse daarentegen beschouwde het Memoriale niet alleen als een plicht opgelegd door zijn oversten, maar als een buitenkans om alles vast te leggen wat er tijdens zijn verblijf in Rumbeke gebeurde. Hij vertelde er het wedervaren van zijn parochie en parochianen in geuren en kleuren. Zo schreef hij in de 24 jaar van zijn verblijf in Rumbeke drie kanjers vol. Voor de geschiedenis van Rumbeke in deze periode zijn ze van onschatbare waarde. Het valt dan ook diep te betreuren dat ze sedert de verhuis van de pastorij spoorloos zijn. We kunnen maar hopen dat ze spoedig terug boven water komen. Gelukkig werden de notities over de oorlogsjaren, in 1962 door het Brugse Genootschap voor Geschiedenis uitgegeven [36].
§ 3. De collecties bidprentjes
Volgens bibliothecaris Soete [37] was het pastoor Slosse zelf die in zijn laatste wilsbeschikking vastlegde dat een deel van zijn collectie bidprentjes afzonderlijk bewaard zou blijven.
Hij schonk de bidprentjes handelend over Westvlaamse priesters en die van een aantal bisschoppen aan het bisschoppelijk archief van Brugge. Daar vormden ze de basis van een door de jaren heen uitgegroeide, belangrijke verzameling. Hoe groot het aandeel van de oorspronkelijke collectie van Slosse daarin is, valt jammer genoeg niet meer uit te maken aangezien deze niet afzonderlijk bewaard werden [38].
Een triester lot gingen de bidprentjes van priesters uit het aartsbisdom Mechelen tegemoet. Deze bidprentjes werden geschonken aan de bibliotheek van de Katholieke Universiteit van Leuven. Deze bibliotheek werd echter in 1940 volledig door brand vernield. Als er al een inventaris, of andere begeleidende documenten, zouden geweest zijn, dan gingen deze mee in de vlammen op [39].
Hoofdstuk I: Zijn collectie bidprentjes, rouw- en trouwbrieven
§ 1. De verzameling nader bekeken
Reeds als scholier en later als student aan het Klein Seminarie van Roeselare was Slosse begonnen met het verzamelen van bidprentjes en aanverwanten. Zo staat alvast te lezen in een brief uit 1860 van medestudent Aloïs Herman over een zending van bidprentjes: “Mon cher Léopold (...) Je vous envoie (...) une assez grande provision d’images que j’ai dû ramasser, par-ci par-là, avec beaucoup de peine, comme vous pouvez facilement vous l’imaginer” [40]. Een jaar later luidt het als volgt: “Voici donc un pacquet contenant plus de cent-cinquante souvenirs de morts (...) Vers la nouvelle année, je pourrai vous en envoyer plus de trois cents, peut-être même quatre ou cinq cents, et plus encore” [41]. En in een ongedateerd kranteknipsel Doodsanctjes uit de Zondagsbode staat “hij had reeds beginnen vergaren van als hij een kind was” [42].
Zijn verzameling kreeg echter pas een zekere waarde vanaf 1893: het jaar waarin Maria Debbaudt hem haar 55 [43] albums met bidprentjes schonk. Slosse schreef op het binnenblad van het eerste boekdeel: “Deze verzameling van doodgedachtenissen gaande van 1805 tot 1871, wierd mij geschonken door Joufvrouw Maria Debbaut, oudersche dochter overleden in Kortrijk ten jare 1893. L. Slosse, Pastor van Coyghem, dezen 9 October 1893, op den vijf-en-twintigsten verjaardag van mijne intrede in de heilige bedieningen, als onderpastor van Sint-Kruis, bij Brugge”. Deze schenking was zeker niet zonder belang. Niet alleen bevat het eerste album het oudste bidprentje van West- en Oost-Vlaanderen [44], maar bovenal vormde het de aanzet tot de eigenlijke uitbouw van zijn collectie. Het waren deze prachtige boekbanden (de bidprentjes werden met een soort venstersysteem ingelast zodat voor- en achterzijde kunnen bestudeerd worden) die Slosse ertoe aanspoorden om zijn verzameling ook te schikken in albums. In 1894 had hij twee albums klaar [45].
In de volgende jaren zou Leopold Slosse steeds meer bidprentjes verzamelen. Onder andere werden nog verschillende albums aan zijn verzameling toegevoegd. Zo vermelden we de albums van E.H. Boecksoone, pastoor van Kachtem. Het gaat hier om vier grote folio’s [46] met naar schatting 2.300 prentjes per deel: hoofdzakelijk afkomstig uit Zuid-West-Vlaanderen. Te betreuren is echter het feit dat de prentjes werden bijgeknipt tot een minimum-oppervlakte en tamelijk ordeloos het een naast het andere werden ingeplakt. De indeling blijft beperkt tot de opschriften van de vier delen: “Jeunes gens”, “Mariés n° 1”, “Mariés n° 2” en “Prêtres et religieux”.
Verder zijn er de drie kleinere albums van de “Collection de M. Bracaval, d’Herseaux, vic. à Mouscron; curé à comines”. Opnieuw vrij wanordelijk geordend en gedachtenissen bevattend van afgestorvenen tussen 1842 en 1892 uit de direkte omgeving van de woonplaats van Bracaval.
Heel wat verzorgder is het album met het opschrift “Sum Leopoldo Slosse pastori in Coyghem, ex dono R.D. Desiderii Pattyn pbro in Brugis, 31 Martii 1896”. Het gaat hier om zo’n 1870 prentjes van personen overleden tussen 1831 en 1884.
Een laatste album werd door de Gentse drukker Van Ryckegem aangelegd. “Verzameling van al de gedachtenissen gedrukt by C.J. Van Ryckegem, te Gent 1834-1860, 2894 in ‘t geheele, L. Slosse Pastor van Coyghem, 3 Oct. 1895”.
Maar het leeuweaandeel van de aangroei van Slosses verzameling bestond niet uit deze albums maar uit een ongeordende massa losse bidprentjes hem bezorgd door vrienden en kennissen uit alle hoeken van het land, en zelfs uit het buitenland. Uit een brief van A. Arnould uit Mons leren we dat hij pastoor Slosse 1.500 à 2.000 prentjes kan bezorgen [47]. Joseph Samyn uit Sint-Eloois-Vijve schrijft hem op 14 februari 1906: “Er ligt hier een geheel pak doodsanctjes voor u. Jammer dat ik ze op geene beenen kan zetten om tot u te komen. Maar ik zal wel eens in ‘t korte de gelegenheid vinden om ze u te ‘vermaken’, gelijk men zegt in Noord Nederland” [48]. En zo kunnen we nog bladzijden vullen met het citeren uit brieven, briefjes, postkaarten en naamkaartjes; allemaal bewaard door Slosse. De meeste stukken zitten gewoon opgevouwen tussen de bidprentjes. Feit is dat Leopold Slosse in 1909 bij een berekening zelf tot de volgende slotsom kwam: “In omtrent 340 dozen heb ik nu 773.000 sanctjes, gerekend aan 2300 per doze” [49].
Alles in albums ordenen was door de grote toevloed niet langer uitvoerbaar. Maar anderzijds was een zekere schikking onmisbaar, wilde men met de gegevens nog iets kunnen beginnen. Aanvankelijk moet Slosse dit monnikenwerk zelf uitgevoerd hebben, maar reeds vlug zocht hij hulp [50]. De overlevering wil dat pastoor Slosse onder zijn parochianen min of meer vrijwilligers aanduidde om zijn verzameling te komen klasseren. De belangrijkste onder hen (toch zeker voor de eerste reeksen) moet een genaamde Henricus Polycarpus geweest zijn [51].
Uiteindelijk werden op deze wijze acht reeksen met bidprentjes samengesteld. Reeks 1 bevat 47 dozen en bevat de oudste prentjes zoals hoger reeds vermeld, waarschijnlijk gerangschikt door Slosse zelf. Reeks 2 is duidelijk de omvangrijkste en beslaat 208 dozen; zij werd samengesteld door D’Haene en Van de Walle in 1895-1898. Reeks 3, 4 en 5 bestaan respectievelijk uit 55, 71 en 83 dozen; samengesteld eveneens door Van de Walle in de jaren 1901, 1902-1903 en 1905. De 6de, 7de en 8ste serie, “geclasseerd door M. Frans Du Jardin, deurwaarder te Meulebeke” bestaat uit 56, 75 en 87 dozen. Reeks 7 kwam klaar op 19 maart 1917. Van de laatste reeks is geen einddatum gekend.
Naast deze acht geklasseerde reeksen bewaarde Slosse echter een aantal, in zijn ogen belangrijke, bidprentjes afzonderlijk. Het gaat hierbij om 67 dozen met volgende opschriften: ‘religieuzen’ (20), ‘religieuze broeders’ (1), ‘geestelijke broeders’ (1), ‘edele broeders & zusters’ (3), ‘kloosterlingen’ (1), ‘edeldom’ (35), ‘verzen - gedichten - jubilés’ (2), ‘deeldekens & gebeden’ (1), ‘geboorten’ (1), ‘jubilés (1), ‘rouwkaarten - bedankingen’ (1). Naast deze dozen moet pastoor Slosse ook nog een uitgebreide verzameling bidprentjes van priesters bezeten hebben. Deze werden echter niet mee verkocht aan de ‘stadsboekerij’ van Kortrijk maar aan het archief van het bisdom Brugge en aan de bibliotheek van de Katholieke Universiteit Leuven [52].
Zo komen we aan een totaal van 753 dozen. Om nu een betrouwbare schatting te kunnen maken van het totaal aantal bidprentjes onder de deksels van deze 753 dozen aanwezig, zat er niets anders op dan ze te tellen. We namen uit iedere reeks een willekeurige doos (nooit de eerste of de laatste) en telden het aantal prentjes die erin opgeborgen zaten [53]. Daarbij kwamen we tot de volgende aantallen: 1.170, 1.248, 1.289, 1.140, 1.164, 1.263, 1.186 en 1.236. Dit leverde een gemiddelde van 1.212 prentjes per doos maal 753 dozen of naar schatting 912.636 prentjes in het totaal. Binnen deze 912.636 zitten er echter heel wat dubbels. Het was onmogelijk om na te gaan hoeveel dubbels er tussen de reeksen onderling zitten, maar terwijl we bezig waren aan onze steekproef noteerden we wel het percentage dubbels binnen reeks 2. Aangezien we per letter steeds een vast aantal unieke bidprentjes verwerkten [54], was het mogelijk nadien het totale pak te tellen [55]. Zo kwamen we tot een gemiddelde aantal van 407,3 of 74% unieke bidprentjes. De standaardafwijking binnen de steekproef bedroeg 35,85. De formule voor het betrouwbaarheidsinterval voor het populatiegemiddelde voor 95% [56] leert ons dat het aantal unieke bidprentjes binnen reeks 2 met 95% zekerheid moet liggen tussen [407,3 - 1,96 x (35,85/ 22) , 407,3 + 1,96 x (35,85/ 22)] of [392 , 422] of tussen de 76,5% en 71%. Aangezien we uit ondervinding weten dat er veel dubbels zitten tussen de reeksen onderling, menen we wel te mogen besluiten dat er in de acht reeksen verzameld door Leopold Slosse minder dan 700.000 (=77%) unieke bidprentjes zitten. Toch een verzameling om ‘U’ tegen te zeggen.
Verwant met de verzameling bidprentjes is de verzameling rouw- en trouwbrieven. Deze verzameling bestaat uit 242 bundels, quarto formaat en met een gemiddelde dikte van zo’n 7 cm. De eerste 44 delen werden echter in boekdelen ingebonden. Een precieze telling hebben we hier niet uitgevoerd omdat ons onderzoek zich toespitste op de bidprentjes, trouwens het paradepaardje van Leopold Slosse zelf [57].
§ 2. Inhoud van de steekproef
Ons onderzoek hebben we toegespitst op de collectie bidprentjes. De verzameling was duidelijk veel uitgebreider dan die van de rouw- en trouwbrieven, en kreeg ook veruit de meest aandacht van Leopold Slosse zelf.
Bovendien zouden de resultaten van een tweede onderzoek onder de rouw- en trouwbrieven vermoedelijk een gelijkaardig resultaat opgeleverd hebben. De meeste brieven, bewaard binnen het Slossefonds, spreken immers steeds over het gelijktijdig bezorgen van rouw- en trouwbrieven naast de bidprentjes die duidelijk overal op de eerste plaats kwamen.
Het was onmogelijk om alle bidprentjes van het fonds te onderzoeken. We besloten dan ook te werken met een steekproef. Voor het uitvoeren van deze steekproef leek het ons het meest aangewezen om binnen één reeks, waarbinnen alles alfabetisch geklasseerd zit, te blijven. We kozen de tweede reeks uit omdat dit de meest omvangrijke is.
Van bij het begin was het duidelijk dat onze steekproef voldoende groot moest zijn om representatief te kunnen zijn. Anderzijds moest het uitvoerbaar blijven. We stelden ons dan ook tot doel 7.000 bidprentjes te verwerken of m.a.w. naar schatting ongeveer 1% van alle unieke prentjes bewaard in de acht reeksen.
Opdat ons onderzoek zo representatief mogelijk zou zijn, verdeelden we deze 7.000 bidprentjes over de gehele reeks. We namen telkens de eerste 300 verschillende prentjes van elke letter van het alfabet. Uitzondering vormen de letters U, X, Y en Z. Er zijn immers geen 300 prentjes van familienamen die beginnen met die letters. Uiteindelijk namen we voor die letters respectievelijk 100, 23, 77 en 200 prentjes op.
De steekproef bestond erin om aan de hand van die 7.000 bidprentjes de belangrijkste gegevens te verwerken in een computerdatabase. Onze keuze viel op het programma CDS/ISIS; enerzijds omdat dit programma zeker voldeed aan de gestelde eisen maar vooral omdat besloten werd de volledige bewaarbibliotheek van de Stedelijke Bibliotheek van Kortrijk te ontsluiten via dit programma.
Het doel van de uitgewerkte database reikte verder dan een louter steekproef voor onze verhandeling maar beschouwden we ook als een test in hoeverre deze verwerking in de toekomst nuttig zou kunnen zijn binnen de bibliotheek. De opbouw van het bestand bevat dan ook velden die niet direct gebruikt werden binnen deze studie. En zo ook werden de mogelijke zoeksleutels mede bepaald door vereisten binnen de bibliotheek.
In Bijlage III werden de schermafdrukken opgenomen van de ‘database definition table’ (waarin de opbouw van de database wordt bepaald) van een blanco invoerwerkblad, enkele ingevulde werkbladen, en enkele prints zoals bepaald door het ‘display format’. Het zijn deze laatste gegevens die de eindgebruiker voorgeschoteld krijgt.
Binnen het kader van onze studie werden de velden ‘overlijdensplaats’, ‘overlijdensdatum’, ‘speciale act. overledene’ en in mindere mate ‘speciale kenmerken bidprentje’ onder de loupe genomen. De velden met de persoonsnamen die eigenlijk het hoofdelement van elk record vormen en onontbeerlijk zijn binnen het kader van het bibliotheekwerk, hadden geen nut aangezien het hier gaat om doorsnee mensen waarvan de naam ons niets speciaals te melden heeft.
Als eerste punt onderzochten we aan de hand van de overlijdensplaats, de geografische spreiding van de herkomst van de bidprentjes. We onderzochten achtereenvolgens welk percentage bidprentjes kwam uit West-Vlaanderen, Vlaanderen, Brussel, België, de naburige landen (Frankrijk, Nederland, Duitsland en Luxemburg) en uit andere landen. De analyse voor West-Vlaanderen, Vlaanderen en Brussel werd uitgevoerd binnen het programma CDS/ISIS. Het is immers mogelijk een gecombineerde zoekvraag te formuleren via een ‘any-file’ [58]. De andere gegevens werden manueel door het overlopen van de index verkregen [59]. Een groot probleem hierbij vormde het feit dat de plaatsvermeldingen in een verouderde spelling stonden, en er soms ook een dialectische plaatsgebonden naam werd opgegeven. Alle plaatsnamen van Vlaanderen werden, voor zover we ze konden achterhalen, omgezet in de huidige vorm zodat ze beantwoorden aan de lijst opgemaakt onder leiding van H. Hasquin [60]. De andere plaatsnamen werden opgezocht eerst in de atlas (deel 26) van de laatste uitgave van de Winkler Prins nadien in het Woordenboek der Toponymie ... van Karel de Flou. Na dit onderzoek bleven echter nog een aantal plaatsnamen over die we niet konden terecht brengen [61].
Vervolgens gingen we ook na hoe het zat met de spreiding doorheen de tijd. Dit gebeurde opnieuw aan de hand van de indexgegevens, aangemaakt door het programma CDS/ISIS [62]. Het handelde hierbij niet om de volledige datum maar enkel om het jaar van overlijden. Aangezien er op de bidprentjes vrij vaak data voorkomen die nog moeilijk te reconstrueren zijn, leek het ons beter als zoekterm in de index enkel het jaar van overlijden op te nemen[63].
Ten derde bestudeerden we de groep bidprentjes waarop er een vermelding staat van de activiteiten van de overledene.
En als laatste punt berekenden we het percentage bidprentjes met gegevens over familieleden (enerzijds echtgeno(o)t(e) en anderzijds overige familieleden). Een bijzondere categorie binnen deze groep vormen de ‘stamboomprentjes’ die soms generaties ver opklimmen.
§ 3. Resultaten
Voorafgaandelijk moeten we er nogmaals op wijzen dat onze steekproef niet volledig representatief kan genoemd worden voor de volledige verzameling van Slosse. Volgens het reeds genoemde kranteknipsel uit de Zondagsbode van 1907 [64], was Slosses collectie vooral gericht op priesters en mensen van adel. Dit komt echter niet tot uiting in de steekproef. Enerzijds is dat het logisch gevolg van het feit dat de bidprentjes van de priesters grotendeels werden geschonken aan het bisdom Brugge en aan de Leuvense universiteit, en anderzijds dat bepaalde categorieën (zoals geestelijke en personen van adel) afzonderlijk werden geklasseerd.
Als eerste punt werd dus de herkomst van de bidprentjes aan de hand van de overlijdensplaats onderzocht. Uit de vrij directe woonomgeving van pastoor Leopold Slosse kwamen de bidprentjes uit het huidige West-Vlaanderen [65]. Uit de vraagstelling ‘any West-Vlaanderen’ [66] bleek dat 2.907 of 42% van de bidprentjes uit de eigen provincie afkomstig waren.
Wanneer we de oppervlakte vergroten tot het volledige grondgebied van het huidige Vlaanderen 65 krijgen we natuurlijk een veel grotere groep. Dan blijkt dat 5.264 personen stierven binnen de grenzen van Vlaanderen of m.a.w. 75%.
Uitgebreid met het huidige gewest Brussel komen daar nog 191 eenheden bij wat ons dan brengt tot 78%. Deze 78% van de bidprentjes werden in de indexlijst (Bijlage IV) in vetjes gezet.
Voor Wallonië onderzochten we manueel de indexlijst omdat het aantal Waalse steden ons te gering leek om een volwaardige ‘any file’ te maken. Achteraf beschouwd misschien ten onrechte want na onze berekeningen bleek dat er toch 511 bidprentjes of m.a.w. 7% afkomstig waren uit Wallonië. Zoals verwacht werd dit vrij hoge getal sterk beïnvloed door de bidprentjes uit het noorden van de provincie Henegouwen, bijvoorbeeld Moeskroen (54), Doornik (27), Dottenijs (18), Komen en Ten Brielen (16), Mons (12), Luigne (10), etc. Maar ook uit verder afgelegen, vnl. grotere Waalse steden vonden we heel wat bidprentjes terug, bijvoorbeeld Luik (25) en Namen (25). De Waalse steden werden in Bijlage IV in cursief geplaatst.
Dat maakt dus dat 5.966 of 85% van de bidprentjes uit het binnenland afkomstig zijn.
Dan rest ons nog 15%. Hierbij moeten we wel opmerken dat bij ongeveer 4% (nl. 244) bidprentjes geen overlijdensplaats vermeld wordt en we 3% van de namen niet direct konden thuisbrengen. Blijft 8% van de verzameling die uit het buitenland afkomstig is. Aan de top staat Nederland met 241, gevolgd door Frankrijk met 215, en vervolgens Duitsland, Engeland en het Groothertogdom Luxemburg met respectievelijk 14, 7 en 2 bidprentjes [67].
Vooral Nederland en Frankrijk scoren dus hoog. Maar wanneer we dit nader bekijken dan verkrijgen we een totaal ander patroon voor deze twee landen. Wat betreft Frankrijk zien we een zelfde fenomeen als voor Henegouwen. Heel wat bidprentjes komen van juist over de ‘schreve’ (vb Halluin 31 en Roubaix 23). Het is een feit dat de banden tussen West-Vlaanderen en Frans-Vlaanderen altijd vrij hecht geweest zijn. Maar vanaf de tweede helft van de 19de eeuw kwam daar nog het belangrijk fenomeen van de grensarbeid bij [68]. Mogelijk gaat het hier zelfs voor een deel om Vlamingen die tijdelijk om den brode in Frankrijk verbleven.
