Het conflict SAP - Van Zeeland 1934-1940 en de weerslag op de Belgische politiek. (Karel Van Nieuwenhuyse)

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

DEEL II: 

BESCHRIJVING VAN HET CONFLICT

 

HFST. 20: DISCUSSIE OVER DE BUDGETTEN ONDER VERANTWOORDELIJKHEID VAN DE REGERINGEN - VAN ZEELAND 1937 - 38

 

Zoals hoger reeds vermeld was het zo dat zich “in de maanden Maart en April ’37 een ongunstige wending (heeft) afgeteekend in de economische conjunctuur, gekenmerkt door het breken der prijzen en weldra door een scherpe vermindering van de economische bedrijvigheid in het algemeen, die in den Herfst van 1937 ernstige proporties aannam”[517]. De devaluatie bleek inderdaad slechts een strovuur te zijn geweest: de effecten ervan konden zich niet bestendigen. Nog tijdens de tweede regering - Van Zeeland werd dit duidelijk. De vraag rees welke de repercussies ervan zouden zijn op de begroting van 1938.

Begin oktober 1937 hield toenmalig minister van financiën Hendrik de Man een algemeen exposé over de verschillende budgetten waarvoor de twee regeringen - Van Zeeland de verantwoordelijkheid hadden gedragen of nog droegen[518]. Zowel het budget van 1935 als dat van 1936 vertoonden volgens de Man een bonus. De uitvoering van dat van 1937 was nog bezig, maar ook hier zou een perfect evenwicht behaald worden. In de samenstelling van het budget voor 1938 had de regering grote moeilijkheden ondervonden, maar toch verzekerde de minister zijn toehoorders dat het in evenwicht zou zijn; hij voorzag zelfs een bonus van 74 miljoen frank.

De voorspellingen van de Man zouden algauw veel te optimistisch blijken. Meer nog, op het moment dat hij ze uitsprak, wist hij al dat ze niet klopten, aldus Gaston Eyskens. “In feite was het evenwicht van de begrooting van 1938 reeds in den Zomer van 1937 ondermijnd en de bevoegde diensten moesten dit weten ten minste in September.”[519]

 

In mei 1938 werd in de pers een hele hetze gestart rond het budget voor 1938. Volgens La Métropole had het reëvaluatiefonds van de OREC[520], waarin de winsten voortvloeiend uit de revaluatie van de goudvoorraad van de Nationale Bank na de devaluatie waren ondergebracht, gedurende drie jaar de budgettaire situatie vergiftigd, om niet te zeggen vervalst. Het fonds “a poussé à des dépenses somptuaires excessives; il a fait ingurgiter au pays, sans qu’il s’en doute, des masses considérables d’emprunts.[521]

Aanvankelijk had het fonds 2 852 miljoen frank in kas, maar dit bedrag liep ferm op na de absorptie van een aantal leningen ter waarde van 5 285 miljoen frank, waarvan een groot deel in het reëvaluatiefonds werd gestort. Het geld werd gebruikt voor de financiering van de vele projecten die de regeringen - Van Zeeland op stapel hadden gezet, maar ten dele ook om de tekorten in de gewone budgetten bij te passen. Op die manier gaven de eindresultaten van de opeenvolgende gewone budgetten een vertekend en vals beeld van de situatie, die slechts in schijn gunstig uitviel. Bovendien brak Van Zeeland hiermee zijn belofte dat het geld in geen geval voor dergelijke doeleinden zou worden aangewend.

Toen halfweg 1938 het reëvaluatiefonds als afzonderlijke eenheid werd afgeschaft, wat tevens het feitelijke einde van de OREC betekende, bleek dat van de oorspronkelijke 4,5 miljard frank in kas, er nog slechts een armzalige 790 miljoen overbleef[522]. Van Zeeland had nochtans altijd beloofd het fonds integraal te zullen overdragen aan zijn opvolger. Deze belofte had hij dus niet kunnen houden. Zijn nieuwe economische politiek had immers de verwachte vruchten niet afgeworpen, waardoor de regering zich na de enorme verhoging van de uitgaven (meer dan 2,5 miljard op drie jaar tijd) geconfronteerd zag met een immens deficit. Het gat in het budget van 1938 zou uiteindelijk anderhalf miljard bedragen. Sap en Gutt, twee scherpe critici van de nieuwe regeringskoers, kregen dus gelijk: “Inderdaad liep de vernieuwde economische politiek, na drie jaar vergeefse pogingen op een mislukking uit.”[523]