Voor Nederland ziet het er echter anders uit. Daar moeten mijns inziens buitenlandse relaties gezorgd hebben voor bevoorrading of uitwisseling. Eén persoon kennen we. Slosse bewaarde immers zorgvuldig de briefwisseling met Aug. Sassen [69], notaris in Helmond. Deze koesterde de wens een ‘geschiedenis van het bidprentje’ te schrijven. Slosse hielp hem aan heel wat informatie en wellicht zal uit deze briefwisseling tussen twee verzamelaars een ruilhandeltje ontstaan zijn. Feit is dat er in onze steekproef twee bidprentjes zitten uit Helmond. Verder vonden we er ook uit de gemeentes Beek en Donk, Veghel, Gemert en Uden gelegen in de onmiddellijke omgeving van Helmond. En dan is er nog Tilburg op een afstand van ca. 40kilometers en met 64 bidprentjes. Wanneer we daarbij in ogenschouw nemen dat deze briefwisseling dateert uit 1895 het jaar waarin een aanvang genomen werd met de klassering van reeks 2, dan lijkt er toch een duidelijke verband. Bewijzen vonden we echter niet. En dan is er nog de vraag of dit de enige Nederlandse relatie van Slosse was?
Bovendien waren er ook voor Nederland nog een, zij het eerder beperkt, aantal bidprentjes uit Zeeuws-Vlaanderen (bv. Koewacht 6 en Sluis 2), een gebied waar Vlaanderen ook steeds een bijzondere band mee had.
12 Bidprentjes kwamen uit verder afgelegen gebieden zoals Spanje, Italië en zelfs uit de Verenigde Staten en uit Afrika.
In een cirkeldiagram omgezet geeft dat volgend beeld:
Naast de hoger vermelde bevindingen over de landelijke spreiding, mogen we niet nalaten het nog te hebben over een ruimtelijk fenomeen dat ons bijzonder trof bij het nakijken van de index, nl. het feit dat de grote steden wel bijzonder goed scoren. De vijf toppers Antwerpen (385), Kortrijk (319), Brugge (278), Ieper (251) en Mechelen (242) waren belangrijke steden. Enerzijds is het natuurlijk wel logisch dat er meer bidprentjes uit de steden komen maar anderzijds is het verschil wel zeer frappant. Komt dit nu omdat Slosse daar over betere connecties beschikte? Werden de bidprentjes in de steden vaker het object van verzamelwoede? Of was het drukken van bidprentjes misschien aanvankelijk meer een stedelijk verschijnsel? Dit laatste punt vinden we bevestigd in Slosses eigen notities waar hij schrijft: “Van 1850 zyn zy byzonderlyk in de steden, meer gemeen geworden” [70].
Een volgend aspect dat we onderzochten, was de spreiding in de tijd. We vermeldden reeds dat in het eerste album van Mevr. Debbaudt het oudste bidprentje van West-Vlaanderen werd opgenomen. De vraag was evenwel of er meer oudere bidprentjes in de verzameling zitten of bleef ze eerder beperkt tot Slosses eigen verzameljaren?
Daarom onderzochten we de index ook inzake overlijdensjaar. De volledige lijst werd opgenomen in Bijlage V.
Om de zaak overzichtelijk te maken, groepeerden we de gegevens. We lieten ons daarbij leiden door Slosse zelf die in zijn nota’s voor Guido Gezelle 70 zelf een tijdsindeling opgaf inzake de verspreiding van de bidprentjes. Zo schreef hij: “Tot het jaar 30 waren ‘t maar priesters of zeer ryke familiën die sanctjes gaven. Van 30 tot 50 in ‘t algemeen genomen de groote uitveerden. Van 1850 zyn zy byzonderlyk in de steden, meer gemeen geworden”. Naast deze indeling groepeerden we nog de bidprentjes van vóór 1805 (het jaar van uitgifte van het oudste bidprentje, het gaat hier dus om bidprentjes van latere datum, opgemaakt voor reeds vroeger overleden familieleden [71]) en de bidprentjes van na 1897 (het jaar waarin de reeks in theorie werd beëindigd: deze prentjes werden er dus nadien aan toegevoegd). Verder splitsten we de groep van 1850 tot 1898 nog eens op. Als scheidingsjaar namen we 1870, ongeveer halverwege maar tegelijk ook een belangrijk jaar voor de evolutie van de gegevens vermeld op het prentje [72]. Zo verkregen we volgend resultaat:
periode |
aantallen |
procenten |
- 1805 |
16 |
|
1805 - 1829 |
51 |
1% |
1830 - 1849 |
390 |
6% |
1850 - 1869 |
1812 |
26% |
1870 - 1897 |
4571 |
65% |
+ 1897 |
74 |
1% |
Daaruit kunnen we afleiden dat Slosses verzameling zeker niet beperkt was in de tijd. Daar waar er nochtans reeds een oudere reeks bestond [73] en de bidprentjes vóór het jaar 1850 zeldzaam waren, zijn ruim 6 op 100 bidprentjes van vóór die datum. En meer dan 1 op 4 werd uitgegeven tussen 1850 en 1870. Hieruit kunnen we besluiten dat de collectie van Leopold Slosse ook in de tijd een ruime verspreiding kent.
Belangrijk vanuit biografisch standpunt zijn de extra-gegevens over de overledenen die we soms aantreffen op het bidprentje. Deze kenmerken werden in het bestand opgenomen onder ‘speciale act. overledene’ [74]. Het gaat hier meestal om de beroepsbezigheid of belangrijke openbare functie van de overledene maar ook bijzondere overlijdensomstandigheden worden soms vermeld.
In het totaal verkregen we 353 maal een dergelijke vermelding. Een getal dat eerder beperkt is maar wel belangrijker wordt als men in ogenschouw neemt, dat er aanvankelijk buiten de naam weinig andere gegevens opgenomen werden. Pas na 1870 werden vaker extra-gegevens vermeld.
Hoogst scoorden de burgemeesters, nl. 34 maar zij worden op de voet gevolgd door de andere notabelen: gemeenteraadsleden en schepenen, geneesheren, notarissen, onderwijzers, etc. Een categorie waarbij veelal ook een vermelding werd opgenomen zijn de college- en seminarieleerlingen en de studenten.
Hoewel het hier slechts om 5% van de bidprentjes gaat, geeft dit zeker een extra dimensie aan het bidprentje. Het nut van een dergelijke verzameling, zoals met deze van Leopold Slosse het geval is, wordt er maar groter door.
Zeker voor genealogen is ook de vermelding van echtgeno(o)t(e) en/of andere familieleden zeer belangrijk [75].
Wat betreft de vermelding van de levenspartner, 4.380 maal (= 63%) konden we dergelijke gegevens opnemen. Genealogen krijgen hierdoor een degelijke kans om meer gegevens terug te vinden.
Het aantal vermeldingen van overige familieleden is echter heel wat beperkter. Slechts 803 keer werd de naam opgenomen van vader, moeder, etc. En uit ondervinding weten we dat het meestal ging om kinderen.
Speciaal is ook de categorie van de gezamenlijke bidprentjes. Meestal gaat het hier om een soort herdenking van de vroeger gestorven partner [76]. Maar ook betreft het hier soms echte collectieve bidprentjes zoals bij ongelukken en epidemieën [77]. Later zullen we dit fenomeen veelvuldig terugvinden onder de slachtoffers van WO I en WO II.
Slosse persoonlijk was een groot voorstander van meer dergelijke gegevens op bidprentjes, en vond het dan ook jammer dat het niet vaker gebeurde [78]. Persoonlijk ging hij nog een stap verder en begon met het opstellen van ware stamboomprentjes. Soms gingen zijn gegevens zo ver terug (tot in de 17de en zelfs tot in de 16de eeuw) dat hij meerdere bidprentjes liet drukken die elkaar chronologisch opvolgden. In onze steekproef hadden we 34 dergelijke stamboombidprentjes.
Een element dat we op hedendaagse bidprentjes vaak terugvinden is de foto van de overledene. Het is voor de genealogen natuurlijk altijd zeer aangenaam indien dit ook met oudere prentjes het geval is. Hoewel de oudste bidprentjes-met-foto van ca. 1860 dateren, bleef dit een zeer zeldzaam verschijnsel. Pas vanaf de eeuwwisseling wanneer het verschijnsel binnen ieders bereik kwam, zou het meer verspreid geraken. Maar een echte doorbraak kwam er pas tijdens WO I wanneer we vaststellen dat op bijna alle bidprentjes van gesneuvelde soldaten foto’s afgedrukt werden [79].
§ 4 Besluit
Uit onze steekproef is duidelijk gebleken dat de verzameling aangelegd door pastoor Slosse zowel geografisch als in de tijd een belangrijke spreiding kent.
Verder is er een niet onbelangrijk deel van de bidprentjes waarin extra gegevens werden opgenomen over de overledene en/of zijn familieleden. Specifiek in de verzameling van Leopold Slosse zijn ook de stamboomprentjes, de meeste door hem persoonlijk opgesteld.
Het feit dat hij zijn verzameling vanuit genealogische motivatie (naast natuurlijk ook een religieuze als priester) aanlegde, geeft nog een extra dimensie aan de collectie. Zelf noemde hij het “mynen gedrukten burgerstand van Vlaanderen en van veel Vlaanders erbij; zij komen veel te passe voor geslacht- en printkunde; voor naam studien, enz.” [80].
Hoofdstuk II: Zijn verzamelbundels Biographies Flandre Occidentale
§ 1. De verzameling nader bekeken
Over de verzameling Biographies Flandre Occidentale zijn heel wat minder gegevens bewaard gebleven dan over de bidprentjes. Niet alleen werd de verzameling bidprentjes in de vroegere studies veel meer belicht, [81] maar ook pastoor Slosse zelf bewaarde er veel meer gegevens over. Daar waar hij in de bundels van de bidprentjes regelmatig opschriften toevoegde, en tussen de losse bidprentjes allerlei brieven stak, moeten we het hier doen met enkele karige notities.
Eén van die zeldzame notities vinden we terug naast de titelbladzijde van band 1 van de Biographies Flandre Occidentale: “Cet exemplaire, sur gr. papier, provient de la bibliothèque de feu M. Ferdinand Vande Putte (sic), Curé-Doyen de S. Martin à Courtrai. A la fin du 4e vol. M. Vande Putte (sic) a ajouté plusieurs notices manuscrites et d’autres pièces remarquables. Ces 4 vol. sont suivis de plusieurs autres vol., dont les 3 premiers ont été ajoutés aussi par M. Vande Putte (sic). L. Slosse, vic. à Iseghem. 1883.”
De oorsprong van de collectie moet dus gezocht worden bij deken Ferdinand Vandeputte [82]. Deken Vandeputte was één van de samenstellers (samen met Ch. Carton, O. Delepierre en J.de Mersseman) van het biografisch woordenboek Biographie des hommes remarquables de la Flandre Occidentale. Deze vier boekdelen aangevuld met allerlei notities van de hand van Ferdinand Vandeputte en drie aanvullende verzamelbanden werden door pastoor Slosse op de veiling van de bibliotheek van F. Vandeputte aangekocht [83].
Het was echter bij Leopold Slosse dat de verzameling steeds sneller zou aangroeien. Bij de redactie van de eerste inventaris in 1896 waren er reeds 30 banden, of m.a.w. een toename van 22 banden in veertien jaar. In 1910 waren er blijkbaar reeds 78 boekbanden, want dan schrijft hij in deel 8: “Cette collection a été commencée par le Chanoine Vande Putte (sic), Doyen de Courtrai, le Curé de Rumbeke [Leopold Slosse] y a ajouté les volumes 8-78. 1882-1910”. En het stopte nog niet. Integendeel. In 1912 schrijft hij op de titelpagina van de tweede klapper: “Le 17 Juillet 1912 cette collection renfermait 2092 notices diverses reliées en 90 vol. L.Slosse”. En bij zijn overlijden in 1920 bestond de verzameling uit 119 banden.
We kunnen ons afvragen waar hij al dat materiaal vandaan haalde. Zeker kreeg hij veel toegezonden door vrienden. Getuigenissen daarvan vinden we vaak in terloopse vermeldingen en/of bedankingen in de bewaard gebleven brieven [84]. Daarnaast moet hij veel aangekocht hebben. In de collectie werden tientallen prospectussen en fondslijsten van uitgeverijen bewaard. Ook uit nalatenschappen haalde hij veel. In de meer dan twintig veilingscatalogi bewaard in de biografische reeksen, vinden we heel wat aantekeningen. Bij de veilingcatalogus van de bibliotheek van Joseph Samyn uit het jaar 1909, bleef ook de rekening die Slosse betaalde, bewaard [85]. Het ging om 21 werken die hij aankocht voor de prijs van 84,48 frank [86].
Een volledig onderzoek van wat hij waar haalde, zou ons echter in het kader van deze studie te ver brengen. Op de volgende bladzijden zullen we ons beperken tot een poging van analyse van deze massa aan biografische gegevens.
De toevloed aan materiaal zorgde voor een enorm rijke verzameling, maar maakte ze tegelijkertijd onoverzichtelijk. De noodzaak aan inventarisering liet zich dan ook spoedig voelen.
Een eerste catalogus werd beëindigd op 10 april 1896. Leopold Slosse schreef zelf op de titelpagina: “Table générale des trente Volumes de la Biographie des hommes remarquables de la Flandre-Occe. Coyghem, ce 10 Avril 1896. L. Slosse, Curé.” Gegevens over de persoon die de inventaris samenstelde, worden niet verstrekt. Wel is de lijst op de laatste pagina ondertekend door G. Vanthuyne. Wie was deze persoon? Was het één van zijn parochianen? Zo ja, dan moeten we ons onderzoek richten op Kooigem, want pas op 15 juli 1896 werd hij in Rumbeke benoemd [87]. Of was het een familielid van Sidonie Van Thuyne, Slosses meid? Het register bestaat uit een alfabetische lijst van persoonsnamen. Naast de namen staat soms de naam van de auteur, soms de plaatsnaam, soms een korte typering vaak alleen de verwijzing naar de boekbanden. Tussen de namen worden echter ook groepsaanduidingen aangetroffen, zoals onder de H “Honderdjarigen van Westvlaanderen” of onder de W “Westvlaamsche schrijvers, op den Jubilé van Leo XIII”. Het boekje bestaat uit 171 beschreven bladzijden met gemiddeld een zestal namen per bladzijde. Dit maakt in het totaal zo’n duizend verwijzingen.
Dank zij de catalogus van G. Vanthuyne werd de verzameling in 1896 grotendeels ontsloten. Maar zoals we reeds opmerkten groeide de collectie gestaag aan, en een nieuwe inventaris Table générale des trente sept volumes de la Biographie des hommes remarquables de la Flandre Occle. werd opgesteld. Opnieuw vermeldt Leopold Slosse niet wie het werk samenstelde. De ondertekening op de laatste pagina is nu echter van “Frans Dujardin, Cachtemnare” en geeft als einddatum 22/5/01. Gaat het hier om dezelfde persoon als de eerder vermelde Frans Du Jardin die de laatste drie reeksen van de bidprentjes klasseerde [88]? De familienaam werd door Slosse wel gesplitst maar daarin vergiste hij zich blijkbaar vaker. Tevens liggen de woonplaatsen Kachtem en Meulebeke helemaal niet zo ver van elkaar vandaan. Hoewel de kans dus vrij groot is dat het om dezelfde persoon gaat hebben we geen zekerheid. Ook bibliothecaris Jan Soete geeft geen nadere inlichtingen [89]. Het boekje is niet veel omvangrijker dan het voorgaande, nl. 175 bladzijden maar bevatte blijkbaar reeds van bij de samenstelling meer gegevens per bladzijde. Hoeveel juist valt echter nog moeilijk uit te maken aangezien er nadien op verschillende tijdstippen namen tussen werden gevoegd. Zo werd tijdens het leven van pastoor Slosse geen nieuwe index meer gemaakt maar werd deze van Frans Dujardin steeds weer opnieuw aangevuld; eerst tot 48 delen en later tot 90 delen. Deze tussenlassingen veroorzaakten wel een wanordelijke geheel. Bovendien zijn de aantekeningen die verwijzen naar de laatste delen heel wat minder nauwkeurig.
Na 1912 slaagde Slosse er blijkbaar niet meer in de index aan te vullen. De oorlogsjaren en zijn steeds zwakker wordende gezondheid zullen hier wel niet vreemd aan geweest zijn. Dit maakt dat de verzameling zoals ze aangekocht werd door de stadsbibliotheek van Kortrijk in feite niet volledig ontsloten was, en het dus in zekere zin zoeken was naar de spreekwoordelijke naald in de hooiberg. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat de toenmalige bibliothecaris-archivaris Pierre Debbaudt iemand aanzocht om een nieuwe inventaris op te stellen. Hij vond de geschikte persoon in de figuur van Dom Nicolas-Pieck (Norbert Huyghebaert) uit de abdij van Loppem en die afkomstig was uit Kortrijk. Hij stelde de Catalogue des Volumes de feu Mr. le Curé Léopold Selosse (sic) de Ruymbeke formant la Collection des Biographies de la Flandre Occidentale samen. Het gaat hier om een getypte lijst van alfabetisch geordende namen, vergezeld van een korte typering van het werk (of werken), en de verwijzing naar het betreffende boekdeel (of boekdelen). Het geheel bedraagt 19 pagina’s en omvat maximaal 1.000 namen.
§ 2. Opbouw van de catalogus
Dit laatste repertorium van Dom Nicolas-Pieck heeft decennia lang aan menig vorser goede diensten bewezen, maar het was duidelijk dat hij niet volledig was. Kleine knipseltjes of notities werden vaak niet opgenomen, en het zijn juist deze ‘faits divers’ die de collectie van pastoor Slosse zo rijk en uniek maken. En net zoals de vorige catalografen nam hij ook grotere groepen als entiteit in hun geheel op. Zo vinden we onder de K ‘Kortrykzanen’ ‘hedendaagse Kunstoefenaren’. Kortom een nieuwe en uitgebreidere inventaris was broodnodig. Dit werk werd aangevat in 1992 en we hopen het te kunnen beëindigen met de publicatie van het geheel in 1996.
Hoe onvolledig de bestaande inventaris is en hoe rijk de collectie, werd pas echt duidelijk toen we begonnen aan de inventarisatie ervan. Het doel was een overzicht te bieden van alle personen die in de collectie aan bod komen, vergezeld van de bibliografische beschrijving van het werk. Dit resulteerde in 9.692 bibliografische beschrijvingen alfabetisch geordend per besproken persoon [90].
§ 3. Analyse van de inhoud
Stadsbibliothecaris Soete schreef in 1942: “(...) blijven de 248 (...) banden met biografische gegevens, waarvan er 119 uitsluitelijk over West-Vlaanderen handelen. Zij bevatten een groot percent materiaal dat in vele bibliotheken aangetroffen wordt, maar ook boeken en brochures, bladen, omzend- en aanplakbrieven die stilaan zeer zeldzaam worden en vooral handschriften van kleiner of grooter formaat en belang, waarvan het verlies groote leemten zou teweegbrengen” [91].
Tot 1992 was dat de belangrijkste analyse van de verzamelreeks. We beseffen wel de grote waarde van het geheel en meerdere vorsers hadden de verzameling reeds dankbaar geraadpleegd [92]. Maar pas tijdens het catalogiseren kregen we echt een idee van de inhoud van de verzameling. We keken met spanning uit naar de dag waarop het laatste boekdeel zou verwerkt zijn en we na sortering een echte analyse van de inhoud zouden kunnen uitvoeren. Ons doel was zicht te krijgen op de vraag: wat werd er over wie bewaard?
Eerst komt het aspect wie aan bod. We kunnen moeilijk de volledige lijst van alle namen geven. Dat zou ten eerste zeer onoverzichtelijk zijn en verder ook geen nut hebben [93]. Om er enigszins zicht op te krijgen, maakten we een lijst op van alle personen die meer dan vijfmaal aan bod komen in de verzamelbundels van Slosse [94]. Daaruit konden we dan de ‘top twintig’ distilleren, of m.a.w. de lijst opstellen van de twintig personen over wie pastoor Slosse destijds het meeste gegevens verzamelde [95]. Maar ook de lijst op zich gebruikten we om na te gaan in welk genre van mensen Slosse vooral geïnteresseerd was. Met genre bedoelen we beroep, openbare functie, speciale activiteiten, etc. [96] Eenzelfde procedure volgden we vervolgens om Slosses regionale en tijdsgebonden interesse te onderzoeken, m.a.w. in welke geografische streken was hij geïnteresseerd? Enkel in eigentijdse figuren of ook in personen uit het verleden?
In de verzamelbundels werden ook heel wat werken opgenomen die handelen over een groep mensen. Omdat deze ‘groepsbiografieën’ een zeer grote impact hebben op de catalogus onderzochten we deze afzonderlijk. We legden een lijst aan van de bibliografische beschrijvingen van deze werken [97], en onderzochten ze ook op gebied van genre, regio en tijdperk.
Na het wie komt het wat aan bod. Wat heeft pastoor Slosse over de hoger genoemde personen bewaard? Uiteraard komt hier het aspect van de verzamelbundels weer aan bod. Maar ook bepaalde andere klassen van materiaal komen regelmatig terug aan bod binnen de verzamelbundels. We noteerden de belangrijkste groepen en telden voor iedere groep het aantal biografische beschrijvingen op.
Om duidelijk te stellen waarover we het hebben wanneer we spreken over de ‘top twintig’ en de ‘+vijf’ hebben we voorafgaandelijk aan het echte onderzoekswerk, hun aandeel binnen de collectie proberen af te lijnen.
We hebben in het totaal 9.692 beschrijvingen. Daarvan zijn er echter 172 verwijzingen naar pseudoniemen en omgekeerd. De ‘top twintig’ is goed voor 2.181 beschrijvingen en de rest van de ‘+vijf’ bevat 1.256 bibliografische entiteiten. Uitgedrukt in procenten geeft dat volgend resultaat.
totaal |
verwijzingen |
‘top twintig’ |
‘overige +vijf’ |
|
|
|
|
100 % |
2 % |
23 % |
13 % |
Dit betekent dat 36 % van de bibliografische beschrijvingen slaat op een eerder kleine groep van personen die minimum zesmaal aan bod komen. 63 % van de beschrijvingen daarentegen handelen over personen waarover Slosse maximum vijfmaal iets bewaard heeft.
Hieruit kunnen we reeds afleiden dat Leopold Slosse zeker niet enkel gegevens heeft willen verzamelen over de personen waarin hij geïnteresseerd was, maar daarnaast ook over bepaalde categorieën van mensen een gegevensbank wilde samenstellen.
Dat hij echter niet alleen in bepaalde klassen mensen geïnteresseerd was, bewijst het grote belang van de ‘top twintig’. Daarin staat duidelijk het individu centraal.
Als topper hebben we Guido Gezelle [98] met 484 beschrijvingen. We vermeldden reeds in de inleidende biografische schets dat Leopold Slosse Guido Gezelle persoonlijk kende [99]. Hij maakte reeds kennis met de dichter tijdens zijn studietijd aan het Brugse seminarie (1863-1867) maar het was vooral in de jaren 1868-1872, zijn jaren op Sint-Kruis, dat de relatie uitgroeide tot een levenslange vriendschap. Guido Gezelle verbleef in deze periode ook in Brugge, namelijk als kapelaan op Sint-Walburga. Gezelle maakte blijkbaar een diepe indruk op de jonge kapelaan. Jozef Delbaere schrijft er over: “(...) [Slosse] had hem letterlijk ‘ingezwolgen’” [100].
Aanvankelijk was hun relatie vermoedelijk gebaseerd op gemeenschappelijke interesses en bewondering vanwege Slosse, maar het zou hierbij niet blijven. Vooral in het kader van het door Guido Gezelle in 1865 opgerichte nieuwe tijdschrift Rond den Heerd vonden zij elkaar. Slosse werd al vlug een trouwe medewerker, vooral achter de schermen. Hoezeer Gezelle hem op prijs stelde, blijkt uit het feit dat wanneer deze laatste in 1870 ziek werd, hij o.a. Slosse aanwees om de redactie te helpen verzorgen [101].
Ook in het kader van de bidprentjes moet hun samenwerking op hoog peil gestaan hebben. We vermeldden reeds de notities van L. Slosse in functie van Gezelle’s Kerkhofblommen [102]. Dit zijn niet zomaar enkele losse raadgevingen maar wederzijdse aanvullingen. Naast de gegevens van Slosse plaatste vriend Gezelle hier en daar een aanvulling, anekdote, opmerking. En de weerslag van deze samenwerking werd uiteindelijk gepubliceerd in Kerkhofblommen [103].
Ook uit de in het bisschoppelijk archief van Brugge bewaard gebleven briefwisseling tussen Gezelle en Slosse spreekt een innige vriendschap die het zakelijke oversteeg [104]. De brieven werden geschreven in een hartelijke en weinig vormelijke taal maar zijn eerder kort en gesteld in functie van geplande bijeenkomsten. Is het aan deze bijeenkomsten te wijten dat er verder zo weinig briefwisseling tussen de beide vrienden bewaard bleef? In het Slossefonds in Kortrijk vinden we immers zeer weinig sporen terug van hun persoonlijke relatie.
In de Biographies Flandre Occidentale worden voornamelijk werken van en over Gezelle bewaard maar we vinden er weinig brieven in terug. Van Gezelle vinden we zijn belangrijkste publicaties naast een groot aantal gelegenheidsgedichtjes. Over Gezelle vinden we zowel over zijn persoon (biografische studies evengoed naast kleine kranteknipseltjes) als over zijn werken (recensies, publicatie aankondigingen, etc.) informatie.
De reden waarom we in de verzamelbundels zoveel terugvinden over Gezelle moeten we dus niet ver zoeken. Hun jarenlange vriendschapsrelatie moet Slosse er toe aangezet hebben om alles, hoe gering ook te bewaren over zijn vriend. Verder zullen we nog kunnen constateren hoe vriendschapsbanden een weerslag hadden op de collectie. Maar toch is er meer. Wat Slosse voelde voor Gezelle was niet alleen vriendschap maar ook een oprechte bewondering. Hij zag in hem niet alleen een goede vriend maar meer nog een groot dichter.
Het is deze letterkundige en taalkundige interesse van Leopold Slosse die mee aan de basis ligt van de collectie. Indien dit niet het geval was geweest dan zouden de twee vrienden elkaar misschien niet gevonden hebben. Van deze taalkundige en letterkundige interesse vinden we trouwens nog heel wat sporen terug. Zo treffen we in de lijst van de ‘top twintig’ ook de namen van Leonard-Lodewijk De Bo, Albrecht Rodenbach, Hendrik Conscience en Domien Cracco aan. Allen namen die wijzen naar een zelfde literaire georiënteerdheid. Het gaat niet alleen om grote namen uit zijn tijd maar wel specifiek om de groten uit de (West-)Vlaamse romantiek. De Vlaamse romantische traditie ontwikkelde zich kort na de Belgische revolutie, vooral onder invloed van Hendrik Conscience. Maar daar waar ze bijvoorbeeld in het Antwerpse in de tweede helft van de eeuw overging in realisme bleef de romantische traditie in West-Vlaanderen hoogtij vieren. In tegenstelling tot de eensgezindheid in de andere provincies, rond nuchterheid, positivisme, liberalisme en oriëntering op een algemeen Nederlandse cultuur, staat het taalparticularistisch romantisme in West-Vlaanderen op zichzelf. Een geest van behoudsgezindheid had er zich gekeerd tegen de nieuwe spelling, die omschreven werd als protestants, Hollands en onvaderlands. Er ontstond een beweging die in alles het tegendeel was van de realistische stroming. “Het is uit de tijd, niet nuchter maar hartstochtelijk, niet realistisch maar romantisch, niet positivistisch maar idealistisch, niet vooruitstrevend liberaal maar conservatief katholiek; niet, althans niet op de wijze van de tegenstanders, algemeen Nederlands georiënteerd maar particularistisch zowel van geest als van taal. (...) Daartoe voorziet het in zijn programma, geheel in de geest van de romantiek, de neogotieke herleving van het oude geloof, de verering van het middeleeuwse verleden, het herstel van de plaatselijke overleveringen en gebruiken, en de beoefening van de eigen taal, die het beschouwt als natuurlijk, onverbasterd, want nauw aansluitend bij het Middelnederlands, en vrij, want aan de dwang van het genormaliseerde Nederlands ontsnapt.” [105]
Het is tegen de achtergrond van deze romantische beleving dat we Slosses literaire, en ook ruimere culturele, belangstelling moeten plaatsen. In dezelfde lijn ligt ook de interesse voor figuren als Albrecht Rodenbach, Hendrik Conscience, Domien Cracco [106] en niet te vergeten Leonard-Lodewijk De Bo [107]. Voor deze laatste had Slosse, naast Gezelle, ook een enorme bewondering. Zijn Westvlaamsch idioticon moet voor Slosse een soort tweede bijbel gevormd hebben. Naast de titelbladzijde van zijn bibliotheekexemplaar [108] citeerde hij uit Biekorf: “De Bo en Kiliaen die zullen nu voortaan te gare moeten staan om ons te doen verstaan al dat wij niet en raân ofschoon wij daarnaar slaan hoe ‘t in ons Vlaamsch moet staan” [109]. Een blijk van zijn grote waardering voor dit reusachtige lexicon. Maar meer nog blijkt zijn grote waardering voor de persoon van De Bo uit zijn medewerking verleend aan de Deken De Bo-herdenking in 1913 te Poperinge. Voorafgaandelijk aan de huldeviering werden heel wat bio- en biblio-grafische gegevens uitgewisseld en viel er heel wat te organiseren. Deze briefwisseling samen met kranteknipsels, foto’s, etc. over de feesten zelf, vonden een onderkomen in de banden 117 en 118 van de Biographies Flandre Occidentale. Vandaar dan ook het grote aantal bibliografische beschrijvingen gewijd aan De Bo.
Dat Slosses romantische interesse verder reikte dan de literaire wereld maar breed cultureel gericht was, zien we geïllustreerd in zijn aandacht voor de Vlaamse componist Peter Benoit[110], evenals in de talrijke stukken bewaard over de gebroeders Van Eyck [111].
De aandacht voor het Vlaamse erfgoed vinden we terug in zijn geschiedkundige navorsingen en zijn aandacht voor belangrijke geschiedkundige figuren en geschiedschrijvers uit het verleden en het heden. Zo onderhield hij vriendschapsbanden met Charles Louis Carton, Désiré De Somviele [112] en Joseph Samyn [113]. Drie personen die hij niet alleen belangrijk vond als geschiedvorser maar tevens als persoon, zodat hij alles over hen bijhield. Vooral met Désiré de Somviele onderhield hij nauwe vriendschapsbetrekkingen, en bleef er een ruime briefwisseling bewaard in de Biographies. Het was ook samen met D. De Somviele dat Slosse jarenlang (1863-1876) in het Necrologium Van den Hauweelschen korte biografische stukjes maakte over de overleden priesters van het bisdom Brugge.
Een speciale plaats neemt het materiaal over Charles Louis Carton in. Deze priester, pedagoog, historicus en bibliofiel was ook geestelijk nauw verwant met de boven genoemden. Hij behoorde in 1839 tot de medestichters van de Société d’Emulation en was er jarenlang voorzitter van. Hoewel hij uitsluitend in het Frans schreef, belette dit hem niet de waarde van de moedertaal te erkennen, en zich in te zetten voor de Vlaamse bewustwording [114]. Maar uitzonderlijk in de collectie zijn de honderddertig brieven gericht aan C. Carton die bewaard gebleven zijn in boekband 113. De vraag hoe Slosse aan deze correspondentie kwam, werd reeds onderzocht door Lori van Biervliet [115]. Een sluitend antwoord werd niet gevonden. Mogelijkheden zijn het nalatenschap van Ferdinand Vandeputte, een goede vriend van Charles Carton of de verkochte bibliotheek van zijn neef dokter Carton uit Wingene. Uit beide nalatenschappen kocht Slosse een en ander op.
Een figuur die in het kader van de romantiek ook ruime belangstelling genoot was Jan Palfyn[116]. In 1889 kreeg hij een standbeeld in Kortrijk. Het waren natuurlijk deze festiviteiten die zorgden dat er heel wat geschreven werd over de figuur, zodat Slosse gelegenheid kreeg om veel te bewaren. Maar toch moeten we Slosses aandacht hier ruimer zien. Het ging hem niet alleen om de figuur van Jan Palfyn, maar zoals we verder nog zullen zien had hij een ruime belangstelling voor de geschiedenis van de geneeskunde en haar beoefenaars [117].
Tot zover Slosses ruime culturele belangstelling vanuit een romantische ingesteldheid. Maar Slosse zou Slosse niet geweest zijn indien hij dit niet wist te combineren met zijn religieuze roeping. We zagen reeds in de biografische schets hoe hij er angstvallig over waakte om te midden van zijn culturele-bibliofiele bedrijvigheid zijn parochie en parochianen niet te verwaarlozen. En ook uit zijn aangelegde verzameling spreekt een dergelijke religieuze ingesteldheid. Grote bewondering had hij blijkbaar voor de figuur van Ferdinand Verbiest [118]. Maar opnieuw was het niet alleen de figuur van Verbiest die een belangrijke aantrekkingspool vormde. In 1903 werd Verbiest in Pittem herdacht. Aanleiding voor Slosse om de documentatie over de missionaris uit te breiden.
Zo zien we dat de actualiteit in het kerkelijk gebeuren en het daarmee gepaard gaande aanbod van geschriften allerhande een belangrijke rol speelde bij het samenstellen van de Biographies Flandre Occidentale. Twee belangrijke religieuze discussies die de pers haalden, kregen de bovenhand. Het gaat hier enerzijds om de rechtszaak tussen Valère Dujardin, Alphonse Hendrickx en Alphonse Vanherzeele i.v.m. een kerkelijk schandaal in de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk van Kortrijk, en anderzijds de discussie rond de al dan niet miraculeuze genezing van Pierre de Rudder in Lourdes te Oostakker.
Een belangrijke figuur op het einde van vorige eeuw was pater Paul van Moll (Frans Luyckx). Als benedictijneroverste genoot hij grote faam als geestelijk raadsman. Maar het was vooral na zijn dood in 1896 dat de aandacht voor zijn persoon reusachtige afmetingen kreeg. De brochure van E. Van Speybrouck Quelques traits de la vie du Très Révérend Père Paul de Mol, Bénédictin (1824-1896) die aan de pater allerlei wonderlijke daden toeschrijft, zit daar zeker voor iets tussen. Maar meer nog zorgde het feit dat zijn stoffelijk overschot drie jaar na zijn begrafenis op het kerkhof van Dendermonde, ongeschonden werd opgegraven voor een ware volkstoeloop en volksdevotie [119]. Het waren de vele geschriften, ontstaan rond deze wonderlijke feiten, die Slosse bewaarde voor zijn Biographies Flandre Occidentale. Misschien waren deze zaken hier niet echt op hun plaatst aangezien pater Paulus slechts enkele jaren overste van de abdij van Steenbrugge was en het grootste deel van zijn leven doorbracht buiten onze provincie. We zullen verder constateren dat deze overlapping van de beide biografische reeksen nog voorkomt, en dat de grens tussen beiden niet zo haarscherp is als we aanvankelijk dachten.
Als laatste kerkelijke figuur uit de lijst moeten we het nog hebben over bisschop Joannes-Josephus Faict [120]. Als kerkleider van het bisdom Brugge is het logisch dat hij in Slosses leven een vrij belangrijke rol speelde. En aangezien bisschoppen regelmatig in schriftelijk contact stonden met hun priesters, hoeft het ons niet te verwonderen dat we daar de neerslag van vinden in de verzamelbundels.
Het was ook kenmerkend voor de clerici van de 19de eeuw dat zij zich inlieten met het politieke leven. Hoewel Slosse nooit actief deelnam aan politieke discussies en zelf ver weg bleef van het politieke forum, had hij er wel interesse voor. Hij hield dan ook nauwgezet bij wat er op maatschappelijk en politiek gebied gebeurde, en verzamelde gegevens over de personen die daarin een rol speelden of gespeeld hadden. In het Kortrijkse was de figuur van Désiré de Haerne [121] een koploper. Opnieuw vormde de inhuldiging van een standbeeld ter zijner ere een aanleiding voor het ontstaan van allerlei geschriften rond zijn persoon. Pastoor Slosse maakte er dankbaar gebruik van.
Deken Edward de Gryse [122], ook een Kortrijkzaan, was niet alleen op maatschappelijk gebied zeer actief maar speelde ook op sociaal vlak een belangrijke rol als voorzitter van de Gilde van Ambachten.
Maar zoals reeds hoger opgemerkt, stond naast Slosses belangstelling voor deze ‘happy few’ een ruime aandacht voor gehele categorieën mensen. Vanuit onze dagelijkse omgang met de collectie was het reeds mogelijk een aantal interessesferen van Slosse te bepalen. Vervolgens onderzochten we dan voor elke groep het aandeel binnen de ‘top twintig’ & ‘+vijf’ en de ‘groepsbiografieën’ .
groep
|
|
‘top twintig’ & ‘+vijf’
|
groepsbiografieën
|
|||||
|
|
abs. aantallen |
% |
abs. aantallen |
% |
|||
|
|
|
|
|
|
|
||
religieus |
|
58 |
37 % |
21 |
36 % |
|||
|
- missionarissen - vervolgden & martelaren - kloosterlingen - priesters - bisschoppen - pausen - heiligen & mirakels - i.v.m. schandalen - religieuze schrijvers - overige |
|
7 3 1 24 5
4 5 7 2 |
|
|
3 2 1 14
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
politiek geïnspireerden |
|
26 |
16 % |
4 |
7 % |
|||
|
- Vlaamsgezinden - sociaalbewusten - algemeen (niet gespecificeerd) - overige |
|
11 3
12 |
|
|
4 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
kunstenaars |
|
40 |
25 % |
11 |
19 % |
|||
|
- schilders - beeldhouwers - architecten - letterkundigen - componisten - algemeen (niet gespecificeerd) - overige |
|
7 2 2 25 2
2 |
|
|
2
4
5 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
bibliofielen, drukkers |
|
2 |
1 % |
|
|
|||
|
|
|
|
|
|
|||
wetenschappers |
|
22 |
14 % |
2 |
3 % |
|||
|
- artsen - geschiedkundigen - taalkundigen - theologen - overige |
|
5 10 4 1 2 |
|
|
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
adellijke families |
|
1 |
1 % |
|
|
|||
|
|
|
|
|
|
|
||
overige |
|
9 |
6 % |
2 |
3 % |
|||
|
- i.v.m. onderwijs - wereldreizigers - honderdjarigen - overige |
|
5 2
2 |
|
|
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
algemeen (niet gespecificeerd) |
|
|
|
19 |
32 % |
|||
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
||
totaal |
|
158 |
100 % |
59 |
100 % |
Omgezet in cirkeldiagrammen heeft dat volgend beeld:
In zowel de tabel als de cirkeldiagrammen valt onmiddellijk Slosses grote religieuze interesse op. Dit hoeft ons niet echt te verwonderen aangezien we weten dat Slosse naast een gedreven verzamelaar in de eerste plaats een gemotiveerd priester was [123]. Maar het is toch kenschetsend voor Slosse dat hij binnen het religieuze domein blijkbaar een zeer ruime interesse had. Hij heeft aandacht voor alle geledingen van de hiërarchische ladder, belangstelling zowel voor reguliere als seculiere geestelijken, leest wat collega’s schrijven over religieuze thema’s en volgt de actualiteit op religieus gebied. Deze actualiteit speelt blijkbaar een vrij grote rol bij zijn verzamelwoede, want wanneer de pers zich op een thema stort dan volgt hij dat nauwgezet. Dit zagen we reeds geïllustreerd in de ruime aandacht die hij had voor kerkelijke schandalen [124].
Slosses enigszins morbide ingesteldheid komt opnieuw naar boven in zijn bezetenheid voor het bijhouden van gegevens over overleden confraters. Deze categorie verklaart enigszins het grote aantal ‘groepsbiografieën’ i.v.m. priesters.
Toch moeten we hier een lichte nuance aanbrengen. Veel zaken i.v.m. priesters werden immers niet alleen bewaard omdat de betreffende persoon priester was maar ook omdat hij op andere (vnl. letterkundig) gebieden actief was.
Zo komen we bij een tweede belangrijke groep: de kunstenaars, met als grootste categorie de letterkundigen.
Slosses grote interesse voor de schone letteren, en dan vooral de Vlaamse, kwam reeds aan bod wanneer we het hadden over zijn vriendschapsbanden met Guido Gezelle en zijn levendige belangstelling voor Albrecht Rodenbach en Hendrik Conscience [125]. We zien hier echter dat hij niet enkel alleen aandacht had voor deze groten uit de literatuur maar op dit gebied een zeer brede belangstelling vertoonde. Ook voor eerder lokale auteurs bezat hij een ruime interesse. Zo viel de Kortrijkse toneelschrijver Palmer Putman juist buiten de lijst van de ‘top twintig’. Dit zien we ook geïllustreerd in de aanschaf van enkele ‘groepsbiografieën’ over dichters en andere schrijvers.
De schilders vormen de tweede belangrijke groep onder de kunstenaars. Hoewel ze niet in de lijst van de ‘top twintig’ voorkomen toonde Leopold Slosse ook een levendige interesse voor de grote Vlaamse schilders. Zo vinden we in de verzamelbundels heel wat over de gebroeders Van Eyck (met als hoofdfiguur Jan Van Eyck), Hans Memlinc, Rogier van der Weyden, etc. terug. Meer dan het geval is bij de letterkundigen handelt het hier vooral over de groten van het vak.
Verder vinden we stukken over beeldhouwers, architecten, componisten en andere kunstenaars. Deze ruime belangstelling voor al wie bezig was met kunst vinden we duidelijk geïllustreerd in de aanschaf van vijf ‘groepsbiografieën’ over kunstenaars in het algemeen.
De politiek geïnspireerden vormen een derde groep. Dit zijn zowel politici als personen die op maatschappelijk gebied een leidende plaats innamen.
Opnieuw valt Slosses Vlaamsgezindheid op. Hier zien we ook duidelijk dat deze verder ging dan het louter literaire. Zo is er onder andere de figuur van Antoon Jacob die tijdens Wereldoorlog I professor werd aan de vernederlandste Gentse universiteit. Het bleef echter bij een loutere geïnteresseerdheid maar werd geen hoofdthema bij Slosse.
De politieke interesse van Slosse kan dan ook in hoofdzaak ruim genoemd worden. Het waren vooral de grote namen uit het verleden en het heden die tot zijn verbeelding spraken. Denken we maar aan de ruime aandacht voor de graven van Vlaanderen, de figuren rond de Gulden Sporenslag, revolutionairen allerhande en de stichters van het koninkrijk België. Hier spreekt de romantische ziel van Slosse. Want zijn dit niet de grote figuren die in de romantische geschriften voortdurend opnieuw belicht worden [126]?