De reactie van oud-premier Van Zeeland liet niet lang op zich wachten. Vreemd genoeg vond zijn zelfverdediging niet plaats in de Kamer, waarvan hij sinds 11 april 1937 nog steeds lid was, maar wel in het tijdschrift La Revue générale, waarin zijn 16 pagina’s tellend verweerschrift verscheen in juni 1938[524]. Daarin stelde Van Zeeland dat, wat de gewone budgetten betreft, deze altijd in evenwicht waren, en het niveau ervan bovendien niet onevenredig hoog was ten opzichte van de nationale economie. Over het budget van 1938 verklaarde hij: “Het uitoefenen mijner functies liepen ten einde begin October 1937. Wat sedertdien gebeurde, daarover heb ik geen rekenschap meer te geven. Ik zal mij enkel bepalen hieromtrent een korte verklaring af te leggen: ware ik aan het bewind geweest, einde 1937 en begin 1938, dan zou ik de eenheidspolitiek der regeering aangepast hebben aan de nieuwe tijdseischen; het evenwicht der begrooting zou zonder twijfel behouden zijn gebleven, zooals dit het geval was in andere moeilijke omstandigheden en namelijk einde einde 1935 en begin 1936.”[525] Over de gevoerde politiek op het vlak der buitengewone budgetten beweerde Van Zeeland dat ze “gematigd (was), aangepast aan de financieele moeilijkheden van het oogenblik en in overeenstemming met de economische politiek, die door de omstandigheden gevergd  werd”[526].

Tot slot wijdde hij nog een woord aan de aantijgingen i.v.m. het reëvaluatiefonds. Van Zeeland merkte op dat “het  buitengewoon (is), wanneer men ziet hoe men er in geslaagd is een kwestie die in zichzelf zoo eenvoudig is, op een dergelijk manier ingewikkeld en onduidelijk te maken. Een beetje gezond verstand is voldoende om opheldering te brengen.”[527] Hij ontkrachtte evenwel geen enkele beschuldiging aan zijn adres, en beperkte er zich in feite enkel toe te ontkennen dat ook maar één frank van het fonds aan gewone uitgaven werd besteed. Verdere uitleg, verantwoording of bewijsvoering bracht hij niet.

 

Het verweerschrift van oud-premier Van Zeeland werd met gemengde gevoelens onthaald. Terwijl sommige kranten er de logenstraffing in zagen van alle aantijgingen jegens zijn persoon, betreurden andere dagbladen, waaronder De Standaard, dat een tijdschrift en niet het parlement was gekozen als plaats om zich te verdedigen. De oppositiekranten deden de verdediging van Van Zeeland af als ‘zelfbewierooking’ en ‘ongeneesbare ijdelheid’.

La Libre Belgique constateerde dat “il a laissé des points importants à l’ombre[528]. De krant herhaalde dat Van Zeeland en de Man al in juli 1937 wisten dat het evenwicht van het budget voor 1938 slechts een illusie was. Van Zeelands statement dat hij niet meer verantwoordelijk was voor het budget voor 1938 vanaf het ogenblik van zijn ontslag, noemde de krant simplistisch. La Libre belgique weigerde dan ook dit als enige verantwoording of uitleg te aanvaarden: als opsteller van het budget reikte de verantwoordelijkheid van Van Zeeland natuurlijk wel verder dan zijn ontslag. Daarnaast stelde de krant dat de oud-premier het belang van de belastingverminderingen fel had overdreven. Bovendien waren de regeringen - Van Zeeland niet geslaagd in de beloofde fiscale vereenvoudiging. Van heel wat cijfers voorkomend in het verweerschrift ontkende het Brusselse dagblad de juistheid.