De wetenschappers vormen een vierde belangrijke groep. En hier valt Slosses geschiedkundige belangstelling onmiddellijk op. Hij las en verzamelde blijkbaar niet alleen wat geschiedkundigen schreven maar was ook geïnteresseerd in hun persoon. We kunnen twee belangrijke groepen onderscheiden. Enerzijds zijn er de groten uit het verleden, het gaat hier vooral om kroniekschrijvers en anderzijds zijn er de collega’s-heemkundigen. Deze laatsten waren de figuren waarmee hij in correspondentie stond en van gedachten kon wisselen. Zij waren grotendeels met dezelfde zaken bezig als hij zelf. Zo zien we dat ongeveer gelijktijdig met de publicatie van Rond Kortrijk, of ... van Leopold Slosse (verschenen tussen 1898 en 1916), van de hand van Frans de Potter de Geschiedenis der stad Kortrijk verscheen [127].
Naast zijn intense geschiedkundige belangstelling, vertoonde Slosse blijkbaar een levendige interesse voor de geneeskunde en haar beoefenaars. We zagen reeds dat er veel stukken bewaard bleven rond de figuur van Jan Palfyn, maar hier zien we dat dit geen alleenstaand feit is. Nog over verschillende andere artsen verzamelde Slosse gegevens en onder de ‘groepsbiografieën’ zijn er twee studies die uitsluitend handelen over medici.
Verder zien we opnieuw zijn intense taalkundige belangstelling bevestigd. Voorkeur die volledig in de lijn ligt met wat we reeds rond de figuren van Gezelle en De Bo konden vaststellen. Het taalparticularisme was iets dat Slosse blijkbaar ingebakken zat. Het ging verder dan alleen maar bewondering voor de figuren van Gezelle en De Bo.
Verder mag het ons ook niet verbazen dat Slosse, zelf bezeten van boeken en allerhande drukwerken, vrij veel aandacht besteedde aan andere bibliofielen en aanverwanten. Daarnaast vinden we nog gegevens over personen actief in de onderwijswereld, over wereldreizigers, honderdjarigen, etc. Dit illustreert alleen afdoende dat Slosse niet onder één hoedje te vangen was. Er waren maar weinig gebieden waarvoor hij geen belangstelling toonde, en ook algemene biografieën over beroemdheden vonden een plaats in zijn verzameling. Zo vinden we in de lijst van de ‘groepsbiografieën’ negentien niet nader te specificeren biografieën.
Naast het genre waartoe de personen behoorden onderzochten we ook de regio waarin zij thuishoorden. De cruciale vraag hierbij is of Slosses interesse louter lokaal was. Binnen de Biographies Flandre Occidental kunnen we daar echter weinig over zeggen aangezien de reeks zich normaal zou moeten beperken tot de provincie West-Vlaanderen. We onderzochten wel het belang van de steden die een rol speelden in Slosses eigen leven, en ook of er in de verzameling toch gegevens van buiten de provincie werden opgenomen [128].
regio |
|
‘Top twintig’ & ‘+vijf’
|
groepsbiografieën
|
||
|
|
aantallen |
% |
aantallen |
% |
|
|
|
|
|
|
Kortrijk |
|
14 |
13 % |
3 |
5 % |
Brugge |
|
33 |
30 % |
9 |
15 % |
Roeselare |
|
9 |
8 % |
4 |
7 % |
Tielt |
|
8 |
7 % |
|
|
overige steden W.-Vl. |
|
28 |
25 % |
4 |
7 % |
W.-Vl. algemeen of bisdom Brugge |
|
|
|
17 |
29 % |
niet alleen in W.-Vl. |
|
1 |
1 % |
14 |
24 % |
louter buiten W.-Vl. |
|
14 |
13 % |
4 |
7 % |
onbepaald |
|
4 |
4 % |
4 |
7 % |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
totaal |
|
111 |
100 % |
59 |
100 % |
Normaal gezien hadden we mogen verwachten dat de collectie alleen maar gegevens over personen uit West-Vlaanderen zou bevatten. Dit blijkt echter niet het geval te zijn. 13 % van de personen uit de lijst ‘top twintig’ & ‘+vijf’ kunnen in feite moeilijk of niet beschouwd worden als Westvlamingen. Wat betreft de ‘groepsbiografieën’ zijn er eveneens vier werken die handelen over niet-Westvlamingen en veertien die het hebben over personen uit zowel de provincie West-Vlaanderen als er buiten. De Biographies Flandre Occidentale beperkt zich dus niet tot de grenzen van de provincie West-Vlaanderen.
Wanneer we dan kijken naar het aandeel van de verschillende steden binnen de provincie; dan vallen vier steden onmiddellijk op [129].
Om te beginnen is er Brugge, de hoofdstad van de provincie maar ook de zetel van het bisdom. Tevens een stad die op historisch gebied veel te bieden heeft, en waar dus veel historische personen uit de lijst, thuis hoorden. Maar we moeten ook indachtig zijn dat het de stad is waar Slosse, samen met Gezelle, enkele jaren als kapelaan verbleef. Hier hadden ze heel wat mensen leren kennen, en bouwden ze de werkkring rond het tijdschrift Rond den Heerd uit. Het is enerzijds over deze Brugse kennissenkring dat hij materiaal zal verzamelen, en anderzijds is het dank zij hen dat hij veel over Bruggelingen zal toegespeeld krijgen.
Wat Kortrijk betreft; het feit dat hij er op slechts enkele kilometers vandaan geboren werd en er school liep, bezorgde hem reeds een grote vertrouwdheid met de stad. Die werd alleen maar groter wanneer hij aangesteld werd in Kooigem, een randgemeente van Kortrijk. Hij leerde er opnieuw veel mensen kennen en volgde er de lokale pers.
Roeselare was een stad waar hij als student vertoefd had. Maar meer nog was deze stad in de negentiende eeuw, rond het klein seminarie, uitgegroeid tot een bastion van het Vlaams cultureel leven en flamingantisme. Belangrijke leraars — waarover Slosse gegevens bijhield — verbleven er vele jaren. En ook studenten zoals Albrecht Rodenbach vervulden er een belangrijke rol.
Tielt was in de negentiende eeuw ook geen onbelangrijke stad. Voora als collegestad speelde het ee niet onbelangrijke rol in de 19de eeuw. Maar het feit dat deze stad de woonplaats was van Désiré de Somviele en Joseph Samyn zal vermoedelijk een grotere rol gespeeld hebben. Deze goede vrienden en collega’s-vorsers zullen Slosse waarschijnlijk regelmatig materiaal over hun stadsgenoten toegespeeld hebben.
Opnieuw zien we dus dat niet alleen de doelgerichte interesse van Leopold Slosse bepalend was voor de samenstelling van de collectie maar tevens zijn vriendschapsbanden.
Als derde en laatste aspect onderzochten we het tijdsgebondene van Slosses collectie. In hoeverre was hij geïnteresseerd in eigentijdse figuren of in personen uit het verleden.
We deelden de gegevens op in drie periodes. De eigen eeuw samen met het begin van de 20ste eeuw, de 16de en 17de eeuw en verder (vnl. de Middeleeuwen).
tijdperk |
|
‘+vijf’
|
groepsbiografieën
|
||
|
|
aantallen |
% |
aantallen |
% |
|
|
|
|
|
|
19de - begin 20ste eeuw |
|
61 |
69 % |
18 |
31 % |
Nieuwe Tijd en Franse tijd |
|
22 |
25 % |
7 |
12 % |
Middeleeuwen en vroeger |
|
6 |
7 % |
|
|
vóór de 19de eeuw |
|
|
|
1 |
2 % |
onbepaald |
|
|
|
33 |
56 % |
|
|
|
|
|
|
onbepaald |
|
89 |
100 % |
59 |
100 % |
Vanuit Slosses romantische geaardheid hadden we een vrij grote belangstelling voor de Middeleeuwen mogen verwachten [130]. Deze verwachting wordt echter niet ingelost. We vinden in de ‘+vijf’ slechts zeer weinig personen van vóór 1450. Buiten de grote gangmakers van de Gulden Sporenslag vinden we slechts weinig middeleeuwers in de Biographies Flandre Occidentale terug.
Waren er de Vlaamse Primitieven [131] en andere kunstenaars uit de Nieuwe Tijd niet geweest, dan zou deze categorie niet veel beter gescoord hebben.
We mogen besluiten dat de eigenlijke belangstelling van Slosse pas begint vanaf de Franse revolutie en zich volop ontwikkelt vanaf 1830. Zijn grootste belangstelling gaat uit naar tijdgenoten of directe voorouders. En wanneer hij geschriften verzamelt over personen uit een verder verleden, is dat vaak naar aanleiding van een eigentijdse herdenking. Echt historisch materiaal heeft hij blijkbaar niet doelbewust gezocht, hoewel er, vooral door de groepsbiografieën, wel een en ander in de verzamelbanden te vinden is.
Deze gerichtheid op vooral eigentijdse personen, zien we ook weerspiegeld in de aard van het materiaal dat Slosse hoofdzakelijk bewaarde. Vanuit onze ervaring met de reeks stelden we een lijst op met de meest voorkomende soorten geschriften, en gingen nog eens na hoe vaak ze voorkomen in de Biographies Flandre occidentale. In dalende orde krijgen we dan volgende lijst met de bijbehorende aantallen en procenten:
aard van de documenten |
aantal |
procenten op het totaal aantal (9.692) |
gegevens in ‘groepsbiografieën’ |
5.292 |
55 % |
kranteknipsels |
1.434 |
15 % |
brieven |
951 |
10 % |
bidprentjes |
154 |
2 % |
lijkredes |
112 |
1 % |
rouwbrieven: |
77 |
0,8 % |
foto’s |
69 |
0,7 % |
bibliografisch knipsels |
64 |
0,7 % |
naamkaartjes |
61 |
0,6 % |
recensies |
60 |
0,6 % |
nécrologieën |
45 |
0,5 % |
catalog. vnl. boeken, vnl. i.f.v. verkoop |
36 |
0,4 % |
prospectussen |
33 |
0,3 % |
stambomen |
20 |
0,2 % |
|
|
|
totaal |
8.408 |
87 % |
Onmiddellijk valt het grote belang van de ‘groepsbiografieën’ op. Meer dan de helft van de bibliografische beschrijvingen uit de catalogus slaan op dergelijke werken. Het was dus zeker verantwoord ze in de vorige alinea’s naast de ‘top twintig’ in ons onderzoek te betrekken.
Naast deze ‘groepsbiografieën’ is er echter ook de ruime aanwezigheid van kranteknipsels. De collectie herbergt er 1.434, dat is 15 % van het totaal. Het is duidelijk dat de grote meerderheid daarvan op eigentijdse en vaak lokale figuren slaat.
Daarnaast zitten er bijna 1.000 brieven in de verzamelbundels. Brieven die vaak over meer dan één onderwerp handelen, en soms slechts terloops een mededeling over een of andere persoon bevatten. Andere daarentegen zijn ware biografische pareltjes en bevatten heel wat informatie.
Een groep apart vormen de lijkredes, bidprentjes, rouwbrieven en necrologieën. Slosse was blijkbaar bezeten van het bijhouden van alle geschriften rond het overlijden van zijn medemens. Samen is deze categorie goed voor 4 %.
In de Biographies Flandre Occidentale zitten ook 69 foto’s. Dit is niet zoveel maar toch wel belangrijk gezien de schaarste aan foto’s uit Slosses tijd.
Als bibliofiel heeft Slosse het ook niet kunnen laten om af en toe geschriften i.v.m. het boekenbedrijf in te binden. Zo vinden we bibliografische knipsels, recensies, veilingcatalogi en prospectussen. Samen toch bijna 200 stuks.
En als genealoog heeft hij ook 20 stambomen in de collectie bewaard. Hoewel hij een afzonderlijke collectie stambomen aangelegde [132].
Dit alles samen maakt 87 % van de collectie uit. De 13 % die overblijft wordt onder andere nog opgevuld door biografische studies in artikel- of boekvorm. Ruim 1 % slaat bovendien op verwijzingen naar pseudoniemen.
§ 4. Besluit
In de 119 boekbanden van de Biographies Flandre Occidentale is heel wat biografisch materiaal bewaard gebleven. Na volledige inventarisatie kwamen we aan een totaal van 9.692 beschrijvingen.
Ruim de helft van deze beschrijvingen slaat op zogenaamde ‘groepsbiografieën’ . Dit zijn biografische studies over groepen mensen rond een gemeenschappelijk kenmerk (woonplaats, beroep, etc.).
Verder vinden we nog een groot aantal kranteknipsels en brieven.
Opvallend is het feit dat ruim een derde van de gegevens handelt over een beperkte groep mensen (120) waarover Leopold Slosse meer dan vijf geschriften bewaarde.
Bij de analyse van deze categorie (gecombineerd met de gegevens over de groepsbiografieën) zagen we duidelijk, dat Slosse zich bij zijn zoektocht naar informatie liet leiden door persoonlijke interesses. Als gemotiveerd priester had hij een ruime belangstelling voor personen die een band hadden met de kerk.
Maar tevens schonk hij opvallend veel aandacht aan de Vlaamse cultuur, waarbij taal- en letterkunde centraal stonden. Ook belangrijke historische figuren en geschiedvorsers kregen een ruime plaats toegemeten.
Hieruit blijkt dat Slosse echt een kind van zijn tijd en geboortestreek was. Typisch voor West-Vlaanderen in de 19de eeuw was de voortzetting van de romantiek (gepaard aan een sterk aanwezig taalparticularisme), tegen de algemene ‘realistische’ stroming in. Slosse deelde niet alleen de interessepunten van deze Westvlaamse beweging, maar was persoonlijk bevriend met enkele van de grote tenoren ervan.
Deze persoonlijke vriendschapsbanden komen ook tot uiting wanneer we kijken naar de regionale interesses van Leopold Slosse. Dan blijken vooral de steden waar hij en zijn vrienden verbleven, hoog te scoren. Hoewel ook hier zijn Vlaams-romantische en culturele interesse een rol speelde.
Bij dit alles valt het ons op de Slosse hoofdzakelijk in tijdgenoten geïnteresseerd was .
Hoofdstuk III: Zijn verzamelbundels Biographies Diverses
§ 1. De verzameling nader bekeken
Daar waar we reeds weinig gegevens hadden over de geschiedenis van de samenstelling van de Biographies Flandre Occidentale is het hier nog treuriger gesteld. Stadsbibliothecaris Soete beperkt zich in zijn studie tot een tiental regels over de Biographies Diverses [133]. Leopold Slosse is bepaald karig met informatie. Wat we wel weten is dat Slosse ook aan deze reeks vrij vroeg moet begonnen zijn, want in 1901 wanneer Frans Dujardin een index maakt op de beide verzamelingen blijkt dat de Westvlaamse verzameling uit 37 delen bestaat en die met gegevens van buiten de provincie reeds uit 47 delen. Uiteindelijk waren er in 1920, 129 boekbanden.
Een catalogus werd voor zover we weten slechts eenmaal gemaakt, nl. door de reeds genoemde Frans Dujardin [134]. Deze Table Générale des quarante-sept Volumes de Biographies diverses slaat op de eerste 47 delen van de Biographies Diverses en werd niet alleen door dezelfde persoon opgesteld, maar ook volgens identiek dezelfde procedure en tijdens dezelfde periode als die van de Biographies Flandre Occidentale [135]. Hij beslaat 110 bladzijden. Opnieuw vervolledigde Slosse de index; eerst tot deel 52 nadien tot deel 95. Het resultaat was een nog wanordelijker en nog minder bruikbaar geheel. Bovendien volgde er nooit een vervollediging naar de laatste delen toe.
§ 2. Opbouw van de catalogus
Daar waar we aanvankelijk dachten aan de uitgave van een afzonderlijke catalogus voor elk van de biografische reeksen, besloten we er nadien één groot geheel van te maken. De scheiding tussen de twee reeksen bleek immers niet zo haarscherp als oorspronkelijk gedacht werd. Meerdere persoonsnamen komen in de beide verzamelingen voor en zelf constateerden we een paar maal dat er dubbels in beide reeksen belandden.
Dit betekent dan ook dat de opbouw en structuur van de catalogus volledig gelijklopend is aan die van de Biographies Flandre Occidentale. De enige reden waarom we de gegevens hier afzonderlijk hielden, was om een betere analyse van de beide verzamelingen mogelijk te maken[136].
§ 3. Analyse van de inhoud
De bespreking van de inhoud van de Biographies diverses zullen we, om onnodige herhalingen te vermijden, beperken tot een vergelijking ten aanzien van vorig hoofdstuk. We volgen exact dezelfde denkpiste en zullen de klemtoon leggen op punten van overeenkomst en verschil in beide reeksen.
Opnieuw legden we een lijst aan met persoonsnamen die meer dan vijfmaal voorkomen in de Biographies Diverses [137]. Aangezien echter onmiddellijk bleek dat deze veel minder uitgesproken is dan deze voor de Biographies Flandre Occidentale, beperkten we ons tot de bespreking van een ‘top tien’ [138].
Het feit dat deze ‘+vijf’ hier inderdaad veel minder belangrijk is valt ook af te leiden uit het geringe aandeel dat ze vertegenwoordigen binnen de totale collectie. Op de 13.194 bibliografische beschrijvingen (waarvan 262 verwijzingen naar pseudoniemen en omgekeerd) zijn er slechts 204 voor de ‘top tien’ en 382 voor de overige namen van de lijst van de ‘+vijf’. Dit maakt samen 586 of amper 4 % van de totale collectie [139].
totaal |
|
verwijzingen |
‘top tien’ |
‘+vijf’ |
|
|
|
|
|
100 % |
|
2 % |
2 % |
3 % |
Vooral het belang van de ‘top tien’ is hier minimaal en we zullen ons dan ook zeer voorzichtig moeten opstellen bij het trekken van conclusies.
De lijst van de ‘top tien’ wordt aangevoerd door paus Pius IX [140]. Deze paus, die het langste pontificaat uit de kerkgeschiedenis bezit, zorgde voor heel wat kerkelijk nieuws. Vooral de turbulenties rond de vorming van de Italiaanse eenheidsstaat met de inkrimping van de Pauselijke Staten tot gevolg, deden veel stof opwaaien. Ook vanuit Zuid-West-Vlaanderen trokken jongeren als zouaaf naar Rome om de paus gewapenderhand bij te staan. Het is nog verbazend dat Slosse hierover niet meer gegevens bewaard heeft [141].
Ook zijn opvolger paus Leo XIII [142] komt in de lijst voor. En op de tiende plaats vinden we Hendrik-Karel Lambrecht [143] de populaire bisschop van Gent.
Dit bewijst opnieuw Slosses primordiale religieuze ingesteldheid.
Maar het verwondert ons niet dat Jan Frans Willems [144] en Jan-Baptist David [145] op respectievelijk de tweede en de derde plaats staan. Deze grote Vlaamse voormannen en tevens beroemde taalkundigen waren beiden zeer actief in het Vlaamse land en hebben heel wat publicaties nagelaten. Slosse die zeer geïnteresseerd was in de Vlaamse Beweging, en in de Vlaamse taal in het bijzonder, moet hun doen en laten op de voet gevolgd hebben.
Zijn culturele interesse moet Slosse ertoe hebben aangezet om ook rond de figuur van Peter Paul Rubens [146] een en ander te verzamelen. Belangrijk was tevens dat Rubens onder de romantici zeer geliefd was. Ook de dichter Prudens van Duyse [147] was in romantische kringen populair. En het feit dat hij zich opwierp als verdediger van de Nederlandse taal, kan Slosses belangstelling alleen maar aangescherpt hebben.
Een karaktertrek van Slosse die we tot op heden nog niet behandelden, was zijn royalisme. Hij volgde blijkbaar ook het koninklijk wel en wee. Het overlijden van één van de leden van het koninklijk huis was voor hem meteen aanleiding om een kleine verzameling aan te leggen. Dit gebeurde zowel bij het overlijden van prins Boudewijn [148] als bij het overlijden van koningin Louise-Marie [149]. Eigenaardig genoeg gebeurde dit niet bij het overlijden van de koning zelf.
De persoon van Henri Goethals vormt in deze lijst een soort buitenbeentje. Henri Goethals [150] was in de Middeleeuwen een befaamd theoloog en filosoof. Het is echter niet om deze reden dat Slosse interesse in hem betoonde. Slosse die ook fel geïnteresseerd was in naamkunde [151] voelde zich aangetrokken tot de figuur van Henri Goethals omdat er grote betwisting bestond rond zijn naam.
Algemeen genomen kunnen we wel besluiten dat de personen in deze ‘top tien’ in de lijn van de verwachtingen liggen.
In de nu volgende tabel en cirkeldiagrammen zullen we onderzoeken of dit ook het geval is voor de totale lijst (‘top tien’ & ‘+vijf’) en voor de ‘groepsbiografieën’.
groep
|
|
‘top tien’ & ‘+vijf’
|
groepsbiografieën
|
|||||
|
|
abs. aantallen |
% |
abs. aantallen |
% |
|||
|
|
|
|
|
|
|
||
religieus |
|
20 |
27 % |
18 |
31 % |
|||
|
- missionarissen - vervolgden & martelaren - kloosterlingen - priesters - bisschoppen - pausen - heiligen & mirakels - i.v.m. schandalen - religieuze schrijvers - overige |
|
1
5 10 3
1 |
|
|
2 4
3 5
1
1 2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
politiek geïnspireerden |
|
10 |
14 % |
3 |
5 % |
|||
|
- Vlaamsgezinden - sociaalbewusten - algemeen (zonder specificatie) - overige |
|
10 |
|
|
2 1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
kunstenaars |
|
16 |
22 % |
9 |
15 % |
|||
|
- schilders - beeldhouwers - architecten - letterkundigen - componisten, etc. - algemeen (zonder specificatie) - overige |
|
3 1
10 1
1 |
|
|
5 3
1 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
bibliofielen, drukkers |
|
5 |
7 % |
2 |
3 % |
|||
|
|
|
|
|
|
|||
wetenschappers |
|
15 |
21 % |
|
|
|||
|
- artsen - geschiedkundigen - taalkundigen - theologen - overige |
|
8 4 1 2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
adellijke families |
|
4 |
5 % |
|
|
|||
|
|
|
|
|
|
|
||
overige |
|
3 |
4 % |
4 |
7 % |
|||
|
- i.v.m. onderwijs - wereldreizigers - honderdjarigen - overige |
|
3 |
|
|
2
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
algemeen |
|
|
|
23 |
39 % |
|||
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
||
totaal |
|
73 |
100 % |
59 |
100 % |
De cirkeldiagrammen laten ons volgend beeld zien:
Bij een vergelijking van de Biographies Diverses ten aanzien van de Biographies Flandre Occidentale komen we tot volgende vaststellingen:
~ Het belang van de grootste groepen, nl. religieus [152], politiek en kunst [153] is hier wat minder groot, maar is toch nog goed voor meer dan de helft van de gegevens.
~ De categorie van de wetenschappers valt groter uit in de ‘top tien’ [154], maar komt niet aan bod in de ‘groepsbiografieën’ .
~ De adel [155] en de bibliofilie blijven de kleinste groepen maar stijgen, vooral in de ‘+vijf’, toch in belangrijkheid.
We kunnen dus stellen dat de verzameling binnen de Biographies Diverses overeenkomt met de vastgestelde interesses van Leopold Slosse. Hoewel de accenten minder uitgesproken zijn en vooral de algemene, ‘groepsbiografieën’ een zeer belangrijke plaats innemen.
Binnen de Biographies Flandre Occidentale was het moeilijk om iets te zeggen over de al dan niet lokale interesse van Slosse. Dit aspect konden we wel bestuderen binnen de reeks Biographies Diverses. Dit was dan ook de hoofdvraag bij de bespreking van de onderstaande tabel.
Een ander aspect was de overlapping tussen beide reeksen. Omdat het onderscheid tussen beide reeksen, verondersteld werd vooral van geografische aard te zijn, namen we dit hier onder de loupe.
regio |
|
‘top tien’ & ‘+vijf’
|
‘groepsbiografieën’
|
||
|
|
aantallen |
% |
aantallen |
% |
|
|
|
|
|
|
West-Vlaanderen |
|
|
|
|
|
Antwerpen |
|
7 |
11 % |
|
|
Oost-Vlaanderen |
|
18 |
29 % |
2 |
3 % |
Limburg |
|
|
|
1 |
2 % |
Vlaams-Brabant |
|
17 |
27 % |
1 |
2 % |
Wallonië |
|
8 |
13 % |
9 |
15 % |
Vlaanderen algemeen |
|
|
|
3 |
5 % |
niet alleen in België |
|
|
|
1 |
2 % |
België algemeen |
|
4 |
6 % |
26 |
44 % |
buitenland |
|
6 |
10 % |
11 |
19 % |
onbepaald |
|
2 |
3 % |
5 |
8 % |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
totaal |
|
62 |
100 % |
59 |
100 % |
Wanneer het gaat om personen specifiek uit één bepaalde provincie, zijn we bijna volledig aangewezen op de ‘+vijf’. Er zijn immers maar heel weinig ‘groepsbiografieën’ over personen afkomstig uit één provincie (of een stad uit die provincie), aanwezig. Dit in tegenstelling tot het vrij groot aantal ‘groepsbiografieën’ in de Biographies Flandre Occidentale over Bruggelingen, Kortrijkzanen, etc. Uit de ‘+vijf’ blijkt dat Limburg voor een Westvlaming, toen nog meer dan nu, blijkbaar zeer ver lag.
Zoals we echter al constateerden wanneer we de herkomst van de bidprentjes onder-zochten[156], blijkt de grens met Wallonië voor Slosse geen grote drempel geweest te zijn. Vooral voor de bewoners uit de provincie Henegouwen legde hij een vrij grote interesse aan de dag.
Opvallend is het hoog aantal (26) ‘groepsbiografieën’ over Belgen. Deze algemene biografieën bevatten meestal weinig details maar geven inlichtingen over zeer veel personen. Opnieuw moeten we dus vaststellen dat Slosse er, binnen de Biographies Diverses, minder op uit was om veel materiaal te verzamelen over een beperkte groep waarin hij persoonlijk geïnteresseerd was [157]. Integendeel, wenste hij zoveel mogelijk informatie over een ruime groep mensen bijeen te krijgen.
Een ruime groep mensen, die dan toch grotendeels beperkt blijft tot het grondgebied België. Het beperkte aandeel buitenlanders komt bijna volledig op rekening van Frans-Vlaanderen. Voor andere buitenlanders, de pausen uitgezonderd, vertoont hij slechts een zeer geringe belangstelling.
Specifiek over Westvlamingen werd er in de Biographies Diverses omzeggens niets opgenomen. Toch is er blijkbaar een zekere overlapping tussen beide reeksen. Heel wat namen komen in beide reeksen voor. Enerzijds gaat het daarbij om Westvlamingen die ook in de ‘groepsbiografieën’ van de Biographies Diverses aan bod komen, anderzijds vinden we in de ‘groepsbiografieën’ van de Biographies Flandre Occidentale heel wat informatie over niet-Westvlamingen.
Ook dubbels komen, zij het zeer sporadisch, voor. In de ‘groepsbiografieën’ zien we dat geïllustreerd door het dubbel voorkomen van de Biographische sprokkelingen van Jan Broeckaert [158].
Als laatste gaan we ook nu het tijdsgebonden karakter van de verzameling na.
tijdperk |
|
‘top tien’ & ‘+vijf’
|
‘groepsbiografieën’
|
||
|
|
aantallen |
% |
aantallen |
% |
|
|
|
|
|
|
19de - begin 20ste eeuw |
|
43 |
72 % |
22 |
37 % |
Nieuwe Tijd en Franse tijd |
|
13 |
22 % |
10 |
17 % |
Middeleeuwen en vroeger |
|
4 |
7 % |
|
|
vóór de 19de eeuw |
|
|
|
1 |
2 % |
onbepaald |
|
|
|
26 |
44 % |
|
|
|
|
|
|
totaal |
|
60 |
100 % |
59 |
100 % |
We zien dat de voorkeur van Slosse voor tijdgenoten hier nog meer uitgesproken is dan bij de Biographies Flandre Occidentale. Bovendien is er de grote groep van algemene ‘groepsbiografieën’ die niet aan een bepaald tijdperk gebonden is. Dit maakt dat de doelgerichte interesse voor personen uit een verder verleden er alleen maar kleiner op wordt.
Bij het onderzoek naar de aard van de documenten stelden we opnieuw een lijst op. Ze bevat dezelfde genres als voor de Biographies Flandre Occidentale en werd opnieuw gerangschikt naar belangrijkheid.
aard van de documenten |
|
aantal |
procenten op het totaal aantal (13.194) |
gegevens in ‘groepsbiografieën’ |
|
10.264 |
78 % |
kranteknipsels |
|
644 |
5 % |
lijkredes |
|
194 |
1 % |
brieven |
|
48 |
0,3 % |
prospectussen |
|
21 |
0,2 % |
recensies |
|
20 |
0,2 % |
rouwbrieven: |
|
19 |
0,1 % |
bidprentjes |
|
14 |
0,1 % |
catalog. vnl. boeken, vnl. i.f.v. verkoop |
|
13 |
0,1 % |
stambomen |
|
7 |
0,05 % |
foto’s |
|
7 |
0,05 % |
nécrologieën |
|
1 |
0,01 % |
bibliografisch knipsels |
|
/ |
/ |
naamkaartjes |
|
/ |
/ |
|
|
|
|
totaal |
|
11.252 |
85 % |
We constateerden reeds dat Slosse in de Biographies Diverses minder doelgericht materiaal verzamelde. Blijkbaar wilde hij over een ruime groep mensen informatie inwinnen. Dit lukte natuurlijk het best door de aanschaf van ‘groepsbiografieën’ . Het aandeel van deze categorie is hier dan ook veel ruimer dan binnen de Westvlaamse reeks.
Als tweede blijven er de kranteknipsels, nu echter gevolgd door de groep van de lijkredes. Het aantal brieven ligt binnen deze collectie beduidend lager.
§ 4. Besluit
In de 129 boekdelen van de Biographies Diverses heeft Slosse opnieuw heel wat biografisch materiaal verzameld. We komen uiteindelijk uit op een totaal van 13.194 bibliografische beschrijvingen.
Dit hoge aantal werd vooral bereikt door het mee inbinden van een aantal omvangrijke ‘groepsbiografieën’. Deze categorie van documentatie staat dan ook in voor 78 % van de gegevens.
Er werd blijkbaar minder doelgericht naar informatie over bepaalde personen gezocht. Dit zien we geïllustreerd in het veel lager aandeel van de groep ‘+vijf’, en de minder uitgesproken voorkeur voor bepaalde thema’s. Toch blijft Slosse dezelfde romanticus met vooral aandacht voor het eigen volk, de eigen taal en cultuur en de grote figuren uit het Vlaamse verleden.
Hoewel we dus kunnen concluderen dat de Biographies Diverses meer ‘groepsbiografieën’ en minder originele gegevens bevat, zou ik toch niet willen besluiten, zoals Jan Soete [159], dat de reeks minder waardevol is dan deze over West-Vlaanderen. Haar waarde ligt naar mijn mening op een ander vlak. Waar immers vinden we nog zoveel informatie over zoveel 19de-eeuwers in één boekenkast verzameld?
Hoofdstuk IV: Biografische gegevens in de rest van de collectie
§ 1. De reeksen Rond Kortrijk en West-Vlaanderen
Naast de biografische verzamelbundels Biographies Flandre Occidentale en Biographies diverses heeft Slosse ook zeer veel energie gestoken in de aanleg van twee heemkundige reeksen. Eén handelt over de gemeenten van Zuid-West-Vlaanderen door Slosse zelf omschreven als “Rond Kortryk of de Prochien van het oud bisdom van Doornyk, liggende in de voormalige dekenyen van Helkyn, Kortryk en Wervick” [160]. We zullen deze verzameling voortaan kortweg Rond Kortrijk noemen. De tweede reeks bevat allerlei gegevens over de gemeenten van de toenmalige provincie West-Vlaanderen [161].
De collectie Rond Kortrijk werd in vroegere studies het meest benadrukt. Vermoedelijk is dit te verklaren door de publicatie van het boekwerk van de hand van Leopold Slosse dat uit deze verzameling voortvloeide. In 1903 immers verscheen het eerste deel van zijn Rond Kortryk of Schetsen over de Prochien van het oud bisdom van Doornyk liggende in de voormalige dekenijen van Helkyn, Kortryk, en Wervick bij Jules de Meester in Roeselare. Pas in 1916 werd het vierde en laatste boekdeel uitgegeven [162].
In het voorwoord van het eerste deel licht Slosse zelf zijn bedoeling toe: “Deze Schetsen kwamen uit, vier jaar verre, in de Gazette van Kortrijk onder hoofding van In ‘t ronde van Kortrijk, en wierden naderhand toevertrouwd aan de drukkerij van Julius De Meester, te Rousselare. Zij betreffen meest kerken en geestelijkheid van de prochien van het huidige bisdom van Brugge, die tot het Concordaat onder het bisdom van Doornyk lagen. Zij zijn opgesteld in den zin van kanonik Tanghe’ns Parochieboeken, en doorweven met velerhande geslachtkundige aanteekeningen, zoo al men er by duizenden aantreft in Hellin’s Histoire chronologique des Evêques et du Chapître de St. Bavon, à Gand. Wegens de priesters, zijn de inlichtingen, die zij bevatten, grootendeels uit de benoemingsboeken geput van ‘t bisdom van Doornijk, en uit de kersten- trouw- en doodboeken van de prochien. Deze Schetsen, waarvan er maar 1[4] afdruksels bestaan, zijn voor eenige vrienden en liefhebbers bestemd: moge zij hun bevallen en somtijds te passe komen !”
Hij legde dus duidelijk het accent op de kerkelijke geschiedenis, gecombineerd met genealogische gegevens. Zijn verzamelbundels die aan de basis van deze publicatie lagen, zijn echter veel ruimer van opzet. De 67 boekbanden bevatten alle mogelijke gegevens over de bovengenoemde gemeenten. De kern is weliswaar telkens een aangevulde drukproef van zijn Rond Kortryk, of ... maar daarnaast vinden we de meest uiteenlopende geschriften en drukwerken, voorzien van aanvullende notities van de hand van Leopold Slosse. Vooral de delen 40 & 41 die handelen over Marke, zijn geboortedorp, zijn heel uitgebreid.
Het getuigt van de soms bizarre gedachtengang van Slosse dat hij de oplage van Rond Kortrijk, of ... beperkte tot 14 exemplaren. Het was blijkbaar niet zijn bedoeling er een commercieel produkt van te maken.
Af en toe heeft hij wel uittreksels afzonderlijk uitgegeven. Dit gebeurde meestal onder de titel Schetsen over de Kerk en Pastors van ... Maar ook hier bleef de oplage steeds beperkt. In de brief die de Schets over Marke by Kortryk begeleidde, schreef hij: “Heden zend ik u eene schets, met uitdrukkelyk besprek er nergens melding van te maken: er zyn maar eenige afdr., voor my, pastor en burgm., het gemeentehuis en eenige vrienden, 2, 3 in ‘t geheele” [163].
De 80 boekbanden van de reeks West-Vlaanderen bevatten grotendeels hetzelfde soort materiaal als Rond Kortrijk. Hier komen echter alle gemeenten van het vroegere West-Vlaanderen aan bod. De variatie in het materiaal is zo mogelijk nog groter. In de inleiding van de catalogus geeft stadsbibliothecaris P. Vancolen ons een idee van het heterogene karakter door middel van volgende opsomming: “almanakken, affiches, archiefdocumenten, bibliografische referenties, bidprentjes, briefkaarten, brieven, brochures, catalogi, devotieprentjes, doodsbrieven, foto’s, fragmenten van boeken en tijdschriften, handschriften, iconografische documenten, kaarten, kranteknipsels, liederen, lofgalmen, menu’s, monografieën, nota’s van L. Slosse, programma’s, prospectussen, reclamebiljetten, telegrammen, tijdschriften, etc.” [164].
Bovendien ontbreekt de structuur die er in Rond Kortrijk dank zij de drukproeven wel was. Hoewel enkele belangrijke gemeenten een afzonderlijke boekband kregen [165], werd het materiaal over de meeste gemeenten kriskras door elkaar ingebonden [166].
Opnieuw was het dus niet eenvoudig om in die schat aan informatie, een weg te vinden. Daaraan kwam pas in 1991 een einde met de publicatie van een catalogus.
Bij de aanmaak van dit repertorium werd de voorkeur gegeven aan het ontsluiten van beide reeksen door middel van één gezamenlijk werk. De overlapping tussen beide reeksen is immers vrij groot.
In de catalogus werden de gegevens alfabetisch geordend per gemeente (van vóór de fusies) of gehucht. Om het raadplegen van de catalogus te vergemakkelijken, werd er nog een thematische indeling doorgevoerd bij de gemeenten met meer dan 100 beschrijvingen. Dit was het geval voor de gemeenten: Brugge, Diksmuide, Ieper, Kortrijk, Marke, Roeselare, Tiegem en Wervik.
In het totaal resulteerde deze inventarisatie in 5.628 bibliografische beschrijvingen.
Hoewel het opzet van de beide reeksen dus in de eerste plaats heemkundig was, werd er hier en daar ook biografisch materiaal mee ingebonden. Bewust van deze persoonsgebonden informatie werd er een persoonsnamen- en auteursindex opgemaakt. Dank zij deze klapper was het mogelijk om een analyse van deze gegevens door te voeren.
In analogie naar de ‘+vijf’-lijsten van hoofdstuk II & III stelden we opnieuw een dergelijke lijst op. We noteerden de namen van de personen die meer dan vijfmaal aan bod kwamen (niet als auteur) en zochten op in welk verband dit gebeurde [167].
We bekwamen uiteindelijk een lijst van 32 personen die we in negen klassen konden onderbrengen.
aantal [168] |
|
|
persoonsklasse |
|
|
|
|
|
|
12 |
|
|
parochiepriesters (benoemingen, huldigingen, etc.) |
|
4 |
|
|
bisschoppen (vnl. inwijdingen van kerken, etc. en over hun afkomst) |
|
4 |
|
|
burgemeesters (inhuldigingen, overlijdens, etc.) |
|
4 |
|
|
heemkundigen (vnl. i.v.m. publicaties) |
|
3 |
|
|
missionarissen en andere geestelijken (vnl. i.v.m. hun afkomst) |
|
2 |
|
|
plaatselijke fenomenen |
|
2 |
|
|
priester-leraars (vieringen) |
|
1 |
|
|
plaatselijke adel & grootgrondbezitters |
|
1 |
|
|
letterkundigen (i.v.m. publicaties en voordrachten) |
Hoewel de verzamelingen van Slosse ruimer van opzet zijn dan enkel kerkgeschiedenis, zien we dat dit onderwerp toch centraal staat bij zijn heemkundige vorsingen. Een gevolg hiervan is dan ook dat wanneer hij biografische gegevens opneemt, deze vooral over geestelijken handelen. Vooral parochiepriesters en bisschoppen zijn sterk vertegenwoordigd.
Opvallend hierbij is echter dat deze informatie ons niet zoveel leert over de persoon achter de priester. Het gaat hier vooral over gegevens met betrekking tot hun woonplaats. Binnen de informatieverstrekking rond een parochie, neemt Slosse ook materiaal op over de herders van deze parochie, vnl. over hun intrede en soms hun overlijden.
Hetzelfde zien we bij de bisschoppen. Zij komen vooral ter sprake in verband met hun afkomst en wanneer zij ergens een kerkelijk feest opluisteren.
Binnen de lokale geschiedenis van de 19de eeuw nemen ook de notabelen een belangrijke plaats in. Betreffende de burgemeester vinden we informatie over zijn verkiezingen, benoeming, overlijden, etc. Verder vinden we informatie over al wie binnen de gemeente een zekere bekendheid genoot.
Een aparte groep vormen de collega’s-heemkundigen waarmee Slosse in contact stond. Centraal staat hier evenwel het onderwerp van hun studie en niet de persoon.
Min of meer aansluitend bij deze heemkundige reeksen verzamelde Slosse enkele honderden prentkaarten. Deze ansichtkaarten werden vroeger noch geklasseerd, noch bestudeerd. Bij het doornemen ervan vonden we geen specifiek centraal thema. Steden, landschappen, kerken, standbeelden, etc. alles werd bewaard en zowel uit het buitenland als uit de eigen regio. Op biografisch gebied heeft deze collectie echter weinig of geen waarde.
We kunnen dus besluiten dat Leopold Slosse binnen de reeksen Rond Kortrijk en West-Vlaanderen soms wel biografische gegevens opnam, maar het gaat hier meestal om sterk plaatsgebonden informatie. Personen komen aan bod in zoverre ze een rol spelen in de lokale gemeentelijke geschiedenis. Binnen het kader van de 19de eeuw waren dit vooral de geestelijkheid en de notabelen (vooral de burgemeester). Ook personen die de lokale geschiedenis bestudeerden kregen een plaats.
§ 2. De verzameling stambomen, genealogische notities en steekkaarten i.v.m. naamkunde
Slosse was niet alleen een verzamelaar. We zagen reeds dat hij als heemkundige een belangrijk werk Rond Kortrijk, of ... naliet. Ook als genealoog heeft hij herhaaldelijk pogingen tot reconstructies van stambomen ondernomen. Daartoe verzamelde hij alles wat enig licht op het verleden van bepaalde families kon werpen. We vinden er van alles terug: (krante)knipsels, omslagen, briefjes, uittreksels van geboorteakten, bidprentjes, rouwbrieven, etc.
De betreffende families waren vooral verwanten, voorouders van vrienden (vaak collega’s-priesters) en bisschopfamilies. Maar er zijn ook veel familienamen waar we geen specifieke relatie met Slosse konden ontdekken. Deze verzamelingen werden aangelegd zowel op eigen initiatief als op aanvraag van vrienden.
Al het materiaal dat Slosse bij deze zoektochten wist op te sporen werd gesorteerd per familienaam. Deze werden alfabetisch geklasseerd en in omslagen opgeborgen. Wanneer er veel materiaal voorhanden is, komt één familienaam overeen met één (of uitzonderlijk meerdere) omslag(en). Anders zitten meerdere namen samen geordend. Deze zogenaamde ‘gele omslagen’ werden vervolgens samen opgeborgen in een metalen doos. Zo bestaan er 12 metalen dozen met een totaal van 133 omslagen waarin gegevens zitten over 830 verschillende families. Deze informatie wordt ontsloten door een alfabetische lijst van de persoonsnamen vergezeld met de woonplaats(en) [169].
Van de stambomen zelf, die het uiteindelijke resultaat vormden van deze opzoekingen, bleven er 54 afzonderlijk bewaard. Sommigen bleven beperkt tot een stamboom van afgedrukte bidprentjes maar andere werden volledig uitgeschreven en 19 werden zelfs op groot formaat gedrukt. De familienamen vinden we bijna allemaal terug in de ‘gele omslagen’, waardoor het verband tussen beide verzamelingen duidelijk is. Opnieuw vinden we verwante familietakken (bv. Slosse, Van Belleghem), afstamming van bisschoppen (bv. De Brabandere, Waffelaert) en bevriende families (bv. Tanghe, Masureel). Daarnaast vinden we hier ook een stamboom van een historische personaliteit, nl. Jan Palfyn. Maakte hij die in opdracht met het oog op een ruimere biografische studie? Of was het louter het resultaat van zijn eigen nieuwsgierigheid?