Het besluit van de krant klonk streng: “M. Van Zeeland a tort de dire que la gestion financière de son gouvernement a été parfaite. Les faits sont là, implacables: un budget en déficit considérable, une administration plus nombreuse et plus tentaculaire que jamais, le crédit financier de l’Etat discuté au point qu’il doit emprunter à la petite semaine. Et nous en passons. Et cependant jamais homme d’Etat n’a occupé le pouvoir dans des conditions plus favorables pour faire prévaloir ses idées de réforme et réaliser son programme gouvernemental: des pleins pouvoirs presqu’absolus, le ressort et les bénéfices d’une dévaluation exceptionelle, une majorité parlementaire à ce point servile, que par le vote de lois de cadre presqu’inconstitutionelles, les Chambres abandonnaient leurs prérogatives essentielles au Pouvoir exécutif. Les résultats - il serait vain de le nier - n’ont pas répondu aux espérances du réformateur sincère qu’était M. Van Zeeland, (…) ni du pays. Il était temps que la douloureuse expérience prît fin.[529]

 

Nog tot het einde van 1938 bleef de beroering rond het budget voor dat jaar aanhouden. In een rapport dat hij opmaakte op vraag van het BKB, wees Albert-Edouard Janssen op zijn beurt de regeringen - Van Zeeland met de vinger na: “En réalité, que s’est-il passé durant cet été (de zomer van 1938 wordt bedoeld)? Une crise de trésorerie résultant d’une croissance exagérée des budgets extraordinaires de ces trois dernières années (tijdens dewelke Van Zeeland premier was). En effet, les dépenses de travaux de toute sorte ont atteint: 2486 millions en 1936, 2877 millions en 1937, 2573 millions en 1938. Soit près de 8 milliards en trois ans.[530] Zolang de regering voor de financiering van het buitengewone budget kon beschikken over de gelden in het reëvaluatiefonds, “on a pu avoir l’illusion d’une trésorerie facile, mais cela ne pouvait durer.[531] Janssen typeerde de politiek die gevoerd was door de opeenvolgende regeringen - Van Zeeland dan ook als “une dangereuse aventure”, dat slecht afliep.

Ook Sap keerde, in een doorlichting van de financiële en economische regeringspolitiek eind december 1938, nogmaals terug op de verantwoordelijkheid van de regeringen - van Zeeland in de ontsporing van het budget voor 1938. De politiek van de tandem Van Zeeland - de Man, die bestond uit onverantwoorde uitgaven, had volgens hem geleid naar een “faillite complète”. De situatie eind 1938 was in vergelijking immers erger dan die van november 1934. Daarmee, zo verwees Sap naar Van Zeelands mislukte Belgische versie van Roosevelts New Deal, “le faillite des systèmes artificiels, et des acrobaties du dirigisme américain est complète et publiquement établie[532]

 

home lijst scripties inhoud vorige volgende  

 

[517] Blok der katholieken van België, De Politiek, 55.

[518] “Le budget pour 1938”, La Libre Belgique (2 oktober 1937) 1.

[519] Blok der katholieken van België, De Politiek, 54-55.

[520] De OREC werd door de eerste regering - Van Zeeland gedefinieerd als het orgaan dat zou instaan voor “de voorbereiding, de ordening, evenals het toezicht van de uitvoering der door de regering getroffen maatregelen, die strekken tot het bevorderen van ‘s lands economisch herstel”. (Vanthemsche, “De mislukking van een vernieuwde economische politiek”, 342.)

[521] La Métropole (25 mei 1938) 1.

[522] Vanthemsche, “De mislukking van een vernieuwde economische politiek”, 381.

[523] Vanthemsche, “De mislukking van een vernieuwde economische politiek”, 386.

[524] In Nederlandse vertaling verscheen het onder de titel: Van Zeeland, De Belgische openbare finanties.

[525] Van Zeeland, De Belgische openbare finanties, 6.

[526] ID., Ibid., 13.

[527] ID., Ibid., 15.

[528] “Le plaidoyer de M. Van Zeeland”, La Libre Belgique (17 juni 1938) 1.

[529] Ibid., 1.

[530] Rapport de M. Albert Janssen sur la politique financière et budgetaire 27 november 1938; UCL-UA, PAJ, nr. 193 budget 1938-39

[531] Ibid.

[532] “Un discours de M. Sap zur la politique financière et économique du gouvernement”, La Libre Belgique (27 december 1938) 3.