Van de meeste stambomen is het echter niet mogelijk om de relatie tot Leopold Slosse te bepalen. Bovendien maakte hij heel wat meer stambomen dan de 54 stambomen die in deze verzameling worden bewaard. In zijn verzamelbundels vinden we regelmatig de aanzet tot een stamboom en soms zelfs volledige stambomen [170], al dan niet door hem zelf opgesteld. Maar het grootste aantal stambomen vinden we tussen de bidprentjes. In onze steekproef [171] van 7.000 bidprentjes waren er 34 waarop een stamboom afgedrukt stond. Aangezien onze steekproef vermoedelijk op ca. 1 % van de bidprentjes slaat, zou dit betekenen dat Slosse zo’n 3.000 ‘stamboombidprentjes’ opstelde.
Dit alles moet ons doen besluiten dat we maar heel weinig kunnen zeggen over de relatie van Slosse ten opzichte van de families waarvan hij een stamboom opstelde. Zeker is dat hij het deed voor zijn eigen familie en enkele goede en geïnteresseerde vrienden. Verder was het waarschijnlijk zo dat hij het niet kon laten op zoek te gaan naar de voorouders van personen die hij leerde kennen. Joseph Delbaere schreef over Slosse: “zijn hoofd was een waar woordenboek geworden waar duizende en duizende familienamen bekend en aangetekend stonden met al hun wetensweerdigheden en eigene aangelegenheden” [172]. Iemand met een dergelijke kennis en ingesteldheid had vermoedelijk maar weinig aanmoediging nodig om aan het speuren te gaan.
Ook de naamkunde boeide Leopold Slosse. Met de tijd was het voor hem een tweede natuur geworden om regelmatig notities te nemen en deze gegevens vervolgens voor het nageslacht te bewaren. Op de ommezijde van oude naamkaartjes noteerde hij de familienaam en de plaats waar hij die aangetroffen had. Het was dus niet de betekenis die bij hem centraal stond, maar wel de geografische spreiding doorheen de tijd. Deze vorm van naamkunde lijkt ons zeer dienstig aan de familiekunde en we vermoeden dan ook dat Slosse deze verzameling aanlegde in functie van zijn genealogische opzoekingen.
Deze verzameling bestaande uit ca. 2.000 kaartjes, werd alfabetisch geklasseerd en wordt bewaard in 2 metalen dozen [173].
Deze kleinere verzamelingen van pastoor Slosse bevatten vooral gegevens die de genealoog en naamkundige zullen weten te boeien.
Algemene biografische gegevens worden hier weinig of niet verstrekt. De verzamelingen werden aangelegd met een concreet doel voor ogen, nl. de opbouw van steeds uitgebreidere stambomen.
§ 3. Zijn collectie boeken
Voorafgaand aan de analyse van Slosses boekencollectie moeten we opmerken dat zijn bibliotheek zoals we ze nu kennen, waarschijnlijk niet meer volledig is.
Eerst waren er de oorlogsjaren met alle problemen van dien. Gedurende bijna de volledige oorlog waren er soldaten in de pastorij ingekwartierd. Bovendien lag Rumbeke vrij dicht tegen het front en moest pastoor Slosse er dus rekening mee houden, dat de pastorij kon getroffen worden en/of dat hij zou gedwongen worden de pastorij te verlaten. Samen met het kerkzilver en andere kostbaarheden probeerde hij dan ook zijn bibliotheek in veiligheid te brengen. In zijn Memoriale Rumbecanum maakt hij een aantal keren melding van boekenproblemen en dito verhuizingen:
“(1917) 3
Sept. (...) Vele van mijne boeken en schriften zijn naar Thielt gevlucht bij
pastor Bouve”
[174]
“(1917) 13 Sept. Heden heb ik naar Kortrijk gezonden een kist met ons
antependium van 1733 erin, onze beste witte en zwarte ornamenten en
autaargordijnen, daarbij nog mijne 119 boekdeelen vol ‘Biographies des Hommes
remarquables de la Flandre Occidentale’ en mijne 81 boekdeelen met allerhande
‘Monographie’s van West-Vlaanderen’”
174
“(1917) 29 Sept. (...) Zij moeten heel het huis hebben, bij zoo verre dat ik
mijn bed in mijne boekenkamer moet opslaan”
[175]
“(1917) 12 Nov., reize naar Kortrijk, om er plaatse te zoeken voor mij in S.
Carolus-Borromeusgesticht, en voor mijne boeken en oudheden bij M. den advocaat
Mussely”
[176]
“(1917) 25 nov., betaald bij huurhouwer Adolf Devos tot Iseghem 780 marken, dat
is 975 fr. over het vervoeren van mijne boeken en meubelen naar Kortrijk. Er
waren omtrent vier verhuiswagens boeken”
[177]
“(1919) 11 Sept. Toch eindelijk, na veel loopens en schrijvens komt ons
gevluchte kerkegoed weder van Brussel, via Kortrijk, item, mijne raarste boeken
en verzamelingen, in ‘t geheele 30 zeer zware kisten”
[178].
Heel wat vragen blijven echter onbeantwoord. Kwamen zijn boeken van Tielt terug en werden ze uiteindelijk allemaal naar Kortrijk verhuisd? Of bleef er een deel in Tielt? Zo ja, wanneer kwamen deze boeken terug of kwamen ze nooit meer terug bij pastoor Slosse? Waren er vóór 11 september 1919 reeds boeken terug naar Rumbeke verhuisd? Indien de laatste vraag negatief moet beantwoord worden, zaten al zijn boeken dan in die 30 kisten? Veel vragen waarop de antwoorden in het Memoriale Rumbecanum niet terug te vinden zijn. Leopold Slosse was er het hart van in dat de Duitsers op 14 oktober 1918 voor ze zich terugtrokken, zijn parochiekerk hadden opgeblazen, en had weinig of geen aandacht meer voor iets anders dan de lotgevallen van zijn gevluchte en verspreide parochianen en de heropbouw van de parochiekerk.
Vervolgens was er de verkoop van een deel van Slosses bezit. Over deze verkoop om Slosses meid Sidonie een overlevingspensioen te bezorgen, hadden we het al [179]. We zijn vrijwel zeker dat er boeken verkocht werden maar de vraag is hoeveel en welke [180].
Meer gegevens over de lotgevallen van Slosses bibliotheek op het einde van zijn leven hebben we niet. Dit heeft als gevolg dat we niet kunnen zeggen in hoeverre de boekencollectie die nu bewaard wordt in de Stadsbibliotheek van Kortrijk, overeenkomt met wat ooit Slosses boekentrots was. We zijn bijna zeker dat er boeken verkocht werden [181] maar hoeveel en wat? Vermoedelijk werden de kostbaarste zaken verkocht [182] maar meer weten we er niet over. Wanneer we dus op de volgende bladzijden de huidige collectie analyseren, moeten we er rekening mee houden dat we misschien een vertekend beeld van Slosses oorspronkelijke bibliotheek geven.
Hoewel er dus waarschijnlijk boeken ontbreken omvat de huidige collectie toch nog 2.427 boekbanden. Er zijn echter verschillende boekbanden waarbinnen meerdere brochures of boekjes samen ingebonden werden. Bij het verwerken van de boeken bekwamen we uiteindelijk een totaal van 2.854 bibliografische entiteiten
Zoals boven reeds aangehaald [183], is het de bedoeling alle historische fondsen van de stadsbibliotheek van Kortrijk via het computerprogramma CDS/ISIS te ontsluiten. Het leek ons dan ook logisch de analyse van Slosses bibliotheek met dit programma uit te voeren. Het feit echter dat de verwerking van de boeken van het fonds Slosse binnen het beleid van de bibliotheek geen prioriteit vormt, noodzaakte ons het werkschema enigszins aan te passen. We beperkten ons dan ook tot het ingeven van een sterk verkorte titel, trefwoord(en) en het magazijnnummer. Later kunnen deze gegevens aangevuld worden.
Bibliothecaris Soete gaf in zijn studie over het Slossefonds reeds een aanzet tot analyse van het boekenbezit. De opsomming van de belangrijkste werken uit de collectie met hier en daar een korte commentaar, beslaat 19 bladzijden. Hij besluit: “Zooals reeds uit de ontleding van de pas ter hand genomen bundels blijkt, las Pastoor Slosse in de eerste plaats materiaal uit dat zijn navorschingen kon bevorderen, (...) De geslachtkunde, de wapenkunde en de naamkunde hadden den voorrang; met hen wedijverde niettemin de plaatselijke geschiedenis en oudheidkunde, terwijl een ruimere historische gezichtseinder het gebied der geliefkoosde bedrijvigheid afsloot” [184].
Deze woorden van Jan Soete doen ons vermoeden dat de geschiedenis (het verleden van plaatsen en personen) en de bijbehorende hulpwetenschappen centraal staan in de collectie. Om meer zekerheid te krijgen stelden we een trefwoordenregister op. We kenden aan elk werk uit Slosses bibliotheek een of meerdere trefwoorden toe. De lijst die daaruit resulteerde werd opgenomen als Bijlage XII. Deze lijst omvat alle onderwerpen toegekend aan de bibliotheekwerken met de erbij horende frequentie.
We kenden ook vormelijke trefwoorden toe, zodat het mogelijk is af te leiden welk soort materiaal Slosse in zijn bibliotheek opnam. Vier categorieën steken torenhoog boven de rest uit:
aantallen |
|
|
genre |
|
|
|
|
384 |
|
|
prijsuitreikingen van verschillende onderwijsinstellingen |
226 |
|
|
gelegenheidsgedichten |
205 |
|
|
almanakken |
179 |
|
|
kalenders |
Dit is inderdaad materiaal dat, zoals Soete opmerkte: “zijn navorschingen kon bevorderen”. Dit zijn geen leesboeken noch studies maar eerder bronnen die zijn onderzoekingen op heemkundig en genealogisch-biografisch gebied moesten ondersteunen. Hoewel we enkel de vier belangrijkste genres hebben afgezonderd gaat het hier reeds om 994 werken of 35 % van de collectie. Als we ook de catalogi, de thesissen, de knipselboeken, de lijkredes, etc. zouden in rekening brengen komen we vermoedelijk aan een kleine helft van de totale bibliotheek, die we als bronnenmateriaal kunnen beschouwen. De grote helft wordt dan ingenomen door vormende werken.
Thematisch vallen in de lijst opnieuw enkele onderwerpen op. De volgende 10 trefwoorden steken met kop en schouders boven de rest uit:
aantallen |
|
|
onderwerp |
|
|
|
|
254 |
|
|
geschiedenis ; lokale |
177 |
|
|
kerkelijke organisatie |
162 |
|
|
geschiedenis |
128 |
|
|
heraldiek |
116 |
|
|
genealogie |
101 |
|
|
geschiedenis ; religieuze |
92 |
|
|
godsdienstleer |
51 |
|
|
biografieën |
45 |
|
|
theologie |
32 |
|
|
kunstgeschiedenis |
Deze ‘top tien’ geeft aan dat de geschiedenis en de biografie met hun hulpwetenschappen inderdaad een belangrijke plaats innemen. Maar toch was Soete naar mijn mening, te eenzijdig in het beklemtonen van deze thema’s. We zien immers dat het godsdienstig aspect opnieuw zeer belangrijk is en ook de kunstgeschiedenis mag niet over het hoofd gezien worden.
Om nog een beter zicht op de verhoudingen binnen de bibliotheek te krijgen, besloten we de trefwoorden rond enkele hoofdthema’s te bundelen. De hoofdthema’s werden bepaald vanuit de reeds opgedane kennis en vanuit de trefwoordenlijst. De vraag was hoeveel van de 2.854 records, handelen over biografische gegevens, geschiedenis, de verschillende geschiedkundige hulpwetenschappen, kunstgeschiedenis, taal- en letterkunde, boeken en bibliofilie en ‘last but not least’ godsdienst. Om daarop een antwoord te krijgen groepeerden we opnieuw de verschillende onderwerpen binnen ‘any-files’ [185]. Omdat er soms meerdere trefwoorden aan één werk werden toegekend volstond het niet de aantallen uit de lijst op te tellen. De opvraging van de zeven ‘any-termen’ gaf volgend resultaat:
Naast de geschiedenis en de biografie met hun hulpwetenschappen, komen dus ook nog andere onderwerpen aan bod binnen de bibliotheek van Leopold Slosse. Opnieuw zien we Slosses interesse in kunst, taal- en letterkunde en de boekenwereld bevestigd. Maar meer nog liet zijn religieuze roeping zich gelden bij de samenstelling van zijn bibliotheek.
Wanneer we meer in detail kijken, zien we dat het biografisch materiaal de overhand heeft. Dat is niet te verwonderen gezien het grote aandeel van de prijsuitreikingen, de almanakken en de gelegenheidsgedichten. Deze drie categorieën bevatten gegevens over personen maar we mogen ze zeker niet beschouwen als biografische studies. Wanneer we de zoekterm any-biografisch beperken en deze drie categorieën laten vallen, komen we op een frequentie van 286, en dat geeft eigenlijk een beter beeld van de verhoudingen binnen Slosses bibliotheek. Zoals bibliothecaris Soete schreef, wordt het leeuweaandeel van de vormende werken uit Slosses bibliotheek ingenomen door geschiedkundige werken. Want net zoals bij de term any-biografisch moeten we in feite ook de term any-godsdienst inperken. Wanneer we de opvraging overdoen zonder de onderwerpen almanakken en kalenders, komen we nog slechts aan 562 werken. Bovendien zitten daar nog heel wat werken bij die handelen over de geschiedenis van de religie.
Van de hulpwetenschappen zijn het vooral de genealogie en de heraldiek die centraal staan. De naamkunde, nochtans door Soete ook vermeld, vinden we slechts sporadisch terug.
Over wie (personen of categorieën) Slosse boeken of brochures bewaarde, valt moeilijk exact aan te geven. Toch kunnen we wel zekere voorkeuren terugvinden.
Wanneer we de trefwoorden biografieën ; (...) bekijken valt het op dat de geestelijkheid de belangrijkste plaats inneemt. Verder zijn er opnieuw biografieën over personen van adel, letterkundigen, politici en honderdjarigen.
Een beter inzicht in de verhoudingen krijgen we als we de overlapping tussen de any-opvragingen onderzoeken. Wanneer we de zoekterm any-biografie via een and-relatie met de andere any-termen verbinden krijgen we de werken die behoren tot beide categorieën. Dit onderzoek leverde volgende aantallen op:
aantallen |
|
|
zoekterm |
|
|
|
|
280 |
|
|
any biografisch AND any godsdienst |
57 |
|
|
any biografisch AND any hulpwetenschappen |
27 |
|
|
any biografisch AND any geschiedenis |
16 |
|
|
any biografisch AND any letterkunde |
10 |
|
|
any biografisch AND any bibliofilie |
1 |
|
|
any biografisch AND any kunst |
De grote overlapping met het onderwerp godsdienst wijst er op dat er veel bewaard bleef over religieuze figuren. Verder verzamelde Slosse veel in het kader van zijn genealogische en heraldische interesse. En uiteindelijk is er in de boekencollectie ook een en ander te vinden over historische en letterkundige figuren.
We kunnen dus met Jan Soete instemmen wanneer hij schrijft dat de bibliotheek van Slosse grotendeels opgebouwd werd in functie van zijn opzoekingen. Het grote aandeel bronnenmateriaal wijst hier overduidelijk op.
Qua thematiek moeten we echter opmerken dat de boekencollectie van Slosse niet zo eenzijdig op geschiedenis en haar hulpwetenschappen gericht is, als Soete ons zou doen willen geloven. De geschiedenis vormt wel het centrale thema maar daarnaast vinden we opnieuw Slosses andere al gekende interessepunten (kunst, taal- & letterkunde en godsdienst) terug.
Wat het biografisch materiaal betreft daar zien we eenzelfde lijn, nl. veel bronnenmateriaal, veel geschiedkundige werken maar ook heel wat aandacht voor de geestelijkheid.
§ 4. De handschriften
Net zoals bij de boeken, moeten we hier opmerken dat deze collectie vermoedelijk niet meer volledig is. Wat betreft zijn eigen aangelegde verzamelingen zijn we vrij zeker over de volledigheid aangezien de boekbanden genummerd zijn. Maar ten aanzien van de boeken en de handschriften moeten we de nodige reserves bewaren.
Momenteel bezit de stadsbibliotheek van Kortrijk 183 codices. Het grootste deel van deze handschriften zijn archiefstukken. Daarvan zijn zo’n 80 handschriften staten van goed, hoofdzakelijk opgemaakt in functie van gerechtszaken en/of erfeniskwesties. De reden waarom Slosse deze zaken bewaarde, hoeven we (waarschijnlijk) niet ver te zoeken. Als genealoog was hij immers geïnteresseerd in iedere snipper papier die licht kon werpen op de afstamming van vooral Westvlaamse families. In de leeszaal van de stadsbibliotheek wordt een lijst bewaard van de familienamen die voorkomen in de codices [186]. Deze lijst bevat 334 namen, waarvan er buiten de naam Slosse niet één is die een speciale relatie tot de verzamelaar laat vermoeden. De meeste namen verwijzen naar één codex, bij 35 namen staan twee vermeldingen en bij 23 namen wordt er verwezen naar drie of meer codices. Het maximaal aantal verwijzingen bedraagt vijf en komt voor bij de namen Van der Heeren, Van Uitberghe en Vyncke. Bij nader onderzoek blijken deze verwijzingen echter telkens op andere personen te slaan. Slosse verzamelde dus geen staten van goed en andere erfenisstukken rond enkele familienamen, maar bewaarde ze allemaal wanneer ze zijn pad kruisten.
Naast de staten van goed vinden we in de handschriften de grootst mogelijke diversiteit aan materiaal. Hoofdthema’s zijn opnieuw geschiedenis en godsdienst. Ook treffen we er echte curiosa aan, bijvoorbeeld: een biechtboekje voor doofstommen, een toverboeck, gebeden-boeken voor exorcisten, etc.
Zuiver biografische werken treffen we tussen de handschriften niet aan. Voor de genealoog zit er echter opnieuw bruikbare informatie in.
home | lijst scripties | inhoud | vorige | volgende |
[2] Het pachtgeld bedroeg in 1867 1.050 fr. Ontvangsbewijs uitgeschreven door baron de Bethune In memoriam, I, 23. De hoeve brandde op 15 augustus 1904 af, maar werd heropgebouwd.
[3] In memoriam, I, 18. J. Vanneste was afkomstig uit Moorsele en de weduwe van Franciscus van Damme. Zij bleef van 1846 tot 1860 op de boerderij.
[4] Pieter Paul Lefevere (1804-1869) verving de Brugse bisschop Faict (1813-1894) die door ziekte verhinderd was.
[5] Het sermoen verscheen achteraf in brochurevorm onder de titel: Aenspraek door den kanonik Tanghe, tot gelukwensching aen den eerw. heer Leopoldus Slosse, ter gelegenheid van zyne eeremis, gezongen den IIIseptember MDCCCLXVII in de parochiale kerke van Marcke, zyne geboorteplaets. Brugge, (1867), 12blz.
[6]
Sidonie van Thuyne erfde een groot aantal van Slosses bezittingen.
Bezittingen die door het stadsbestuur van Kortrijk aangekocht werden, en
waarmee zij haar levensavond financierde. De aangekochte collecties berusten
thans nog in de stadsbibliotheek van Kortrijk.
Cfr. Deel II, Hoofdstuk II.
[7] Gemeenten van België: geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, o.l.v. H. Hasquin. S.l., 1980. dl 1, p.439-442.
[8]
M. VAN COPPENOLLE, Van E.H. Paul Allosery.
Tielt, 1946, p. 107.
Kenmerkend voor de erkenning die hij kreeg was het bezoek dat de fanfare hem
later in Kooigem (1 juni 1891) en in Rumbeke (14 september 1896) bracht.
[9] Sint-Tillo predikte als volgeling van Sint-Elooi het geloof in Zuid-West-Vlaanderen o.a. in Izegem. Hij stierf in de abdij van Solignac bij Limoges op 6 januari 700 of 702. Slosse ontving in 1886, terugkomende van een Lourdes-reis, door de bemiddeling van de bisschop van Limoges twee stukken uit de schedel van de heilige.
[10] J.-M. LERMYTE, Leopold Slosse: "Laat niets verloren gaan" - VWS-Cahiers, jg. 27, 1992, nr. 156, p.1-2.
[11]
Ons Iseghem, 3 april 1920.
Geciteerd bij J.-M. Lermyte.
J.-M. LERMYTE, a.w., p. 1-2.
[12] Op 27 juli 1897, op het vijftigjarig jubileum van de Congregatie, sprak Frederik Declercq in zijn rede een hulde-adres aan Slosse uit.
"Maar voor
mijnheer Slosse en kan 'k geen woorden vinden,
Men zegt het somtijds wel, de tijd zal 't al verslinden
Maar hier zal er noch tijd noch meer bestaan
Als 't werk des Heeren Slosse nog zal rechte staan.
Men zou een boek aan zijn werken moeten wijden.
Een laatste woord, met geestdrift en met luider stem:
Gansch Iseghem bedankt, bemint, bewondert hem !"
E. DIERICK, Iseghem, Geschiedenis van de Congregatie der Jongelingen. Iseghem, (1897), p. 62‑63.
[13] E.H. Van Severen had het huwelijk van zijn ouders ingezegend, en E.H. Verstraete was op Sint-Kruis (Brugge) zijn eerste pastoor.
[14] Gemeenten van België: ..., deel 1, p. 505-506.
[15]
A. VANDROMME, E.H. Leopold Slosse en het
Izegemse Slossefonds: index van het Izegemse Slossefonds en een
biografische schets over de man die het allemaal verzameld heeft.
Izegem, 1983, p.49.
Cfr. Deel III, Hoofdstuk I, p. 18.
[16] Gemeenten van België: ..., deel 2, p. 938-940.
[17] Hetzelfde jaar ondernam Slosse reizen naar Oberammergau en Rome.
[18] Het dagboek dat Slosse onder de oorlog bijhield werd postuum uitgegeven: L. SLOSSE, Oorlogsdagboek van Rumbeke in 1914-1918. Brugge, 1962, VI + 228 blz.
[19] Rousselaarsche Bode, 10 april 1920.
[20] Voorbeelden hiervan vinden we in volgende tijdschriften: Rond den Heerd, Biekorf, Annales de la Société d'Emulation de Bruges, Bulletijn van den Geschied- en Oudheidkundigen Kring te Kortrijk en Fragmenta.
[21] Het werk verscheen in eigen beheer van 1898 tot 1916. Een exemplaar van het vijfdelige werk berust in de Kortrijkse stadsbibliotheek. De heemkundige uitgeverij Familia et Patria zorgde voor een ruimere verspreiding van het werk.
[22] Een aantal van deze gemeentegeschiedenissen verschenen in voorpublicatie in de Gazette van Kortrijk.
[23] Cfr. Deel III, Hoofdstuk IV, § 1.
[24] E. SABBE, Rond Kortryk - Annales de la société d’Emulation de Bruges, jg. XLVI, 1923, p. 56.
[25] M. VAN COPPENOLLE, a.w., p. 134-135.
[26] De brief van Henri Vercruysse werd achteraan opgenomen als Bijlage I.
[27]JAN SOETE, a.w., p. 13.
[28] Het gaat om het boek Directorium ad rite legendas ... S. Donatii & Dioecesis Brug. 1783. Dit boek vonden we terug in Slosses bibliotheek onder het nummer 1.788, maar het vermelde kaartje bleek spoorloos.
[29] Cfr. Bijlage I.
[30] Dit reglement werd opgenomen als Bijlage II.
[31]
Amaat Dierick was Izegemnaar van geboorte en bevriend met L. Slosse sedert
hij kapelaan was op de Sint-Tilloparochie. In In
memoriam, II wordt een brief d.d. ‘4 Oest 1885’ bewaard van Amaat
Dierick, student aan het Klein Seminarie van Roeselare, gericht aan Leopold
Slosse. Bij het uitbreken van Wereldoorlog I was hij pastoor van Moorslede.
Hij moest vluchten en vond onderdak bij zijn familie in Izegem. Gedurende de
oorlogsjaren stond hij er de zieke parochiepriester, L. Vancoillie bij. In
1918 werd hij tot pastoor van Izegem benoemd.
LEOPOLD SLOSSE, Oorlogsdagboek van Rumbeke in
1914-1918. Brugge, 1962, p. 29, 51 & 144.
ANTOON VANDROMME, E.H. Leopold Slosse en het Izegemse Slossefonds: index van het Izegemse
Slossefonds en een biografische schets over de man die het allemaal
verzameld heeft, Izegem, 1983, p.84.
[32] ANTOON VANDROMME, a.w., p. 4.
[33]
In de catalogus opgemaakt door leden van de heemkundige kring ‘Ten Mandere”
geven ze volgende opsomming: “boeken, briefkaarten, brieven, facturen,
feestmenu’s, folders, foto’s, gelegenheidsgedichten, geschiedkundige
gegevens, heraldische nota’s, kiespamfletten, kranten, kranteknipsels,
naamkaartjes, rouwbrieven, rouwgedachtenissen, schoolboeken, sermoenen,
thesissen, zichtkaarten.”
ANTOON VANDROMME, a.w., p. 85.
[34] ANTOON VANDROMME, a.w., 88 + 140 blz.
[35] Cfr. Deel, III, Hoofdstuk V, § 1.
[36]
LEOPOLD SLOSSE, Oorlogsdagboek van Rumbeke in
1914-1918, Brugge, 1962, VI + 228 blz.
Postuum uitgegeven door J. Delbaere-Dumoulin.
[37] J. SOETE, a.w., p. 22.
[38] Telefonisch contact met de bischoppelijke archivaris, Georges Houwen, op 9 oktober 1995.
[39] Mogelijke sporen over de omvang van de collectie, tussenpersonen die de collectie bezorgden, en dergelijke zouden misschien nog kunnen teruggevonden worden in de correspondentie van rector Ladeuze. Dit wordt echter door het personeel van het archief van de Leuvense bibliotheek zelf beschouwd als het spreekwoordelijk zoeken naar een naald in een hooiberg, waarbij zij de kans op succes vrij klein achten. Telefonisch contanct met Mark Derez en Chris Coppens op 9 oktober 1995.
[40] Brief van Aloïs Herman d.d. ‘Dimanche de Septuagesima 1860’, bewaard in In memoriam, I, 57.
[41] Brief van Aloïs Herman d.d. ‘12 novembre 1861’, bewaard in In memoriam, I, 57.
[42] In memoriam, II, 136
[43]
J. Soete spreekt in zijn werk over Slosse over 57 delen, maar we mogen
aannemen dat er niets verloren is geraakt aangezien E. Huys het al vroeger
over 55 albums had.
J. Soete,
a.w., p. 36
E. Huys,
Pastor Slosse’s verzameling van doodsanctjes -
Handelingen Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk,
Nieuwe reeks, jg. XV, 1936, p. 133
[44]
Nota van L. Slosse boven het bidprentje van Dominicus Vercruysse: “D.
Vercruysse heeft het aldereerste sanctjen der beide Vlaanderen”. Zonder in
detail in te gaan op de geschiedenis van de verspreiding van het bidprentje
kunnen we dit hier wel bevestigen. De bidprentjes ontstonden in Holland in
de 18de eeuw en raakten via Antwerpen en Mechelen in ons land verspreid. Het
zou de Antwerpse Maria Theresia Van Veldriel geweest zijn die in Kortrijk in
1805 het eerste bidprentje liet drukken voor haar overleden Kortrijkse
echtgenoot Dominicus Vercruysse. Voor meer gegevens over de geschiedenis van
het bidprentje kunnen we verwijzen naar de studies van Karel Van Den Bergh
en Roger Cauwe.
KAREL VAN DEN BERGH, Bidprentjes in de
Zuidelijke Nederlanden, Brussel, 1975, 82 blz.
R. CAUWE, Verzamelen van bidprentjes.
Stasegem, 1988, 90 blz.
[45] Het gaat om twee albums, alfabetisch geschikt, het eerste bevattende de letters A tot L, het tweede de letters M tot Z. In het eerste deel staat vermeld: “Volledige verzameling van al de gedachtenissen gemaakt door mij, L. Slosse, pastor van Coyghem, tot heden 2 november 1894”
[46]
Oorspronkelijk telde de collectie vijf boekdelen, Cfr. de nota van L. Slosse
in het eerste deel: “5 deelen. Verzameling van E.H. Pastor Boecksoone te
Cachtem - gedachtenissen ongeveer tusschen 1822 en 1874”. Maar
stadsbibliothecaris Soete merkt in zijn boekje van 1942 op, dat het vijfde
boekdeel van de collectie de ‘Stadsboekerij’ nooit heeft bereikt.
J. Soete,
a.w., p. 37.
[47] Brief van A. Arnould, d.d. 25.11.12, bewaard in Biographies Flandre Occidentale, dl. 85, nr. 56.
[48] Brief van Joseph Samijn, d.d. 14 feb. 1906, bewaard tussen de bidprentjes van doos 177, reeks 2.
[49] Kaartje bewaard in doos 1, reeks 1. Het gaat hier nog om de oude kartonnen dozen. Later werden deze pakken opgesplitst en ondergebracht in de huidige metalen dozen.
[50] “De eerste 30.000 heb ik zelf geschikt. De volgende serien zijn in orde gebracht door Alfons D’Haene, van Coyghem en Polycarpus Van de Walle van Iseghem. De laatste of 6e serie, bevattende 93.000 sanctjes, door Frans Du Jardin, deurwaarder, t’Oostroosbeke” L. SLOSSE, kaartje bewaard in doos 1, reeks 1.
[51] L. Slosse bewaarde zijn rouwbrief en bidprentje vergezeld van de volgende woorden: “Scheeve Pol Van de Walle moest zyn brood verdienen met muzieklessen te geven, muziek te schryven, copien te maken voor notarissen, te classeren voor my, enz. Hy heeft myne 2e, 3e, 4e en 5e serie geclasseerd en dat werk wel gedaan. R.I.P. L. Slosse” bewaard in doos 1, reeks 1.
[52] Cfr. Deel II, Hoofdstuk II, § 3.
[53] Het ging hierbij om de dozen: 19, 64, 271, 326, 424, 504, 587 & 616.
[54] Cfr. Infra, p. 21.
[55] We noteerden van A tot Z volgende hoeveelheden: 390, 389, 388, 462, 434, 404, 477, 434, 404, 375, 396, 438, 344, 418, 443, 364, 368, 426, 438, 354, 379, 26 (op 23), 83 (op 77), 221 (op 200), 107 (op 100) en 436. Voor de berekeningen van het gemiddelde en de standaardafwijking hebben we de letters waar we geen 300 prentjes hadden, niet in rekening gebracht.
[56]
m
Î [C
- 1,96 s
/ n,
C + 1,96
s
/ n]
Leo Egghe,
Bibliometrie:
quantitatieve methoden in bibliotheek-
documentatie- en informatie-wetenschappen. S.l., s.a., p. 18.
[57] Wanneer we echter rekening houden met een gemiddelde van 500 stuks per bundel - wat zeker geen overschatting is - dan is dit toch een verzameling die de honderdduizend overschrijdt.
[58] Alle termen opgenomen in de ‘any-file’ worden binnen het programma als het ware verbonden binnen een OR-relatie. Zo kregen we in ons geval alle verwijzingen naar de bidprentjes met overlijdensplaats in West-Vlaanderen, Vlaanderen of in Brussel. De ‘any-files’ werden aangemaakt aan de hand van Gemeenten van België: ... o.l.v. H. Hasquin.
[59] Een afdruk van deze index werd opgenomen in Bijlage IV.
[60] Gemeenten van België: ...
[61] Deze plaatsnamen hebben we in de tabellen en in het cirkeldiagram onder de naam ‘plaats onbekend’ opgenomen.
[62] Deze lijst werd opgenomen onder Bijlage V.
[63] Daarom kozen we voor de aanmaak van de ‘inverted file’ voor het veld ‘overlijdensdatum’ (zie Bijlage III, C) voor indexeertechniek 6 waardoor enkel de gegevens in het werkblad ingegeven tussen < > (zie Bijlage III,B) worden opgenomen in de index.
[64] “Hij heeft ze van al de priesters van het Bisdom van Brugge die gestorven zijn sedert dat opkomen van de sanctjes; hij heeft ze ook bijna al van den edeldom”. In memoriam, II, 136.
[65] De ‘any-files’ werden aangemaakt aan de hand van het boek Gemeenten van België: ... gemaakt o.l.v. H. Hasquin en zijn dus gebaseerd op de moderne indeling van België. Dit geeft in feite wel een kleine vertekening aangezien de taalgrens vooral in het zuiden van de provincie West-Vlaanderen gewijzigd werd. Zeker is dat er indien we de oude grenzen zouden genomen hebben er iets meer prentjes uit West-Vlaanderen en Vlaanderen zouden geweest zijn en iets minder uit Wallonië.
[66] De vraagstelling moest opgesplitst worden omdat onze pc, een 386, dit niet aankon.
[67] De steden uit het buitenland werden in de lijst in Bijlage IV steeds gevolgd door een landenaanduiding.
[68] J. THEYS, De evolutie van de grensarbeid tussen West-Vlaanderen en Noord-Frankrijk in de 20ste eeuw - De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français, jaarboek 1988, p. 94.
[69] Collectie bidprentjes, doos 1, reeks 1.
[70] Notities van L. Slosse bedoeld als informatie voor de vijfde uitgave van Kerkhofblommen van Guido Gezelle. Reeks 1, doos 1.
[71] Persoonlijk merkten we tijdens ons onderzoek dat dit soms gebeurde bij het overlijden van weduwe of weduwnaar voor de vroeger overleden partner.
[72] Cfr. Infra.
[73] We weten immers uit ondervinding dat er in reeks 1 merkelijk meer oudere bidprentjes ondergebracht werden.
[74] Een afdruk van deze indexlijst werd opgenomen onder Bijlage V.
[75] We berekenden deze aantallen door het opvragen van de MFN-nummers voor deze records waar voor het desbetreffende veld een waarde werd opgenomen. Deze lijst kon dan vrij gemakkelijk geteld worden.
[76]
“Ook in de eerste helft van de 19de eeuw treffen we heel wat bidprentjes aan
met beide echtgenoten op één bidprentje. Vermoedelijk heeft men er dan geen
uitgedeeld bij het eerste afsterven en wilde men bij de laatst afgestorvene
de beide doden herdenken”
R. Cauwe,
a.w., p. 25.
[77] Een voorbeeld hiervan werd opgenomen in Bijlage III, D.
[78] In zijn notities gericht aan Guido Gezelle schrijft hij “De oudste zonder melding van man of vrouw. Van 1870 voort wordt van langst om meer de filiatie gezet. Dat hadden ze moeten doen van den beginne”. Reeks 1, doos 1.
[79] R. Cauwe, a.w., p. 22.
[80] In memoriam, II, 136.
[81] In de belangrijkste studie tot nu toe over de verzameling van pastoor Slosse (Het wetenschappelijk werk en de verzameling van pastoor Slosse) besteedde bibliothecaris Jan Soete 28 bladzijden aan de bidprentjes en rouwbrieven en slechts 5 pagina’s. aan de Biographies Flandre Occidentale.
[82] Ferdinand Vandeputte (Rumbeke 1807 - Kortrijk 1882) was van 1866 tot aan zijn overlijden deken van Kortrijk. Hij was stichtend lid en vice-voorzitter van de Brugse Société d’Emulation pour l’étude de l’histoire et des antiquités de la Flandre. Zelf schreef hij meerdere historische studies, vaak van biografische aard. Daarnaast legde hij als bibliofiel een rijke geschiedkundige bibliotheek aan. De veilingcatalogus van zijn bibliotheek wordt bewaard in de Biographies Flandre Occidentale, deel 12, nr.45.
[83]
In een exemplaar van de veilingcatalogus bewaard in de
universiteitsbibliotheek van Gent, maakte F. vander Haeghen aantekeningen
over de aankoop door kapelaan Slosse.
LORI VAN BIERVLIET, Correspondentie en
documentatie van Charles Carton in het Slossefonds te Kortrijk - Biekorf,
jg. 86, 1986, p. 286.
Zelf maakte Leopold Slosse ook verschillende aantekeningen in het exemplaar
bewaard in de Biographies Flandre Occidentale
(12/45). Bij tientallen nummers waarin hij blijkbaar geïnteresseerd was,
noteerde hij de prijs. Zo ook bij de zeven biografische verzamelbundels
vermeld onder catalogusnummer 635. Hij betaalde in 1882 24 frank voor deze
zeven boekdelen.
[84] Zowel tussen de bidprentjes als in zijn verzamelreeksen bewaarde Slosse heel wat correspondentie.
[85] B.F.O. 82/5 en 82/6
[86]
Onder andere kocht hij op dat moment het plakboek
Hulde aan De Bo samengesteld door Joseph
Samyn. Een werk dat hij blijkbaar hoog op prijs stelde, want hij noteerde op
de titelbladzijde de herkomst: “Gekocht te Poperinghe den 29 Oct. 1909 op
de Koopdag van E.H. Joseph Samyn, wijlend pastor van Westoutre. L. Slosse,
pastor van Rumbeke, 3 nov. 1909.”
L.S. 1.767.
[87] Er staat echter geen G. Vanthuyne in het kiesregister van Kooigem van 1900. Met dank aan Piet Defever.
[88] Cfr. Supra, p. 20
[89]
In zijn studie over de verzameling van Leopold Slosse vermeldt Soete de
catalogus van Dujardin foutief als zijnde de eerste. De inventaris van G.
Vanthuyne was hij blijkbaar vergeten. Verder geeft hij geen inlichtingen
over de samensteller, en legt hij ook geen verband met de klasseerder van de
bidprentjes.
J. SOETE, a.w., p. 59.
[90] De catalogus werd opgemaakt in het tekstverwerkingsprogramma Microsoft Word 6.0. Hoe het geheel concreet zal uitgegeven worden, werd nog niet nader bepaald.
[91] J. SOETE, a.w., p. 58-59.
[92]
Lori van Biervliet onderzocht het materiaal over Charles Carton en het
Centrum voor de Gezelle-Studie van de Antwerpse universiteit nam de gegevens
over Guido Gezelle door.
LORI VAN BIERVLIET, Correspondentie en
documentatie van Charles Carton in het Slossefonds te Kortrijk - Biekorf,
jg. 86, 1986, p. 286-289.
[93] De catalogus werd alfabetisch gesorteerd en bevat dus impliciet deze lijst.
[94] Deze lijst, voortaan genoemde de ‘+vijf’, werd opgenomen als Bijlage VIII.
[95] De ‘top twintig’ omvat in dalende orde van belang, volgende namen: Guido Gezelle, Leonard-Lodewijk de Bo, Albrecht Rodenbach, Charles-Louis Carton, Ferdinand Verbiest, Valère Dujardin, Hendrik Conscience, Jan Palfyn, Alphonse Hendrickx, Alphonse Vanherzeele, Désiré de Somviele, Edward de Gryse, Peter Benoit, Domien Cracco, Désiré de Haerne, Joseph Samyn, Franciscus Luyckx, Joannes-Josephus Faict, Pierre de Rudder en Jacob van Maerlant. Deze twintig namen voeren de lijst aan van de ‘+vijf’ die volledig afgedrukt werd als Bijlage VI. In die bijlage werden ook de specificaties over de boven genoemde personen opgenomen.
[96]
Het was niet altijd gemakkelijk om de personen qua genre in te delen. We
besloten ze vooral te bepalen vanuit het materiaal bewaard in de
Biographies Flandre Occidentale.
Misschien waren de figuren in de lijst ook nog op andere gebieden actief.
Maar op deze wijze legden we de klemtoon op de reden waarom Slosse aandacht
voor de betreffende persoon had.
Sommigen onder hen horen in meer dan één groep thuis, bijvoorbeeld Guido
Gezelle die zowel priester was als dichter. Zij werden dan ook bij meer dan
één genre ingedeeld. Vandaar dat het totaal op p. 38 niet overeenstemt met
het totaal aantal personen opgenomen in de lijst in Bijlage VII.
[97] De bibliografische beschrijvingen zijn terug te vinden in Bijlage VIII.
[98]
Guido Gezelle (1830-1899) kan zonder twijfel als de grootste Vlaamse dichter
van de 19de eeuw beschouwd worden. Typisch voor zijn dichterschap was het
hanteren van de eigen spreektaal. Naast zijn poëzie hield hij zich ook bezig
met taal- en volkskunde en journalistiek.
KAREL DE BUSSCHERE, Gezelle, Guido - Nationaal
Biografisch Woordenboek, dl. X, kol. 194-228.
[99] Cfr. Supra, p. 10.
[100] JOZEF DELBAERE, Pastor Slosse door hem zelf - Handelingen van de Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk, jg. XX, 1942, p. 6.
[101] JOZEF DELBAERE, a.w., p. 7.
[102] Cfr. Supra, p. 25.
[103] GUIDO GEZELLE, Kerkhofblommen. Gent, S. Leliaert, A. Siffer & An, 1888, 134 blz.
[104] J. DE MUELENAERE, Correspondentie Gezelle-Slosse - Gezellekroniek, dl. III, 1965, p. 91-102.
[105] R.F. LISSENS, De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden. Brussel-Amsterdam, 1973, p. 78-79.
[106]
Albrecht Rodenbach (1856-1880) werd Vlaamsgezind aan het klein seminarie van
Roeselare waar hij o.a. les kreeg van Gustaaf-Hendrik Flamen en Hugo
Verriest. Gaandeweg werd hij de leider van de groep studenten die opkwam
tegen de verfransing, ook toen hij rechten ging studeren in Leuven. Een
weerslag van deze Vlaamse strijdlust vinden we terug in zijn gedichten en
liederen (o.a. De Blauwvoet). Na zijn
overlijden werd hij een mythische figuur in Vlaamse studentenmiddens.
A. DEMEDTS, Rodenbach, Albrecht - Nationaal
Biografisch Woordenboek, dl. V, kol. 730-738.
Van Hendrik Conscience
(1812-1883) zegt men dat hij zijn volk leerde lezen. Dit zegt voldoende over
de populariteit van zijn werk, ook nog tijdens zijn leven. Hij kan gerust
beschouwd worden als de eerste grote Vlaamse romanschrijver en is van
onschatbaar belang geweest voor het ontstaan van de Vlaamse Beweging. Naast
historische romans (De Leeuw van Vlaanderen,
Jacob van Artevelde, etc.) schreef hij ook landelijke novellen
(o.a. De loteling en
Baas Gansendonck), romantische idylles
en verhalen met een sociale inslag. In zijn werk zijn bijna alle romantische
thema’s terug te vinden. Van 1857 tot 1869 was hij
arrondissementscommissaris in Kortrijk.
G. DEGROOTE, Conscience, Hendrik - Nationaal
Biografisch Woordenboek, dl. III, kol. 195-210.
Domien Cracco
(1790-1860) is tegenwoordig zeker de minst bekende van het drietal. Toch
vervulde hij in West-Vlaanderen in de eerste helft van de 19de eeuw geen
onbelangrijke rol. Hij oefende een belangrijke invloed uit op figuren als
Guido Gezelle en Prudens van Duyse en lag mee aan de basis van het ontstaan
van een zekere Vlaamsgezindheid aan het klein seminarie te Roeselare.
M. DE BRUYNE, Cracco, Domien - Nationaal
Biografisch Woordenboek, dl. III, kol. 227-230.
[107]
Gedurende 22 jaar was Leonard-Lodewijk De Bo (1826-1885) leraar aan het
Sint-Lodewijkscollege van Brugge. Nadien werd hij achtereenvolgens pastoor
van Elverdinge en Ruiselede en in 1884 pastoor-deken van Poperinge. Zijn
levenswerk is het Westvlaamsch Idioticon
dat ca. 25.000 Westvlaamse woorden en wendingen bevat die nauwkeurig
verklaard worden aan de hand van voorbeelden en citaten.
Over deken De Bo en het Westvlaams taalparticularisme verscheen in 1993 een
uitgebreide studie van Flor Claerhout.
FLOR CLAERHOUT, Deken L. De Bo (1826-1885) en
het “Westvlaamsch idioticon” gesitueerd in het kader van het Westvlaams
taalparticularisme, Roeselare, Familia et Patria, 1993, 290 blz.
G. FORCEVILLE, Bo, Leonard Lodewijk De -
Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. I, kol. 209-212.
[108] L.S. 1.767
[109] Een koppel mengelmaren uit China - Biekorf, jg. 24, 1913, p. 240.
[110]
Als romanticus streefde Benoit (1834-1901) er naar om een echt Vlaams
muziekleven uit te bouwen. Daartoe vernederlandste hij het muziekonderwijs,
en baseerde het onderricht op de eigen nationale volksmuziek. Zijn
persoonlijke originaliteit ligt vooral in grootse effecten bij massale
koorwerken, oratoria en cantates, gesteund op een muzikaal nationalisme.
A. CORBET, Benoit, Petrus Leonardus Leopoldus -
Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. I, kol. 130‑155.
[111] Dit komt niet tot uiting in de lijst aangezien familienamen die op meerdere personen kunnen slaan, niet werden opgenomen.
[112]
Désiré De Somviele (1838-1914) was stadsarchivaris van Tielt. Hij
publiceerde meerdere historische studies.
De Somviele, Désiré - Lexicon van Westvlaamse
schrijvers. dl. 3.
Torhout, 1986, p. 55.
[113]
Jozef Samyn (1854-1909) was achtereenvolgens leraar en pastoor. Hij was
medewerker aan Rond den Heerd en
bewerkte het Kruidenwoordenboek en
het Westvlaamsch Idioticon van L. De
Bo. Samen met Désiré de Somviele publiceerde hij
Thieltsche mengelingen getrokken uit de archieven
van stad, roede en leenhof (1878).
Samyn, Jozef - Lexicon van Westvlaamse
schrijvers, dl. 3. Torhout, Vereniging van Westvlaamse
Schrijvers, 1986, p. 89.
[114] LORI VAN BIERVLIET, Carton, Charles Louis - Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. XII, kol. 133‑138.
[115] LORI VAN BIERVLIET, Correspondentie en documentatie van Charles Carton in het Slossefonds te Kortrijk - Biekorf, jg. 86, 1986, p. 286-289.
[116]
Jan Palfyn (1650-1730) erfde van zijn vader de kunde van de chirurgie. Hij
was echter niet tevreden met deze theoretische kennis maar wilde ze aan de
praktijk toetsen. In zijn geboortestad, Kortrijk achtervolgd door onbegrip
vluchtte hij achtereenvolgens naar Ieper, Parijs en Gent. Pas in deze
laatste stad kreeg hij uiteindelijk een zekere vorm van erkenning, toen hij
in 1727 als leraar anatomie aan de Heelkundige School werd aangesteld. De
overlevering wil dat Palfyn de uitvinder van de verlostang was. Hoewel dit
heden in betwijfeld wordt, is het aan dit feit te danken dat zijn naam is
blijven voortleven.
Jan Palfyn (1650-1730) gesworen heel-meester,
ontleeder en lector in de heelkonst. Kortrijk, 1994, 44blz.
JOSE VAN LAERE, Jan Palfyn: promotor van de
verlostang - VWS-Cahiers, jg. 27, 1992, nr. 155, 16blz.
[117] Cfr. Infra, p. 41.
[118]
Ferdinand Verbiest (1623-1688) trok in 1657 als missionaris naar China. Daar
kreeg hij al vlug een grote reputatie als mathematicus, sterrenkundige en
kanonnenbouwer en werd daardoor verplicht aan het Chinese hof te verblijven.
Toch bleef hij zich zoveel mogelijk voor de missie inzetten.
J. VAN HECKEN, Verbiest, Ferdinand - Nationaal
Biografisch Woordenboek, dl. II, kol. 896-901.
[119] A. DE COCK, Luyckx, Frans - Nationaal biografisch woordenboek, dl. VI, kol. 595-600.
[120]
Joannes-Josephus Faict (1813-1894) was bisschop van Brugge van 1864 tot aan
zijn overlijden in 1894. In deze hoedanigheid was hij gedurende de
schoolstrijd een vurig promotor voor de katholieke colleges.
A. SIMON, Faict, Jean-Joseph - Biographies
nationale, dl. 30, kol. 373-375.
[121]
Désiré de Haerne (1782-1854) was achtereenvolgens lid van het Nationaal
Congres (1830-1831) en volksvertegenwoordiger voor de kiesarrondissementen
Roeselare en Kortrijk. In die hoedanigheid was hij promotor van de
economische streekontwikkeling en bevorderde hij de aanleg van spoorwegen en
het kanaal Kortrijk-Bossuit. Hij was ook een vurig pleiter voor het gebruik
van het Nederlands in het onderwijs, de rechtspraak en de administratie.
Zijn acties voor het onderwijs en de vorming van de doofstommen en blinden
bezorgden hem een internationale reputatie. Op 19 augustus 1895 werd te
Kortrijk een standbeeld ingehuldigd.
P. VANCOLEN, 1895-1995, 100 jaar Mgr. De
Haerne-monument. Kortrijk, 1995, (25) blz.
[122]
Edward de Gryse (1848-1909) was aanvankelijk leraar te Roeselare en Brugge.
In 1889 werd hij tot pastoor-deken van Kortrijk benoemd. Al in zijn
Roeselaarse leraarstijd gaf hij blijk van een overtuigde Vlaamsgezindheid.
Dit ging gepaard met een sterke sociale bewogenheid. Te Kortrijk stichtte
hij in 1891 de Gilde van Ambachten en Neringen waaruit later de vakbeweging
zou groeien.
HILDE DEMEDTS, Gryse, Edward de - Encyclopedie
van de Vlaamse Beweging, dl. 1, p. 625-626.
[123] In het biografische hoofdstuk worden er meerdere voorbeelden aangehaald van zijn parochiale activi-teiten.
[124] Bij de bespreking van de ‘top twintig’ viel o.a. reeds het groot aantal stukken bewaard rond de kerkelijke rechtzaak tussen Valère Dujardin, Alphonse Hendrickx en Alphonse Vanherzeele op. Cfr. Supra p. 36.
[125] Cfr. Supra, p. 32-34.
[126]
Bij een analyse van de figuren afgebeeld op de frontispices van belangrijke
romantische werken door Tom Verschaffel kwamen we voortdurend dezelfde namen
tegen.
TOM VERSCHAFFEL, Beeld en geschiedenis: het
Belgische en Vlaamse verleden in de romantische boekillustraties.
Turnhout, 1987, 223 blz.
[127] F. DE POTTER, Geschiedenis der Stad Kortrijk. 4 dln. Gent, 1873-1876.
[128] Op p. 36 zagen we reeds dat er in de Biographies vrij veel bewaard werd rond de figuur van Frans Luyckx, een persoon die we toch moeilijk als een echte Westvlaming kunnen omschrijven.
[129] Normaal zou ook de stad Izegem sterk vertegenwoordigd geweest zijn, ware het niet dat bijna alles over Izegem afzonderlijk ingebonden werd in de 25 bundels bewaard in het dekanaal archief van Izegem. Cfr. Deel II, Hoofdstuk II, § 1.
[130] TOM VERSCHAFFEL, a.w., 223 blz.
[131] Een uitzondering vormen de gebroeders Van Eyck die in feite nog in de Middeleeuwen thuishoren. Maar tegelijkertijd vormen zij het begin van de overgang naar de Nieuwe Tijd.
[132] Cfr. Deel III, Hoofdstuk IV, § 2.
[133]
Het is zelfs zo dat hij zich vrij negatief uitlaat over deze verzameling:
“... die eerder meer algemeene wetenswaardigheden dan onmiddellijk bruikbaar
materiaal bevatten”.
J. SOETE, a.w., p. 63.
[134]
Bibliothecaris Soete spreekt slechts terloops over de catalogus wanneer hij
het heeft over de door Frans Dujardin samengestelde catalogus van de
Biographies Flandre Occidentale.
J.SOETE, a.w., p. 59.
[135] Onder de handtekening op de laatste pagina staat de datum 23/5/01. Dit is precies één dag later dan het geval is in de catalogus van de Westvlaamse reeks.
[136] De catalogus van de Biographies Diverses werd opgemaakt in het tekstverwerkingsprogramma Microsoft Word 6.0.
[137] Deze lijst werd achteraan opgenomen als Bijlage IX.
[138] De ‘top tien’ omvat volgende namen: paus Pius IX, Jan Frans Willems, Jan-Baptist David, Peter Paul Rubens, Henri de Gand, paus Leo XIII, prins Boudewijn, koningin Louise-Marie d’Orleans, Prudens van Duyse en Hendrik-Karel Lambrecht. Deze tien namen voeren de lijst aan van de ‘+vijf’ die volledig afgedrukt werd als Bijlage IX. In die bijlage werden ook de specificaties over de boven genoemde personen opgenomen.
[139] Het veel kleinere belang van de lijst in vergelijking tot deze voor de Biographies Flandre Occidentale valt vooral op wanneer we onderstaande tabel vergelijken met deze op p. 32.
[140]
Pius IX (1792-1878) was paus van 1846 tot 1878. Zij benoeming tot paus
leidde tot hoge enthousiaste verwachtingen. Tijdens zijn bewind zou het
pausdom echter grote dieptepunten kennen. In 1870 moest Pius IX machteloos
toezien hoe de voormalige Pauselijke Staten tot Vaticaanstad herleid werden.
Zelden is een paus zo populair en een pontificaat zo omstreden geweest.
Grote Winkler Prins Encyclopedie, dl.
18, p. 490-491.
[141]
We moeten er hier wel op wijzen dat er in de
Biographies Flandre Occidentale heel wat materiaal over
Westvlaamse zouaven bewaard wordt. De belangrijkste onder hen, Pieter
Laigneil staat er zelfs in de ‘+vijf’.
Cfr. Bijlage VII.
[142]
Leo XIII (1810-1903) was de opvolger van Pius IX. Zijn pontificaat duurde
van 1878 tot 1903 en is van grote betekenis geweest voor de positie van de
rooms-katholieke kerk in de 20ste eeuw. Hij streefde naar betere
verhoudingen tussen kerk en staat. Leo’s pontificaat is vooral bekend
geworden door de encycliek Rerum Novarum,
die het begin geworden is van de officiële katholieke sociale leer.
Grote Winkler Prins Encyclopedie, dl.
14, p. 344-345.
[143]
Henri Lambrecht (1848-1889) was slechts gedurende één jaar bisschop van Gent
maar bleef niet onopgemerkt. Hij zette zich actief in en zocht o.a. naar een
antwoord op het arbeidersvraagstuk. Concreet had hij ook plannen voor de
uitbouw van een katholiek volksdagblad. Zijn vroegtijdig overlijden zorgde
voor een grote verslagenheid in het bisdom. De uitvaart bracht een massa
mensen op de been.
Het bisdom Gent (1559-1991): vier eeuwen
geschiedenis. Gent, 1991. p. 348-350.
[144]
Jan Frans Willems (1793-1846) werd na de Belgische revolutie in 1831 op een
zijspoor geplaatst omwille van zijn orangistische sympathieën. In 1835 kreeg
hij echter een aanstelling als ontvanger te Gent. Hier werd hij een van de
eerste organisatoren en leidende figuren van de Vlaamse Beweging. Om die
reden wordt hij wel eens de ‘Vader van de Vlaamse Beweging’ genoemd. Naar
Willems werd later, in 1851, het Willemsfonds genoemd.
ADA DEPREZ, Willems, Jan Frans - Encyclopedie
van de Vlaamse Beweging, dl. 2, p. 2073-2080.
[145]
Jan-Baptist David (1801-1866) steunde door zijn publicaties het ontstaan van
het Vlaams bewustzijn. Als hoogleraar aan de Leuvense universiteit ijverde
hij voor de ontwikkeling van de Nederlandse taalwetenschap. Naar hem werd
het in 1875 gestichte Davidsfonds, genoemd.
LODE WILS, David, Jan-Baptist - Encyclopedie van
de Vlaamse Beweging, dl. 1, p. 372-373.
[146]
Peter Paul Rubens (1577-1640) geldt als de schilder van de contrareformatie
in Vlaanderen. Hij voerde vele grote opdrachten uit in dienst van kerk en
staat. Zijn werken die tot de beste van de Europese barokkunst behoren,
zouden ook in de 18de eeuw en in de romantiek tal van Europese kunstenaars
inspireren.
Grote Winkler Prins Encyclopedie, dl.
20, p. 197-199.
[147]
Prudens van Duyse (1804-1859) vluchtte als orangist in 1830 naar Nederland.
Terug in België studeerde hij rechten aan de Gentse universiteit en werd in
1838 in dezelfde stad tot archivaris benoemd. Hij was een populair
romantisch dichter zonder echter veel diepgang te bereiken. Als
Groot-Nederlander heeft Prudens van Duyse de opkomende Vlaamse Beweging
gesteund. Daarbij was hij een van de meest belangrijke verspreiders van de
Nederlandse taal- en letterkunde in Vlaanderen.
S. BRACKE, Duyse, Prudens Jan Marie van -
Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. VIII, kol. 244‑260.
[148]
Prins Boudewijn (1869-1891) was als oudste zoon van Filips, broer van
Leopold II, de vermoedelijke troonopvolger. Toen hij in 1891 op 21-jarige
leeftijd stierf werd zijn broer Albert kroonprins.
Grote Winkler Prins Encyclopedie, dl.
4, p. 596.
[149]
Louise-Marie d’Orléans (1812-1850) werd door haar huwelijk in 1832 met
Leopold I, de eerste koningin van België.
Grote Winkler Prins Encyclopedie, dl.
15, p. 8.
[150]
Henri Goethals (1217-1293) was een befaamde theoloog en filosoof. Hij
doceerde aan de Parijse universiteit.
ALPHONSE LE ROY, Goethals (Henri) - Biographie
Nationale, dl. VIII, kol. 51-67.
[151]
Naast zijn bibliotheek, bidprentjes en stambomen legde Slosse ook een fiché
aan in functie van zijn opzoekingen over naamkunde.
Cfr. Deel III, Hoofdstuk IV, § 2.
[152] Een belangrijke plaats wordt hier ingenomen door bisschoppen en pausen. Zij staan in voor 21 % van het totaal aantal in de ‘+vijf’ en 14 % van de ‘groepsbiografieën’ .
[153] Opnieuw is de groep van de letterkundigen veruit de belangrijkste. Zij vertegenwoordigen meer dan de helft van de kunstenaars.
[154] We vinden terug een belangrijke groep geschied- en taalkundigen. Opvallend is echter het totaal ontbreken van studies over artsen.
[155] De toename binnen deze categorie is bijna uitsluitend toe te schrijven aan de interesse van Slosse voor het koningshuis.
[156] Cfr. supra, p. 24.
[157] Zie ook het beperkte aandeel van de ‘+vijf’ en de minder uitgesproken voorkeur voor bepaalde thematische categorieën.
[158]
BROECKAERT, Jan. Biographische sprokkelingen.
Gent: A. Siffer, 1891. 215 x 125, 16 blz.
L.S./B.D. 71/30 & L.S./B.F.O. 86/6
[159] Cfr. supra, p. 46 voetnoot 132.
[160] Daaronder vinden we volgende gemeenten: Aalbeke, Anzegem, Avelgem, Bavikhove, Bellegem, Beveren-Leie, Bissegem, Bossuit, Busbeke, Deerlijk, Desselgem, Dottenijs, Geluvelt, Gullegem, Halewijn, Harelbeke, Heestert, Helkijn, Herseeuw, Heule, Hollebeke, Houthem, Hulste, Ingelmunster, Ingooigem, Izegem, Kaster, Kerkhove, Komen, Kooigem, Kortrijk, Kuurne, Lauwe, Lendelede, Le Touquet, Luigne, Marke, Menen, Moen, Moeskroen, Moorsele, Neerwaasten, Ooigem, Otegem, Outrijve, Ploegsteert, Rekkem, Rollegem, Rollegem-Kapelle, Sint-Denijs, Sint-Eloois-Winkel, Sint-Katrine-Kapelle, Sint-Lodewijk, Spierre, Stasegem, Ten Briele, Tiegem, Vichte, Waarmaarde, Waasten, Wervik, Wevelgem, Zwevegem.
[161] Daaronder vallen dus ook de gemeenten Moeskroen, Luigne, Herseeuw, Dottenijs, Komen, Waasten, Neerwaasten, Ploegsteert en Houthem die na de de wijziging van de provinciegrens in 1963 naar Wallonië overgeheveld werden.
[162] Aanvankelijk beschikte de Kortrijkse bibliotheek enkel over de drukproeven van dit werk. Enkele jaren terug kon echter op een veiling in Brussel een van de veertien exemplaren aangekocht worden. (KR.4255‑4259)
[163] J. SOETE, a.w., p. 48.
[164] Catalogus van het Fonds Leopold Slosse. Dl. 1: Collecties rond Kortrijk en West-Vlaanderen, o.l.v. P.Vancolen, p. V.
[165] Namelijk de gemeenten: Brugge, Diksmuide, Geluwe-Moeskroen, Ieper, Komen, Kortrijk, Marke, Oostende, Roeselare, Sint-Denijs, Tielt, Veurne en Wervik
[166] De indeling van de overblijvende boekbanden gebeurde als volgt: A-B, A-C, A-D, A-E, B, B, B-C, C-L, D, D-G, D-K, E-L, G-I, G-L, K-P, L-P, M, M-N, M-O, M-S, N-O, O-R, O-S, P-S, P-S, R-T, R-V, S, T-V, T-W, V-Y, W, W-Y.
[167] Deze lijst werd opgenomen als Bijlage XI.
[168] Het totaal aantal komt niet overeen met het aantal personen in de lijst aangezien Leopold Slosse zowel heemkundige als parochiepriester was.
[169] Deze lijst werd in 1967-’68 door Guido Tytgat opgesteld.
[170] In de reeks Biographies Flandre Occidentale zitten er 20 stambomen (Cfr. p. 44) en in de Biographies Diverses werden er 7 stambomen ingebonden (cfr. p. 53).
[171] Cfr. Deel III, Hoofdstuk I.
[172] JOSEPH DELBAERE, Lijkrede - De Rousselaarsche Bode, 10 april 1920.
[173] We vermoeden dat deze verzameling vroeger uitgebreider was aangezien de collectie stopt met de naam Pysson.
[174] Oorlogsdagboek van Rumbeke in 1914-1918. Brugge, 1962, p. 117.
[175] Idem, p. 120.
[176] Idem, p. 126.
[177]
Idem, p. 128.
De factuur van dit transport bleef bewaard.
In Memoriam, II, 123.
[178] Oorlogsdagboek van Rumbeke in 1914-1918. Brugge, 1962, p. 177-178.
[179] Cfr. Deel II, Hoofdstuk I.
[180]
In zijn Note concernant les circonstances dans
lesquelles la Ville de Courtrai est devenu acqéreur du fonds Slosse
schrijft Henri Vercruysse immers dat de verkoop wel degelijk doorging (“Il
chargea de ce soin Mr. G.C. qui réalisa effectivement les objets en
question”) en dat er ook boeken (“avait décidé de réaliser un certain nombre
d’objets et de livres”) verkocht werden.
Zie Bijlage I.
[181]
Anders zou Henri Vercruysse in zijn Note
concernant les circonstances dans lesquelles la Ville de Courtrai est
devenue acqéreur du fonds Slosse niet schrijven dat de Stad
Kortrijk kocht “ce qui restait de la bibliothèque”.
Zie Bijlage I.
[182]
Henri Vercruysse schrijft: “Les plus précieux”.
Zie Bijlage I.
[183] Cfr. Supra, p. 21.
[184] J. SOETE, a.w., p. 68.
[185]
Eenzelfde werkwijze werd gevolgd voor de analyse van de bidprentjes. Cfr. p.
22.
Welke trefwoorden met welke ‘any-termen’ werden verbonden kan afgeleid
worden uit Bijlage XIII.
[186] Deze lijst werd vermoedelijk in de jaren zestig door J. Berteele opgemaakt.